Symboolpolitiek
in India
Als IS beelden uit oude culturen vernielt,
denkt iedereen te weten: deze moslims voeren op extra fanatieke wijze hun religieuze
plicht uit. Het idee is dat de islam beelden
van levende wezens verbiedt en dat moslims
dit gebod altijd gehoorzaamd hebben. Hoe
ging het dan toe in India? Hier kwamen vanaf
omstreeks het jaar 1000 veroveraars binnen
die de islam aanhingen. Hoe gingen zij om
met de beelden van hindoes en boeddhisten?
GIJS KRUIJTZER
K
ende de islam een totaal
beeldverbod? De afgelopen
eeuw hebben westerse
kunsthistorici hier uitgebreid over gediscussieerd.
Net als het christendom is de islam
erfgenaam van de tien geboden zoals
die aan Mozes zouden zijn geopenbaard. Bekend is de veronderstelling
dat moslims over het algemeen een
strengere invulling hebben gegeven aan
het gebod geen afbeeldingen te maken
en dat dit heeft geleid tot een grote
creativiteit in het maken van de min of
meer abstracte ornamenten die we vaak
associëren met 'islamitische kunst'.
'De islam' en 'de islamitische kunst' zijn
echter onwerkbare, want te algemene
begrippen. Niemand zou toch alles wat
in de christelijke wereld ooit is geproduceerd aan schilderijen, tekeningen,
beelden, kunstnijverheid en wat al
niet, willen scharen onder het begrip
christelijke kunst? We moeten preciezer aangeven over welke plaats en tijd
we het hebben. Zo geeft het India van
rond het jaar 1000 tot het einde van de
26
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 5 JULI-AUGUSTUS 2016
De 13de-eeuwse moslimse
Perzische dichter Sa‘adi tijdens
zijn tamelijk vredige bezoek aan
de wederopgebouwde tempel in
Somnath, zoals een kunstenaar aan
het Mogolhof zich dat in de vroege
17de eeuw voorstelde. De dichter staat
geheel rechts en bekijkt gefascineerd
(want dat betekent de vinger aan de
lip) wat zich onder het godenbeeld
midden-boven afspeelt. Harvard Art
Museums, Cambridge (VS).
18de eeuw een interessante blik op de
omgang van moslims met afbeeldingen.
India was een economisch centrum dat
gelukzoekers uit Centraal-Azië, Iran en
Europa aantrok. Vanaf het begin van die
periode kwamen vanuit het noordwesten veroveraars het subcontinent binnen. Deze moslims vestigden langzaamaan vele rijken, waarvan het sultanaat
van Delhi en zijn opvolger het Mogolrijk
de bekendste zijn.
Van hindoeïstisch beeld tot
moskeedeurmat
Bij de islamitische veroveringstochten zijn verschillende hindoeïstische
tempels gesneuveld of ontwijd door verwijdering van het centrale godenbeeld.
Maar waarom gebeurde dit precies?
Recent onderzoek toont aan dat het een
complexe aangelegenheid was, waarin
het moeilijk is politieke, economische
en religieuze motieven te ontwarren.
Karel de Grote verwoestte het Germaanse heiligdom Irminsul vooral vanwege
de machtssymboliek en omwille van
de er gedeponeerde schatten, denken
historici tegenwoordig; net zo beschouwen onderzoekers de ontwijding en
verwoesting van beeldenrijke hindoeïs-
SPECIAL Beeldenstorm
Anonieme miniatuur van rond 1610 met een
geleerde moslim en zijn student die een schilder in
actie bekijken. Victoria and Albert Museum, Londen.
Daarnaast geeft Eaton een paar voorbeelden van hindoeïstische vorsten die
eveneens godenbeelden lieten verwijderen uit tempels die aan hun overwonnen rivalen waren verbonden.
In ieder geval lieten moslims de tempels
en hun beelden met rust, zodra ze
een bepaald gebied in India eenmaal
beheersten. Wel kwamen er vaak beperkingen op het bouwen van nieuwe
tempels. Je zou kunnen zeggen dat zich
net als in de Noordelijke Nederlanden
na de Beeldenstorm van 1566 een nieuw
evenwicht had ingesteld. Opvallend
is dat India zeer divers bleef, ook op religieus gebied. Moslims bleven een kleine
minderheid, maar de nieuwe heersers
slaagden er in de bloeiperiode van de
sultanaten en het Mogolrijk steeds beter
in de onderdanen die een ander geloof
aanhingen op vredige wijze aan zich te
binden.
Nederlandse ooggetuige
tische tempels door de nieuwe heersers
eerder als symbolische politieke klappen of winstgevende ondernemingen
dan als uitingen van religieus fanatisme.
Een van de eerste en daverendste
klappen was de verwoesting in 1026
van de belangrijke tempel gewijd aan
de god Shiva in Somnath in het westen van India door de Afghaanse Turk
Mahmud van Ghazna. In haar boek
Somanatha:The Many Voices of a History
(2005) heeft Romila Thapar uitvoerig
geprobeerd aan te tonen dat Mahmud
het gemunt had op de enorme tempelschat en dat het religieuze motief ondergeschikt was. Toch lijkt de ingebruikname van een deel van het godenbeeld
uit de tempel van Somnath als een soort
deurmat voor de moskee van Ghazna,
zoals dat in een van de betrouwbaarste bronnen beschreven staat, wel een
religieus gebaar in de trant van het
vertrappen van hosties zoals dat wel
voorkwam tijdens de Beeldenstorm in
de Nederlanden.
Richard Eaton heeft in een artikel in
Frontline in 2000 aangetoond dat het
verwoesten van beelden meestal echt
met de veroveringstochten zelf samenviel en in het bijzonder gericht was tegen godenbeelden die nauw verbonden
waren aan verslagen koningshuizen –
veel hindoeïstische dynastieën hadden
namelijk een bepaalde beschermgod.
Wat voor kunst maakten en bestelden
moslims in India vervolgens zelf? Op
tentoonstellingen en museumafdelingen gewijd aan 'islamitische kunst'
nemen de rijkingelegde wapens met
dierenkoppen, kalligrafie en miniatuurschilderingen uit India altijd een
prominente plaats in. Inderdaad is veel
van die kunst minder figuratief en meer
ornamenteel dan kunst uit de christelijke wereld in dezelfde periode. Kunstenaars en opdrachtgevers waren zich er
ook van bewust dat sommige scherpslijpers het afbeelden van levende wezens
afkeurden. De 14de-eeuwse sultan Firuz
Tughlaq verbood daarom het decoreren
van huishoudelijke waren en wapens
met zulke voorstelllingen. Mogolkeizer
Akbar, eveneens moslim, verklaarde
daarentegen eind 16de eeuw dat hij
gekant was 'tegen de fanatieke wetsvolgers die vijandig staan tegenover de
schilderkunst.'
Het gaat erom waar de grens precies
werd getrokken. Begin 17de eeuw
viel die voor een deel samen met wat
gangbaar was onder Nederlandse
protestanten. Dit blijkt onder andere
uit een ooggetuigenverslag van Wollebrant Geleynssen de Jongh, een tijdlang
werkzaam voor de VOC in India. Hij
had zelf in 1566 de grote Nederlandse
Beeldenstorm niet meegemaakt – die
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 5 JULI-AUGUSTUS 2016
27
schilderingen in die periode, al bleef dat
op het randje.
Wel kussens, geen gordijnen
was in zijn geboortestad Alkmaar ook
relatief zachtaardig verlopen ondanks
het vertrappen van enige hosties – maar
de herinnering eraan was in Holland nog
vers toen Geleynssen in 1625 over India
schreef dat de moslims er nog minder
van het katholicisme hielden dan van
zijn eigen protestantisme, omdat 'die
vant pausdom beelden in haer kercken
in gebruijcke hebben, want de mooren
[moslims] houden van geen beelden te
eeren ofte dienen, hebben gantsch geen
beelden in haer tempels, huijsen ofte
plaetsen die eere aandoen van hout,
steen ofte andere materialen gemaect,
houden beter van een silver ofte gouden beelt dat vercoopen, juwelen ende
armringen affconnen maecken daerin
met de gereformeerde seer wel overeencomen die mede liever silver en gout als
steen en houten beelden hebben'.
Volgens Geleynssen waren moslims in
28
GESCHIEDENIS MAGAZINE • nr 5 JULI-AUGUSTUS 2016
De toekomstige keizer Shah Jahan speelt met zijn
zoon leunend tegen een kussen met
afbeeldingen van mensen. Door Nanha, omstreeks
1625. Metropolitan Museum, New York.
India tot op zekere hoogte bereid hun
overeenkomsten met de protestanten te
erkennen: Indiase moslims en calvinistische Europeanen deelden een iconoclastische instelling, hindoes en katholieken
daarentegen waren beeldlievend.
Zijn formulering 'plaetsen die eere aandoen' wijst daarnaast op een belangrijk
feit: het was essentieel dat afbeeldingen
niet vereerd konden worden. Maar ze
wáren er dus wel. De bekende miniatuurschilderingen waren niet in het
openbaar te zien, laat staan dat ze
opgehangen werden om aanbeden te
worden. Het waren schilderingen op
papier die in albums werden bewaard.
Er waren zelfs wel wat figuratieve muur-
Misschien is de discussie over figuratieve muurschilderingen wel het onderwerp van een miniatuur in de stijl van
het Mogolhof van rond 1610 ( Zie p. 27).
Hierop beschildert een kunstenaar de
binnenmuur van een tuinpaviljoen met
een menselijke figuur terwijl twee moslims, een oudere geleerde (met boek) en
zijn leerling, druk gebarend toekijken.
Wie weet bespreken zij de voors en
tegens van dit waagstuk.
In de miniatuur hiernaast uit ongeveer
hetzelfde jaar als Geleynssens verslag,
lijkt de schilder in samenwerking met
zijn opdrachtgever, de Mogolprins die
later als keizer Shah Jahan het praalgraf
de Taj Mahal zou bouwen, iets te willen
zeggen over de grens van het toelaatbare: menselijke figuren op kussens zijn
toelaatbaar omdat kussens in een lage
positie geplaatst zijn. Deze interpretatie
gaat terug op een versie van een verhaal
over het huishouden van Mohammed;
gordijnen met figuren mochten daar
niet, maar kussens en tapijten met
figuren wel. In een andere versie was
echter ook een kussen met afbeeldingen
niet toegestaan ten huize van Mohammed. De Koran en de verhalen rond
Mohammed bieden evenveel ruimte
voor eigen invulling als de bronteksten
van het christendom. De omgang van
moslims met afbeeldingen bestrijkt een
nagenoeg even groot spectrum als die
van christenen.
Gijs Kruijtzer is verbonden aan de Universiteit
van Wenen en schrijft een boek over het omzeilen
van de verboden op afbeeldingen, woeker en
sodomie in de vroegmoderne Perzische culturele
sfeer enerzijds en de Latijnse sfeer anderzijds.
VERDER LEZEN
Richard Eaton, Temple Desecration in
Pre-Modern India', in Frontline, 2000.
Romila Thapar, Somanatha: The Many
Voices of a History, Verso, 2005.
Gregory Minissale, Images of Thought:
Visuality in Islamic India 1550-1750, Cambridge Scholars Publishing, 2009