Lodewijk de Waal, voorzitter FNV (verslag & foto’s)

Datum
30-11-2004
Lokatie
Brussel
Spreker
Lodewijk de Waal
Terug naar overzicht

In eerste instantie dacht ik: ik ga het vooral over de activiteiten van de FNV in Europa hebben. Maar misschien is dat wel minder interessant voor jullie dan wat er zo in ons vaderland gebeurt. Ik kom aan het eind wel eventjes terug op onze internationale activiteiten maar ik zal toch proberen een zekere uitleg te geven van de gebeurtenissen in ons mooie vaderland de afgelopen twee jaar.

Wij stonden altijd bekend in de wereld om ons poldermodel. Ik herinner me toen ik net voorzitter was, kregen wij de Bertelsmannprijs. Dat is de beroemde Duitse uitgever Bertelsmann. Hij had zeven economische modellen op Duitse ‘gründliche’ wijze onderzocht en was tot de conclusie gekomen dat twee daarvan eigenlijk top waren; dat was het Nieuw-Zeelandse model en het Nederlandse model. Het Nieuw-Zeelandse model viel af want dat was gebaseerd op het vernietigen van de vakbonden en dat zou in Duitsland tot burgeroorlog geleid hebben. Dus koos men voor het Hollandse model en Hans Blankert en ik kregen 100.000 DM. Zijn voorstel was daar Mercedessen van te kopen om de Duitse economie te stimuleren, maar we hebben het uiteindelijk aan een goed doel besteed.

In dat jaar kregen wij 27 Duitse delegaties op bezoek om te kijken hoe zit dat nou in Nederland en toen is die gedachte van dat poldermodel ook een beetje aan ons opgedrongen, want dat was ook niet iets wat wij zelf bedacht hadden als een model dat ooit gemaakt was. Ik heb het eigenlijk altijd over een niveau van overleg-economie waarin je probeert hervormingen die altijd nodig zijn in een economische situatie, vorm te geven op een manier die draagvlak in de samenleving heeft en waar grote maatschappelijke organisaties werkgevers en werknemers zich een beetje in kunnen vinden.

Dan zie je altijd overigens – dat zag je ook bij Paars 1 – dat als er een nieuwe coalitie komt het primaat van de politiek voorop gezet wordt. Dat men met enig wantrouwen naar zo’n overlegmodel kijkt. En probeert de macht als het ware terug te winnen terwijl wij eigenlijk nooit de pretentie hadden gehad die macht over te nemen. In Paars settelde zich dat altijd vrij snel. Maar na de rumoerige periode rond Fortuyn ontstond er een beweging in de politiek dat het land op de schop moest, er werden krasse regeerakkoorden gesloten eerst Balkenende 1, maar dat duurde niet lang, toen Balkenende 2.

En daar sta je als vakbeweging op een keerpunt dat je je af moet vragen: Doen we nou zaken op deze wijze of doen wij dat niet? Wij hebben toen besloten wel zaken te doen en dat heeft geleid eind 2003 tot het zogenoemde Najaarsakkoord. Daarvan was de essentie: Wij doen een oude truc die er in Nederland is. Wij doen gematigde loonontwikkeling, want iedereen denkt dat dat goed is. Zolang daarover consensus is – er zijn economen die dat betwisten, maar goed – als iedereen daarin gelooft dan is dat ook zo. In ruil daarvoor krijg je invloed op de hervormingen in de sociale zekerheid met name rond VUT en prepensioen. En dan gebeurt er dus iets eigenaardigs, er is in de politiek kennelijk een zodanige sfeer dat men eigenlijk niet meer dat draagvlak ziet, maar denkt: wij weten het wel. Wij leggen het wel aan de mensen uit, wij maken een bepaalde keus en al heel snel liepen die onderhandelingen dus mis.

In onze visie op de arrogantie van de politiek; op de eerste plaats die dus dachten: Wij kunnen ook wel hervormen zonder sociale partners. En in tweede instantie op de positie die met name VNO-NCW probeerde in te nemen, namelijk pal achter het kabinet, op het gebied van VUT en prepensioen. En dat is ongebruikelijk. Ik schets de arbeidsverhoudingen in Nederland altijd als een driehoek: de basis zijn werkgevers en werknemers, de top uiteraard is het kabinet en werkgevers en werknemers. Je kunt het fysiek zien hoe we zitten tijdens voor- en najaarsoverleg. Wij zitten aan een kant van de tafel en daar zit het kabinet. Je probeert samen een deal te maken en je probeert dan iets van het kabinet te krijgen. VNO-NCW verstoorde het spel door zo sterk aan haar eigen plannen vast te houden, meer dan MKB Nederland door zich pal achter het kabinet op te stellen.

Gekoppeld aan uitspraken en ook wel aan de sfeer in het land. Dat de vakbeweging toch eigenlijk niet meer veel voorstelt dan zes oude mannen met een rolator. En dat wij geen kikker van de kant af zouden kunnen duwen, toen was eigenlijk op een geven moment, op 18 mei toen we tot overleg kwamen, de zaak wel duidelijk. Het was een breukpunt in arbeidsverhoudingen. Dat breukpunt heeft zich ook afgespeeld en toen was het voor de vakbeweging: de dood of de gladiolen. We hebben voor de gladiolen gekozen uiteindelijk. Wij zijn dus actie gaan voeren, we hebben dat zorgvuldig opgebouwd en dat heeft ertoe geleid dat er iets merkwaardigs gebeurde. Je zag in Nederland een soort mobilisatie van mensen op onvrede ook over de rol van de politiek en het kabinet in het bijzonder. Een kabinet dat ongelofelijk arrogant was en steeds zei van: “Wij hebben een goed plan, u begrijpt het nog niet wij zullen het u nogmaals uitleggen.” Wij hebben zelfs één keer bij de Beurs, daar was een bijeenkomst van de pensioenfondsen. Daar zat Gerrit Zalm binnen, we hebben buiten actie gevoerd onder het motto: “Wij begrijpen het wel, maar wil u het dan toch nog een keer uit komen leggen?” Heeft hij ook gedaan. Maar dat gevoel samen en de breuk in de arbeidsverhoudingen die hebben geleid tot grote stakingen. Veel grotere stakingen dan wij in de laatste tien jaar hebben gehad in Nederland. En grote demonstraties, het is de grootste vakbondsdemonstratie zelfs uit onze geschiedenis met tussen de twee en driehonderdduizend mensen in Amsterdam op het Museumplein en op al die andere plekken waar ze niet meer vandaan konden komen met treinen.

Uiteindelijk leidt dat dan toch weer op wonderbaarlijke wijze, maar dat is misschien leuk voor de discussie straks, tot een akkoord. Omdat de politiek erkent, zoals Paars dat eigenlijk eerder en met minder moeite deed: hervormingen kan je in Nederland niet doorvoeren, zonder steun, zonder draagvlak in de samenleving, zonder sociale partners. Het interessante is, u zult het niet allemaal gelezen hebben maar dit staat ook letterlijk in de preambule van de kabinetsverklaring: hervormingen voer je door met draagvlak van sociale partners. Bij ons was dat een beetje een capitulatieverklaring naast het feit dat we in de inhoud natuurlijk veel geprobeerd hebben binnen te halen. Daarmee lijkt de situatie die er was, hersteld. Dus u zult denken dan gaat alles weer terug naar het poldermodel. Ik denk dat dat toch niet het geval is, omdat er een grote breuk in het vertrouwen is geweest. Een grote behoedzaamheid in hoe het nu verder moet. Dus wij spreken ook al niet meer over poldermodel, zelfs niet over overlegeconomie, maar over onderhandelingseconomie waarin partijen dus transparanter hun positie bepalen. Waarin je dus ook niet steeds een compromis ergens halverwege probeert te vinden en waar het ook zo zou moeten zijn dat je soms niet een compromis bereikt maar gewoon iets nieuws bedenkt met z’n allen. En die truc gaan wij proberen uit te halen rond de werkloosheidswet. Dat wordt eigenlijk de eerste testcase van het nieuwe model, want dat moet voor 1 april opnieuw geadviseerd worden door de Sociaal Economische Raad. Dat was een beetje wat ik over de Nederlandse situatie wilde vertellen, heel kort. Maar dat geeft misschien aanleiding straks tot vragen en discussie want dat is toch mijn bedoeling.

Verder toch iets over onze internationale activiteiten. Wij doen dat eigenlijk op twee fronten. Ik mag vrijdag naar Japan vertrekken voor het congres van onze wereldorganisatie. Dat is het I.V.V.V. Ik moet altijd goed tellen hoeveel v’s dat zijn. Het Internationaal Verbond van Vrije Vakverenigingen. ICFTU is de Engelstalige afkorting. 148 miljoen leden, dat is heel veel over de hele wereld. Wij proberen daar dus zaken als globalisering aan de orde te stellen en wat iedereen in eigen land ermee doet. De bonden van ons zijn aangesloten bij internationale beroepsfederaties, die ook weer bij dat I.V.V.V. zijn aangesloten. Dat is het meest concrete als het gaat om bedrijfstakken. Onderhandelaars wisselen we uit met de IG Metal in Duitsland bijvoorbeeld. Maar ook activiteiten bij transnationale of multinationale ondernemingen, vooral als ze van Nederlandse afkomst zijn. We hebben net een globaliseringdag gehad waarin we met name naar Philips, Unilever en AKZO in Brazilië hebben gekeken. Brazilianen naar Nederland halen en ook weer bezoeken in hun thuislanden. Dat is een vrij groot deel van onze activiteiten.

Een tweede deel op wereldschaal is dat wij ook een middenfinancieringsorganisatie zijn van, dat is helaas weinig bekend, van het Ministerie van Ontwikkelingssamenwerking. Wij krijgen daar gelden van die wij gebruiken voor projecten met vakorganisaties in de derde wereld en in de transitielanden. Wij stoppen daar ook zelf geld in en wij collecteren ook een beetje in de CAO-onderhandelingen. Dat is anders dan het werkgeverstientje. Maar voor concrete projecten en soms in zijn algemeenheid voor solidariteitswerk met collega’s wereldwijd, collecteren wij daar ook geld voor. We hebben dus heel veel projecten. Afgelopen zaterdag kwam het net even in het nieuws. Ik weet niet of u naar Kopspijkers hebt gekeken naar de wereld AIDS-dag? Toen kon ik nog even in ongeveer twintig seconden iets vertellen aan Margreet Dolman over projecten die we hebben in Afrika in het grote Merengebied. Bijvoorbeeld rond AIDS waar truckers, transportwerkers verantwoordelijk zijn voor de verspreiding van AIDS en wij proberen daar via de bonden en voor een deel ook via werkgeversorganisaties iets aan te doen.

Maar ook op Europees niveau zijn wij al jarenlang denk ik heel actief. Wij zitten in de traditie van voorstander van de Europese samenwerking. Dat is een hele oude traditie, ook wel een beetje uit de linkse beweging afkomstig als een ideaal, het ideaal van het voorkomen van oorlog. Wij waren bij de founding members van het EVV, het ETUC, het Europees vakverbond. Ook al onze bonden zijn weer aangesloten bij beroepssecretariaat op Europees niveau, proberen daar dingen te doen. Vinden over het algemeen als lijn dat bij de Europese dimensie de markt te veel voorop staat en de sociale dimensie te veel achterop staat. Wij zijn dus een voorstander van een Europese Unie, hebben traditioneel ook altijd vóór gestemd als het ging om uitbreiding van de Europese Unie. Omdat wij onze collega’s wereldwijd, maar ook in Europa, echt als collega’s beschouwen. We hebben dus bijvoorbeeld ook een beetje excentrische positie ingenomen in het debat in Nederland over het toelaten van bijvoorbeeld Polen. Daar was ons standpunt altijd geweest: laat maar komen, als ze maar onder Nederlandse arbeidsvoorwaarden vallen. Dat is bijvoorbeeld nu één van de grote discussiepunten die we hebben met de Europese Commissie en de Bolkestein-richtlijn, door geloof ik, onze Belgische collega’s de Frankensteinrichtlijn genoemd. Waar je dus de arbeidsvoorwaarden van het thuisland al snel als uitgangspunt zou kunnen nemen en daar zijn we dus heel actief in om daartegen te demonstreren en actie te voeren.

Soms ook op kleinere dingen, soms zelfs samen met de werkgevers. Zo herinner ik mij nog levendig de btw-lobby die wij gehad hebben met de kleine ondernemers voor de vrijstelling van de ambachten. Is nog gelukt ook, dat ging overigens ook tegen Bolkestein in. Onze kritiek op die dienstenrichtlijn is wel helder op die btw ook. Het gaat ons vaak om werkgelegenheid, de sociale dimensie en om toch ook een overlegsituatie op Europees niveau te krijgen die de betere elementen van het Nederlandse systeem combineert met ongetwijfeld ook betere elementen in andere systemen. Dan lijkt mij het een goed moment om eens te kijken of dit vragen oproept.