VU Research Portal
Georganiseerde criminaliteit in Nederland. Vierde rapportage op basis van de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit
Kruisbergen, E.W.; van de Bunt, H.G.; Kleemans, E.R.
2012
Link to publication in VU Research Portal
citation for published version (APA)
Kruisbergen, E. W., van de Bunt, H. G., & Kleemans, E. R. (2012). Georganiseerde criminaliteit in Nederland.
Vierde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. (Onderzoek en beleid; No. 306). Boom
Juridische uitgevers.
General rights
Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners
and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights.
• Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research.
• You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain
• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal ?
Take down policy
If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately
and investigate your claim.
E-mail address:
vuresearchportal.ub@vu.nl
Download date: 09. Dec. 2021
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
306
Onderzoek en beleid
Georganiseerde criminaliteit in
Nederland
Vierde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit
E.W. Kruisbergen
H.G. van de Bunt
E.R. Kleemans
m.m.v.
R.F. Kouwenberg
K. Huisman
C.A. Meerts
D. de Jong
Onderzoek en beleid
De reeks Onderzoek en beleid omvat de rapporten van onderzoek dat door en in
opdracht van het WODC is verricht.
Opname in de reeks betekent niet dat de inhoud van de rapporten het standpunt
van de Minister van Veiligheid en Justitie weergeeft.
Exemplaren van dit rapport kunnen worden besteld bij het distributiecentrum
van Boom Lemma uitgevers:
Boom distributiecentrum te Meppel
Tel. 0522-23 75 55
Fax 0522-25 38 64
E-mail budh@boomdistributiecentrum.nl
Voor ambtenaren van het Ministerie van Veiligheid en Justitie is een beperkt aantal gratis exemplaren beschikbaar.
Deze kunnen worden besteld bij:
Bibliotheek WODC
Postbus 20301, 2500 EH Den Haag
Deze gratis levering geldt echter slechts zolang de voorraad strekt.
De integrale tekst van de WODC-rapporten is gratis te downloaden van
www.wodc.nl.
Op www.wodc.nl is ook nadere informatie te vinden over andere WODC-publicaties.
Behoudens de in of krachtens de Auteurswet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze
uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of
openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch,
door fotokopieën, opnamen of enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke
toestemming van de uitgever.
Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16h Auteurswet dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB
Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (art. 16 Auteurswet) kan
men zich wenden tot de Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten
Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.cedar.nl/pro).
No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or
any other means without written permission from the publisher.
ISBN 978-90-5931-938-7
NUR 820
Voorwoord
Voor u ligt alweer de vierde Monitor Georganiseerde Criminaliteit, het laatste
resultaat van een reeds 16 jaar lopend onderzoeksproject naar de aard en
omvang van georganiseerde misdaad in Nederland. Een waar monnikenwerk
waarbij tot nu toe 150 opsporingsonderzoeken zijn geanalyseerd en een nog
groter aantal interviews met onder andere rechercheurs en officieren is afgenomen. Deze arbeidsintensieve aanpak en het feit dat er vele jaren aan
onderzoeken wordt bestreken, maken de monitor zo uniek en waardevol.
De monitor belicht ook deze keer deelelementen van georganiseerde misdaad. Er wordt onder andere aandacht besteed aan facilitators en de vraag
hoe de verwevenheid met legale personen, bedrijven en instanties tot stand
komt en wordt gebruikt. Daarnaast gaat het rapport in op de rol van geweld,
criminele inkomsten – onder andere het witwassen en besteden daarvan – en
de maatschappelijke schade van georganiseerde criminaliteit. Vooral dat
laatste blijkt nog niet gemakkelijk inzichtelijk te maken. Hoe kwantificeer je
bijvoorbeeld het verlies aan vertrouwen in maatschappelijke instituties door
toedoen van deze ondermijnende criminaliteit?
De uitkomsten van deze monitor hebben mij weer verder gesterkt in de overtuiging dat empirisch onderzoek naar de aard en omvang van georganiseerde
misdaad essentiële informatie oplevert voor de strategische en zelfs tactische
sturing van de aanpak daarvan. Het is belangrijk dat onderzoeken zoals deze
monitor blijven bestaan en dat vergelijkbare onderzoeken, en analyses van
de resultaten van het overheidsoptreden bij de bestrijding van georganiseerde misdaad, worden gestimuleerd. Kennis en inzicht – en bijsturing aan
de hand daarvan – maakt ons optreden beter en effectiever en helpt ons de
juiste keuzes te maken. Het maakt het werk van politie, Openbaar Ministerie
en het bestuur voor eenieder zichtbaar (wat, waarom en hoe) en toetsbaar.
Het was en is mij een genoegen om voorzitter van de begeleidingscommissie
te mogen zijn.
Mr. G.W. van der Burg,
Hoofdofficier Landelijk Parket, Openbaar Ministerie
Dankwoord
Deze monitor heeft als doel de kennis die is verkregen in verrichte opsporingsonderzoeken zo goed mogelijk te benutten om een inzicht te krijgen in
de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Een onderzoek als
dit is niet mogelijk zonder de hulp van anderen. Personen bij verschillende
organisaties hebben ons belangrijke informatie verschaft, door mee te werken aan interviews, door ondersteuning bij dossieronderzoek of door het op
andere wijze toegankelijk maken van gegevens. Wij zullen hier niet proberen
hen allen persoonlijk te noemen. Daarvoor zijn het er te veel. We richten
onze dank daarom tot de volgende functionarissen: de officieren van justitie,
parketsecretarissen en andere medewerkers van het Openbaar Ministerie; de
recherche- en andere medewerkers van de politie; de medewerkers van de
Koninklijke Marechaussee; de medewerkers van het CJIB; de medewerkers
van de rechtbanken, gerechtshoven, de Hoge Raad en de Raad voor de rechtspraak; en de medewerkers van de Belastingdienst. Zonder hen had dit project niet tot stand kunnen komen.
De belangrijkste informatiebron voor de monitor bestaat uit afgeronde
opsporingsonderzoeken. De analyses van opsporingsdossiers zijn voor het
grootste deel uitgevoerd door personen die op de kaft van dit rapport zijn
genoemd. Een aantal dossiers is echter mede door anderen geanalyseerd. Op
deze plaats zijn we daarom dank verschuldigd aan Lisanne Drost, Aline Hardeman, Nina Holvast en Dieneke Struik.
Het onderzoek is begeleid door een begeleidingscommissie (zie bijlage 1). De
inbreng van de begeleidingscommissie is van belangrijke waarde geweest
voor het rapport. De samenwerking hebben wij als zeer prettig ervaren. Op
deze plaats bedanken we daarom de voorzitter en leden van de begeleidingscommissie. Verder hebben ook Joost van Onna van het Functioneel Parket en
Jan de Groot en Jan Glimmerveen van het ministerie van Financiën een eerdere versie van de rapportage van nuttig commentaar voorzien. Ook hen
bedanken we daarvoor. Ten slotte willen we Frans Leeuw, Christianne de
Poot en Maite Verhoeven, allen van het WODC, van harte bedanken voor hun
kritische en opbouwende opmerkingen bij de concepttekst.
Den Haag, november 2012
Edwin Kruisbergen, Henk van de Bunt en Edward Kleemans
Inhoud
Gebruikte afkortingen
13
Samenvatting
15
1
1.1
1.2
41
41
1.3
1.3.1
1.3.2
1.3.3
1.3.4
1.4
1.5
1.6
1.7
Inleiding
Beeldvorming en misdaadbestrijding
Doelstelling, probleemstelling en relatie ten opzichte van
andere onderzoeken
Onderzoeksopzet en onderzoeksmethoden
De keuze voor ‘hard’ onderzoeksmateriaal
De selectie van zaken
De gegevensverzameling
Het gebruik van overige bronnen
Beknopte beschrijving van het onderzoeksmateriaal
Anonimisering
Reikwijdte van het onderzoek
Indeling van het rapport
2
2.1
2.1.1
2.1.2
2.1.3
2.1.4
2.1.5
2.2
De rol van geweld
Vijf vormen van geweld
Geweld om misdrijven uit te kunnen voeren
Geweld om mensen in het gareel te houden
Geweld om conflicten te beslechten
Geweld om de onthulling van misdrijven te voorkomen
Geweld als reactie op bedrog of verraad
Recapitulatie
61
64
64
66
69
74
76
77
3
3.1
3.2
3.3
3.3.1
3.3.2
3.4
Afhankelijkheid van de omgeving
Zelf doen of uitbesteden?
Overwegingen bij het wel of niet zelf uitvoeren van taken
Inschakeling van derden
Doelbewuste facilitering?
De relatie tussen crimineel en dienstverlener
Recapitulatie
81
82
90
93
93
99
103
4
4.1
4.1.1
4.1.2
4.1.3
4.1.4
4.2
4.2.1
4.2.2
4.3
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Een persoon als contactpunt
Financiële specialisten
Notarissen en advocaten
Luchthavenpersoneel
Corrupte ambtenaren
Een onderneming als contactpunt
Het gebruik van eigen ondernemingen
Het gebruik van externe ondernemingen
Een gemeenschap als contactpunt
107
109
109
110
121
122
124
125
128
129
46
50
50
52
53
54
55
56
57
58
10
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
4.3.1
4.3.2
4.3.3
4.4
4.4.1
4.4.2
4.5
4.6
4.7
5
5.1
5.1.1
5.1.2
5.2
5.2.1
5.2.2
5.3
5.3.1
5.3.2
5.4
6
6.1
6.2
6.2.1
6.2.2
6.2.3
6.3
6.3.1
6.3.2
6.4
6.5
6.5.1
6.5.2
6.5.3
6.5.4
6.5.5
Subculturele gemeenschappen: motorclubs en
woonwagenkampen
Etnische gemeenschappen
Bedrijfstakken
Een overheidsvoorziening als contactpunt
Misbruik van de asielprocedure door
mensensmokkelorganisaties
Misbruik van afgeschermde jurisdicties voor
witwasdoeleinden
Het neutraliseren van toezicht
Risico’s van het gebruik van een contactpunt
Recapitulatie
130
132
134
136
136
138
141
145
149
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
Verdiensten van georganiseerde criminaliteit
Hoe wordt het geld verdiend?
Wat wordt er verdiend?
Verdeling van criminele inkomsten
Hoe worden de verdiensten binnen criminele
samenwerkingsverbanden verdeeld?
Het vergroten van het eigen aandeel in de winst
Besteding van criminele inkomsten
Consumeren
Investeren
Recapitulatie
153
153
153
159
161
Afscherming van criminele inkomsten
Fysiek verstoppen
Verplaatsen
Fysieke geldverplaatsing
Giraal via een money transfer-instelling
Giraal via een bancaire instelling
Ondergronds bankieren
Achtergrond, betrokken actoren en globale werkwijze
Ondergronds bankieren voor criminele
samenwerkingsverbanden
Afgeschermd consumeren
Meer complexe witwasconstructies
Fingeren of ophogen van inkomen, omzet, winst of
vorderingen
Leningen aan jezelf
Onderbrengen van illegaal vermogen in legale
ondernemingen
Het aankopen van onroerend goed
Doorsluizen van geld
187
189
190
191
191
194
195
195
161
173
176
176
177
183
200
203
207
207
211
213
214
216
Inhoud
6.5.6
6.6
Gemeenschappelijke kenmerken van witwasconstructies
De afscherming van criminele geldstromen: sociale en
economische hulpbronnen
Zelf doen of inschakelen van anderen
Recapitulatie
217
229
231
231
232
238
244
244
7.3
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
Opsporing van criminele inkomsten
Het strafrechtelijk financieel onderzoek
Wat bepaalt of criminele geldstromen sporen nalaten?
Bronnen van informatie voor de opsporing
Ontneming van criminele inkomsten in bestudeerde zaken
Toelichting dataverzameling
De rechtsgang: van eis tot onherroepelijke
ontnemingsvordering
De executie: de afdoening en betaling van de
ontnemingsvordering
Totaalbeeld: van eis tot betaling van de
ontnemingsvordering
Recapitulatie
8
8.1
8.2
8.3
8.4
Schade van georganiseerde misdaad
Nadeel toegebracht aan slachtoffers
Systeemeffecten
Het neutraliseren van sociale controle
Recapitulatie
257
258
261
265
269
9
9.1
9.2
Slotbeschouwing
Synthese van de belangrijkste onderzoeksbevindingen
Mogelijke beleidsimplicaties
271
271
280
Summary
Fourth report of the Organized Crime Monitor
Main research question and policy relevance
Research method
Conclusions
Policy implications
287
287
287
287
288
306
6.6.1
6.7
7
7.1
7.1.1
7.1.2
7.1.3
7.2
7.2.1
7.2.2
7.2.3
7.2.4
Literatuur
218
219
225
246
248
251
255
311
Bijlage 1
Samenstelling begeleidingscommissie
323
Bijlage 2
Aandachtspuntenlijst
325
Bijlage 3
Beknopte casusbeschrijvingen
339
Bijlage 4
Overzicht investeringen
363
11
Gebruikte afkortingen
AFM
bv
BIBOB
BMK
btw
CIE
CJIB
DNB
EU
EVRM
Autoriteit Financiële Markten
besloten vennootschap
Bevordering integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur
benzylmethylketon
belasting toegevoegde waarde
Criminele Inlichtingen Eenheid (voorheen CID)
Centraal Justieel Incassobureau
De Nederlandsche Bank
Europese Unie
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens
en de fundamentele vrijheden
FATF
Financial Action Task Force
FIOD
Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst
FIU
Financial Intelligence Unit
GVO
gerechtelijk vooronderzoek
IMF
Internationaal Monetair Fonds
IND
Immigratie- en Naturalisatiedienst
KLPD
Korps Landelijke Politie Diensten
MOT
Meldpunt Ongebruikelijke Transacties
nv
naamloze vennootschap
OM
Openbaar Ministerie
OvJ
officier van justitie
PEO
Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden
PMK
piperonylmethylketon
SEO
strafrechtelijk executieonderzoek
SFO
strafrechtelijk financieel onderzoek
SOCA
Serious Organised Crime Agency
UNODC United Nations Office on Drugs and Crime
Wet MOT Wet melding ongebruikelijke transacties
Wgt
Wet inzake de geldtransactiekantoren
Wid
Wet op de identificatie bij dienstverlening (voorheen Wif)
Wif
Wet identificatie bij financiële dienstverlening
WODC
Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum
WVMC
Wet voorkoming misbruik van chemicaliën
wvv
wederrechtelijk verkregen voordeel
WWFT
Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
Wwk
Wet op de wisselkantoren
xtc
ecstasy
Samenvatting
Doelstelling en probleemstelling
Dit rapport bevat de bevindingen van de vierde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Het doel van dit onderzoeksproject is om de kennis
die wordt opgedaan tijdens grootschalige opsporingsonderzoeken zo goed
mogelijk te benutten voor het verkrijgen van inzicht in de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Door de inzet van verregaande opsporingsmethoden, zoals telefoontaps, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, observatie en undercovermethoden, leveren deze opsporingsonderzoeken unieke kennis op over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit
en het gedrag van daders. Daarom is het van groot belang dat deze inzichten
systematisch worden vastgelegd en worden teruggekoppeld naar personen
die betrokken zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in
Nederland. Want zonder een goed inzicht in de aard van de georganiseerde
criminaliteit blijft de bestrijding daarvan in het luchtledige hangen.
Dit al langer bestaande idee om ‘de kennis van de werkvloer’ systematisch
vast te leggen, kwam in een stroomversnelling door de Parlementaire
Enquête Opsporingsmethoden. Mede naar aanleiding van de conclusies van
de Enquêtecommissie heeft de Minister van Justitie besloten om het informatiebeleid over georganiseerde criminaliteit te herzien. In dit verband is
aan de Tweede Kamer onder meer toegezegd om periodiek te rapporteren
over de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en over te signaleren ontwikkelingen. De Monitor Georganiseerde Criminaliteit vormt de
concrete invulling van deze toezegging.
Een bijzonderheid is dat bij de inrichting en opzet van dit onderzoek is voorzien in continuïteit, waardoor ook gesproken wordt over een monitor. De
centrale probleemstelling van de monitor luidt:
Wat is de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en welke
ontwikkelingen zijn op dit gebied te onderkennen?
Een belangrijke beperking in deze probleemstelling ligt in het feit dat het
onderzoek zich niet richt op de omvang, maar op de aard van de georganiseerde criminaliteit: Wie zijn de daders? Hoe werken zij samen? Hoe gaan zij
te werk? Op welke manier spelen zij in op de mogelijkheden en beperkingen
die hun omgeving hun biedt? Hoe schermen zij zich af tegen risico’s? Wat
verdienen zij aan hun illegale activiteiten en waaraan besteden zij dit?
Antwoorden op dergelijke vragen zijn van buitengewoon groot belang voor
een gefundeerde bestrijding van georganiseerde criminaliteit.
16
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Onderzoeksopzet
De basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit bestaat uit diepgravende analyses van afgeronde grootschalige opsporingsonderzoeken.
Vanaf 1996 zijn met behulp van dezelfde systematiek 150 grootschalige
opsporingsonderzoeken geanalyseerd (40 zaken per ronde in de eerste drie
rondes en 30 zaken in de vierde ronde). Daarmee is inmiddels een grote
dwarsdoorsnede aan opsporingsonderzoeken voorhanden, niet alleen over
verschillende samenwerkingsverbanden en criminaliteitsvelden, maar ook in
de tijd. Op basis van dit materiaal is het ook mogelijk om verdiepingsstudies
uit te voeren, bijvoorbeeld naar specifieke delicten of naar specifieke aspecten van het fenomeen.
Conclusies
Deze vierde rapportage bouwt voort op de bevindingen uit de drie eerder
gepubliceerde monitorrapporten. Daarom zullen in de onderstaande samenvatting ook enkele relevante conclusies uit de vorige drie rapportages worden
gememoreerd.1
Van racketeering naar transitcriminaliteit
Toen in Nederland in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw het
fenomeen georganiseerde criminaliteit een prominente plaats op de politieke
agenda verwierf, werd de beeldvorming sterk beïnvloed door ideeën over Italiaanse en Amerikaanse maffia-organisaties en de wijze waarop deze zich
manifesteren in de samenleving. Piramidaal opgebouwde misdaadorganisaties zouden op het punt staan om binnen te dringen in economische
branches en politieke instituties. Daarbij zouden zij optreden als een soort
alternatieve overheid die in bedrijfstakken of regio’s twee traditionele overheidstaken overneemt: het geweldsmonopolie en het recht om belasting te
heffen (door middel van protectie en afpersing). In de internationale literatuur wordt dit illegaal opereren op legale markten ook wel ‘racketeering’
genoemd.
Sinds het begin van de jaren negentig is de beeldvorming ten aanzien van
georganiseerde criminaliteit ingrijpend veranderd door systematisch wetenschappelijk onderzoek. In opdracht van de Parlementaire Enquêtecommissie
Opsporingsmethoden voerde de onderzoeksgroep Fijnaut een uitgebreid
onderzoek uit naar de aard, ernst en omvang van de georganiseerde crimina-
1
Kleemans, E.R., Berg, E.A.I.M. van den, & Bunt, H.G. van de (1998). Georganiseerde criminaliteit in Nederland:
Rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag: WODC. Onderzoek en beleid 173; Kleemans, E.R., Brienen, M.E.I., & Bunt, H.G. van de (2002). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Tweede rapportage op basis
van de WODC-monitor. Den Haag: WODC. Onderzoek en beleid 198; Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R.
(2007). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde
Criminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 252.
Samenvatting
liteit in Nederland. De onderzoeksgroep concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat bedrijfstakken onder controle stonden van de georganiseerde
misdaad. Ook in de follow-up-studies van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit werden nagenoeg geen voorbeelden aangetroffen van protectie,
politieke corruptie, onwettige beïnvloeding van politieke besluitvorming of
infiltratie in vakbonden. Ook waren er geen duidelijke aanwijzingen van
pogingen om regio’s of bedrijfstakken door corruptie en geweld onder controle te krijgen.
In de meeste gevallen blijkt het bij georganiseerde criminaliteit te gaan om
smokkel van mensen (vrouwenhandel, mensensmokkel) en verboden waar,
zoals drugs, wapens en gestolen auto’s, en om illegale grensoverschrijdende
handelingen, zoals ondergronds bankieren en het ontduiken van heffingen
en accijnzen. Plegers van georganiseerde criminaliteit bedrijven dus vooral
internationale handel en Nederland functioneert daarbij als productieland,
doorvoerland of bestemmingsland. Daarom werd in een eerder monitorrapport de term ‘transitcriminaliteit’ geïntroduceerd, hetgeen een betere
beschrijving geeft van de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland dan ‘racketeering’.
Plegers van georganiseerde criminaliteit liften eerder mee op bestaande goederen-, geld- en passagiersstromen dan dat zij zelf onderdelen van de infrastructuur onder controle houden. De positie van Nederland als doorvoerland
– met onder meer de Rotterdamse haven, de luchthaven Schiphol en allerlei
import- en exportfaciliteiten – biedt ook goede mogelijkheden voor verschillende vormen van transitcriminaliteit. Bedrijfstakken worden dus wél
gebruikt om misdrijven te plegen of te verheimelijken.
Van piramidale misdaadorganisaties naar criminele netwerken
In de beeldvorming van de jaren negentig werden criminele samenwerkingsverbanden doorgaans voorgesteld als traditionele maffiaorganisaties naar
Italiaans of Amerikaans voorbeeld: duurzame, piramidale organisaties met
een strenge hiërarchie, een duidelijke taakverdeling, een gedragscode en een
intern sanctiesysteem. Dergelijke criminele organisaties bestaan wel degelijk,
maar zijn in Nederland eerder uitzondering dan regel. Dit impliceert echter
niet dat criminele samenwerkingsverbanden geen structuur kennen of dat de
relaties in samenwerkingsverbanden inwisselbaar en horizontaal zijn.
In de vorige monitorrapportages is gewezen op de brede variëteit aan samenwerkingsverbanden en op het feit dat de logistiek van de criminele activiteiten (wat moet er allemaal worden geregeld?) grote invloed heeft op de manier
waarop de samenwerking concreet gestalte krijgt. Ook is aandacht besteed
aan de interne dynamiek van criminele samenwerkingsverbanden en criminele netwerken, die vooral op de wat langere termijn zichtbaar wordt. Door
samenwerkingsverbanden te analyseren als criminele netwerken, waarin
daders met elkaar in wisselende samenwerkingsverbanden kunnen samenwerken, ontstaat er niet alleen oog voor de stabiliteit in bepaalde samen-
17
18
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
werkingsrelaties, maar ook voor discontinuïteit en verandering. Dergelijke
inzichten zijn ook voor de opsporing van groot belang.
Door dit bredere perspectief kan ook een betere analyse plaatsvinden van de
posities van daders binnen criminele netwerken en hun afhankelijkheidsrelaties. Zo zijn er vaak duidelijke hoofdrolspelers waarvan vele andere daders
afhankelijk zijn vanwege hun geld, kennis of contacten. Deze hoofdrolspelers
zien we telkens weer terug, in verschillende opsporingsonderzoeken en in
verschillende samenwerkingsverbanden. Maar andere daders kunnen gaandeweg steeds minder afhankelijk worden van deze hoofdrolspelers, doordat
zij zelf geld, kennis en contacten vergaren en vervolgens steeds meer eigen
criminele activiteiten ontwikkelen. Door niet a priori uit te gaan van een
duurzame, piramidale organisatie, ontstaat er dus oog voor groei en ontwikkeling binnen criminele netwerken. Ook kan duidelijk worden dat facilitators,
die veelal in de periferie van criminele samenwerkingsverbanden opereren,
hun diensten verlenen aan meerdere criminele samenwerkingsverbanden.
Daarmee nemen zij een belangrijkere positie in binnen een crimineel netwerk dan beschouwing van afzonderlijke ‘criminele organisaties’ zou doen
vermoeden.
Vertrouwen en criminele samenwerking
In de vorige rapportages is het belang van bestaande sociale relaties bij criminele samenwerking uitvoerig belicht. Familie, vrienden en bekenden werken
met elkaar samen en introduceren elkaar weer bij anderen. Maar bestaande
sociale relaties bieden niet altijd een oplossing, vooral niet bij transitcriminaliteit. Want het probleem van sociale relaties – en van familie- en vriendschapsbanden in het bijzonder – is dat dergelijke ‘sterke’ sociale relaties vaak
sterk zijn geclusterd. Zij bieden daardoor voor daders weinig extra mogelijkheden. Bij criminele samenwerking gaat het niet alleen om betrouwbaarheid
of integriteit, maar ook om capaciteit. Daarom wordt gesignaleerd dat daders
juist bij omvangrijke en risicovolle criminele operaties met ‘buitenstaanders’
– niet zijnde familieleden, vrienden of vaste zakenpartners – in zee kunnen
gaan. Nieuwe relaties kunnen nieuwe handelsmogelijkheden bieden. Maar
hoe komt vertrouwen met dergelijke partners tot stand? In de eerste plaats
kan worden gewezen op leereffecten: vertrouwen wordt gebaseerd op eigen
ondervinding met betrekking tot de (eerdere) prestaties van de partner. In de
tweede plaats kan vertrouwen gebaseerd zijn op de (overgedragen) ervaringen van anderen. Ten derde kunnen reputaties ook gebaseerd worden op
generalisaties ten aanzien van de (vermeende) eigenschappen van bepaalde
groepen.
De relatie tussen beroepen en georganiseerde criminaliteit
Beroepen kunnen op verschillende manieren gelegenheid bieden voor georganiseerde criminaliteit. Allereerst kan dat door internationale contacten en
reisbewegingen, waardoor mogelijkheden voor (transit)criminaliteit kunnen
Samenvatting
worden ontdekt en geëffectueerd. Voorbeelden hiervan zijn beroepen die te
maken hebben met transport en logistiek. In de tweede plaats is de individuele bewegings- en/of handelingsvrijheid van bepaalde beroepsgroepen
van belang (autonomie). In de derde plaats is het ‘sociale’ karakter van
beroepen van belang. Beroepen waarin men veel met andere mensen in aanraking komt, bieden ook veel kansen tot ontmoetingen met potentiële mededaders.
Lokale inbedding van transnationale georganiseerde criminaliteit
Het is een misverstand om te menen dat transnationale georganiseerde criminaliteit geen lokale inbedding zou kennen. Zonder lokale inbedding is het
erg moeilijk om succesvol te opereren. Daarentegen hebben daders, die sterk
lokaal zijn ingebed, reeds veel bestaande relaties met zowel de legale omgeving als met potentiële mededaders. Door hun kennis van de lokale omgeving kunnen zij zich ontwikkelen tot veelzijdige, lokale illegale entrepreneurs.
Maar veel van deze daders weten het niveau van de ‘local hero’ niet te ontstijgen; zij ontberen exclusieve vaardigheden of specialismes die hen interessant
maken voor criminele samenwerkingspartners van buiten de regio of van
buiten Nederland. Toch zien we in verschillende zaken dat lokaal opererende
daders aansluiting weten te vinden bij transnationale handelsactiviteiten.
Van belang daarbij zijn ontmoetingsplaatsen, en meer in het bijzonder de
positie van ‘marktplaats Amsterdam’ in de internationale drugshandel. Daarnaast stellen internationale ‘bruggenbouwers’ meer lokale groepen in staat
om aansluiting te vinden bij internationale drugsmarkten, zonder dat dergelijke groepen ook maar een stap buiten Nederland hoeven te zetten.
Criminele carrières
In de vorige rapportage zijn de resultaten gepresenteerd van analyses van de
criminele carrières van ongeveer 1.000 daders die betrokken waren bij de eerste 80 zaken van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. De resultaten
daarvan geven aanleiding tot bijstelling van het beeld dat een carrière in de
georganiseerde criminaliteit altijd op jonge leeftijd begint. In de eerste plaats
blijkt dat jeugdige daders in de door ons onderzochte groep verdachten volledig afwezig zijn. In totaal is ongeveer driekwart van de daders dertig jaar of
ouder. In de tweede plaats blijkt bij 28% van de daders dat het zicht dat politie en justitie hebben op hun voorgeschiedenis nagenoeg afwezig is. Deze
‘onbekende vissen in de politienetten’ bestaan voor een groot deel uit daders
die niet in Nederland zijn geboren en die pas later in hun leven hier zijn
komen wonen of hier verblijven. In de derde plaats is er ook sprake van een
groot aantal ‘oude bekenden’: 72% van de daders is al eerder met de Nederlandse justitie in aanraking geweest. Daders zijn gemiddeld rond de 27 jaar
oud wanneer zij voor het eerst met de Nederlandse justitie in aanraking
komen. Hoewel een vroege start vrij normaal is, zeker voor mensen met een
19
20
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
lange criminele carrière, komt slechts een kwart van alle daders voor het
twintigste levensjaar voor het eerst in aanraking met de Nederlandse justitie.
Wanneer wij zouden willen weten hoe wij betrokkenheid bij (georganiseerde)
criminaliteit ‘vroegtijdig’ zouden kunnen signaleren, is het ook van belang
om na te gaan op welke manier mensen betrokken raken bij georganiseerde
criminaliteit en hoe mensen ‘doorgroeien’. Uit een analyse van 92 ‘starters’
blijkt dat mensen op velerlei manieren betrokken raken bij vormen van georganiseerde misdaad: door reeds bestaande sociale relaties, door werk- en
beroepsgerelateerde relaties, door hobby’s of nevenactiviteiten, door
bepaalde ‘life events’ en door bewuste rekrutering. Dit verklaart ook het fenomeen van de late starters: sommige gelegenheden voor het uitvoeren van
winstgevende criminele activiteiten ontstaan pas later in iemands leven. Ook
grijpen mensen bepaalde mogelijkheden pas later in het leven daadwerkelijk
aan, bijvoorbeeld bij ‘life events’ zoals faillissementen en problematische
schuldsituaties.
Uit een analyse van de carrières van 66 ‘leidinggevenden’ blijkt dat het standaardbeeld van ‘een leven in de misdaad’ maar voor een deel opgaat. Het
grootste deel (36) is pas na het twintigste levensjaar voor het eerst met justitie
in aanraking gekomen. Verder blijkt dat een aanzienlijk deel (32) van de ‘leidinggevenden’ vanuit een reguliere beroepsachtergrond op een bepaald
moment de overstap heeft gemaakt naar de georganiseerde misdaad.
Ook zijn een aantal doorgroeifactoren besproken. Criminele carrières kunnen in een stroomversnelling raken door: een broker die de dader toegang
geeft tot interesseante markten; kapitaal dat de dader gebruikt om te investeren in handelsmogelijkheden; of het beschikken over specifieke vaardigheden of transnationale contacten waarvan andere daders afhankelijk zijn.
Opsporing van georganiseerde criminaliteit
De gewijzigde visie sinds de jaren negentig op de aard van criminele samenwerkingsverbanden heeft verstrekkende gevolgen gehad voor het denken
over opsporingsstrategieën. Bij het beeld van duurzame, piramidale organisaties passen de grootschalige opsporingsonderzoeken uit begin jaren negentig, die een lange doorlooptijd hadden en waarbij inbeslagnemingen en
arrestaties telkens werden uitgesteld tot men uiteindelijk in één keer de totale
criminele organisatie kon ‘oprollen’.
Bij criminele netwerken passen echter andere opsporingsstrategieën, zoals
de strategie van ‘korte klappen’. De discussie over de strategie van de ‘korte
klappen’ heeft in de praktijk geleid tot drie verschillende vormen van ‘korte
klappen’-onderzoek. In de eerste plaats wordt het begrip ‘korte klap’ gebruikt
als de onderzoeksstrategie erop gericht is om de doorlooptijd van het onderzoek beperkt te houden tot een periode van circa zes weken tot drie
maanden. Deze korte onderzoeken hebben qua opgelegde straffen een vergelijkbaar ‘rendement’ als langduriger onderzoeken. Verder lijken deze onderzoeken niet zozeer succesvol door de korte duur maar vanwege de wijze van
Samenvatting
werken, waarbij langdurige besluitvormingsprocedures worden vermeden en
concrete kansen die zich voordoen tijdens een onderzoek worden aangegrepen. Maar dergelijke korte onderzoeken hebben ook nadelen, omdat de achtergronden en de oorzaken van de gepleegde misdrijven veelal niet worden
belicht. Een tweede variant bestaat uit kortstondige interventies in het kader
van een langduriger rechercheonderzoek. Dit kunnen ‘prikacties’ betreffen
die erop zijn gericht de onderlinge relaties in het samenwerkingsverband te
ontwrichten of korte onderzoeken tegen specifieke personen om via hen
informatie te vergaren over de belangrijkste daders. Een derde variant is
gericht op het aanpakken van een vitale schakel (bijvoorbeeld een dienstverlener of een bruggenbouwer) in de criminele samenwerking. Het gaat hier
dus om een strategische (‘slimme’) interventie die gebaseerd is op goede kennis van bijvoorbeeld de logistiek of de facilitators van samenwerkingsverbanden.
Verklaringen van daders en getuigen kunnen een belangrijke bijdrage leveren
aan opsporingsonderzoek. Maar medewerking van daders en getuigen is problematisch, omdat er veel aanwijzingen zijn van dreigingen met geweld, en in
mindere mate van uitgevoerd geweld. Desondanks blijken er altijd wel personen – daders en/of getuigen – bereid om verklaringen af te leggen. Dit blijkt
uit een analyses van 22 zaken die op dit punt zijn onderzocht. Onder de minder belangrijke verdachten is de medewerkingsbereidheid groter dan onder
de hoofdverdachten. Verder is er vooral onder getuigen een grote medewerkingsbereidheid, vooral wanneer de getuigen verder afstaan van de daders. In
enkele interviews wordt naar voren gebracht dat de medewerkingsbereidheid
mede afhankelijk is van de tijd en aandacht die aan getuigen wordt besteed.
De rol van geweld
De reeks liquidaties in de afgelopen 10 à 15 jaar heeft het beeld versterkt dat
het plegen van ernstig geweld een intrinsiek onderdeel is van georganiseerde
criminaliteit. In tal van definities van georganiseerde criminaliteit wordt het
toepassen van geweld, of althans het dreigen ermee, genoemd als één van de
elementen van georganiseerde criminaliteit. Eén van de verklaringen die
worden aangevoerd voor de prevalentie van geweld is dat plegers van georganiseerde criminaliteit geen beroep kunnen doen op de overheid of op het
recht als het gaat om het beslechten van conflicten die tijdens handelstransacties zijn ontstaan. Daders zullen hun conflicten zelf moeten uitvechten.
Hiertegenover staat een andere interpretatie van geweldsgebruik. Volgens
deze redenering zouden er weliswaar veel conflicten ontstaan maar zou het
toepassen van geweld een ‘duur bedrijfsmiddel’ zijn. Immers door geweld toe
te passen vestigen de actoren de aandacht op zich van politie en justitie.
Bovendien zou de reputatie van de geweldpleger er bij potentiële handelspartners niet beter op worden. Op grond van deze laatste overwegingen
wordt door onderzoekers op het terrein van de georganiseerde criminaliteit
21
22
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
vaak gesteld dat de associatie van georganiseerde criminaliteit met geweld
niet terecht is.
Wie alle 150 zaken achter elkaar op geweld en geweldsdreiging naleest, zal tot
een andere conclusie moeten komen. In ongeveer de helft van de zaken
wordt fysiek geweld toegepast of wordt met de toepassing van (ernstig)
geweld gedreigd. Zowel de frequentie van de gewelduitingen als de ernst
ervan lopen zeer uiteen. Het merendeel van het geweld richt zich op een
betrekkelijk kleine kring van personen: mededaders, illegale handelspartners,
directe slachtoffers (slachtoffers van mensenhandel bijvoorbeeld), en in veel
mindere mate op onschuldige burgers, wettige handelspartners of dienstverleners en politie- of justitiefunctionarissen.
De aard en de omvang van het geweld zijn niet te vergelijken met die in
Mexico of Italië. Het geweld in Nederland is een afspiegeling van de georganiseerde criminaliteit die wij in Nederland aantreffen. Het gaat de daders er in
Nederland niet om machtsposities te verwerven die tot de vestiging van een
soort crypto-staat moeten leiden; het geweld in Nederland heeft vaak te
maken met problemen en conflicten die zich in allerlei typen illegale transacties voordoen. Bij sommige typen misdrijven is de kans op dergelijke problemen klein, omdat de neuzen van de betrokkenen alle in dezelfde richting
staan. Mensensmokkel, ondergronds bankieren en btw-fraude zijn voorbeelden van misdrijven waarin zich betrekkelijk weinig conflicten voordoen en
waarin ook de toepassing van geweld(sdreiging) tot de uitzonderingen
behoort.
Bij veel andere misdrijven is de kans op het voorkomen van geweld groter.
Sommige typen misdrijven, zoals afpersing en mensenhandel, kunnen vaak
zelfs niet gepleegd worden zonder (dreiging met) geweld. In de uitvoering
van misdrijven, zoals het importeren en exporteren van drugs, waarbij verschillende partijen met elkaar moeten samenwerken en complexe transacties
moeten worden uitgevoerd, ontstaan veel problemen over de levering van de
producten (prijs, kwaliteit) en de wijze van betaling (tijdstip, plaats). Vooral
bij dergelijke transacties wreekt zich dat zonder de overheid en tegen de
overheid moet worden gehandeld.
Op grond van de concrete voorvallen die wij in de zaken aantroffen, is een
indeling gemaakt in vijf vormen (of redenen) van geweld. Onderscheiden
wordt (1) geweld gebruikt om misdrijven te kunnen uitvoeren, zoals bij afpersing en mensenhandel, (2) geweld gebruikt om personen binnen het gareel
van het samenwerkingsverband te houden, (3) geweld om conflicten te
beslechten over bijvoorbeeld de levering van illegale waar en de wijze van
financiering, (4) geweld om de onthulling van het misdrijf te voorkomen en
(5) geweld als reactie op bedrog of verraad.
Afhankelijkheid van de omgeving
Binnen een crimineel samenwerkingsverband moeten verschillende
deeltaken worden verzorgd. Deze liggen op het gebied van: de infrastructuur;
Samenvatting
het voorzien in apparatuur en stoffen; financiële, juridische en administratieve diensten; en afscherming, beveiliging of promotie.
In de onderzochte zaken zien we dat criminele samenwerkingsverbanden
een aantal infrastructurele deeltaken zelf uitvoeren, namelijk de opslag en in
mindere het transport van vooral drugs en grondstoffen. Bij ruimten die
daders gebruiken om elkaar (en klanten) te ontmoeten, zien we een gemengd
beeld; sommige samenwerkingsverbanden, vooral op het terrein van ondergronds bankieren, beschikken zelf over dergelijke ruimten, andere gebruiken
ruimten die van derden zijn. Bij de overige onderdelen van het criminele
bedrijfsproces zien we dat vaker een beroep wordt gedaan op de omgeving
van een crimineel samenwerkingsverband. Dit geldt het sterkst voor een heel
specifiek infrastructureel proces, namelijk het veilig binnenloodsen van
drugs en mensen via luchthavens, en voor het verschaffen van apparatuur en
stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. Ook voor financiële,
juridische en administratieve diensten wordt vaak de hulp van derden ingeschakeld. Het gaat dan om juridische adviezen en diensten en het verschaffen van bijvoorbeeld paspoorten. In mindere mate geldt het ook voor het witwassen van criminele inkomsten. En ten slotte wordt ook voor specifieke
activiteiten ter afscherming, beveiliging of promotie vaak een beroep gedaan
op anderen. Verder is er een klein aantal groeperingen dat omschreven zou
kunnen worden als universele zelfdoeners; criminele samenwerkingsverbanden die voor verschillende of alle deeltaken van het bedrijfsproces zelfvoorzienend zijn.
Bij de keus die criminele samenwerkingsverbanden moeten maken tussen
het zelf uitvoeren van een deeltaak of juist het inschakelen van personen of
bedrijven uit de omgeving, lijken ook, of misschien vooral, pragmatische
overwegingen een rol te spelen. Wanneer we kijken naar de deeltaken die
vrijwel altijd worden uitbesteed, zien we dat het gaat om taken die de meeste
criminele samenwerkingsverbanden simpelweg niet kunnen uitvoeren: het
binnenloodsen van drugs en mensen via luchthavens en het verschaffen van
apparatuur en stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. De afwezigheid van eigen mogelijkheden op deze terreinen zorgt ervoor dat voor
andere overwegingen, zoals het streven naar zo veel mogelijk winst of een zo
klein mogelijk risico, weinig ruimte is. Aan de andere kant beschikken sommige criminele samenwerkingsverbanden over zoveel eigen middelen – de
universele zelfdoeners – dat voor hen juist het ‘zelf doen’ van verschillende of
alle deeltaken een voor de hand liggende uitkomst is. Ook bij hen zullen
andere overwegingen misschien geen rol (meer) spelen.
De actoren waarvan criminele samenwerkingsverbanden gebruikmaken zijn
zich daar zeker niet in alle gevallen bewust van. Zo is het in verschillende
gevallen duidelijk dat een ingeschakelde ondernemer niets meer doet dan
het leveren van een gewone, ‘standaard’-dienst, dat wil zeggen een dienst die
onder normale omstandigheden wordt geleverd en waarbij geen afwijkende
voorwaarden van toepassing zijn. Er is voor de desbetreffende ondernemer
23
24
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
dan over het algemeen geen reden om argwaan te krijgen. Een opslagbedrijf
waar een ruimte wordt gehuurd door een groepering die er vervolgens drugs
of bepaalde stoffen in opslaat, kan daar een voorbeeld van zijn. Er is echter
ook een categorie van dienstverleners bij wie de omstandigheden waaronder
of de context waarbinnen een klant opereert vragen had kunnen oproepen –
vragen die de desbetreffende dienstverlener echter niet stelt. Soms zijn die
omstandigheden zodanig dat van doelbewust meewerken sprake lijkt te zijn,
hoewel dat vaak niet met zekerheid is vast te stellen.
Die zekerheid is er wel bij een categorie van dienstverleners die het bedienen
van criminele clientèle op min of meer beroepsmatige wijze uitvoert; de professionele facilitators. Sommige professionele facilitators richten zich volledig
op criminele klanten, zoals de criminele groepering waarvan de leden hun
werkzaamheden in onder meer de bagagekelder van een luchthaven misbruiken om cocaïne veilig binnen te loodsen. Anderen opereren op een in
beginsel legale markt en hebben zowel criminele als reguliere klanten. De
glasblazer die aan ‘normale’ klanten levert maar tevens sterk gespecialiseerd
glaswerk en andere goederen verkoopt aan verschillende drugsproducenten,
is daar een voorbeeld van. In zijn geval waren het de criminele klanten die
hèm benaderden, en wel vanwege zijn vrij schaarse ambachtelijke vaardigheden. Bij andere facilitators is sprake van een meer actieve, bijna marketingtechnische strategie. Zij beschikken niet, zoals de glasblazer, over bijzondere
vaardigheden en leveren vrij alledaagse diensten. Zij leveren die dienst echter
onder voorwaarden die vooral voor personen met criminele bedoelingen zeer
aantrekkelijk zijn. De voorwaarden waaronder klanten bij hen terecht kunnen is wat hen van andere partijen op de markt onderscheidt; het zijn hun
unique selling points. Voorbeelden van dergelijke facilitators die opereren in
een criminele niche zijn bedrijven die het mogelijk maken om over woningen
of auto’s te beschikken die niet tot de gebruiker te herleiden zijn.
In het onderzochte casusmateriaal zien we dat de dienstverleners waarvan
een dader gebruikmaakt, althans degenen die bewust meewerken, vaak
afkomstig zijn uit zijn sociale netwerk; ze worden dus vaak gevonden in reeds
bestaande relaties.
Geldelijk gewin is vermoedelijk een belangrijke drijfveer voor personen en
bedrijven om diensten te verlenen aan criminele samenwerkingsverbanden.
De onderzochte zaken bevatten echter ook voorbeelden waarin dienstverlening plaatsvond vanuit loyaliteit, afhankelijkheid of dwang.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Criminele samenwerkingsverbanden doen dus in veel gevallen een beroep op
personen en bedrijven uit hun omgeving, wat vaak betekent dat er contact
wordt gemaakt met ‘de bovenwereld’. Maar ook daders die zelf voorzien in de
goederen en diensten die nodig zijn voor het criminele bedrijfsproces, staan
daarbij vaak in verbinding met de legaliteit. Dit laatste is bijvoorbeeld het
Samenvatting
geval wanneer een dader zijn eigen (op papier) reguliere garagebedrijf
gebruikt om criminele inkomsten wit te wassen.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit kunnen zich op vier verschillende niveaus bevinden, namelijk op het niveau van een persoon, een onderneming, een gemeenschap of een door de overheid gecreëerde voorziening.
Bij personen gaat het om mensen die, vaak beroepsmatig, een positie hebben
in ‘de bovenwereld’ en beschikken over kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden die van grote waarde kunnen zijn voor een crimineel samenwerkingsverband. We onderscheiden vier categorieën: financiële specialisten; notarissen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren. Financiële
specialisten worden in verschillende zaken ingeschakeld ten behoeve van:
het investeren, doorsluizen en fiscaal afschermen van vermogen; het verrichten van transacties; het oprichten van rechtspersonen; en/of het verzorgen
van contacten met de Belastingdienst. Notarissen en advocaten kunnen vanwege hun kennis, hun wettelijk voorgeschreven rol op bepaalde terreinen,
hun afgeschermde status en de respectabiliteit van de desbetreffende ambten belangrijke diensten leveren voor criminele samenwerkingsverbanden.
Binnen de onderzochte zaken wordt advocaten vaker een rol toegedicht dan
notarissen. Die rol valt doorgaans onder één van de volgende noemers: juridische advisering; het verlenen van een schijn van betrouwbaarheid; afscherming; ondersteuning bij mensenhandel/-smokkel; en witwassen. In de
meeste gevallen die we in de dossiers zijn tegengekomen, is overigens geen
sprake van strafrechtelijk vastgestelde verwijtbaarheid. In opsporingsonderzoek wordt in het algemeen terughoudend omgegaan met signalen van
betrokkenheid van advocaten bij georganiseerde criminaliteit.
Ook luchthavenpersoneel kan voor criminele samenwerkingsverbanden een
zeer waardevol contactpunt vormen. In verschillende onderzochte zaken is
op luchthavens gebruikgemaakt van burgerpersoneel – schoonmakers,
medewerkers in de bagagekelder of de vrachtafdeling, of stewards – dat
beroepsmatig in staat is om drugszendingen of personen buiten de controles
om het land in te laten komen. Meer nog dan het zojuist genoemde burgerpersoneel, hebben ambtenaren binnen bijvoorbeeld politie, justitie of de
douane bepaalde exclusieve bevoegdheden die criminele samenwerkingsverbanden goed kunnen gebruiken. Ook de corrupte contacten met deze
ambtenaren kunnen een rol spelen bij het passeren van grenzen. Maar ze
kunnen ook worden aangewend voor meer algemene afschermingsdoeleinden, zoals om op de hoogte te komen van opsporingsactiviteiten. In verschillende zaken zijn er dan ook signalen van mogelijke betrokkenheid van
Nederlandse of buitenlandse ambtenaren. Ook hier zien we dat het in de
onderzochte zaken vaak blijft bij ‘mogelijke’ betrokkenheid omdat de vermeende corrupte contacten vaak (voor zover bekend) niet strafrechtelijk worden vastgesteld.
Het gebruik van (op papier) reguliere ondernemingen als contactpunt naar de
legaliteit komt in veel zaken voor. Veel criminele samenwerkingsverbanden
25
26
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
hebben eigen ondernemingen of vennootschappen. Deze kunnen drie doelen dienen: logistieke ondersteuning, dat wil zeggen opslag, vervoer en ontmoetingsruimte; witwassen, vooral het fingeren van een legale geldstroom;
en legitimering en verhulling, zoals het voorzien in een deklading voor een
drugstransport of het dienen als tussenschakel tussen de daders en reguliere,
externe bedrijven. Ook externe ondernemingen worden gebruikt, vooral voor
logistieke ondersteuning en om apparatuur en stoffen te verkrijgen voor de
productie van drugs. Wanneer zij vanuit het oogpunt van witwassen worden
ingeschakeld, dan gebeurt dat vaak via de reeds genoemde financiële specialisten. Een opvallend voorbeeld van de inzet van externe ondernemingen is
het gebruik van de massamedia. Dit komt in enkele zaken voor en kan een
aantal doelen dienen: beïnvloeding van de algemene opinie; beschadiging
van tegenstanders; en het trekken van klanten (reclame).
Ook gemeenschappen kunnen fungeren als contactpunt tussen illegaliteit en
legaliteit. Sommige motorclubs en woonwagenkampen vormen subculturele
gemeenschappen waarvoor dat geldt. Zo lijken deze gemeenschappen relatief veel potentiële mededaders te herbergen. Verder bieden beide netwerken, via de vele (internationale) contacten, een eventuele dader verschillende
logistieke en andere faciliteiten en verbanden met de reguliere omgeving.
Ook bieden beide gemeenschappen goede omstandigheden voor afscherming; ze beschikken over locaties die letterlijk en/of figuurlijk sterk afgesloten zijn, de sociale cohesie is sterk, er heerst een code van zwijgzaamheid
naar de buitenwereld, en lidmaatschap van een van deze gemeenschappen
boezemt vaak ontzag of angst in. Ook sommige etnische gemeenschappen
bieden potentiële voordelen voor georganiseerde criminaliteit. Door de contacten in zowel het land van herkomst als in Nederland kunnen leden van
bepaalde gemeenschappen een schakel vormen tussen bron- en bestemmingsland bij bijvoorbeeld drugshandel of mensensmokkel. Ook stellen deze
contacten hen beter in staat om geld weg te sluizen. Verder vormt soms ook
een reguliere bedrijfstak een ‘gemeenschap’ die voorziet in afgeschermde
mogelijkheden voor georganiseerde criminaliteit. Een voorbeeld is de vastgoedsector. De wereld van het commercieel vastgoed is relatief kwetsbaar
voor fraude vanwege het ontbreken van gespecialiseerd toezicht, een
ondoorzichtige prijsvorming en een cultuur die omschreven zou kunnen
worden als ‘ons kent ons’ en ‘voor wat hoort wat’.
In sommige gevallen worden door de overheid gecreëerde voorzieningen
gebruikt voor het vervullen van een bepaalde deeltaak in het criminele
bedrijfsproces. Het misbruik dat mensensmokkelorganisaties in sommige
zaken hebben gemaakt van de asielprocedure is daar een voorbeeld van. Een
ander voorbeeld is het gebruik van fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties
voor witwasdoeleinden. In veel zaken zien we dat daders, via bankrekeningen
of rechtspersonen, vermogen hebben ondergebracht in een zogenoemd
‘belastingparadijs’. Behalve lage belastingtarieven bieden deze jurisdicties
vooral goede afschermingsmogelijkheden. Op de markt van zakelijke dienst-
Samenvatting
verleners in Nederland hebben verschillende aanbieders zich gespecialiseerd
in het toegankelijk maken van de faciliteiten in die jurisdicties.
Het gebruik van posities in de legaliteit brengt behalve kansen ook risico’s
met zich mee voor criminele samenwerkingsverbanden. Ten eerste kunnen
dekmantels of witwasconstructies door de mand vallen wanneer ze eenmaal
in het vizier komen van de opsporing. Ten tweede kan het gebruik van posities in de reguliere samenleving ook zelf, wanneer het de argwaan oproept
van een oplettende derde en deze melding doet bij de politie, de aanleiding
vormen voor de start van een opsporingsonderzoek. Het derde risico is dat
het gebruik van een onderneming kan bijdragen aan de bewijspositie tegen
de daders. Zo kan het afnemen van goederen bij een extern bedrijf sporen
nalaten in de boekhouding van dat bedrijf. Wanneer een crimineel samenwerkingsverband zelf beschikt over een ‘regulier’ bedrijf, bijvoorbeeld een
winkel, kan dat bedrijf letterlijk en figuurlijk een goede ingang bieden voor de
opsporing, bijvoorbeeld voor een undercoveroperatie.
Ondanks deze risico’s kunnen sommige contactpunten langdurig en intensief als zodanig functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan is het ontbreken of falen van toezicht. Sommige criminele samenwerkingsverbanden
opereren vanuit een afgeschermde omgeving. De afgeschermde locaties
waarover zij beschikken, een sterke sociale cohesie, een code van zwijgzaamheid richting de buitenwereld en/of een angstaanjagende reputatie kunnen
het functioneren van capable guardians erg moeilijk maken. Verder ontbreekt toezicht soms of werkt het niet sterk genoeg. Zo was in een grote fraudezaak zowel binnen de organisaties waarbij de verdachten in dienst waren
als bij externe partijen het toezicht onschadelijk gemaakt, afwezig of anderszins niet in staat om langdurige fraude te voorkomen. Ten slotte is het toezicht soms begrensd vanwege andere belangen die op het desbetreffende terrein een rol spelen, zoals het belang van een vlotte vluchtafhandeling op
luchthavens of een economisch belang dat ‘belastingparadijzen’ hebben om
hun fiscaal-juridisch afgeschermde status te handhaven.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
Symbiotische vormen van georganiseerde criminaliteit zijn marktgeoriënteerd en spelen met de levering van een goed of dienst in op een vraag. Bij
groeperingen die zich bezighouden met de handel in exotische drugs als
heroïne en cocaïne, is het ‘verdienmodel’ gebaseerd op het overbruggen van
de afstand tussen het productieland enerzijds en de afzetmarkt anderzijds.
Via bijvoorbeeld internationale contacten en transportmogelijkheden profiteren zij van het verschil tussen inkoopprijs in de productie- en verkoopprijs
in de afzetregio. Sommige criminele samenwerkingsverbanden concentreren
zich daarbij overigens alleen op een deel van de route tussen het productiegebied en de Europese afzetmarkt. Bij groeperingen die drugs van ‘eigen
bodem’, zoals hennep, amfetamine en xtc, exporteren naar het buitenland,
geldt ook dat zij profiteren van het verschil tussen productie-/inkoopkosten
27
28
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
enerzijds en verkoopprijzen in afzetgebieden anderzijds. De handel in exotische en binnenlands geproduceerde drugs is echter niet op alle punten vergelijkbaar. In de respectievelijke handelsketens gelden deels specifieke problemen die moeten worden opgelost. Bij de productie van xtc bijvoorbeeld
ligt een dergelijk probleem, en dus een verdienmogelijkheid, bij het verkrijgen van de juiste grondstoffen.
Ook mensensmokkelorganisaties voldoen aan een vraag, in dit geval de vraag
naar internationale migratiemogelijkheden buiten de reguliere kanalen om.
Hun verdiencapaciteit ligt in het kunnen beschikken over een netwerk dat
zowel het vertrekland als het bestemmingsland maar vaak ook tussenliggende landen beslaat. Dat netwerk voorziet in contacten met klanten, transportfaciliteiten, personen die de klanten opvangen en doorgeleiden, en eventueel reisdocumenten. Een specifieke groep van spelers op de criminele
markt zijn de facilitators. De verdiencapaciteit van facilitators komt voort uit
het gegeven dat zij, vaak door een specialistische achtergrond, aan een crimineel samenwerkingsverband een dienst of goed kunnen leveren dat essentieel is voor het criminele bedrijfsproces maar waarin het criminele samenwerkingsverband moeilijk of niet zelf kan voorzien.
Bij parasitaire vormen van georganiseerde criminaliteit wordt niet ingespeeld
op een vraag, maar wordt anderen simpelweg iets afgenomen. Bij mensenhandel en afpersing is het verdienmodel gebaseerd op dominantie; de mogelijkheid van daders om slachtoffers in hun macht te krijgen en te houden. Die
machtsbasis is onder meer gebaseerd op (de dreiging met) geweld en/of misleiding. Met behulp van onder meer die ingrediënten zijn daders in staat om
slachtoffers te laten doen wat ze willen; het afstaan van geld. Ook bij verschillende vormen van fraude wordt slachtoffers geld afhandig gemaakt. Daarbij
wordt over het algemeen echter geen geweld gebruikt. Misleiding en verleiding zijn hier de sleutelwoorden.
Bij de verdeling van criminele inkomsten kan grofweg een tweedeling worden gemaakt tussen aan de ene kant een kern van twee tot vier hoofdrolspelers die meestal het overgrote deel krijgen en aan de andere kant een categorie van vooral uitvoerenden die meestal een veel kleiner deel ontvangen. De
kern van drugsgroeperingen bestaat uit personen die de invoer van cocaïne
of heroïne dan wel de productie van weed of synthetische drugs organiseren
en financieren. Ook de leveranciers van BMK en PMK (grondstoffen voor synthetische drugs) kunnen tot die kern worden gerekend. Binnen de categorie
uitvoerenden is er een grote variatie in zowel de concrete taken als de wijze
en omvang van de beloning. In sommige zaken zien we personen die bijvoorbeeld als een soort ‘rechterhand’ van een kernlid functioneren en een min of
meer vast salaris krijgen. Daarnaast zijn er personen met een zuiver uitvoerende taak, zoals koeriers en chauffeurs, die vaak een stukloon (per kilo of
lading) ontvangen. Overigens zijn de bedragen die de uitvoerenden innen
weliswaar kleiner dan het aandeel van de kernleden, maar kunnen ze afgezet
tegen de maatstaven in de reguliere economie soms nog vrij aanzienlijk zijn.
Samenvatting
De scheefheid van de verdeling van de winsten verschilt per drugsmarkt en
hangt samen met de logistieke aard van de handelsketen. In het geval van
cocaïne is er sprake van een grote afstand tussen de productielocaties enerzijds en de afzetmarkten anderzijds. Het succesvol overbruggen van die
afstand is de belangrijkste en meest lucratieve stap binnen de totale keten
van de cocaïnemarkt. Degene die de contacten en/of de capaciteiten heeft
om deze drug succesvol te importeren, is dan ook de grootverdiener. De productie van synthetische drugs is, in tegenstelling tot de productie van cocabladeren, niet geografisch gebonden. Verder is in het geval van synthetische
drugs de afstand tussen productie en (Europese) afzet veel kleiner. Bij handel
in synthetische drugs bestaat de keten uit de volgende drie schakels: grondstoffen, die in vergelijking met de beginperiode van xtc moeilijker te krijgen
zijn; productie, waarvoor apparatuur en kennis is vereist; en (internationale)
afzetkanalen. De verhouding tussen deze schakels is gelijkwaardiger en dus
ligt de winstverdeling minder scheef dan in het geval van handel in cocaïne
(hoewel bij de export van bijvoorbeeld xtc wel veel grotere winsten te behalen
zijn dan bij binnenlandse afzet).
De verdeling van criminele winsten is geen statisch gegeven; actoren kunnen
proberen hun eigen aandeel, ten koste van anderen, te vergroten. Bij drugshandel lijkt het vergroten van het eigen winstaandeel vaak neer te komen op
het passeren, bedriegen of bestelen van ‘zakenpartners’. Bij mensenhandel
en afpersing wordt de winst vooral vergroot door de druk op de slachtoffers te
verhogen en hun zodoende hogere bedragen afhandig te maken.
Wat betreft de consumptie die met de verdiensten wordt verricht, voldoet het
casusmateriaal in zekere zin aan het stereotiepe beeld; de zaken laten regelmatig daders zien met een (zeer) luxe levensstijl. Populaire bestedingen zijn
dure auto’s, horloges, juwelen, woninginrichting, vakanties en uitgaan.
Bij de investering in criminele activiteiten valt op dat deze vooral individueel
worden gefinancierd. ‘Bedrijfsreserves’ of een gezamenlijke pot zijn er dus
meestal niet en de investeringen maar ook de winsten zijn sterk geïndividualiseerd. In de bestudeerde zaken zien we nagenoeg geen voorbeelden van
strategische investeringen in Nederland die als resultaat hebben dat op
nationaal niveau een positie wordt verworven in bijvoorbeeld grote bedrijven
of projecten of dat anderszins maatschappelijke invloed wordt verkregen.
Wel zijn er voorbeelden van daders die door investeringen in onroerend goed
en/of bedrijven op lokaal niveau een bepaalde positie hebben veroverd.
De daders blijven met hun investeringen vaak dicht bij huis. Zo lijkt de
bekendheid met een investeringsbestemming een rol te spelen, dat wil zeggen dat daders investeren in goederen of sectoren waarmee zij vanuit het
dagelijks leven bekend zijn. Een veel voorkomende investering is onroerend
goed. Vaak gaat het daarbij om een woonhuis van de dader, maar in een aantal gevallen gaat het om meer grootschalige investeringen. Verder wordt in de
onderzochte zaken relatief vaak geïnvesteerd in horeca- en andere bedrijven
die gebruikt kunnen worden voor witwas-, logistieke of legitimeringsdoelein-
29
30
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
den. Ten slotte worden investeringen vaak gedaan in het oorspronkelijke
land van herkomst. De afstand tussen de dader en zijn investering is dus vaak
letterlijk en figuurlijk vrij klein; de investeringen hebben een functionaliteit
voor het criminele bedrijfsproces en/of worden gedaan in een omgeving
waar de dader bekend mee is.
Afscherming van criminele inkomsten
In de literatuur wordt witwassen vaak onderscheiden in een aantal fases. Het
gebruikte model impliceert dat pas van witwassen kan worden gesproken als
het misdaadgeld actief is ‘gewit’ en onderdeel is geworden van de legale economie. Het witwassen wordt daarbij ook vaak gepresenteerd als een proces
dat bestaat uit verfijnde en complexe constructies. Uit de praktijk blijkt echter dat er ook eenvoudige en vrij directe wegen bewandeld kunnen worden
om ‘veilig’ de opbrengsten van criminaliteit aan te wenden. In een aantal
gevallen komen daders er overigens (tijdelijk) niet toe om hun geld aan te
wenden, maar verstoppen ze het fysiek.
Als een dader zijn geld wel wil gebruiken, zijn daarvoor dus zowel vrij eenvoudige als ook wat meer complexe mogelijkheden. Zo kan het misdaadgeld
worden verplaatst naar landen waar het toezicht op het financiële verkeer
minder stringent is. Dat verplaatsen kan zowel fysiek plaatsvinden als via formele instellingen (binnen- of buitenlandse banken of money transfer-instellingen) of via het zogenoemde ondergronds bankieren. Daarnaast zijn er ook
manieren om het geld in Nederland uit te geven. Dit afgeschermd consumeren kan onder meer door gebruik te maken van facilitators die dat als dienst
aanbieden. In het casusmateriaal zagen we voorbeelden van facilitators die
het daders mogelijk maken om voertuigen of woonruimte te gebruiken zonder dat deze ‘goederen’ naar hen zijn te herleiden. Andere manieren om afgeschermd te consumeren zijn het inschakelen van een katvanger of het
gebruik van valse identiteiten.
Daarnaast zijn er ook in de door ons bestudeerde zaken wel degelijk vele verschijningsvormen van meer complexe witwasconstructies. We hebben een
aantal van die vormen besproken. Zo wordt in verschillende zaken aan misdaadgeld een schijn van legaliteit gegeven door het fingeren of ophogen van
inkomen uit een dienstbetrekking, door het fingeren of ophogen van omzet
in een onderneming, door het fingeren of ophogen van winst uit een kansspel, of door het fingeren of ophogen van een vordering. Wordt bij het fingeren van omzet in een onderneming een onderneming alleen gebruikt om te
doen alsof de dader een legale inkomstenbron heeft, bij een andere verschijningsvorm wordt, via een omweg, juist daadwerkelijk geïnvesteerd in een
legale onderneming. Verder zien we in verschillende zaken dus dat misdaadgeld wordt gestopt in onroerend goed. Weer een andere methode is het geld
via een serie van transacties doorsluizen naar vennootschappen of personen
(stromannen/medeverdachten). In de onderzochte zaken zien we overigens
vaak combinaties van verschillende verschijningsvormen.
Samenvatting
Witwasconstructies hebben vaak gemeenschappelijke kenmerken. Deze zijn:
het opdelen van een geldbedrag in verschillende kleinere bedragen
(‘smurfen’); het verschillende keren achter elkaar en soms met zeer korte tussenpozen overboeken van geld; grote sommen aan contant geld vervoeren,
opnemen of storten; en het gebruik van rekeningen en rechtspersonen in het
buitenland, vooral in fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden, ook wel aangeduid als ‘belastingparadijzen’ of ‘tax havens’.
De verschillende vormen voor het afschermen van criminele geldstromen
– verstoppen, verplaatsen, afgeschermd consumeren en meer complexe
witwasconstructies – kennen een oplopende complexiteit en vereisen ook
een oplopende hoeveelheid sociale en/of economische hulpbronnen. Verstoppen is erg simpel om te doen en ook verplaatsen kan dat zijn. Maar als
het verplaatsen via een ondergrondse bankier verloopt, is al vereist dat de
dader via zijn netwerk over contacten met een dergelijke ‘bankier’ beschikt.
De hulpbronnen spelen ook een belangrijke rol bij de meer complexere vormen van witwassen, zoals wanneer criminele verdiensten moeten worden
‘verstopt’ in legale ondernemingen of wanneer via tussenschakels in onroerend goed wordt geïnvesteerd. De ‘witwaspotentie’ is dan voor een belangrijk
deel afhankelijk van de mate waarin de dader en/of zijn relaties kunnen
beschikken over gevestigde posities in de reguliere omgeving. Legale bedrijfsactiviteiten, een, liefst internationale, structuur van vennootschappen en
legale vermogensbestanddelen bieden goede mogelijkheden om misdaadgeld in onder te brengen. De witwasmogelijkheden zijn natuurlijk groter
naarmate er meer geld omgaat in deze posities. Het is echter niet alleen de
financiële omvang die een rol speelt bij het witwaspotentieel. Van belang is
ook de bedrijfssector of de aard van het goed of de dienst waarin de dader of
zijn netwerk actief is. Hierbij gaat het onder meer om de transparantie van de
prijsvorming. Interessant voor witwassers zijn goederen en diensten waarbij
de prijsvorming weinig doorzichtig is en hoge prijzen of zeer grote (fictieve)
winsten dus in beginsel niet ongeloofwaardig zijn. Voorbeelden daarvan zijn
goederen als onroerend goed of kunst, of bedrijven waarin vergoedingen
kunnen worden weggeboekt voor vaag omschreven diensten als coördinatie,
advies of management.
De afscherming van verdiensten en vermogens kan, bezien vanuit de dader
zelf, meer of minder nabij plaatsvinden, wat voor een belangrijk deel samenvalt met de mate waarin hij directe controle behoudt over zijn geld en bezittingen. De nabijheid en de mate van directe controle zijn het grootst voor de
dader die het afschermen van zijn misdaadgeld zelf verzorgt zonder daarbij
van anderen afhankelijk te zijn. De witwascapaciteit van bijvoorbeeld eigen
bedrijven kent echter zijn grenzen. Voor het witwassen van criminele inkomsten wordt dan ook vaak (ook) een beroep gedaan op derden.
Wanneer door een dader ten behoeve van de afscherming van criminele
geldstromen van de diensten van derden gebruik wordt gemaakt, speelt
natuurlijk de vraag aan wie hij zijn geld kan toevertrouwen. De basis onder
31
32
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
dat vertrouwen kan uit vier pijlers bestaan. De eerste is het financiële voordeel voor de persoon die de dader van dienst is. Een persoonlijke band tussen
de dader en de ingeschakelde persoon is de tweede pijler waarop het vertrouwen kan zijn gebaseerd. De derde pijler wordt gevormd door de
gewelddadige reputatie van de dader zelf. De dader ‘vertrouwt’ er in dat geval
op dat de dienstverlener het wel uit zijn hoofd laat om hem te bedriegen
omdat die dienstverlener weet wat de fysieke gevolgen daarvan kunnen zijn.
Een dergelijke ‘vertrouwensbasis’ speelt bijvoorbeeld tussen de dader die zijn
misdaadvermogen in handen geeft van een vermogensbeheerder. De vierde
pijler waarop het vertrouwen kan berusten is juist de reputatie van een financiële dienstverlener. Dat zien we bij ondergrondse bankiers. Deze ‘bankiers’
opereren bij de gratie van het vertrouwen dat het instituut ondergronds bankieren geniet. Een ondergrondse bankier weet dat het beschamen van dat
vertrouwen een economische doodstraf oplevert.
Ten slotte zijn we ingegaan op de liquiditeit van verschillende bestemmingen
van misdaadgeld. Vanzelfsprekend is die liquiditeit het grootst wanneer een
dader zijn geld simpelweg ergens heeft bewaard of verstopt. Is het geld geïnvesteerd, dan is de liquiditeit mede afhankelijk van de investeringsbestemming. Daarnaast is deze afhankelijk van de vraag of de investering onder zijn
eigen controle staat of in handen is van bijvoorbeeld een vermogensbeheerder. Is dat laatste het geval, dan kan het snel opeisen van het geld moeilijk
worden wanneer de vermogensbeheerder het goed of product waarin is geïnvesteerd moeilijk te gelde kan maken, wanneer hij onder de aandacht van de
opsporing is gekomen en/of wanneer ook andere criminele klanten hun geld
terug willen.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
Hoewel de financiële component in de loop der jaren meer nadruk heeft
gekregen, is uit een aantal onderzoeken gebleken dat het financieel rechercheren nog niet de centrale plaats binnen het rechercheproces heeft die
beleidsmatig wordt nagestreefd.
Criminele geldstromen laten zich natuurlijk een stuk lastiger in beeld brengen dan de geldstromen binnen reguliere ondernemingen. Toch laat ook
misdaadgeld sporen na. Vier kenmerken van het criminele samenwerkingsverband of het criminele bedrijfsproces zijn van invloed op het al dan niet
aantreffen van die sporen. Ten eerste is de persoon van de dader relevant.
Individuele daders verschillen bijvoorbeeld van elkaar in de mate waarin zij
zich bewust zijn van mogelijke aandacht van de autoriteiten en in de discipline om hun gedrag zoveel als mogelijk op die aandacht af te stellen. Ten
tweede spelen de omvang en de logistiek van het criminele bedrijfsproces
een rol; criminele activiteiten van een grotere omvang en van een complexere
aard vergen eerder een vorm van administratie dan kleinschalige en meer
eenvoudige activiteiten. Ten derde staan sommige criminele samenwerkingsverbanden in verband met reguliere bedrijven, wat de zichtbaarheid van de
Samenvatting
geldstromen kan vergroten. Ten vierde worden daders door onduidelijkheden of obstakels tijdens een criminele transactie soms min of meer gedwongen om meer openheid te betrachten dan ze eigenlijk zouden willen.
Worden er sporen van criminele geldstromen gevonden, dan zijn ook die, in
de onderzochte casussen althans, vaak in vier soorten in te delen: 1) sporen
in het reguliere betalingsverkeer, bijvoorbeeld via reguliere banken of money
transfer-instellingen); 2) de boekhouding van andere reguliere bedrijven
waarmee de daders in contact staan, zoals een leverancier van grondstoffen
of apparatuur voor de productie van drugs of een boekhouding van een
bedrijf van de daders zelf dat zij hebben gebruikt om een legale geldstroom te
fingeren (witwassen); 3) de ‘criminele’ boekhouding, dat wil zeggen de verslaglegging van bijvoorbeeld in- en verkopen van drugs; en 4) tapverslagen en
verklaringen van slachtoffers en verdachten.
Voor 102 veroordeelden uit de eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is in beeld gebracht hoe de rechtsgang én de afdoening
van een ontnemingsvordering zich hebben ontwikkeld. Omdat zowel tegen
de uitspraak in de strafzaak als tegen de uitspraak in de ontnemingszaak in
hoger beroep kan worden gegaan (en daarna eventueel cassatie kan worden
ingesteld bij de Hoge Raad), en de daadwerkelijke uitvoering van de ontnemingsmaatregel (en dus de betalingsverplichting) pas begint als beide uitspraken onherroepelijk zijn, kan het vanaf de strafzaak jarenlang duren voordat die uitvoering begint. De ontnemingsmaatregel is overigens maar één
manier waarop daders financieel kunnen worden geraakt. Andere instrumenten via welke geld kan worden ‘afgepakt’, zoals schikkingen, geldboetes,
schadevergoedingen of vorderingen van de fiscus, zijn buiten beschouwing
gebleven.
Het totale bedrag aan ontnemingsvorderingen dat door de officieren van justitie tegen de 102 veroordeelden is geëist, bedraagt € 62.440.188. De rechtbank legt echter maar € 46.353.192 aan vorderingen op. Na hoger beroep
blijft daar nog € 30.471.637 van over (inclusief de vorderingen waarbij geen
hoger beroep heeft gediend). Nadat uiteindelijk 34 zaken ook zijn voorgelegd
aan de Hoge Raad, komt het totaal aan onherroepelijke ontnemingsvorderingen uit op € 27.463.899, wat overeenkomt met 44% van het totale bedrag dat
oorspronkelijk door de officieren van justitie in eerste aanleg was geëist.
De meeste redenen waarom een onherroepelijke vordering lager uitpakt dan
het bedrag dat aan ontneming was geëist door de officier van justitie of de
advocaat-generaal, zijn in te delen in drie categorieën: 1) het gerechtscollege
komt tot een lager wederrechtelijk verkregen voordeel, bijvoorbeeld omdat
het minder drugstransporten meeneemt in zijn berekening dan de officier
van justitie of advocaat-generaal; 2) het gerechtscollege oordeelt dat er
sprake is van een overschrijding van de ‘redelijke termijn’ waarbinnen de
ontnemingszaak zijn beslag had moeten krijgen, waarmee de procedure in
strijd is met artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag voor de Rechten
van de Mens (EVRM), wat vaak tot een korting van het op te leggen bedrag
33
34
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
leidt; of 3) het gerechtscollege schat de betalingscapaciteit van de veroordeelde lager in.
Van de € 27.463.899 die bij de 102 veroordeelden aan onherroepelijke vordering is opgelegd, is op het peilmoment (september 2011) 34% daadwerkelijk
betaald. Een flink deel van de vorderingen is echter nog lopende. Lagere vorderingen worden in grotere mate terugbetaald dan hogere vorderingen.
De uitkomsten gelden voor de onderzochte casussen en kunnen niet worden
gegeneraliseerd naar àlle ontnemingszaken. Op hoofdlijnen wijken de uitkomsten echter niet heel sterk af van de resultaten van enkele andere bronnen.
Schade van georganiseerde misdaad
Het is niet mogelijk de schade van georganiseerde criminaliteit volledig
valide en precies in kaart te brengen. Bij iedere methode die wordt gekozen
om schade van georganiseerde criminaliteit te beschrijven, spelen problemen omtrent operationalisering – hoe maak je begrippen als ‘leed voor een
slachtoffer’ of ‘reputatieverlies’ meetbaar? – en causaliteit – hoe bepaal je of
een schadepost ook echt het gevolg is van georganiseerde criminaliteit? Maar
desondanks is het zinvol en, als je prioriteiten aan wilt brengen in de opsporing, misschien zelfs noodzakelijk, om na te denken over niveaus en/of soorten van schade.
Op basis van het bestudeerde casusmateriaal maken we onderscheid tussen
drie dimensies van schade. De eerste dimensie betreft hurts to victims, de
schade die aan concrete slachtoffers wordt toegebracht. Het gaat hierbij
onder meer om de lichamelijke en/of psychische schade voor slachtoffers
van bijvoorbeeld mensenhandel of afpersing. Daarnaast gaat het om
financiële schade, die eveneens bij slachtoffers van mensenhandel of afpersing kan optreden maar bijvoorbeeld ook bij slachtoffers van fraude.
De tweede dimensie van schade betreft de zogeheten systemic effects van
georganiseerde misdaad. Het gaat hier om de schadelijke gevolgen van georganiseerde criminaliteit voor ‘systemen’, zoals verstoorde marktwerking in
bijvoorbeeld de vastgoedsector, of om gevolgen voor de lokale economie.
Maar ook de aantasting van de reputatie van een beroepsgroep, bijvoorbeeld
het notariaat, kan een indirect gevolg zijn van georganiseerde criminaliteit.
Deze dimensie belicht de ‘ondermijnende’ effecten van georganiseerde misdaad. De kans op het optreden van dergelijke negatieve systeemeffecten lijkt
groter naarmate de activiteiten van de plegers van georganiseerde criminaliteit meer maatschappelijk zijn ingebed. Zo beschouwd is de criminaliteit van
beroepsbeoefenaren in de vastgoedsector schadelijker dan de handel op een
volledig illegale en dus afgescheiden markt, zoals bijvoorbeeld de handel in
synthetische drugs (maar die brengt weer andere schade met zich mee, bijvoorbeeld voor de volksgezondheid).
Een derde dimensie van schade heeft betrekking op het vermogen om zich af
te schermen door het neutraliseren van sociale controle. In sommige gevallen
Samenvatting
kan het effect hiervan zijn dat daders zich onkwetsbaar wanen en een levend
bewijs gaan vormen van het onvermogen van politie en justitie om de georganiseerde criminaliteit adequaat aan te pakken. Deze beeldvorming kan
gaan werken als een zichzelf waarmakende uitspraak. Als getuigen (slachtoffers, mededaders, toevallige waarnemers) niet over daders durven te verklaren of er geen vertrouwen in hebben dat gevoelige informatie bij politie en
justitie in veilige handen is, kan dit de strafrechtelijke slagkracht ernstig verzwakken.
Beleidsimplicaties
De situationele aanpak
Binnen de criminologie gaat de meeste aandacht doorgaans uit naar achtergronden en beweegredenen van daders, en hetzelfde kan worden gezegd over
veel studies naar georganiseerde criminaliteit. In de situationele benadering
is dat perspectief verlaten en wordt de aandacht gevestigd op de factoren in
de omgeving die criminaliteit mogelijk maken. De laatste jaren is deze benadering ook toegepast op het verschijnsel georganiseerde criminaliteit. In het
Nederlands beleid zien we dat terug in een grotere aandacht voor niet-strafrechtelijke maatregelen ter bestrijding en voorkoming van georganiseerde
criminaliteit. Bekende voorbeelden daarvan zijn de Wet BIBOB en de zogenoemde ‘bestuurlijke’ of ‘programmatische’ aanpak.
Binnen deze ‘aanpak’ is al het nodige gebeurd. Soms kunnen met relatief
eenvoudige ingrepen successen worden geboekt. Een voorbeeld hiervan is
het opwerpen van een barrière tegen de productie van synthetische drugs.
Belangrijke grondstoffen (precursoren), zoals PMK voor de productie van xtc,
kwamen onder meer uit China. Nadat door Nederlandse betrokkenen bij de
drugsbestrijding afspraken zijn gemaakt met de Chinese autoriteiten over de
uitvoer van deze stoffen, is het voor Nederlandse drugsproducenten een stuk
moeilijker geworden om aan de benodigde stoffen te komen.
Ook in deze rapportage is naar voren gekomen hoe sterk georganiseerde criminaliteit verweven is met haar sociale omgeving. Dit betekent dat er dus nog
veel te doen is wat betreft het aanpakken van situationele factoren die bij
georganiseerde criminaliteit een rol spelen. Georganiseerde criminaliteit kan
plaatsvinden dankzij het ontbreken van capable guardians, dat wil zeggen
actoren die in staat zijn om de misdrijven waar te nemen en daar iets tegen te
doen. Soms zijn deze guardians niet eens aanwezig; in andere gevallen proberen criminele samenwerkingsverbanden door corruptie of bedreiging de
competentie van deze poortwachters aan te tasten. Wie georganiseerde criminaliteit wil tegengaan, moet dus dat toezicht in brede zin, of eigenlijk de
maatschappelijke weerbaarheid, versterken. In deze rapportage zijn verschillende manieren besproken waarop actoren in de reguliere omgeving bewust
en onbewust dienstbaar kunnen zijn aan georganiseerde criminaliteit. Bij een
35
36
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
deel van die actoren zal vergroting van het bewustzijn ertoe kunnen leiden
dat criminele samenwerkingsverbanden minder gemakkelijk van hen gebruik
kunnen maken. Dat geldt vooral voor degenen die zich nu onbewust zijn van
de wijze waarop ze mogelijk worden ingezet voor criminele doeleinden en
van de risico’s die zij daar zelf bij kunnen lopen. Het geldt ook voor degenen
die misschien wel vermoedens hebben maar zich lijdelijk opstellen en ‘geen
vragen stellen’. Wanneer zij zich, bijvoorbeeld via de inzet van brancheorganisaties, meer bewust worden van de rol die zij (onbedoeld) kunnen spelen
binnen criminele bedrijfsprocessen en van de gevaren die dat met zich meebrengt, kunnen sommigen misschien veranderen van onwetende of passieve
derden in oplettende derden. In deze rapportage hebben we verschillende
voorbeelden gezien waarin oplettende dienstverleners – een makelaar, een
opslagbedrijf, een raamverhuurder of een reisbureau – voorkwamen dat een
crimineel samenwerkingsverband van hen gebruikmaakte of waarin zij melding deden bij de politie omdat zij argwaan hadden gekregen bij een, naar
later bleek, criminele klant. Concrete beroepsgroepen en sectoren die in dit
verband aandacht verdienen, moeten vooral uit de opsporingspraktijk naar
voren komen. In deze rapportage zijn verschillende dienstverleners besproken die relevant zijn voor daders in de georganiseerde criminaliteit, zoals
bedrijven op het terrein van opslag en transport, maar ook notarissen, advocaten, trustkantoren en andere partijen.
Bij dienstverleners die doelbewust en min of meer beroepsmatig diensten
verlenen aan de georganiseerde criminaliteit, lijkt vooral strafrechtelijk optreden vereist. Dergelijke professionele facilitators kunnen in beeld komen in
opsporingsonderzoeken naar daders die van hen gebruikmaken. Maar
andersom kan een opsporingsonderzoek dat is gericht op een facilitator, ook
resulteren in een beeld van zijn criminele clientèle.
Naast onwetendheid, een lijdelijke opstelling of doelbewuste medewerking
wordt effectief toezicht soms beperkt door concurrerende belangen. Zo is het
toezicht op luchthavens zoals gezegd begrensd omdat naast veiligheid nu
eenmaal ook een vlotte vluchtafhandeling belangrijk is. In luchthavens
(bagagekelders) speelt daarnaast het probleem dat de dagelijkse werkzaamheden van medewerkers moeilijk zijn te onderscheiden van criminele activiteiten. De hardnekkigheid waarmee luchthavens door criminele samenwerkingsverbanden lijken te worden gebruikt, maakt dat dit echter geen reden
kan zijn om dit simpelweg te accepteren. Ook fiscaal-juridisch afgeschermde
gebieden spelen een belangrijke rol binnen de georganiseerde criminaliteit.
Verbetering van het toezicht, en dus het opheffen van hun afgeschermde status, botst hier met het grote economische belang dat deze ‘belastingparadijzen’ hebben bij het aantrekkelijk blijven voor buitenlands vermogen.
Sommige daders neutraliseren potentieel toezicht omdat zij opereren vanuit
sterk afgeschermde gemeenschappen. Niet alleen beschikken zij over afgesloten locaties, ook voorkomen een sterke sociale cohesie, een code van
zwijgzaamheid en een gewelddadige reputatie dat groepsleden of buiten-
Samenvatting
staanders aangifte durven doen. Een dergelijk scherm van geheimhouding
maakt strafrechtelijk optreden moeilijk. Strafrechtelijk optreden is echter
juist hier van belang om het aura van onaantastbaarheid te doorbreken.
Nagedacht zou verder kunnen worden over mogelijkheden om de verklaringsbereidheid te vergroten. Verder zijn er ook hier mogelijkheden voor een
situationele of bestuurlijke aanpak. Daarbij geldt dat gemeenschappen zoals
sommige motorclubs in ieder geval één voordeel hebben voor opsporing en
openbaar bestuur; hun herkenbaarheid.
De financiële aanpak
Glaeser et al. wezen met het concept social multiplier op het belang van sociale interacties voor het verklaren van verschillen in criminaliteitsniveaus. Een
deel van de variatie in criminaliteitscijfers wordt veroorzaakt doordat de
keuze van een individu om wel of geen misdrijf te plegen mede wordt
bepaald door de keuzes die zijn naasten op dit terrein maken. Begeven de
naasten in de omgeving van een persoon zich in de misdaad, dan zal hij eerder geneigd zijn om ook delicten te plegen, bijvoorbeeld omdat de sociale
interacties een gevoel van onkwetsbaarheid creëren en de bereidheid tot het
overschrijden van normen versterken. De criminele daden en de criminele
carière van een persoon kunnen er dus toe leiden dat ook anderen misdrijven
gaan plegen. De misdrijven ‘vermenigvuldigen’ zich aldus (Glaeser et al.,
1996; 2002). Met deze social multiplier is het belang van een effectieve opsporing van misdaad en criminele verdiensten aangegeven. Wanneer de misdrijven en verdiensten van een individuele crimineel zichtbaar worden opgespoord, dan zal dit volgens het ‘vermenigvuldigingseffect’ een rem vormen
op het mogelijke criminele handelen van anderen. Komt de crimineel er echter mee weg en loont zijn misdaad dus, dan zal dit juist een criminogene aanmoediging zijn voor zijn ‘buren’. De verdiensten van criminelen kunnen dus
een wervende invloed hebben op potentiële nieuwe daders, zeker nu ook in
deze rapportage is gebleken dat de bestedingen van de criminele inkomsten
in veel gevallen in de omgeving plaatsvinden.
De overheid is vanaf het eind van de vorige eeuw meer nadruk gaan leggen
op het afnemen van financieel voordeel. Zo werd er ontnemingswetgeving
geïntroduceerd en vervolgens zijn de wettelijke mogelijkheden voor ontneming verschillende keren verruimd. Behalve via wetgeving is ook beleidsmatig meer prioriteit gegeven aan het financieel opsporen, bijvoorbeeld via
het programma Financieel-Economische Criminaliteit (FinEC).
Om criminele verdiensten inderdaad effectief af te kunnen pakken, moet een
keten van acties succesvol worden uitgevoerd: criminaliteit moet worden
opgespoord evenals de verdiensten die daarmee gepaard zijn gegaan; een
financiële maatregel (zoals een ontnemingmaatregel) moet worden toegepast; en deze maatregel moet vervolgens worden geëffectueerd, dat wil zeggen dat de veroordeelde ook daadwerkelijk betaalt. Het doorlopen van deze
keten kan bij ontnemingen (vele) jaren duren, omdat de effectuering (en dus
37
38
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
de betalingsverplichting) pas begint nadat niet alleen de uitspraak in de strafzaak maar ook die in de ontnemingszaak onherroepelijk is geworden. Het
opsporen en afpakken van misdaadgeld verloopt in de praktijk als een trechter: wat er uiteindelijk daadwerkelijk wordt geïncasseerd, vormt een beperkt
deel van wat er in de georganiseerde criminaliteit wordt verdiend. Zoals
gezegd is het instrumentarium verschillende keren uitgebreid. De bedoeling
is dat de trechter wat minder smal gaat uitlopen en dat er dus meer van al het
misdaadgeld dat in omloop is wordt afgepakt.
In de opsporingspraktijk, zo komt uit ander onderzoek naar voren, blijkt dat
financieel rechercheren nog steeds niet de centrale plaats heeft die het in
beleidsdocumenten wél heeft. Bij de start van opsporingsonderzoeken is de
financiële component vaak alleen summier uitgewerkt. De financiële component lijkt nog vaak een secundair karakter te hebben, terwijl de primaire
focus blijft liggen op de ‘kerels’ en de ‘kilo’s’. Het financieel-economische
bewustzijn binnen de opsporing lijkt echter wel gegroeid. De uitdaging is om
dit ook steeds meer in concrete acties in opsporingsonderzoeken te vertalen.
Hoe de recente verruimingen van de mogelijkheden tot het afpakken van
misdaadgeld verder gaan uitwerken, is onbekend.
De ontnemingsmaatregel – de financiële maatregel waarvan in deze rapportage is gekeken hoe die in de bestudeerde zaken is uitgevoerd – is maar één
van de verschillende instrumenten waarmee daders financieel kunnen worden getroffen. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld boetes, schikkingen en
fiscale maatregelen. Deze zijn in deze rapportage niet aan bod gekomen. De
analyses van de ontnemingen in de bestudeerde zaken leren dat het daadwerkelijk incasseren van in ieder geval ontnemingsvorderingen niet zo
gemakkelijk is. Dat is echter geen reden om hier niet (versterkt) op in te blijven zetten. Wel is het misschien reden om de verwachtingen niet al te hooggespannen te laten zijn.
Verder is het belangrijk om de doelen en uitgangspunten bij het afpakken
helder te hebben. Wanneer het doel vooral is om zo veel mogelijk misdaadgeld binnen te halen, dan kan dit tot andere prioriteiten leiden dan wanneer
het doel is om bij zo veel mogelijk daders geld af te pakken. Wanneer het eerste het geval is, zou de aandacht zich vooral kunnen richten op het relatief
kleine aantal veroordeelden waarbij zeer hoge ontnemingsvorderingen zijn
opgelegd.2 Wanneer het laatste het geval is, worden zo veel mogelijk daders
in het vizier genomen, dus ook de relatief grote groep bij wie naar verhouding
slechts een kleine ontnemingsvordering is opgelegd. Verder heeft het uitgangspunt dat ‘iedere euro die wordt gestopt in financieel rechercheren zich
terugverdient’, waarschijnlijk beperkte geldingskracht. Onder meer de lange
doorlooptijden zijn daar debet aan. Het financiële terugverdieneffect moet
misschien ook geen uitgangspunt zijn. Het ‘terugverdienen’ zit niet in de
2
Een belangrijke kanttekening daarbij is echter dat juist hoge ontnemingsvorderingen moeilijk worden geïncasseerd.
Samenvatting
euro’s die het oplevert, maar in het afgeven van het signaal dat misdaad niet
mag lonen.
Ten slotte is er iets voor te zeggen om vooral in te zetten op het leggen van
(conservatoir) beslag op bezittingen, en opsporingsonderzoeken ook vanuit
dat perspectief in te richten. Ontnemingsprocedures kunnen erg lang duren.
Daardoor heeft een veroordeelde meer mogelijkheden om misdaadgelden te
verbergen. Beslaglegging voorkomt dat en vergroot de kans dat een opgelegde ontnemingsvordering, of een andere financiële maatregel, ook daadwerkelijk wordt geïncasseerd. Daarmee wordt de kans op het bereiken van
het beoogde generaal-preventieve effect van het ‘afpakken’ vergroot. Beslaglegging kan ook in een ander opzicht bijdragen aan dat effect. Doordat
beslaglegging samen met of kort na strafrechtelijk optreden (aanhouding)
plaatsvindt en soms bovendien duidelijk zichtbaar is voor de omgeving van
de dader, wordt deze vorm van ingrijpen door de dader en zijn omgeving
misschien veel meer gezien en gevoeld als het afpakken van criminele
inkomsten dan een jarenlange betalingsregeling.
De strafrechtelijke aanpak
Daders van georganiseerde criminaliteit zijn bedreven in het effectief
afschermen van misdrijven. Dankzij de verwevenheid van criminele samenwerkingsverbanden met sectoren en gemeenschappen kunnen hun activiteiten lange tijd onzichtbaar blijven. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de
omvangrijke fraudes in het vastgoed waar de daders hun illegale activiteiten
aan het oog van velen onttrokken door zich als normale beroepsbeoefenaren
of werknemers voor te doen. Hoe belangrijk de situationele aanpak ook is,
zonder overtuigend bewijsmateriaal zal er geen bewustwording van de problematiek zijn en zullen toezichthouders en dienstverleners, als hun wordt
verweten dat zij zich te lijdelijk zouden hebben opgesteld, zich kunnen
beroepen op onwetendheid. Voor de financiële aanpak geldt hetzelfde. Misdaad mag niet lonen, maar zonder opsporing van strafbare feiten en een
deugdelijke vaststelling van de opbrengsten en bestedingen van misdaadgeld
lukt het niet om dit waar te maken.
Met andere woorden: voor een succesvolle situationele en financiële aanpak
van georganiseerde criminaliteit is de aanwezigheid van overtuigend bewijsmateriaal van belang. Mede daarom dient naast ‘korte klappen-onderzoeken’, ook veel plaats ingeruimd te (blijven) worden voor traditioneel strafrechtelijk onderzoek. Het instellen van een dergelijk strafrechtelijk onderzoek
biedt de mogelijkheid om verregaande dwangmiddelen in te zetten, zoals
telefoontaps, huiszoeking en aanhoudingen, die als breekijzers kunnen fungeren om de onderste steen boven te brengen. Het lukt uiteraard lang niet
altijd om die onderste steen te vinden. Maar zonder deze breekijzers zouden
enkele belangrijke zaken uit deze monitor, zoals de fraudes in het vastgoed,
de afpersing van enkele zakenlieden, en de exploitatie van vrouwen in de ver-
39
40
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
gunde prostitutiesector, vermoedelijk nooit in hun volle omvang naar buiten
zijn gekomen.
Natuurlijk kleven er ook aan de strafrechtelijke waarheidsvinding beperkingen. Opsporingsonderzoeken zijn gericht op de beantwoording van de vraag
of de tenlastegelegde strafbare feiten kunnen worden bewezen. Daarmee
vindt er een sterke reductie plaats van de werkelijkheid. Maatschappelijke
problemen, zoals ongecontroleerd persoonlijk winstbejag in de vastgoedsector of moderne vormen van slavernij, worden getransformeerd en geïndividualiseerd tot strafzaken. Dit is gegeven de strafrechtelijke context waarbinnen de waarheidsvinding plaatsvindt onvermijdelijk. Maar juist vanwege
de exclusieve breekijzers die het biedt, is strafrechtelijk onderzoek soms ook
een noodzakelijke voorwaarde voor een proces in omgekeerde richting:
bewustwording van maatschappelijke problemen. Het is echter geen voldoende voorwaarde. Om die bewustwording te bereiken, blijft er een belangrijke taak weggelegd voor anderen; voor overheden, maar ook en vooral voor
de sectoren, gemeenschappen en beroepsgroepen waarin sprake is van
kwetsbaarheid voor georganiseerde criminaliteit.
1
Inleiding
1.1
Beeldvorming en misdaadbestrijding
De recente aandacht voor facilitering van georganiseerde misdaad kan niet
los worden gezien van wijzigingen in beeldvorming sinds de jaren negentig,
toen het thema georganiseerde criminaliteit een prominente plaats kreeg op
de politieke agenda. Destijds werd dit verschijnsel in belangrijke mate
beschouwd als een ‘externe dreiging’ en niet als een fenomeen dat sterk verbonden is met de samenleving en de wijze waarop deze functioneert. Deze
overdreven beeldvorming van georganiseerde criminaliteit als een grote
‘externe’ dreiging was een soort overreactie op een niet tijdig onderkend criminaliteitsprobleem. Zo was in Nederland lange tijd de communis opinio dat
georganiseerde criminaliteit toch vooral een exotisch, buitenlands fenomeen
was. Zoiets afschrikwekkends kon eigenlijk niet voorkomen in een beschaafd
en tolerant land als Nederland, maar was voorbehouden aan landen zoals
Italië en de Verenigde Staten. Ondertussen vond er achter de schermen een
stille revolutie plaats. Vanaf de jaren zeventig en tachtig zorgden de grote
hoeveelheden drugs die werden geïmporteerd, geëxporteerd en doorgevoerd
via Nederland voor grote veranderingen in de wereld van de zware misdaad.
Verschillende Nederlandse en Surinaamse daders behaalden grote verdiensten in de transnationale cannabis- en cocaïnesmokkel en investeerden deze
in onroerend goed en kleine bedrijven. Dat begon op te vallen, vooral in
Amsterdam, maar ook in andere steden (zie ook: PEO, Bijlage VII, 1996). Het
probleem van de georganiseerde criminaliteit klom vervolgens pijlsnel naar
de top van de politieke agenda en in 1992 werden reeds de eerste beleidsmaatregelen aangekondigd in de nota ‘Georganiseerde criminaliteit in
Nederland: Dreigingsbeeld en plan van aanpak’ (Ministerie van Justitie/
Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1992). Met de kennis van nu kan men
constateren dat de dreiging van de georganiseerde misdaad in deze nota erg
zwaar werd aangezet.3 De nota was sterk beïnvloed door ideeën over Italiaanse en Amerikaanse maffiaorganisaties en de wijze waarop deze zich manifesteren in de samenleving. Piramidaal opgebouwde misdaadorganisaties
zouden op het punt staan om binnen te dringen in economische branches en
politieke instituties. Daarbij zouden zij optreden als een soort alternatieve
overheid die in bedrijfstakken of regio’s twee traditionele overheidstaken
overneemt: het geweldsmonopolie en het recht om belasting te heffen (door
middel van protectie en afpersing). In de internationale literatuur wordt dit
illegaal opereren op legale markten ook wel ‘racketeering’ genoemd (zie o.a.
Gambetta, 1993; Jacobs, 1999; Jacobs & Peters, 2003; Paoli, 2003). Achteraf
kan men constateren dat deze onjuiste beeldvorming de misdaadbestrijding
in Nederland lange tijd op het verkeerde spoor heeft gezet.
3
Ook in de nota ‘Samenleving en Criminaliteit’ was het probleem van de georganiseerde criminaliteit al
benoemd, maar in het beleid lag de nadruk vooral op de aanpak van veelvoorkomende criminaliteit (Kamerstukken II 1985/86, 18 995, nr. 13-14).
42
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Sinds het begin van de jaren negentig is de beeldvorming ten aanzien van
georganiseerde criminaliteit ingrijpend veranderd door systematisch wetenschappelijk onderzoek. De eerste deuken in het bestaande beeld werden
geslagen door de onderzoeksgroep Fijnaut in het kader van de Parlementaire
Enquêtecommissie Opsporingsmethoden. De onderzoeksgroep concludeerde dat er geen aanwijzingen waren dat bedrijfstakken onder controle
stonden van de georganiseerde misdaad. Verder werd het bestaan van octopusachtige organisatievormen ontkend. In die zin nuanceerde de onderzoeksgroep de overdreven dreigingsbeelden die destijds leefden over de aard,
omvang en ernst van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Er was
beslist geen sprake van Italiaanse toestanden. Toch waren de conclusies niet
heel erg geruststellend: er zou sprake zijn van omvangrijke netwerken die
betrokken waren bij georganiseerde criminaliteit; het aandeel van bepaalde
allochtone groepen in deze netwerken zou onevenredig hoog zijn; en vooral
in Amsterdam zouden criminele groepen belangrijke machtsposities hebben
verworven in onroerend goed (PEO, Bijlage VII, 1996).
Er vond dus een nuancering plaats van het zwaar aangezette dreigingsbeeld.
Ook in de drie follow-up-studies van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit en het Nationaal Dreigingsbeeld werden nagenoeg geen voorbeelden
aangetroffen van protectie, politieke corruptie, onwettige beïnvloeding van
politieke besluitvorming of infiltratie in vakbonden. Ook waren er geen duidelijke aanwijzingen van pogingen om regio’s of bedrijfstakken door corruptie en geweld onder controle te krijgen (Kleemans et al., 1998, 2002; Van de
Bunt & Kleemans, 2007; KLPD, 2008a).
Transitcriminaliteit
In de tweede rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit werd het begrip ‘transitcriminaliteit’ geïntroduceerd, wat een betere
beschrijving geeft van de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland dan ‘racketeering’ (Kleemans et al., 2002). In de meeste gevallen blijkt
het bij georganiseerde criminaliteit te gaan om smokkel van mensen (vrouwenhandel, mensensmokkel) en verboden waar, zoals drugs, wapens en
gestolen auto’s, en om illegale grensoverschrijdende handelingen, zoals witwassen, ondergronds bankieren of het ontduiken van heffingen en accijnzen
(onder meer olie-, sigaretten-, alcohol-, btw- of EU-fraude). Plegers van georganiseerde criminaliteit bedrijven dus vooral internationale handel en
Nederland functioneert daarbij als productieland, doorvoerland of bestemmingsland. Plegers van georganiseerde criminaliteit liften eerder mee op
bestaande goederen-, geld- en passagiersstromen dan dat zij zelf onderdelen
van de infrastructuur onder controle houden. De positie van Nederland als
doorvoerland – met onder meer de Rotterdamse haven, de luchthaven Schiphol en allerlei import- en exportfaciliteiten – biedt ook goede mogelijkheden
voor verschillende vormen van transitcriminaliteit. Bedrijfstakken worden
wel gebruikt om misdrijven te plegen of te verheimelijken. Ook wordt mis-
Inleiding
daadgeld geïnvesteerd in bedrijven en onroerend goed (Meloen et al., 2003;
Unger et al., 2006). Over de precieze omvang van deze bestedingen bestaat
nog steeds veel onduidelijkheid. Wat betreft de aard van de bestedingen is
duidelijk geworden dat daders vooral investeren in sectoren die hen vertrouwd zijn, zoals de horeca, de prostitutiebranche, de autobranche en de
transportbranche. Ook de plaats van de investeringen wordt bepaald door de
mate van vertrouwdheid. Daders investeren vooral in het land van herkomst:
autochtone Nederlandse daders in Nederland, Turkse daders in Turkije, et
cetera. Wanneer men in andere landen investeert, zijn dit veelal landen waar
men goede sociale relaties heeft (Kleemans et al., 2002). In de huidige rapportage zal uitgebreid op de problematiek van criminele geldstromen worden
ingegaan.
Criminele netwerken
In de beeldvorming van de jaren negentig werden criminele samenwerkingsverbanden doorgaans ook voorgesteld als traditionele maffiaorganisaties
naar Italiaans of Amerikaans voorbeeld: duurzame, piramidale organisaties
met een strenge hiërarchie, een duidelijke taakverdeling, een gedragscode en
een intern sanctiesysteem (cf. Cressey, 1969). Dergelijke criminele organisaties bestaan wel degelijk, maar zijn in Nederland eerder uitzondering dan
regel, zo werd in de eerste rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit geconstateerd. Dit impliceert echter niet dat criminele
samenwerkingsverbanden geen structuur kennen of dat de relaties in samenwerkingsverbanden inwisselbaar en horizontaal zijn.
Empirisch onderzoek heeft de aandacht gevestigd op de brede variëteit aan
samenwerkingsverbanden en op het feit dat de logistiek van de criminele
activiteiten grote invloed heeft op de manier waarop de samenwerking concreet gestalte krijgt (Sieber & Bögel, 1993, Kleemans et al., 1998; Spapens,
2006). Het maakt verschil of een samenwerkingsverband zich bezighoudt met
het per schip importeren van grote partijen hasj; met de invoer en doorvoer
van cocaïne (waarbij compacte, kleine hoeveelheden ook een hoge waarde
vertegenwoordigen); met de productie van en handel in synthetische drugs;
met het smokkelen van mensen; met het uitbuiten van vrouwen in de prostitutie; of met fraude en witwassen. Iedere criminele activiteit kent weer
andere mogelijkheden en beperkingen, waardoor het niet logisch is om op
voorhand eenvormigheid qua organisatie te veronderstellen.
Door samenwerkingsverbanden te analyseren als criminele netwerken,
waarin daders met elkaar in wisselende verbanden kunnen samenwerken,
ontstaat er niet alleen oog voor de stabiliteit in bepaalde samenwerkingsrelaties, maar ook voor discontinuïteit en verandering. Dergelijke inzichten zijn
ook voor de opsporing van groot belang. Door dit bredere perspectief kan
ook een betere analyse plaatsvinden van de posities van daders binnen criminele netwerken en hun afhankelijkheidsrelaties. Zo zijn er vaak duidelijke
hoofdrolspelers van wie vele andere daders afhankelijk zijn vanwege hun
43
44
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
geld, kennis of contacten. Deze hoofdrolspelers zien we telkens weer terug, in
verschillende opsporingsonderzoeken en in verschillende criminele samenwerkingsverbanden. Maar andere daders kunnen gaandeweg steeds minder
afhankelijk worden van deze hoofdrolspelers, doordat zij zelf geld, kennis en
contacten vergaren en vervolgens steeds meer eigen criminele activiteiten
ontwikkelen. Door niet a priori uit te gaan van een duurzame, piramidale
organisatie, ontstaat er dus ook oog voor groei en ontwikkeling binnen criminele netwerken.
Beeldvorming en misdaadbestrijding
Onjuiste beeldvorming over georganiseerde criminaliteit heeft de misdaadbestrijding in Nederland lange tijd op het verkeerde spoor gezet. Bij het beeld
van racketeering en duurzame, piramidale organisaties passen de grootschalige opsporingsonderzoeken uit het begin van de jaren negentig, die een
lange doorlooptijd kenden en waarbij inbeslagnemingen en arrestaties telkens werden uitgesteld totdat men uiteindelijk in één keer de totale criminele
organisatie kon ‘oprollen’. Het meest verregaande voorbeeld van een dergelijke strategie was de omstreden Delta-methode uit de jaren negentig, waarbij
onder regie van politie en justitie grote partijen drugs werden doorgelaten
om een informant in de top van een criminele organisatie te laten doordringen (de zogenoemde ‘groei-informant’). Vanuit denkbeelden over racketeering en grootschalige, duurzame organisaties is een dergelijke zienswijze verklaarbaar, maar inmiddels zijn de gevolgen van een dergelijke verkeerde
beeldvorming alom bekend en zijn rechercheteams ook overgestapt op
andere opsporingsstrategieën.
Bij criminele netwerken passen andere opsporingsstrategieën dan bij piramides. Het denken in termen van criminele netwerken biedt mogelijke alternatieven voor de traditionele aanpak. Zo kan men zich afvragen of de strafrechtelijke aanpak effectiever kan worden gemaakt door meer gebruik te maken
van de strategie van ‘korte klappen’, parallel aan of gecombineerd met langerlopend rechercheonderzoek. Wanneer er immers sprake is van een crimineel
netwerk, waarbinnen meerdere daders en meerdere samenwerkingsverbanden actief zijn, kunnen arrestaties en inbeslagnemingen niet alleen als een
risico maar ook als een kans voor opsporingsonderzoeken worden
beschouwd. Zo kunnen inbeslagnames en arrestaties direct bewijs opleveren
of leiden tot belastende verklaringen tegen andere verdachten. Ook kunnen
taps en andere opsporingsmiddelen de reacties op tegenslagen registreren:
wie contact opneemt met wie, discussies over wat er fout is gegaan en wie er
verantwoordelijk is, onderling wantrouwen dat de samenwerking ondermijnt, fouten die ontstaan doordat men moet improviseren, et cetera. In de
afgelopen tijd hebben de lange opsporingsonderzoeken dan ook meer en
meer plaats moeten maken voor ‘korte klap’-onderzoeken en ‘paraplu’onderzoeken, waarbij onder een bredere doelstelling meerdere deelonder-
Inleiding
zoeken naar specifieke verdachten en specifieke criminele activiteiten worden uitgevoerd.
Transitcriminaliteit en internationale samenwerking
Het inzicht dat wij in Nederland in veel gevallen te maken hebben met transitcriminaliteit heeft ook gevolgen voor de internationale samenwerking. De
geschiedenis van de bestrijding van georganiseerde criminaliteit in Nederland is ook de geschiedenis van de opschaling van het niveau van opsporing:
van de (voormalige) gemeente- en Rijkspolitie en de regionale rechercheteams naar interregionale rechercheteams, een Nationale Recherche (en een
Nationale Politie) en toenemende samenwerking op internationaal niveau.
Transitcriminaliteit heeft immers consequenties voor het niveau waarop
opsporing het meest effectief kan plaatsvinden. Daarom vindt er in toenemende mate samenwerking plaats tussen het lokale niveau en het interregionale, nationale en internationale niveau.
Transitcriminaliteit heeft ook consequenties voor het benodigde kennisniveau van opsporingsdiensten. Nederlandse opsporingsinstanties zijn in
eerste instantie gericht op in Nederland geboren of langer in Nederland
woonachtige daders, en minder op ‘instromende’ en ‘uitstromende’ daders,
die cruciale schakels kunnen zijn in de internationale handelsactiviteiten van
in Nederland verblijvende daders. Buitenlandse instanties kunnen soms
beter zicht hebben op de internationale functie van bepaalde daders – ook
van Nederlandse daders – dan Nederlandse instanties. Dit geldt natuurlijk
ook omgekeerd. Daders die op Nederlands grondgebied acteren, zijn soms
onbekend bij Nederlandse opsporingsinstanties, maar blijken vervolgens
zeer in de belangstelling te staan bij buitenlandse opsporingsinstanties.
Transitcriminaliteit impliceert kortom dat ook de opsporing internationale
dimensies heeft.
Facilitators
Het denken in termen van criminele netwerken biedt ook tegenwicht tegen
de natuurlijke neiging om altijd maar naar een ‘Mister Big’ te zoeken. Het
denken in termen van criminele netwerken geeft immers ook zicht op personen die veelal in de periferie van criminele samenwerkingsverbanden opereren en die daarom vaak buiten de blik van opsporingsinstanties blijven: geldwisselaars, ondergrondse bankiers, financiële of juridische dienstverleners,
documentenvervalsers, et cetera. Deze facilitators danken hun positie aan
het feit dat zij een oplossing bieden voor bepaalde knelpunten waar verschillende criminele samenwerkingsverbanden tegenaan lopen. Zij verlenen hun
diensten daarom vaak aan meerdere criminele samenwerkingsverbanden.
Daarmee nemen zij een belangrijkere positie in binnen een crimineel netwerk dan beschouwing van afzonderlijke ‘criminele organisaties’ zou doen
vermoeden. Opsporingsonderzoeken die specifiek zijn gericht op facilitators
45
46
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
leveren dan ook veel informatie op over de verschillende criminele groepen
die van hun diensten gebruikmaken.
Situationele preventie en bestuurlijke aanpak
Een belangrijke ontwikkeling van de afgelopen jaren is de sterkere nadruk op
situationele maatregelen, op lokaal, nationaal of internationaal niveau. Georganiseerde misdaad is verbonden met legale activiteiten, logistiek en legale
beroepen. Zo raken ‘zij-instromers’ betrokken bij georganiseerde misdaad
vanuit de concrete situatie waarin zij zich bevinden, zo bleek uit de derde
rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Ook zijn er
verschillende ‘criminele gelegenheidsstructuren’ die ervoor zorgen dat
bepaalde illegale praktijken zich telkens blijven herhalen, zoals bijvoorbeeld
situaties van vrouwenhandel die steeds op dezelfde plekken en onder vrijwel
identieke omstandigheden opduiken. De daders rouleren, maar de illegale
praktijken blijven bestaan. Kennelijk zit er een ‘structuur’ in dergelijke criminele activiteiten die niet wordt beïnvloed door de strafrechtelijke aanpak die
enkel en alleen op individuele daders en criminele samenwerkingsverbanden
is gericht.
Dergelijke inzichten hebben geleid tot verschillende preventieve maatregelen.4 Daarnaast zien we dat opsporingsonderzoeken steeds vaker resulteren
in ‘bestuurlijke rapportages’ met mogelijke aanknopingspunten voor
(bestuurlijke) preventie. Het is de bedoeling dat het (lokale) overheidsbestuur
op basis van dergelijke adviezen de betrokken partijen (branches, bestuurlijke diensten, beroepsgroepen) wijst op hun verantwoordelijkheden in het
terugdringen van de mogelijkheden die hun sector biedt voor het plegen van
misdrijven. Zo moet bijvoorbeeld de programmatische aanpak van mensenhandel eraan bijdragen dat slachtoffers van vrouwenhandel niet in de formele (vergunde) prostitutiesector werken.
De ervaringen die zijn opgedaan in een strafzaak kunnen zo het begin zijn
van het veranderen van staande praktijken op het gebied van screening van
personeel, toezicht op productieprocessen, beoordeling van klanten, et
cetera. Dit betekent dat één strafzaak een veel bredere uitstraling kan hebben. Omgekeerd kunnen ook bestuurlijke controles of andere toezichtsactiviteiten strafrechtelijk onderzoek initiëren.
1.2
Doelstelling, probleemstelling en relatie ten opzichte van andere
onderzoeken
Het doel van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is om de kennis die
wordt opgedaan tijdens grootschalige opsporingsonderzoeken, zo goed
mogelijk te benutten voor het verkrijgen van inzicht in de aard van de georga4
Zie ook: Fijnaut (2001); Van de Bunt & Van der Schoot (2003); Levi & Maguire (2004); Zoomer et al. (2004);
Huisman et al. (2005); Van de Bunt & Kleemans (2011).
Inleiding
niseerde criminaliteit in Nederland. Door de inzet van vergaande opsporingsmethoden, zoals telefoontaps, het opnemen van vertrouwelijke communicatie, observatie en infiltratie, leveren deze opsporingsonderzoeken unieke
kennis op over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit en het gedrag
van daders. Daarom is het van groot belang dat de inzichten uit dergelijke
opsporingsonderzoeken systematisch worden vastgelegd en worden teruggekoppeld naar personen die betrokken zijn bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Want zonder een goed inzicht in de aard
van de georganiseerde criminaliteit blijft de bestrijding daarvan in het luchtledige hangen.
Dit al langer bestaande idee om ‘de kennis van de werkvloer’ systematisch
vast te leggen,5 kwam in een stroomversnelling door de Parlementaire
Enquête Opsporingsmethoden. Mede naar aanleiding van de conclusies van
de Enquêtecommissie heeft de Minister van Justitie destijds besloten om het
informatiebeleid over georganiseerde criminaliteit te herzien. In dit verband
is aan de Tweede Kamer onder meer toegezegd om periodiek te rapporteren
over de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en te signaleren ontwikkelingen (Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse
Zaken, 1996). De Monitor Georganiseerde Criminaliteit vormt de concrete
invulling van deze toezegging.
Een bijzonderheid is dat bij de inrichting en opzet van dit onderzoek is voorzien in continuïteit, waardoor ook gesproken wordt over een monitor. Uit het
overzichtswerk van Fijnaut en Paoli blijkt dat een dergelijk doorlopend
wetenschappelijk onderzoeksproject naar georganiseerde criminaliteit uniek
is in Europa (Fijnaut & Paoli, 2004, p. 606).
De centrale probleemstelling van de monitor luidt als volgt:
Wat is de aard van de georganiseerde criminaliteit in Nederland en welke
ontwikkelingen zijn op dit gebied te onderkennen?
Een belangrijke beperking in deze probleemstelling ligt in het feit dat het
onderzoek zich richt op de aard en niet op de omvang van de georganiseerde
criminaliteit. De reden voor deze keuze is eenvoudig: de vraag naar de
omvang van de georganiseerde criminaliteit is op grond van door de politie
verrichte opsporingsonderzoeken niet te beantwoorden. De verrichte opsporingsonderzoeken geven immers eerder een indicatie van de prioriteitenstelling van politie en justitie, dan van de werkelijke omvang van bepaalde problemen (zie voor meer informatie Van de Bunt & Kleemans, 2000, p. 266-267).
Om geen valse verwachtingen te wekken, is vanaf de aanvang van dit onderzoeksproject daarom expliciet in de probleemstelling opgenomen dat alleen
wordt ingegaan op de aard van de georganiseerde criminaliteit.
5
In 1993 werd dit idee al verwoord in het rapport van de Werkgroep Deskundigheidsbevordering ten behoeve
van het project Aanpak Zware Georganiseerde Criminaliteit, onder voorzitterschap van mr. R.A.M. Behling.
47
48
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Opsporingsonderzoeken bieden bijzonder veel informatie over tal van vragen: Wie zijn de daders? Hoe werken zij samen? Hoe gaan zij te werk? Op
welke manier spelen zij in op de mogelijkheden en beperkingen die hun
omgeving hun biedt? Hoe schermen zij zich af tegen risico’s? Wat verdienen
zij aan hun illegale activiteiten en waaraan besteden zij dit?
Antwoorden op dergelijke basale onderzoeksvragen zijn van buitengewoon
groot belang voor een gefundeerde bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Deze antwoorden kunnen worden verkregen uit diepgravende analyses
van grootschalige opsporingsonderzoeken. Onderdelen van de criminele
werkelijkheid kunnen immers uitgebreid en intensief door politie en justitie
in beeld worden gebracht. Deze gebundelde aandacht kan misschien niet de
omvang in kaart brengen, maar kan wel het inzicht vergroten in de aard van
het verschijnsel en de gedragspatronen en mechanismen die daarbij een rol
spelen (PEO, 1996, Bijlage VII, p. 30-45; Kleemans et al., 2002, p. 36-37).
De bovenstaande basale vragen zijn daarom nader uitgewerkt in een uitgebreide aandachtspuntenlijst die wordt gebruikt bij de analyse van afgeronde
opsporingsonderzoeken. Deze uitgebreide aandachtspuntenlijst, die is te vinden in bijlage 2, gaat in op de volgende onderwerpen:
– het opsporingsonderzoek (inclusief ingezette opsporingsmethoden);
– de aard van het criminele samenwerkingsverband;
– activiteiten en werkwijze;
– contacten met de omgeving;
– omvang, verdeling en besteding van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
– strafrechtelijke afdoening;
– evaluatie/leerervaringen.
Vanaf 1996 zijn met behulp van deze systematiek 150 grootschalige opsporingsonderzoeken geanalyseerd.6 Daarmee is een grote dwarsdoorsnede aan
opsporingsonderzoeken voorhanden, niet alleen over verschillende samenwerkingsverbanden en criminaliteitsvelden, maar ook in de tijd (periode
1994-2011). Op basis van dit materiaal is het ook mogelijk om verdiepingsstudies uit te voeren, bijvoorbeeld naar specifieke delicten zoals mensensmokkel (Kleemans & Brienen, 2001) of specifieke aspecten zoals ondergronds
bankieren (Kleemans et al., 2002; Passas, 2005; Van de Bunt, 2008a), criminele carrières in de georganiseerde misdaad (Kleemans & De Poot, 2008; Van
Koppen et al., 2010a, 2010b) of preventie van georganiseerde criminaliteit
(Van de Bunt & Van der Schoot, 2003). In paragraaf 1.3 wordt dieper ingegaan
op de onderzoeksopzet en de onderzoeksmethoden.
Relatie tot andere onderzoeken
De Monitor Georganiseerde Criminaliteit is niet de enige analyseactiviteit die
op dit terrein wordt ondernomen (zie voor een overzicht Kleemans, 2007).
6
Tijdens de eerste drie rondes zijn veertig zaken per ronde geanalyseerd. Tijdens de vierde ronde zijn dertig
zaken geanalyseerd (periode 2007-2011).
Inleiding
Sinds de Parlementaire Enquête Opsporingsmethoden is er in dit opzicht
veel veranderd. Destijds werd nog geconcludeerd dat de omvang en de kwaliteit van analyses veel te wensen overliet, één van de belangrijkste redenen
waarom de onderzoeksgroep Fijnaut werd ingesteld. Maar de afgelopen jaren
zijn zowel in wetenschappelijke kring als bij de politie interessante criminaliteitsbeeldanalyses verricht. Zo is ten tijde van de (voormalige) Kernteams en
na de oprichting van de Nationale Recherche een reeks van analyses op verschillende criminaliteitsvelden tot stand gekomen (zie voor een overzicht:
Boerman et al., 2012). Daarnaast verschijnt sinds 2004 iedere vier jaar een
Nationaal Dreigingsbeeld Zware of Georganiseerde Criminaliteit (Boerman et
al., 2012).
Deze analyseactiviteiten kunnen worden beschouwd als aanvullend en
wederzijds versterkend. Zo is het Nationaal Dreigingsbeeld (NDB) gebaseerd
op eigen onderzoek, maar voor een groot deel ook op onderzoeks- en analyseactiviteiten van andere instanties. Daarnaast heeft het NDB een duidelijk
andere doelstelling dan bijvoorbeeld de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Zo is het bij het NDB uitdrukkelijk de bedoeling om vooruit te kijken
naar toekomstige ontwikkelingen en om ook een normatieve waardering te
geven van de dreiging die deze ontwikkelingen zouden opleveren voor de
Nederlandse samenleving.
Een dreigingsanalyse als het NDB kan voor de beleidsvorming van waarde
zijn, omdat het de politieke en normatieve discussie kan structureren. Daarbij is het wel van belang om duidelijk onderscheid te maken tussen wat uit
wetenschappelijk onderzoek en politieanalyses feitelijk bekend is en wat niet
bekend is (‘blinde vlekken’). Ook dient men bedacht te zijn op het onderscheid tussen feitelijke kennis, verwachtingen of speculaties ten aanzien van
toekomstige ontwikkelingen, en normatieve waarderingen van verschijnselen
(wordt een bepaald verschijnsel wel of niet als dreiging gekwalificeerd en op
basis van welke criteria?). Het karakter van het NDB verschilt in dit opzicht
sterk van dat van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Met het NDB
worden terreinen betreden die bij de Monitor Georganiseerde Criminaliteit
bewust zijn vermeden: vragen naar de omvang van verschijnselen en de ontwikkeling van deze omvang in de nabije toekomst, en vragen naar de normatieve waardering van verschijnselen (wel of geen dreiging?).
De doelstellingen en de onderzoeksmethoden van het NDB en de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit verschillen dus sterk. Daarmee zijn deze twee
projecten ook nadrukkelijk als aanvullend ten opzichte van elkaar te
beschouwen. Daarnaast schept de komst van het vierjaarlijkse NDB ook
ruimte voor de Monitor Georganiseerde Criminaliteit om zich meer te richten op de sterkste punten van de gebruikte onderzoeksmethode: beschrijving, verklaring en verdieping (zie ook paragraaf 1.3).
49
50
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
1.3
Onderzoeksopzet en onderzoeksmethoden
In het eerste monitorrapport zijn wij reeds uitvoerig ingegaan op de onderzoeksopzet van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Daarom beperken
wij ons in het onderstaande tot een verantwoording van onze keuze voor
‘hard’ onderzoeksmateriaal (paragraaf 1.3.1), de selectie van zaken (paragraaf
1.3.2), de gegevensverzameling (paragraaf 1.3.3) en het gebruik van overige
bronnen (paragraaf 1.3.4). In de volgende paragraaf geven we vervolgens een
beknopte beschrijving van het onderzoeksmateriaal.
1.3.1
De keuze voor ‘hard’ onderzoeksmateriaal
Bij de aanvang van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is een duidelijke
keuze gemaakt om bij dit onderzoeksproject een sterke nadruk te leggen op
het gebruik van valide, betrouwbaar en toetsbaar onderzoeksmateriaal.
Daarom is gekozen voor het analyseren van recent afgesloten opsporingsonderzoeken, waarbij er voldoende bewijs is vergaard om de verdachten te vervolgen.7
Bij georganiseerde criminaliteit zijn er verschillende gradaties in de
‘hardheid’ van informatie. CIE-informatie en beschrijvingen van criminele
samenwerkingsverbanden uit projectvoorstellen hebben vaak een sterk
hypothetisch karakter. Pas bij een tactisch onderzoek, waarbij telefoontaps,
observatie en soms nog verdergaande opsporingsmiddelen worden ingezet,
wordt duidelijk of deze hypothesen ook op waarheid berusten. Soms blijkt de
criminele werkelijkheid er dan ineens heel anders uit te zien dan aanvankelijk was gedacht. Ook kan het onderzoek onvoldoende hard bewijs opleveren
tegen de verdachten om tot vervolging over te gaan of kan de rechter – in eerste aanleg of in hoger beroep – een negatief oordeel vellen over het verzamelde bewijsmateriaal.
Meer dan een halve eeuw geleden werd al heftig gediscussieerd over de vraag
welke consequenties deze verschillen in ‘hardheid’ van het onderzoeksmateriaal zouden moeten hebben voor wetenschappelijk onderzoek. Tappan
(1947) stelde zich op het standpunt dat alleen de rechter kon uitmaken of
iemand zich schuldig had gemaakt aan criminele activiteiten. Sutherland
(1945) vond daarentegen dat criminaliteit zo dicht mogelijk bij de bron moest
worden bestudeerd, ook in gevallen waarin zaken niet door de strafrechter
waren afgehandeld. Anders zou bijvoorbeeld witteboordencriminaliteit niet
of nauwelijks onderzocht kunnen worden.
7
Het gaat hierbij om de ‘hardheid’ van het onderzoeksmateriaal. Zaken waarbij onvoldoende bewijs is vergaard
tegen verdachten om tot vervolging over te gaan, worden daarom niet meegenomen. Wel worden meegenomen: zaken die voor de rechter worden gebracht; zaken waarbij het Openbaar Ministerie kiest voor een
andere afhandeling van de zaak (transactie, fiscale aanpak, et cetera); en zaken waarbij er een duidelijk aanwijsbare reden is – anders dan gebrek aan bewijs – om niet te vervolgen (bijvoorbeeld: overlijden van de verdachte).
Inleiding
Aan de hardheid van het onderzoeksmateriaal hechten wij grote waarde.
Daarom worden afgesloten opsporingsonderzoeken geanalyseerd waarbij
voldoende bewijs is vergaard om de verdachten te vervolgen. Maar, als wij
het standpunt van Tappan (1947) zouden volgen, dan zouden wij bruikbaar
onderzoeksmateriaal jaren moeten laten liggen, totdat er een onherroepelijk
vonnis is. Dit is onwenselijk wanneer men een ‘up-to-date’ beeld van georganiseerde criminaliteit wil schetsen. Daarom analyseren wij opsporingsonderzoeken op het moment waarop het beeld van de zaak voldoende helder is,
veelal rond het moment dat het onderzoeksdossier door het politieteam is
afgesloten en is overgedragen aan het Openbaar Ministerie ter verdere afdoening. Dit betekent dat op het moment van eerste analyse strafrechtelijke
financiële onderzoeken (SFO’s) nog kunnen doorlopen, evenals gerechtelijke
vooronderzoeken tegen minder belangrijke of gerelateerde verdachten. In
het kader van de monitor volgen wij echter ook, zoveel als mogelijk, de resultaten van de SFO’s en de afloop van de rechtszaken.
Met het selecteren van een opsporingsonderzoek vellen wij dus geen juridisch oordeel over het gedrag van de verdachten. Dat doet de rechter. Wij
gebruiken het verzamelde bewijsmateriaal voor wetenschappelijk onderzoek
en hanteren de vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie als een
eerste toets op de hardheid van dit onderzoeksmateriaal. Daarmee kan echter niet worden uitgesloten dat tijdens het proces nieuwe informatie ter tafel
komt, waardoor bepaalde interpretaties in een ander daglicht komen te
staan. Ook is het mogelijk dat de rechter, in eerste aanleg of in hoger beroep,
één of meer verdachten vrijspreekt van bepaalde tenlastegelegde feiten, op
formele of inhoudelijke gronden. Aan het afwisselend gebruik in de tekst van
termen zoals dader of verdachte moet dan ook geen juridische betekenis
worden toegekend.
De belangrijkste reden dus om te kiezen voor recent afgesloten opsporingsonderzoeken is dat deze relatief ‘harde’ informatie opleveren over de aard
van de georganiseerde criminaliteit. Bovendien kunnen deze ‘uitgefilterde’
gegevens goed in hun specifieke context worden beoordeeld. Een opsporingsonderzoek heeft namelijk een zekere interne logica. Slechts zelden is het
simplistische beeld van toepassing dat er sprake is van één zaak met betrekking tot één vastomlijnde en stabiele ‘criminele organisatie’ die zich bezighoudt met één bepaald soort criminaliteit. Veel vaker gaat het om verschillende deelonderzoeken die een zekere logische samenhang vertonen die
afhankelijk is van zowel de aard van het fenomeen als de gevolgde recherchestrategie. Bijvoorbeeld: een onderzoek naar een documentenvervalser
brengt ook verschillende samenwerkingsverbanden aan het licht die zich
bezighouden met mensensmokkel en fraude. Een ander voorbeeld is een
onderzoek dat zich richt op een bedrijf dat grondstoffen levert voor de productie van xtc, waardoor ook verschillende interessante ‘klanten’ in beeld
komen. Daarnaast kan er sprake zijn van meerdere samenwerkingsverban-
51
52
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
den, meerdere criminele activiteiten, en samenwerkingsverbanden die zich
in de loop van een opsporingsonderzoek ontwikkelen. Omdat er in een
opsporingsonderzoek altijd onderzoekslijnen zijn die verder uitgerechercheerd kunnen worden, worden bepaalde lijnen – om uiteenlopende redenen, maar veelal uit capaciteitsoverwegingen – afgekapt of overgedragen aan
andere rechercheteams, in Nederland of in het buitenland. Daarbij komt dat
de Nederlandse opsporingsonderzoeken zich veelal richten op de nationale
of lokale aspecten van een netwerk en daarmee een systematische ‘bias’ kennen (zie ook: Van de Bunt & Kleemans, 2007, p. 129-136). Vooral grootschalige opsporingsonderzoeken laten de samenhang zien tussen verschillende
onderzoekslijnen en deelonderzoeken.
Ieder opsporingsonderzoek bestaat in feite uit een conglomeraat van verdachten en strafbare feiten, waarbij deze verdachten al dan niet (bewijsbaar)
betrokken zijn. In de tweede rapportage is deze stelling geïllustreerd door een
overzicht te geven van de 40 opsporingsonderzoeken die toen zijn geanalyseerd (Kleemans et al., 2002, p. 29). In totaal bleken deze te bestaan uit minimaal 359 deelonderzoeken en bleken er minimaal 54 duidelijke relaties te liggen met andere tactische onderzoeken. Dit maakt duidelijk hoe complex
grootschalige opsporingsonderzoeken kunnen zijn en welke verwevenheid er
kan bestaan tussen onderzoeken die worden uitgevoerd door verschillende
rechercheteams. Het beeld dat een opsporingsonderzoek betrekking zou
hebben op één zaak met betrekking tot één vastomlijnde en stabiele ‘criminele organisatie’ die zich bezighoudt met één bepaalde soort criminaliteit, is
dus niet alleen naïef maar ook misleidend. Deze constatering heeft ons
inziens ook directe consequenties voor de selectie van zaken en voor de
manier waarop dergelijke zaken dienen te worden geanalyseerd.
1.3.2
De selectie van zaken
Informatie over georganiseerde criminaliteit wordt niet op een presenteerblaadje aangeboden. Het systematisch beschrijven van grootschalige opsporingsonderzoeken door middel van het houden van interviews en het analyseren van vaak zeer omvangrijke dossiers, is een buitengewoon tijdrovende
aangelegenheid. Het is echter ook één van de weinige manieren om betrouwbare en geldige informatie te verzamelen over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit.8 Daarom bestaat er onmiskenbaar een spanning tussen
het streven naar alomvattendheid en de intensiteit waarmee opsporingsonderzoeken kunnen worden geanalyseerd. Het is dus kiezen tussen ‘breed en
globaal’ en ‘selectief en intensief’ onderzoek. Een goed voorbeeld van ‘breed
8
Een andere methode is het houden van daderinterviews en/of het verrichten van etnografisch onderzoek. Voor
een bespreking van de voor- en nadelen van deze methoden kan worden verwezen naar Potter (1994,
p. 25-46), PEO (1996, Bijlage VII, p. 30-45) en Bovenkerk (1998). Men kan zich echter afvragen of de standaardargumenten voor etnografisch onderzoek wel van toepassing zijn bij het verschijnsel georganiseerde criminaliteit. Is het aannemelijk dat men in contact komt met de subjecten waar het werkelijk om gaat en dat
men feitelijk juiste informatie krijgt over hun gedrag? Of moeten antropologen en etnografen zich ook meer
richten op het empirisch rijke materiaal uit opsporingsonderzoeken (vergelijk Staring et al., 2005)?
Inleiding
en globaal’ is het promotieonderzoek van Soudijn (2006), waarbij alle (kleine
en grotere) rechtszaken met betrekking tot Chinese mensensmokkel zijn
geanalyseerd in de periode 1996-2003. De zeer arbeidsintensieve analyse van
één opsporingsonderzoek door Klerks (2000) kan als een goed voorbeeld van
‘zeer selectief en intensief’ worden beschouwd.
De Monitor Georganiseerde Criminaliteit kiest hierin een middenweg. Op
basis van een inventarisatie van opsporingsonderzoeken9 worden bij iedere
dataverzamelingsronde bepaalde grootschalige opsporingsonderzoeken
geselecteerd die uit oogpunt van de analyse van georganiseerde criminaliteit
de meeste ‘toegevoegde waarde’ vertegenwoordigen.10 Sommige opsporingsonderzoeken voegen immers meer toe aan onze kennis over georganiseerde
criminaliteit dan andere. Zo bestaat er al vrij veel kennis over de handel in
traditionele verdovende middelen, aangezien politie en justitie hier van oudsher veel aandacht aan besteden. Veel recenter is de aandacht voor bijvoorbeeld mensensmokkel, mensenhandel, synthetische drugs, wapens en explosieven, fraude en witwassen. Aangezien opsporingsonderzoeken op deze
gebieden veel meer toevoegen aan onze kennis dan het zoveelste traditionele
drugsonderzoek, is in de verschillende dataverzamelingsrondes geprobeerd
om extra aandacht te besteden aan deze gebieden (zie ook paragraaf 1.4).
Daarnaast is een inschatting gemaakt van de ‘toegevoegde waarde’ op basis
van de informatie uit de inventarisatie en gesprekken met sleutelpersonen.
Daarbij is rekening gehouden met die aspecten waarover nog niet zoveel
bekend is, zoals de relatie tussen ‘onderwereld’ en ‘bovenwereld’, afscherming en de financiële aspecten van georganiseerde criminaliteit. Dit betekent
bijvoorbeeld dat wij bij onze keuze uit de grote hoeveelheid drugsonderzoeken vooral die zaken hebben gekozen die veel informatie hebben opgeleverd
over deze onbekende aspecten.
1.3.3
De gegevensverzameling
Na de keuze voor de zaken die wij wilden bestuderen, hebben wij contacten
gelegd met de opsporingsteams en/of officieren van justitie die deze zaken
9
10
Bij de eerste ronde van deze monitor is door de onderzoekers zelf een inventarisatie uitgevoerd bij alle arrondissementsparketten, Kernteams en vestigingen van de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)
(Kleemans et al., 1998, p. 22-25). Bij de tweede ronde is besloten om – teneinde het veld niet dubbel te belasten – zo veel mogelijk aan te sluiten bij de inventarisaties van opsporingsonderzoeken die jaarlijks door de
DNRI worden uitgevoerd ten behoeve van de Europese Unie (EU). Om dit materiaal uit te breiden en aan te
vullen, zijn vervolgens door het onderzoeksteam gericht bezoeken gebracht aan enkele grote korpsen, de
Kernteams en de bijzondere opsporingsdiensten. Bij de derde ronde zijn aparte inventarisaties uitgevoerd met
betrekking tot de (eenheden van de) Nationale Recherche, de grote steden (Amsterdam, Rotterdam en Den
Haag), de FIOD en het Functioneel Parket (dat het gezag heeft over alle bijzondere opsporingsdiensten). Ook
is gebruikgemaakt van de landelijke inventarisaties van mensenhandelzaken van het Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel. Bij de vierde ronde zijn inventarisaties uitgevoerd bij het KLPD (waaronder de Nationale Recherche), de grote steden (Amsterdam, Rotterdam en Den Haag), het Landelijk Parket, Functioneel
Parket (dat gezag heeft over alle bijzondere opsporingsdiensten) en het Expertisecentrum Mensenhandel en
Mensensmokkel van de Nationale Recherche.
Bij de selectie van opsporingsonderzoeken gebruiken wij de definitie – of beter gezegd: de begripsbepaling –
van de onderzoeksgroep Fijnaut als uitgangspunt. Daarbij wordt onder meer een analytisch onderscheid
gemaakt tussen ‘georganiseerde criminaliteit’ en ‘organisatiecriminaliteit’ (PEO, Bijlage VII, 1996, p. 24). Zie
voor de achtergronden van deze keuze: Kleemans et al. (1998, p. 22-23).
53
54
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
onder hun hoede hadden. Met behulp van een uitgebreide aandachtspuntenlijst zijn eerst interviews gehouden met de betrokken rechercheurs, officieren
van justitie en/of parketsecretarissen. Het doel van deze aandachtspuntenlijst, die is opgenomen als bijlage 2 bij dit rapport, is om alle relevante aspecten van een zaak zo systematisch mogelijk te behandelen.
Na de interviews is al het achterliggende bronnenmateriaal bestudeerd dat
relevant was om de verzamelde gegevens in hun context te plaatsen en op
hun betrouwbaarheid te toetsen: processen-verbaal, tapverslagen, observatieverslagen, verhoren, CIE-rapporten, op schrift gestelde misdaadanalyses,
et cetera. Het onderzoeksteam bestond in deze fase van gegevensverzameling
uit in totaal zes personen. Om de betrouwbaarheid van de interviews te verhogen is zo veel mogelijk gewerkt in koppels. Vervolgens is het dossieronderzoek door één van deze twee onderzoekers uitgevoerd, waarbij tussentijds
werd teruggekoppeld met een collega-onderzoeker. Tevens is getracht om de
betrouwbaarheid van de beschrijvingen en interpretaties te verhogen door
eventuele onduidelijkheden of de gehele zaaksanalyse voor te leggen aan de
betrokken rechercheur of officier.
1.3.4
Het gebruik van overige bronnen
De bewuste keuze voor de intensieve analyse van afgesloten opsporingsonderzoeken heeft naast evidente voordelen ook nadelen. Indien wij ons uitsluitend zouden baseren op analyses van afgesloten onderzoeken, bestaat het
gevaar dat wij onvoldoende gebruikmaken van de overige kennis bij opsporinginstanties en mogelijk onvoldoende oog hebben voor nieuwe ontwikkelingen. Daarom is ook gebruikgemaakt van interviews met experts en sleutelpersonen, informatie uit overige opsporingsonderzoeken, vertrouwelijke
rapportages, fenomeenonderzoeken, misdaadanalyses en (wetenschappelijke) literatuur. Zoals in paragraaf 1.2 reeds is opgemerkt, is op dit punt veel
ten goede veranderd sinds de eerste rapportage van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Daardoor kon meer dan voorheen gebruik worden
gemaakt van het analysewerk van anderen.
Daarnaast heeft ten aanzien van een specifiek onderwerp aanvullende gegevensverzameling plaatsgevonden. Er is voor de 120 zaken uit de eerste drie
rondes systematisch nagegaan wat de uitkomsten waren van de strafrechtelijke financiële onderzoeken (SFO’s) en wat er feitelijk is ontnomen (zie voor
meer informatie hoofdstuk 7).11
11
Omdat het lange tijd kan duren voordat een ontnemingszaak haar definitieve besluit heeft gekregen, en in de
meeste gevallen de ontnemingszaak nog niet is begonnen op het moment dat wij een zaak bestuderen, is
besloten om de zaken uit de vierde ronde niet in deze aanvullende gegevensverzameling mee te nemen.
Inleiding
1.4
Beknopte beschrijving van het onderzoeksmateriaal
Vanaf 1996 zijn met behulp van dezelfde systematiek 150 grootschalige
opsporingsonderzoeken geanalyseerd. Na vier dataverzamelingsrondes is er
nu een grote dwarsdoorsnede aan opsporingsonderzoeken voorhanden, niet
alleen over verschillende samenwerkingsverbanden en criminaliteitsvelden,
maar ook in de tijd. Tijdens de eerste drie dataverzamelingsrondes zijn telkens 40 grootschalige opsporingsonderzoeken geanalyseerd. Bij de laatste
dataverzamelingsronde is besloten om 30 (in plaats van 40) zaken te analyseren. Deze keuze komt voort uit het steeds omvangrijker worden van de
geanalyseerde opsporingsonderzoeken, in combinatie met beperkingen qua
in te zetten analysecapaciteit. Daarnaast speelt mee dat ook extra analyses
konden plaatsvinden op de reeds verzamelde zaken, zoals de analyse van
SFO’s voor de eerste 120 zaken.
Het is belangrijk te beseffen dat de selectie van deze uitgebreid geanalyseerde
opsporingsonderzoeken bewust selectief is. Wij selecteren juist die opsporingsonderzoeken die de meeste ‘toegevoegde waarde’ hebben voor onze
kennis over georganiseerde criminaliteit.12 Naast aandacht voor traditionele
drugsonderzoeken (cocaïne, heroïne, cannabis), hebben we daarom in alle
dataverzamelingsrondes extra aandacht geschonken aan synthetische drugs,
mensensmokkel, mensenhandel en/of fraude en witwassen.
De 150 geanalyseerde opsporingsonderzoeken hebben vaak betrekking op
meerdere criminele samenwerkingsverbanden of meerdere delicten. Toch
hebben wij geprobeerd om in tabel 1 een overzicht te geven van deze zaken
op basis van het soort illegale activiteiten dat in deze opsporingsonderzoeken
de meeste aandacht heeft gekregen.13
12
13
Een dergelijke selectie van casusmateriaal is in vergelijkbaar sociaal-wetenschappelijk onderzoek zeer gebruikelijk. De kracht van dergelijk onderzoek ligt immers vooral in het doen van kwalitatieve uitspraken over verschijnselen en achterliggende mechanismen en niet in het doen van kwantificerende uitspraken. Deze situatie
zou niet principieel verschillen als wij alle opsporingsonderzoeken zouden analyseren. Ook dan zou er immers
sprake zijn van een selectieve steekproef, bepaald door de prioriteitenstelling van politie en justitie. Daarom is
er bewust voor gekozen om het onderzoek te richten op de sterke kanten van kwalitatieve analyses en op het
soort uitspraken dat op basis daarvan kan worden gedaan. In paragraaf 1.6 gaan wij nog nader in op dit punt.
Indeling van een zaak in één bepaalde categorie zou eenvoudig zijn als er sprake zou zijn van één criminele
organisatie die zich bezighoudt met één specifiek type criminaliteit. Dit is echter vaak niet het geval. Opsporingsonderzoeken hebben betrekking op verschillende verdachten en verschillende criminele activiteiten. Een
eenduidige indeling in categorieën wordt daardoor bemoeilijkt. De in tabel 1 gemaakte indeling wijkt af van
die uit de eerdere rapportages. Zo is de categorie ‘traditionele & synthetische drugs’ toegevoegd en zijn zaken
op het terrein van wapenhandel, auto- en motorendiefstal, afpersing en contra-activiteiten samengevoegd tot
de categorie ‘overige activiteiten’.
55
56
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Tabel 1
Overzicht van de geanalyseerde opsporingsonderzoeken uit de eerste, tweede,
derde en vierde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit op basis van
het soort illegale activiteiten dat in deze opsporingsonderzoeken de meeste
aandacht heeft gekregen
Traditionele drugs
Synthetische drugs
Traditionele & synthetische drugs
Mensensmokkel
Mensenhandel
Fraude en witwassen
Overige activiteiten
Totaal
Eerste ronde
13
2
8
4
7
5
1
40
Tweede ronde
7
3
4
6
2
10
8
40
Derde ronde
7
5
9
6
6
6
1
40
Van alle 150 geanalyseerde zaken wordt in bijlage 3 een beknopte kwalitatieve beschrijving gegeven. 37 van deze zaken hebben betrekking op traditionele drugs (cocaïne, heroïne, cannabis), 15 op synthetische drugs (xtc, amfetamine, grondstoffen), 21 op een combinatie van traditionele en synthetische
drugs, 16 op mensensmokkel, 18 op mensenhandel, 32 op fraude en witwassen en 11 op overige activiteiten (auto- en motordiefstal, wapenhandel,
afpersing en contra-activiteiten). Voor de analyses in dit rapport is doorgaans
gebruikgemaakt van alle 150 zaken.
1.5
Anonimisering
De Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden heeft duidelijk
gemaakt dat openbaar empirisch onderzoek naar georganiseerde criminaliteit van groot maatschappelijk belang is. Indien het niet mogelijk zou zijn om
– met alle zorgvuldigheid – over dit onderwerp openbaar te publiceren, is het
ook niet mogelijk om – empirisch gefundeerd – openbaar te debatteren over
een dergelijk belangrijk maatschappelijk probleem. Dit klemt te meer, aangezien discussies over dit onderwerp betrekking hebben op keuzes over ingrijpende inbreuken op de grondrechten van burgers.
Bij een openbare rapportage dient zich echter wel de vraag aan hoe gedetailleerd en op welke manier zaken kunnen worden beschreven zonder dat deze
beschrijvingen ‘tot concrete personen herleidbaar’ zijn en aan deze personen
schade toebrengen. Enerzijds kan detaillering immers het inzicht in bepaalde
zaken vergroten, anderzijds maakt detaillering de zaken een stuk herkenbaarder.
Sommige problemen kunnen worden opgelost door het gebruik van meerdere casussen, door het casusmateriaal te gebruiken als toelichting bij een
algemener en abstracter verhaal, en door te anonimiseren door middel van
abstractie (zie ook Van de Bunt & Kleemans, 2000). Maar zonder details, die
van belang zijn om voor de lezer de context van georganiseerde criminaliteit
Vierde ronde
10
5
0
0
3
11
1
30
Totaal
37
15
21
16
18
32
11
150
Inleiding
duidelijk te maken, wordt een verhaal wel heel abstract. Ook blijven er altijd
bepaalde belangrijke details die dermate herkenbaar zijn dat deze mogelijk
‘tot concrete personen herleidbaar’ zouden kunnen zijn: een mogelijk corrupte ambtenaar, een dubieuze advocaat of een liquidatie die veel ophef
heeft veroorzaakt. In sommige gevallen hebben wij er daarom voor gekozen
om op het gebied van de bronnenverantwoording water bij de wijn te doen
en niet te verwijzen naar een specifieke casus, maar naar ‘één van de onderzochte casussen’.14
In deze rapportage zijn dus ook meer gedetailleerde casusbeschrijvingen
terug te vinden. De Monitor Georganiseerde Criminaliteit is in dit opzicht
geen uitzondering, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de openbare criminaliteitsbeeldanalyses van de Nationale Recherche en wetenschappelijk onderzoek
op basis van politiebronnen (Staring et al., 2005; Soudijn, 2006; Spapens,
2006; Spapens et al., 2007). Niettemin hebben wij als extra check op de zorgvuldigheid door de begeleidingscommissie van het onderzoek expliciet laten
toetsen of de publicatie van dit rapport geen onevenredige schade zou toebrengen aan betrokken personen. Nog een laatste opmerking over het
gebruik van casusbeschrijvingen: alle initialen, zoals ‘verdachte A’ of ‘bedrijf
W’, zijn willekeurig gekozen en corresponderen niet met de werkelijke
namen.
1.6
Reikwijdte van het onderzoek
Op basis van de door ons geanalyseerde opsporingsonderzoeken zijn kwalitatieve uitspraken mogelijk over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit.
Welk verband bestaat er bijvoorbeeld tussen criminele samenwerkingsverbanden en de faciliterende omgeving? Hoe schermen criminele samenwerkingsverbanden hun criminele verdiensten af? Hoe reageren daders op hun
omgeving? Voor het vinden van een antwoord op dergelijke vragen zijn juist
systematische casusstudies uitermate geschikt. Deze mechanismen worden
immers vooral duidelijk wanneer bepaalde zaken zeer intensief worden
bestudeerd. De diepte van de kwalitatieve analyses en de rijkdom van het
empirisch materiaal maken dit onderzoek dus bij voorkeur geschikt voor het
beantwoorden van kwalitatieve vragen over de aard van de georganiseerde
criminaliteit in Nederland.
Kwantificerende uitspraken zijn op basis van ons onderzoeksmateriaal veel
minder zinvol. Wij kunnen hooguit aangeven dat bepaalde verschijnselen
voorkomen, dat zij meer dan incidenteel voorkomen of dat zij niet voorkomen (voor zover wij weten). Hoe vaak bepaalde verschijnselen voorkomen, is
op basis van ons onderzoek niet verantwoord aan te geven. Het enige antwoord dat wij op dit soort vragen kunnen geven, is het aantal keren dat een
14
In de gevallen waarin naar meerdere, niet expliciet genoemde casussen wordt verwezen, schrijven we bijvoorbeeld ‘vijf zaken’ of ‘vijf casussen’.
57
58
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
bepaald verschijnsel voorkomt in de door ons onderzochte zaken. Alle ‘kwantificerende’ uitspraken als ‘veel’ of ‘vaak’ worden in dit rapport dus gedaan
binnen de context van de door ons geanalyseerde zaken.
Deze situatie zou overigens niet principieel anders zijn geweest als wij alle
opsporingsonderzoeken zouden hebben onderzocht. Ook dan zou er sprake
zijn geweest van een selectieve steekproef, bepaald door de prioriteiten van
politie en justitie, waardoor het onmogelijk is om generaliserende, kwantitatieve uitspraken te doen over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit
(zie voor meer informatie Kleemans et al., 1998, p. 28-29).15 Daarom is er
bewust voor gekozen om het onderzoek te richten op de sterke kanten van
kwalitatieve analyses en op het soort uitspraken dat op basis daarvan kan
worden gedaan.
Een zwakte die kwalitatief onderzoek doorgaans kenmerkt, is dat relatief weinig eenheden worden onderzocht. Deze beperking kent dit onderzoek beslist
niet: over een lange periode van ongeveer vijftien jaar is een dwarsdoorsnede
van 150 grootschalige opsporingsonderzoeken nauwkeurig geanalyseerd. Een
dergelijke, rijke empirische basis kent zijn gelijke niet in het tot nu toe uitgevoerde onderzoek naar georganiseerde criminaliteit (vergelijk ook Fijnaut &
Paoli, 2004, p. 606).
Toch zijn er twee belangrijke beperkingen aan deze ‘casusgerichte’ methode.
Zo komen verschillende aspecten van schade (zie hoofdstuk 8) niet altijd
goed in beeld tijdens strafrechtelijke onderzoeken. Dat geldt bijvoorbeeld
voor corruptie (omdat dit vaak nader onderzoek vergt, door een andere
instantie), maar ook voor ‘systeemeffecten’. Om dergelijke effecten beter in
beeld te krijgen, zou een ander type onderzoek meer geschikt zijn. Bijvoorbeeld: een analyse van alle corruptieonderzoeken of een doorlichting van een
bepaalde sector. Een tweede beperking is dat de onderzochte zaken maar
beperkt zicht geven op de internationale dimensie van georganiseerde criminaliteit, omdat onderzoeken sterk worden ingeperkt op basis van nationale
‘opsporingsbelangen’. Dit is logisch, maar legt toch beperkingen op aan het
onderzoeksmateriaal. Om de internationale dimensie beter in beeld te krijgen zou bijvoorbeeld systematisch vanuit andere landen of vanuit buitenlandse rechtshulpverzoeken kunnen worden gekeken naar de rol die Nederland speelt in een internationale context.
1.7
Indeling van het rapport
Dit rapport bestaat uit negen hoofdstukken. Hoofdstuk 2 gaat in op de vraag
welke vormen van geweld in de onderzochte casussen worden aangetroffen.
Soms kan geweld intrinsiek onderdeel zijn van de modus operandi van
15
Dit wil niet zeggen dat er helemaal geen ‘kwantificerende’ uitspraken mogelijk zijn over het verschijnsel georganiseerde criminaliteit. Zo bieden systematische controleacties soms aanknopingspunten voor kwantificerende uitspraken over bepaalde deelvragen.
Inleiding
daders. Geweld wordt dan gebruikt om misdrijven uit te kunnen voeren.
Andere vormen van geweld die in dit hoofdstuk worden besproken, zijn
geweld dat is gericht op het in het gareel houden van mensen, om conflicten
te beslechten, om de onthulling van misdrijven te voorkomen of geweld als
reactie op bedrog of verraad. Geconstateerd wordt dat in ongeveer de helft
van de onderzochte zaken fysiek geweld wordt toegepast of wordt gedreigd
met de toepassing van (ernstig) fysiek geweld. Dit geweld heeft vaak te maken
met problemen en conflicten die zich in allerlei typen illegale transacties
voordoen.
In hoofdstuk 3 en 4 staat de relatie tussen georganiseerde criminaliteit en de
omgeving centraal. Hoofdstuk 3 behandelt de vraag welke werkzaamheden
criminele samenwerkingsverbanden moeten uitvoeren en of zij dit zelf doen
of uitbesteden aan derden. Welke overwegingen zijn er om bepaalde taken
zelf uit te voeren of uit te besteden? In hoeverre is er sprake van doelbewuste
medewerking door derden? En hoe is de relatie tussen daders en facilitators?
In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op verschillende interfaces of contactpunten tussen de illegaliteit en legaliteit. Er worden vier soorten contactpunten onderscheiden. In de eerste plaats kan een persoon als contactpunt functioneren. Daarbij worden besproken: financiële specialisten; notarissen en
advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren. In de tweede
plaats kunnen ondernemingen of organisaties functioneren als contactpunt,
waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen eigen ondernemingen en
ondernemingen van derden. In de derde plaats kunnen gemeenschappen
functioneren als contactpunt, zoals subculturele gemeenschappen (bepaalde
motorclubs en woonwagenkampen), etnische gemeenschappen en bedrijfstakken. In de laatste plaats kan een contactpunt liggen in door de overheid
gecreëerde voorzieningen. Hierbij wordt in het bijzonder aandacht besteed
aan het misbruik van asielprocedures door mensensmokkelorganisaties en
het misbruik van afgeschermde jurisdicties voor witwasdoeleinden. Hoewel
dergelijke contactpunten ook risico’s met zich meebrengen, blijken sommige
contactpunten langdurig en intensief als zodanig te kunnen functioneren.
Een belangrijke oorzaak daarvan is het ontbreken of falen van toezicht.
In hoofdstuk 5, 6 en 7 staan criminele geldstromen centraal. Hoofdstuk 5 gaat
in op het vraagstuk van het verdienen, verdelen en besteden van criminele
inkomsten. Op welke manier komen criminele samenwerkingsverbanden
aan hun inkomsten en wat wordt er dan precies verdiend? Hoe worden de
inkomsten vervolgens verdeeld en verschilt dit voor verschillende soorten
criminele activiteiten? Is de verdeling van winsten erg scheef, zoals Bushway
en Reuter (2008) stellen, of zijn hier kanttekeningen bij te plaatsen? Een laatste vraag die in dit hoofdstuk wordt beantwoord, is hoe de criminele inkomsten worden besteed.
In hoofdstuk 6 staat de afscherming van criminele inkomsten centraal.
Behandeld worden onder meer: fysiek verstoppen, verplaatsen, ondergronds
bankieren, afgeschermd consumeren en meer complexe witwasconstructies.
59
60
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Deze verschillende modaliteiten voor het afschermen van criminele geldstromen kennen een oplopende complexiteit en vereisen ook een oplopende
hoeveelheid sociale en/of economische hulpbronnen. In het laatste deel van
dit hoofdstuk wordt hier nader op ingegaan alsmede op de vraag of daders
het afschermen van geldstromen zelf doen of anderen daarvoor inschakelen.
Hoofdstuk 7 gaat in op de opsporing en ontneming van criminele vermogens.
Ingegaan wordt op de plaats van het financieel onderzoek binnen het totale
opsporingsonderzoek. Verder wordt de vraag gesteld wat bepaalt of criminele
geldstromen sporen achterlaten. Bepalende factoren daarbij zijn: de persoon
van de dader; de omvang en logistiek van de criminele activiteiten; het
gebruik door de dader van reguliere bedrijven; en het optreden van gebeurtenissen die de dader min of meer dwingen om openheid te betrachten. Ook
worden bronnen van informatie voor de opsporing behandeld op basis van
de ervaringen uit de onderzochte zaken. Daarnaast wordt voor de veroordeelden uit de bestudeerde zaken bij wie een ontnemingsmaatregel is opgelegd, nagegaan hoe de rechtsgang èn de daadwerkelijke tenuitvoerlegging
van de ontnemingsmaatregel is verlopen. Besproken wordt: de eis van de
officier van justitie, het vonnis van de rechtbank, de uitkomst van hoger
beroep, de onherroepelijke vordering, het bedrag dat is afgedaan en het
bedrag dat is betaald.
In hoofdstuk 8 staat de schade van georganiseerde criminaliteit centraal.
Schade wordt vaak gelijkgesteld met schade toegebracht aan slachtoffers,
maar dit hoofdstuk besteedt aandacht aan schade vanuit een breder perspectief. Naast schade toegebracht aan slachtoffers wordt daarom ook aandacht
besteed aan systeemeffecten en het neutraliseren van sociale controle. Bij dit
laatste aspect wordt ingegaan op aantasting van de competentie van de controleurs, het blokkeren van de toegang tot poortwachters en het ontwijken
van formele controle.
Het laatste hoofdstuk bevat een slotbeschouwing. In deze slotbeschouwing
wordt ingegaan op de belangrijkste onderzoeksbevindingen en wordt een
verbinding gelegd met het beleid op het gebied van preventie en bestrijding
van georganiseerde criminaliteit.
2
De rol van geweld
Georganiseerde criminaliteit wordt vaak geassocieerd met geweld. In tal van
definities van georganiseerde criminaliteit komt dit expliciet naar voren
(Maltz, 1976, p. 340). Plegers van georganiseerde criminaliteit zouden weinig
medelijden met hun slachtoffers of handelspartners hebben als er problemen
zijn. Deze eigenschap, of beter gezegd deze ‘kwaliteit’, zou een belangrijk
bedrijfsmiddel zijn bij het oplossen van conflicten en het afschermen van
illegale praktijken in de georganiseerde criminaliteit (Finckenauer, 2005,
p. 65-67). Tegelijkertijd wordt onderkend dat georganiseerde criminaliteit
niet altijd met geweld gepaard gaat. De mogelijkheid bestaat dat criminele
organisaties overstappen op meer verborgen en subtielere vormen van overreding als zij over meer macht gaan beschikken (Maltz, 1976, p. 340-342).
De vele geruchtmakende afpersingen en liquidaties die in de afgelopen tien
jaar hebben plaatsgevonden, hebben de beeldvorming van gewelddadige
georganiseerde criminaliteit versterkt. Het is de vraag of de associatie van
georganiseerde criminaliteit met geweld wel terecht is. In de literatuur wordt
deze vraag vanuit twee verschillende invalshoeken beantwoord. Volgens de
ene invalshoek is geweld het gevolg van het illegale karakter van de markten
waarop daders werken en/of van hun illegaal opereren op legale markten.
Vanwege deze illegaliteit kunnen de daders geen beroep doen op de bescherming die de overheid en het recht hun kunnen bieden wanneer er conflicten
zijn over bijvoorbeeld de aansprakelijkheid bij het verlies van goederen of bij
interpretatieverschillen over de uitleg van gemaakte afspraken over de levering van goederen en de betaling hiervan. Daders zullen conflicten zelf moeten uitvechten en de kans is groot dat zij daarbij ook gebruikmaken van fysiek
geweld of de dreiging met geweld (Chimeli & Soares, 2011; Fagan & Chin,
1990). Black (1983) noemt deze vorm van eigenrichting ‘self-help’. Fysiek
geweld is uiteraard niet de enige optie: ook andere, niet gewelddadige vormen van self-help zijn denkbaar, zoals het stelen van een partij drugs van
degene die je eerder bedrogen heeft.
Volgens de andere invalshoek zijn de mogelijkheden om geweld toe te passen
juist beperkt voor daders binnen de georganiseerde criminaliteit. Daders
moeten erop bedacht zijn dat zij door het plegen van geweld de aandacht op
zich vestigen van de media en van de politie (Zaitch 2002; Snyder & DuranMartinez, 2009; Naylor, 2009). Ook om andere redenen zal het gebruik van
geweld binnen de perken moeten blijven. Daders met een gewelddadige
reputatie zijn geen gewilde partners om mee samen te werken. Bovendien is
het risico altijd aanwezig dat slachtoffers van het geweld wraak nemen, bijvoorbeeld door naar de politie te stappen (Zaitch, 2002). Om deze redenen is
het riskant om in de wereld van de georganiseerde misdaad geweld te gebruiken tegenover andere personen (Paoli, 2003; Zaitch, 2002).
Beide invalshoeken schieten tekort om het voorkomen van geweld in de
georganiseerde criminaliteit in al zijn complexiteit goed te doorgronden. Hoe
kan het geweld van Mexicaanse drugskartels tegen rivaliserende bendes en
tegen politiemensen worden begrepen als het gebruiken van geweld zo ris-
62
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
kant is (Astorga, 2012)? Hoe kan de variatie in de prevalentie van geweld op
verschillende illegale markten worden verklaard (Andreas & Wallman, 2009,
p. 228)? Naast historische, economische en culturele verklaringen, spelen
hier ook enkele voor de hand liggende verklaringen een rol. Zo wordt door
Andreas en Wallman gesuggereerd dat de aard en omvang van geweld ook
verband houden met het feit dat de plegers van georganiseerde misdaad
doorgaans uit sociale strata afkomstig zijn waarin het vrij normaal is om
geweld te gebruiken (Andreas & Wallman, 2009, p. 226). Het is ook evident
dat het type misdrijf ertoe doet: bij mensenhandel zal meer geweld voorkomen dan bij een delict als btw-fraude.
In dit hoofdstuk wordt weergegeven welke vormen van geweld wij in de
monitorzaken aantreffen. In ongeveer de helft van de 150 zaken is sprake van
fysiek geweld of dreiging met geweld. In deze zaken is sprake van een grote
variatie van geweld, variërend van ernstig geweld met dodelijke afloop, het
mishandelen van personen tot het uiten van ernstige bedreigingen. Naast
‘slaan en schieten’ zijn er ook nog andere uitingen van geweld of geweldsdreiging, zoals gedwongen seks of het onvrijwillig gijzelen van personen bij
criminele transacties.
In een aantal gevallen worden de daders in de monitorzaken ook zelf slachtoffer van geweld. Sommige daders zijn zich terdege bewust van de risico’s die
zij lopen. Zij wonen in zwaar beveiligde huizen of rijden in gepantserde
auto’s. De vondsten van kogel- en steekwerende vesten (casus 123 en 132),
doorgeladen wapens en soms nog veel zwaarder wapentuig bij huiszoekingen zijn de stille getuigen van de angst die zij niet zozeer voor de politie als
wel voor andere actoren in hun wereldje voelen. Geweld of geweldsdreiging
mag dan wel een ‘duur bedrijfsmiddel’ zijn (Zaitch, 2002), maar dat impliceert nog niet dat het weinig wordt toegepast. In elk geval wijst de aanwezigheid van geweld in veel monitorzaken erop dat de relativering van de prevalentie van geweld in de georganiseerde criminaliteit niet juist is. Wel is het
van belang om de zaken in perspectief te plaatsen; ondanks al deze geweldsuitingen, kan de situatie in Nederland op geen enkele wijze worden vergeleken met bijvoorbeeld die in Mexico, waar door rivaliserende drugsbendes
jaarlijks duizenden personen worden gedood (Reuter, 2009; Williams, 2009;
Astorga, 2012). Daar bevinden zich onder de slachtoffers naast onschuldige
burgers ook honderden politiemensen, bestuurders en magistraten (Williams, 2009, p. 333). In de monitorzaken blijft de gewelduitoefening daarentegen grotendeels beperkt tot de kringen van de directe slachtoffers van de misdrijven, mededaders en criminele handelspartners.
Niet alleen de omvang van het geweld, maar ook de aard en functie vertonen
grote internationale verschillen. Geweldsdreiging en geweld in de Italiaanse
maffia zijn onvergelijkbaar met de geweldsuitingen die in de monitorzaken
aanwezig zijn. In Italië is geweld een onlosmakelijk onderdeel van de modus
operandi van de betrokken criminele groepen (Varese, 2011). Het geweld is
De rol van geweld
functioneel gericht op het vestigen en handhaven van machtsposities in specifieke branches of gebieden en richt zich concreet op onder meer het beïnvloeden van het overheidsbestuur bij het verlenen van vergunningen en het
aanbesteden van opdrachten. Bovendien worden inkomsten verkregen uit
afpersingen van burgers en bedrijven die gepaard gaan met geweld of met de
dreiging hiervan (Smith & Varese, 2001; Paoli, 2003). In Nederland zijn veel
criminele activiteiten gericht op het maken van winst in de handel van verboden goederen, zoals drugs. Geweld speelt hierbij een andere rol. Het is er niet
op gericht om mensen, sectoren of gebieden onder controle te houden, maar
om de illegale handelspraktijken te faciliteren.
In de literatuur wordt vaak een onderscheid gemaakt tussen ‘instrumenteel’
en ‘expressief’ geweld. In het eerste geval wordt het geweld toegepast om
bepaalde doelen te bereiken of bepaalde conflicten of problemen op te lossen. Het geweld is naar aard en omvang gedoseerd en doelgericht. Expressief
geweld daarentegen is geen middel om een doel te bereiken. Expressief
geweld is een uiting van emotie, zoals boosheid of jaloezie, en het is impulsief, ongecontroleerd en vaak disproportioneel. Het onderscheid tussen
instrumenteel en expressief geweld is in zekere zin kunstmatig. Elke geweldsuiting heeft een instrumentele en een expressieve kant. Het liquideren van
iemand die belastende verklaringen tegenover de politie heeft afgelegd, kan
getypeerd worden als een voorbeeld van expressief geweld omdat er uiting
wordt gegeven aan gevoelens (wraak).16 Het is echter ook instrumenteel
omdat er een signaal wordt afgegeven aan anderen: ‘Dit staat je te wachten
als je met de politie praat.’ Soms overheerst het ene aspect, in andere gevallen het andere. In casus 123 overheerst de emotie als een lid van een samenwerkingsverband zwaar mishandeld wordt door een groepje Albanezen. De
groep waartoe het slachtoffer behoort, zint op wraak en trekt met acht auto’s
op naar de plaats waar de Albanezen zich bevinden. De politie kan met
moeite een wraakoefening voorkomen.
Het is moeilijk om vast te stellen hoe de verhoudingen tussen instrumenteel
en expressief geweld precies liggen, daarvoor zou het noodzakelijk zijn veel
meer kennis van de intenties en percepties van de daders te hebben dan wij
op grond van de dossiers bezitten. In dit hoofdstuk worden op basis van de
geweldsuitingen die wij in de dossiers aantroffen vijf vormen van geweld
onderscheiden, die wat specifieker dan de abstracte begrippen ‘instrumenteel’ en ‘expressief’ duiding geven aan de variatie van het geweld. In paragraaf 2.1.1 wordt ingegaan op het geweld dat wordt gebruikt om bepaalde
misdrijven te kunnen uitvoeren. In deze gevallen is de toepassing van geweld
een intrinsiek onderdeel van de modus operandi van het misdrijf. In paragraaf 2.1.2 wordt ingegaan op geweld dat gebruikt wordt om personen
(slachtoffers, mededaders) in het ‘gareel’ te houden, om te voorkomen dat zij
uit het criminele samenwerkingsverband treden of zich op andere wijze pro16
Van der Port concludeert op basis van onderzoek naar liquidaties dat motieven als eerschending en wraak
een grote rol spelen bij criminele afrekeningen (Van der Port, 2001).
63
64
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
beren te onttrekken aan de invloedssfeer van de daders. In paragraaf 2.1.3
wordt de rol van geweld beschreven bij het beslechten van conflicten. Vervolgens wordt in paragraaf 2.1.4 het geweld beschreven dat erop gericht is de
geheimhouding rondom het criminele samenwerkingsverband en de misdrijven in stand te houden. Het gaat erom dat wordt voorkomen dat iemand
tegenover de politie uit de school klapt. Ten slotte wordt in paragraaf 2.1.5
ingegaan op fysieke afrekeningen; het gaat hier om gevallen waarin daders
met geweld reageren op ripdeals en andere vormen van bedrog.
2.1
2.1.1
Vijf vormen van geweld
Geweld om misdrijven uit te kunnen voeren
De aard van sommige typen misdrijven brengt met zich mee dat geweld
wordt uitgeoefend of dat hiermee wordt gedreigd. Geweld is hierbij een
intrinsiek onderdeel van de modus operandi. Zonder geweld of geweldsdreiging zou het misdrijf niet kunnen worden uitgevoerd. De meest zuivere voorbeelden van dergelijke misdrijven zijn ontvoering met het eisen van losgeld,
het opdringen van protectie waarvoor moet worden betaald, en afpersing.
Dergelijke misdrijven zijn heel gangbaar in bijvoorbeeld Italië, maar in
Nederland behoren deze tot de uitzonderingen. Ontvoeringen en het afdwingen van protectie komen in het zaaksbestand van de monitor niet voor,
althans niet als de primaire activiteiten van criminele samenwerkingsverbanden. Er zijn wel enkele afpersingszaken. Twee afpersingszaken vinden plaats
in het criminele milieu en zijn secundair ten opzichte van de hoofdactiviteiten (drugshandel). Twee andere casussen (120 en 121) betreffen de afpersing
van gefortuneerde zakenlieden. Deze afpersingen zijn de primaire activiteiten van de betrokken criminele samenwerkingsverbanden.
Casus 121 spant wat betreft de ernst van de afpersingen de kroon. In deze
zaak is door een aantal autochtone daders geweldsdreiging toegepast tegen
ten minste drie vastgoedhandelaren om hen te bewegen geld af te geven.
Aanvankelijk onderhouden de daders en (sommige) slachtoffers vriendschappelijke relaties. Maar geleidelijk aan vindt er een kentering plaats. Eerst
‘waarschuwen’ de daders hun slachtoffers voor andere personen en verklaren
zij zich bereid om tegen betaling hiervoor oplossingen te bieden. Gaandeweg
worden de bedoelingen en methoden van de daders explicieter aan de slachtoffers meegedeeld. Er moet worden betaald, en om dat kracht bij te zetten
wordt met ernstig geweld gedreigd. Enkele zakenlieden worden zo bang dat
zij in die periode geldbedragen variërend van honderdduizenden tot miljoenen euro’s betalen aan de daders.
Mensenhandel is naast afpersing een tweede categorie van misdrijven waarin
(dreiging met) geweld vaak een belangrijk onderdeel is van de modus operandi (Van de Bunt & Kleemans, 2007, p. 71). Het is weliswaar denkbaar dat
De rol van geweld
slachtoffers van mensenhandel zich zonder dreiging met geweld laten uitbuiten. Ze zouden bijvoorbeeld gemanipuleerd kunnen worden waardoor zij
‘vrijwillig’ meewerken met de daders. Maar feitelijk wordt in verschillende
onderzochte mensenhandelzaken wel geweld(sdreiging) uitgeoefend door de
daders om slachtoffers te bewegen mee te werken aan hun eigen uitbuiting.
In mensenhandelzaken moeten de slachtoffers onder slechte omstandigheden werken; zij maken lange werkdagen, betalen hoge kosten voor hun
woonruimte en moeten een groot deel van de verdiensten aan de daders
afdragen. Door geweldsdreiging of -toepassing kan een slachtoffer moeilijk
een eind maken aan deze situatie, te meer daar de uitbuiting vaak is ingebed
in sociale relaties, bijvoorbeeld wanneer de dader tevens de geliefde van het
slachtoffer is of wanneer haar enige vriendinnen bestaan uit medeslachtoffers.
Het casusmateriaal bevat verschillende voorbeelden van het toegepaste
geweld of de dreiging met geweld.
Slachtoffers worden geslagen en/of verkracht wanneer zij zich niet aan de
regels houden (onder meer casus 13, 14, 123 en 125). In casus 123 worden
de slachtoffers regelmatig geslagen en na een lange werkdag onder
geleide naar hun slaapplaatsen gebracht.
Niet alleen het slachtoffer, maar ook haar achtergebleven familieleden in
het land van herkomst worden bedreigd met geweld. Eén van de andere
slachtoffers in deze zaak wordt mishandeld en doet aangifte van doodslag
(casus 10a).
In een aantal zaken worden de slachtoffers (ook) geconfronteerd met andere
methoden die daders inzetten om hen te manipuleren (ook: Vocks & Nijboer,
2000, p. 384-385). De uitoefening van geweld wordt soms aangevuld met nietgewelddadige vormen van beïnvloeding of manipulatie.
De meest bekende vorm van manipulatie is de zogeheten ‘loverboymethode’. Het slachtoffer wordt door de dader in de waan gebracht dat
hij van haar houdt en hij spoort haar aan te gaan werken in de prostitutie
om met het verdiende geld samen een goede toekomst op te kunnen bouwen. Wanneer zij hieraan niet langer meewerkt, blijkt de betoonde liefde
slechts de façade van de dader geweest te zijn (casus 123).
De dader neemt het paspoort van slachtoffers in. Ook doet hij valse
trouwbeloften (casus 12).
Via voodoo-technieken (casus 10b, 75 en 129) worden de slachtoffers
onder druk gezet om voor hun pooier te werken.
De vrouwen wordt cocaïne gegeven om hen kalm te houden (casus 13).
65
66
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Bij afpersingszaken en in de gevallen van mensenhandel zijn concrete slachtoffers aanwezig die zich bewust zijn van hun slachtofferschap. Het toepassen
van geweld(sdreiging) is in die zaken vaak noodzakelijk om het slachtoffer
onder controle te houden. Wat dit betreft behoren deze zaken tot de uitzonderingen in het zaaksbestand. Veel van de georganiseerdemisdaadzaken in
de monitor zijn crimes without victims. Drugshandel bijvoorbeeld tussen
producenten, afnemers, leveranciers en vervoerders (koeriers) kent geen
directe slachtoffers.17 Deze misdrijven kenmerken zich door de afwezigheid
van belangentegenstelling tussen de betrokken actoren en door de noodzaak
van goede onderlinge samenwerking. Uiteraard komen er conflicten over bijvoorbeeld de betaling van geleverde goederen voor, die soms met geweld
worden beslecht (paragraaf 2.1.3) of is er bedrog in het spel (paragraaf 2.1.5).
Maar dit geweld is geen intrinsiek onderdeel van de modus operandi van
deze misdrijven.
2.1.2
Geweld om mensen in het gareel te houden
Eén van de problemen in het samenwerken in de illegaliteit is dat individuen
‘uittreden’(zie hierover: Bovenkerk, 2011, p. 172 e.v.). In de illegaliteit zijn
geen concurrentiebedingen en opzegtermijnen. Mededaders kunnen voor
zichzelf beginnen en bestaande handelscontacten overnemen zonder de
vrees te hebben dat er op grond van een rechterlijke uitspraak een fikse schadevergoeding moet worden betaald. Ook anderen, zoals facilitators of handelspartners, kunnen in beginsel van de ene op de andere dag met de samenwerking stoppen. Daarnaast kunnen personen met wie wordt samengewerkt
ook nog in andere opzichten ‘opportunistisch gedrag’ gaan vertonen, dat wil
zeggen niet langer opereren in dienst van het collectief, maar primair voor
het eigen belang. Al eerder gingen wij in op de vraag wat de betrokkenen in
de criminele samenwerking bijeenhoudt of weerhoudt van opportunistisch
gedrag (Kleemans et al., 1998, p. 99) Wij onderscheidden drie ‘bindingsmechanismen’. Het eerste is dat sterke sociale relaties binnen samenwerkingsverbanden het gebrek aan formele contracten of vaste aanstellingen
compenseren. Personen die elkaar kennen en ook weten dat zij elkaar in de
toekomst vaker zullen ontmoeten, zullen zich niet gemakkelijk aan de verwachtingen van het collectief onttrekken. Hechte sociale relaties zijn wat dit
betreft in de onzekere wereld van de illegaliteit een belangrijke voorwaarde
voor duurzame samenwerking.
Een tweede mechanisme dat personen onderling bindt is het financiële voordeel. De onderlinge binding wordt versterkt als samenwerking meer financieel voordeel oplevert dan uittreding en voor jezelf beginnen. Financieel voordeel is een belangrijke overweging om bij elkaar te blijven (vergelijk Aviram,
17
Hetzelfde geldt voor ondergronds bankieren en mensensmokkel.
De rol van geweld
2003)18. Het voorkomt niet alleen uittreding, het bevordert ook toetreding.
Het meest overtuigende voorbeeld hiervan zijn enkele fraudezaken (casus
143 en 144). In deze zaken worden werknemers van diverse bedrijven ‘losgemaakt’ van de bedrijven waarbij zij een dienstbetrekking hebben en zij worden er goed voor betaald om tegen de belangen van deze bedrijven in mee te
werken aan illegale transacties. Eén van de hoofddaders is zich van de aantrekkingskracht van het geld terdege bewust. Hij spiegelt iedereen extra
inkomsten voor en doet er alles aan om overal ‘potjes’ met geld te creëren om
de financiële banden levend te houden.
Bij de verdeling van het financiële voordeel worden, om een goede verstandhouding te scheppen en te continueren, simpele principes gehanteerd, zoals
‘eerlijk delen’ tussen gelijkwaardige partners (Van de Bunt & Kleemans, 2007,
p. 65). De winstmarges van illegale transacties bieden wat dit betreft voldoende ruimte. Ongelijkheid in de verdeling kan werken als een splijtzwam
in de verhoudingen. Als iemand zich slecht betaald of ondergewaardeerd
voelt, bestaat de kans dat hij een andere partner zoekt of zelfs uit rancune
naar de politie loopt (Zaitch, 2002, p. 277). Overigens werkt dit mechanisme
vooral bij personen/groepen die min of meer op gelijke voet staan. Wanneer
de relaties erg ongelijk zijn, bijvoorbeeld tussen een dominante vrouwenhandelaar en zijn slachtoffers, worden andere verdelingscriteria gehanteerd (zie
verder hoofdstuk 5).
Naast hechte sociale relaties en grote financiële belangen is de uitoefening
van geweld een derde manier om personen binnen het gareel van de criminele samenwerking te houden (Paoli, 2002, p. 73). In deze paragraaf zal nader
op de aard van dit geweld worden ingegaan.
In verschillende zaken oefenen hoofddaders een ware terreur uit over hun
mededaders. Wat de groep bijeenhoudt, is louter de angst voor de leider.
Hoofddader L, die handelt in verschillende soorten drugs en in valse
merkkleding, wordt door zijn mededaders als zeer gewelddadig omschreven. Zij durven geen verklaringen hierover tegenover de politie af te leggen, maar uit tapgesprekken blijkt hoe veel angst hij inboezemt. Eén van
de medeverdachten vertelt in een telefoongesprek dat één van zijn collega’s altijd trilde en zweette als deze alleen maar met L belde. L werd verdacht van twee moorden maar uiteindelijk wordt hem maar één moord
ten laste gelegd. Deze moord betreft een mededader die op eigen houtje
een lading xtc naar Engeland wilde vervoeren (één van de onderzochte
casussen).
Het is vrijwel onmogelijk om je zomaar aan een dergelijk samenwerkingsverband te onttrekken. Eén van de mededaders die erg onder de angst voor L.
18
Aviram onderscheidt mechanismen die kunnen voorkomen dat leden van netwerken opportunistisch gedrag
voorkomen. Eén daarvan is het uitsluitingsmechanisme; leden van een netwerk hebben een prikkel om uitsluiting te voorkomen wanneer lidmaatschap van het netwerk belangrijke voordelen oplevert (Aviram, 2003).
67
68
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
leed, heeft zelfmoord gepleegd. Ook in enkele andere zaken wordt het functioneren van de groep sterk bepaald door het agressieve karakter van de leider.
Soms brengen de daders tegenover de politie naar voren dat zij niet durfden
te stoppen met de criminele activiteiten uit angst voor de repercussies van de
leider. De angst heeft niet alleen betrekking op het gevaar voor eigen lijf en
leden, maar ook voor die van verwanten. In één van de ondergronds bankieren-zaken, waar relatief weinig sprake is van conflicten en geweld tussen de
betrokkenen, doet één van de mededaders een opmerkelijke uitspraak. Hij
wil uit het samenwerkingsverband treden, maar wordt hiervan weerhouden
door grote angst voor een verre baas van hem in Pakistan:
‘Ik heb familie in Pakistan en ik ben bang dat zij problemen krijgen. Ik
ben niet bang hier, maar daar kunnen jullie niets doen. Daar ben ik bang
voor. Zij hebben macht. Hier macht en daar macht. Hier in Nederland
beschermt de politie je, maar ik ben bang dat mijn familie wordt vermoord in Pakistan als ik hier over hem praat’ (casus 65).
Uittreden is voor een samenwerkingsverband een precaire zaak, omdat het
niet alleen een verzwakking kan betekenen voor de groep, maar ook een
bedreiging voor zijn voortbestaan. Immers er bestaat de kans dat een uittreder geheimen verklapt over namen, adressen, recepten, routes, investeringen, et cetera (Bovenkerk, 2011, p. 183).
In diverse zaken wordt dan ook getracht om personen die ermee willen stoppen tot inkeer te brengen, soms met geweld of dreiging met geweld:
In een groot samenwerkingsverband van productie en handel in synthetische drugs wordt één van de laboranten door degenen die de leiding had
over de productie van deze drugs bedreigd met een pistool toen hij aangaf
er mee te willen stoppen (één van de onderzochte casussen).
Een laborant wil, nadat hij een gevangenisstraf heeft uitgezeten, uit een
samenwerkingsverband (amfetamine) stappen. Maar het lukt niet. Hem
wordt onder bedreiging van een pistool te verstaan gegeven dat hij nog
schulden heeft uitstaan. Hij gaat door en wordt wederom aangehouden
(één van de onderzochte casussen).
In één van de onderzochte casussen verricht iemand koeriersdiensten voor
cocaïnehandelaren. De man ervaart te veel stress met dat werk en wil ermee
stoppen. Een cocaïnehandelaar maakt hem duidelijk: ‘je gaat gewoon door.’
Ook legt deze handelaar samen met iemand anders een bezoek bij hem af.
De ex-koerier vertelt tegenover de politie dat hij het bezoek van de
opdrachtgever bij hem thuis zeer intimiderend vond, omdat deze zich liet
vergezellen door een man die erom bekend staat dat hij mensen afperst
De rol van geweld
en liquideert. De koerier verzint naar eigen zeggen een goed verhaaltje.
Hij spreekt over de verscherpte veiligheidsvoorzieningen op de luchthaven, waardoor zijn koerierswerk niet meer mogelijk is. Hij wordt geloofd
en komt met de schrik vrij (één van de onderzochte casussen).
Niet alleen daders kunnen door hun uittreden problemen veroorzaken en
geweld over zich afroepen. Ook slachtoffers kunnen voor problemen zorgen
wanneer zij bijvoorbeeld zouden besluiten de contacten met de daders te
verbreken. De twee belangrijkste voorbeelden hiervan, te weten slachtoffers
van afpersing en van mensenhandel, zijn al eerder genoemd. Op deze beide
categorieën slachtoffers wordt permanent druk uitgeoefend om hen binnen
het gareel te houden. In enkele bordelen waar slachtoffers van mensenhandel moesten werken, zijn op schrift gestelde huisregels gevonden. Deze regels
waren erop gericht om te voorkomen dat de vrouwen konden ontsnappen.
Een paar voorbeelden van dergelijke regels:
Innemen van het paspoort; alleen met toestemming de club verlaten; niet
met een klant naar buiten gaan; niet te lang met een klant bezig zijn; buitendeuren van de club en het slaapappartement zijn op slot (casus 10b,
12, 13 en 14).
Overtredingen van dergelijke regels leidden – zo blijkt uit de dossiers – tot
fysiek geweld tegen de vrouwen. Desondanks kwam het enkele malen voor
dat vrouwen wisten te ontsnappen, wat tot conflicten leidde tussen de ‘eigenaar’ van de betrokken vrouw en de exploitant bij wie zij werkte. In casus 14
eist de ‘eigenaar’ van twee weggelopen vrouwen € 2.500 per vrouw schadevergoeding van de uitbater van een seksclub en als dat niet wordt betaald,
dreigt hij de club in brand te steken. In een andere zaak wordt de assistent
van een mensenhandelaar verantwoordelijk gehouden voor het feit dat één
van de vrouwen van de mensenhandelaar is ontsnapt. De assistent moet
daarop zijn uitkering afstaan. De mensenhandelaar vermoedt dat een andere
persoon weet waar de weggelopen prostituee verblijft en stuurt een aantal
mannen op die persoon af. Zij zijn niet alleen met een mes maar ook met een
mitrailleur bewapend (casus 10b).
2.1.3
Geweld om conflicten te beslechten
Een derde oorzaak van geweld of dreiging hiermee vormen conflicten of
belangentegenstellingen. Dit is veruit de meest voorkomende vorm van
geweld in de onderzochte casussen. Meestal gaat over de levering van illegale
waar (kwaliteit, hoeveelheid, plaats van aflevering) en ruzies over de afspraken over de betaling (tijdstip, plaats) en de nakoming hiervan. Ripdeals, dat
wil zeggen de moedwillige niet-nakoming van beloftes of het plegen van
bedrog, vormen een andere categorie; deze zullen in paragraaf 2.1.5 behan-
69
70
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
deld worden. Het gaat hier (voor zover bekend) dus niet om moedwil maar
om onvermogen en misverstanden, waardoor gemaakte afspraken (of vermeende afspraken) niet worden nagekomen.
Deze conflicten over betalingen en leveranties kunnen tot zeer gewelddadige
acties leiden.
Een man wordt in zijn been geschoten omdat hij een schuld van circa
€ 6.000 niet terug kan betalen. Andere personen worden bedreigd met
‘het door de knieën schieten’ (één van de onderzochte casussen).
Colombianen (cocaïnehandel) gijzelen een man die een betalingsachterstand heeft van circa € 750.000. Nadat diens vrouw een deel van het geld
bij elkaar heeft gesprokkeld en heeft betaald, wordt de man losgelaten
maar moet de vrouw zijn plaats innemen totdat het hele bedrag is betaald
(één van de onderzochte casussen).
Hoe ontstaan betalingsproblemen? Bij transacties volgt niet altijd contante
betaling bij de levering van de goederen. Afnemers hebben het benodigde
geld niet voorhanden en bedingen dat zij eerst iets moeten kunnen verkopen,
voordat zij hun schuld in zijn geheel kunnen afbetalen. Hierdoor komt het
voor dat afnemers een grote schuld opbouwen bij de leveranciers. Het wordt
helemaal gecompliceerd als partijen drugs door de politie in beslag genomen
worden of opeens zijn verdwenen. Opeens heeft de koper dan niet meer de
middelen waarover hij bij het sluiten van de andere deal nog wel dacht te
kunnen beschikken. Er volgt in dit soort situaties een voorspelbaar patroon
waarin de schuldeiser steeds luider eist dat hij geld wil zien en de debiteur
allerlei beloftes en toezeggingen doet om hem te apaiseren en op afstand te
houden. In dit soort omstandigheden doet zich het gemis gevoelen van kantonrechters, deurwaarders, banken en andere kredietverleners. Werken in de
illegaliteit betekent, zoals eerder gesteld, dat geen beroep gedaan kan worden
op de bescherming van het recht en de overheid.
Casus 137 is hiervan een goed voorbeeld. De afnemer van een partij heroïne
komt in de problemen omdat hij te maken heeft met handelspartners die
hem traag betalen.
Het betreft een aantal Turkse Nederlanders die heroïne importeren uit
Turkije en deze in onder meer Nederland en Ierland doorverkopen. Met
hun Engels is het niet zo goed gesteld en dat verklaart dat zij enkele Hollandse vriendinnen inschakelen om met de Ieren telefonisch te onderhandelen en afspraken te maken. Bijkomend voordeel is dat deze
vrouwen een mitigerend effect uitoefenen op de Ieren. Binnen het
samenwerkingsverband zijn er allerlei ruzietjes en ook met de Ierse
zakenpartners verlopen de contacten niet altijd even soepel. Hoewel de
Turks-Nederlandse daders onderling dreigende taal uiten, wordt de daad
De rol van geweld
nooit bij het woord gevoegd. Ze reageren gelaten op trage betalingen uit
Ierland. Dit leidt er in één geval toe dat zij in liquiditeitsproblemen
komen bij de betaling van een partij heroïne uit Turkije. Zij worden blijkens afgeluisterde telefoongesprekken door de Turkse leveranciers zwaar
onder druk gezet om binnen een uiterste termijn te betalen. Dit lukt niet
en één van de Turkse Nederlanders wordt daarop mishandeld door de
leveranciers uit Turkije (één van de onderzochte casussen).
De mishandeling is na een reeks van dreigingen een voorspelbare stap in het
oplossen van het probleem: eerst dreigen en als dat niet helpt slaan. De
Turkse leverancier wordt niet lang na de mishandeling op zijn wenken
bediend, de openstaande rekening wordt betaald. Maar of dit dankzij de mishandeling is bereikt, blijft de vraag.
Het lijkt heel ‘logisch’ dat op wanbetaling sancties volgen. In het civiele recht
loopt de debiteur het risico dat hij de schade die voortvloeit uit wanprestatie
moet vergoeden. Maar in de illegaliteit gelden andere wetten. De kans
bestaat dat niet de schuldenaar maar de schuldeiser de nadelen ondervindt
van wanbetaling. De voordeligste manier waarop een schuldenaar van zijn
schuld afkomt, is het uitoefenen van geweld tegen de schuldeiser (Volkov,
2002). In het zaaksbestand zijn hiervan enkele voorbeelden aanwezig.
Dader D heeft gokschulden en heeft een lening afgesloten bij een zakenman. D betaalt niet terug en als de zakenman hem erop aanspreekt, dreigt
D met fysiek geweld als hij hem niet binnen enkele weken een groot
bedrag betaalt. De zakenman doet aangifte bij de politie (één van de
onderzochte casussen).
In één van de onderzochte casussen krijgt de lijfwacht van P, een hoofdverdachte binnen een drugsnetwerk, opdracht iemand te vermoorden bij wie P
een schuld heeft uitstaan.
Het betreft een bedrag van tienduizenden euro’s betreffende drugshandel. P en zijn lijfwacht gaan naar de schuldeiser toe, allebei gewapend met
een vuurwapen. Tijdens het gesprek verontschuldigt P zich voor de
schuld. Maar na afloop van het bezoek worden concrete plannen
gesmeed om de crediteur te vermoorden. Later maakt P echter pas op de
plaats. Hij ziet toch maar af van de liquidatie (één van de onderzochte
casussen).
Het dossier geeft helaas geen antwoord op de vraag of deze afloop wellicht te
maken heeft met een eventuele kwijtschelding van de schuld door de crediteur.
In een aantal casussen (5, 6, 26, 81, 90 en 113) blijken de criminele samenwerkingsverbanden gedomineerd te worden door zeer agressieve leiders, die
71
72
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
ook hun directe omgeving veel angst inboezemen. Misverstanden en onvermogen worden door deze mannen met hun korte lontjes zwaar afgestraft.
Door hun agressieve natuur boezemen zij veel angst in, en slechts het enkele
voornemen om een straf op te leggen kan tot ernstige gevolgen leiden. Een
navrant voorbeeld hiervan is onderstaande casus, waarin X, de leider van een
samenwerkingsverband, door de verbalisanten wordt omschreven als zeer
gewelddadig.
Eén van de medewerkers van X krijgt geld om telefoons te kopen. Vermoedelijk heeft de man het geld ergens anders aan besteed. In ieder geval
ontvangt X niets. X heeft hem daarop, blijkens tapgesprekken, ernstig
bedreigd. Op de dag dat hij met X heeft afgesproken om een en ander te
‘regelen’ is de medewerker naar een autoweg gereden, heeft zijn auto op
de vluchtstrook geparkeerd en is voor een voorbij rijdende auto gesprongen (één van de onderzochte casussen).
In een andere casus heeft één van de daders een vergelijkbare reputatie als de
zojuist genoemde X.
Deze man, die later zelf slachtoffer is geworden van een liquidatie, stelt
één van de mededaders verantwoordelijk voor het mislukken van een xtctransactie. Door middel van een opklimmende reeks van acties (intimidatie, mishandeling, bedreiging met vuurwapen) probeert hij de betrokkene
tot het betalen van een schadevergoeding te dwingen. Dat het de man
ernst is, blijkt uit het feit dat hij iemand € 50.000 in het vooruitzicht stelt
als deze in staat is het bedrag te incasseren. Uiteindelijk lukt ook dat niet.
Wel wordt de vermeende schuldenaar uiteindelijk door drie mannen
zwaar mishandeld (één van de onderzochte casussen).
In de bovenstaande gevallen voegen de hoofddaders de daad bij het woord.
Zij maken hun agressieve reputatie waar. Hoe groter hun gewelddadige reputatie is, des te vaker zouden zij het bij dreigementen kunnen laten (Varese,
2011). Maar hun agressieve karakter staat het bereiken van een geweldloze
oplossing in de weg. In andere casussen troffen wij een type dader aan dat in
een aantal opzichten de tegenpool is van de agressieve dader. Dit type uit ook
veel dreigementen, maar oefent feitelijk vrijwel nooit geweld uit, wat zijn
reputatie niet ten goede komt. Eén van de voorbeelden hiervan is de hoofdverdachte F.
F is jarenlang in een grote stad een belangrijke spil geweest in de handel
in cocaïne en hennep. Mede door zijn hoge leeftijd is hij nu op zijn retour.
Hij probeert door het uiten van dreigementen toch nog greep te houden
op zijn sociale omgeving. Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat
hij zich erg boos maakt op zijn mededaders B en C die hem nog geld ver-
De rol van geweld
schuldigd zijn. B en C beloven elke keer te zullen betalen, en F schenkt
hen elke keer weer uitstel. Maar F is letterlijk en figuurlijk verzwakt. Hij is
niet langer de onaantastbare crimineel in zijn stad en zijn dreigementen
maken niet veel indruk meer (één van de onderzochte casussen).
In deze casus illustreren de dreigementen van F vooral diens onmacht. Dit
geldt voor meer zaken. Het gaat in deze gevallen dan niet om daders op hun
retour, maar simpelweg om de beperkte mogelijkheden die voorhanden zijn
om conflicten gewelddadig te beslechten. In de inleiding van dit hoofdstuk is
al gesteld dat daders zich bij het uitoefenen van geweld ongewild in de kijker
van de politie plaatsen en een negatieve reputatie kunnen krijgen. Wat kan
een dader eigenlijk anders doen dan dreigen, mishandelen of doden als hij
niet wordt betaald of als de kwaliteit van de geleverde goederen niet overeenkomstig de afspraken is? Tussen het gelaten accepteren van het ontstane
nadeel aan de ene kant en het letterlijk uitvechten van het conflict aan de
andere kant zit meestal niet erg veel speelruimte. Er kunnen goede redenen
zijn om niet te reageren op problemen of conflicten. Bij ingewikkelde transacties met verre landen bijvoorbeeld wordt het mislukken ervan soms als een
bedrijfsrisico ingecalculeerd en geaccepteerd. In de wetenschap dat de ware
toedracht van bijvoorbeeld het verdwijnen van een partij drugs toch niet kan
worden achterhaald, beperken de betrokkenen zich tot het opzeggen van de
samenwerking met hun handelspartners of laten ze niets meer van zich
horen (Van de Bunt & Kleemans, 2007).
In sommige zaken proberen daders te voorkomen dat zij met elkaar in de
clinch raken vanwege betalings- of leveringsproblemen. In de eerste plaats
kan gewezen worden op het fenomeen van een ‘makelaar’ of ‘notaris’ in de
illegaliteit. Dit is een onpartijdige derde die partijen bij elkaar brengt, dan wel
aanwezig is als twee partijen afspraken maken om met elkaar zaken te doen.
Zijn betrokkenheid kan het maken en naleven van afspraken ten goede
komen. Een voorbeeld van een dergelijke ‘makelaar’ zien we in één van de
onderzochte casussen.
De hoofdverdachte heeft in drugstransacties verschillende rollen aangenomen. Soms als initiatiefnemer, soms als financier, maar nu vooral als
makelaar, iemand die partijen bij elkaar brengt. Zo kon hem bijvoorbeeld
gevraagd worden door een aanbieder om een afnemer te regelen voor een
partij verdovende middelen, waarbij de hoofdverdachte dan zorgde dat
de leverancier en de afnemer bij elkaar werden gebracht. Verder vervult
hij tevens de rol van adviseur, iemand bij wie anderen om raad komen
vragen (één van de onderzochte casussen).
In enkele gevallen van mensensmokkel vervult een derde partij een ‘depotfunctie’; deze persoon had een rekening waarop personen die met mensensmokkelaren in zee gingen vooraf geld konden storten. Afspraak was dat de
73
74
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
reissom aan de smokkelaren werd voldaan door deze ‘notaris’ als de gesmokkelde persoon hiervoor zijn fiat gaf.
Naast het ‘depot’ zijn in een aantal zaken ook andere rechtsfiguren aanwezig,
zoals het geven van een onderpand, die ook in het normale rechtsverkeer
bestaan om partijen over en weer zekerheden te bieden en conflicten te voorkomen. Het verschil met het normale rechtsverkeer is dat in de illegaliteit niet
geld of goederen maar mensen als borg of onderpand worden gebruikt.
2.1.4
Geweld om de onthulling van misdrijven te voorkomen
Een vierde oorzaak van geweldspleging ligt in de sfeer van de afscherming en
geheimhouding van de gepleegde misdrijven. Naast het corrumperen van
politiemensen of douaniers, het verbergen van belastend materiaal, het
manipuleren van gegevens, het afleggen van valse verklaringen et cetera, is
ook het plegen van geweld een afschermingsstrategie. Concreet gaat het om
geweld tegen personen (getuigen, slachtoffers, mededaders) die tegenover de
politie of ter zitting openheid van zaken willen geven over illegale praktijken
van anderen. In de door ons bestudeerde zaken treffen we, op enkele uitzonderingen na,19 geen gegevens aan over geweld of geweldsdreiging tegen overheidsfunctionarissen of leden van de rechterlijke macht. Dit betekent niet dat
dergelijk geweld afwezig is, maar het wijst op de beperkingen van de door ons
bestudeerde dossiers. Daders van dergelijke bedreigingen worden meestal
niet opgespoord en blijven in de dossiers onderbelicht.
In het voorgaande monitoronderzoek is aandacht besteed aan de proceshouding van verdachten en getuigen (Van de Bunt & Kleemans, 2007,
p. 146-153). Hieruit kwam naar voren dat de meeste daders en getuigen weigeren om verklaringen af te leggen.
In een groot aantal zaken worden door daders, slachtoffers of getuigen
opmerkingen gemaakt over het feit dat zij door anderen bedreigd zijn met
geweld als zij zouden meewerken aan het politieonderzoek. Het effect hiervan wordt duidelijk als de betrokkenen hun aangiften of verklaringen opeens
intrekken. In enkele zaken verklaren slachtoffers en getuigen concreet over
hun angst om verklaringen af te leggen. Een voorbeeld van een uitspraak van
een verdachte tijdens het politieverhoor:
‘Het is een heel moeilijk verhaal. Ik ben in het verleden ook bedreigd. Ik
weet wat X kan. Daar wil ik niet op ingaan, maar ik houd er nu wel rekening mee, omdat ik een gezin heb’ (één van de onderzochte casussen).
19
Eén van de uitzonderingen is een casus waarin de hoofddader in een – afgetapt – telefoongesprek uitlegt hoe
je problemen met een bouwvergunning voor een huis kunt oplossen (het is dus géén voorbeeld van geweldsdreiging om onthulling van een misdrijf te voorkomen): ‘Je moet uitzoeken waar die wethouder woont, achterna rijden dat je gewoon echt weet waar hij woont; als je nou weet waar hij woont dan rijden we er op een
avond met een man of vier, vijf langs en dan zeg je: “ik kom even vragen hoe het met mijn vergunning zit”
(…), voor de rest niks, niet dreigen, niet schreeuwen niet blèren, gewoon netjes vragen maar als hij dan vier,
vijf van die ongure koppen ziet aan de deur dat maakt het een stuk gemakkelijker’ (casus 81).
De rol van geweld
Een andere verdachte in deze zaak vertelt dat hij één van de leden van zijn
groep op de luchtplaats van een Huis van Bewaring ontmoette:
‘Ik zag hem in de verte op een luchtplaats. Ik kon niet met hem praten. Ik
zag dat hij zijn vinger voor zijn mond hield en begreep dat hij bedoelde
dat ik niet moest gaan praten bij de politie. Ik zag ook dat hij met zijn
hand een snijdende beweging maakte langs zijn keel’(één van de onderzochte casussen).
In beide gevallen leggen de verdachten geen verklaringen af tegenover de
politie. Maar dit geldt zeker niet voor iedereen. In veel zaken is er toch een
slachtoffer, getuige of mededader die bereid is verklaringen af te leggen. Dit
geldt zelfs voor vrouwenhandelzaken waarin de slachtoffers bedreigd en
afgeschrikt worden om naar de politie te gaan om een einde te maken aan
hun situatie. In één van de onderzochte casussen wordt mensenhandelaar X
gebeld door Y. Y is de vriend van één van de bij X werkende vrouwen.
De achtergrond van dit gesprek: X eist dat de vriendin van Y meer gaat
betalen in verband met de extra kosten die hij gemaakt heeft om haar in
Nederland te laten blijven. Y en zijn vriendin willen dat extra geld niet
betalen; zij vinden dat zij al genoeg onkostenvergoedingen aan X moeten
betalen. Vriend Y trekt de stoute schoenen aan en belt X om hem dat mee
te delen:
X: ‘Oh wat ben jij een harde kerel...’
Y: ‘Ik ben niet hard, maar ik ga niet betalen. Ik ga naar de politie.’
X: ‘Als je naar de politie gaat, dan ga je thuis dood’ (één van de onderzochte casussen).
Enige dagen later gaat X naar de vrouw toe en slaat haar twee keer met de
vuist tegen haar oog. Hij dreigt dat hij Y zou laten ‘steken’ als zij naar de politie zouden gaan. De vrouw en haar vriend Y worden hierdoor niet weerhouden om bij de politie belastende verklaringen af te leggen over X.
In andere zaken troffen wij eveneens daders, slachtoffers of getuigen aan die
ondanks de geweldsdreiging bereid waren om medewerking te verlenen aan
het opsporingsonderzoek. Soms kan een betrokkene juist vanwege de angst
voor daders contact zoeken met de politie. Ook wraakgevoelens of een ruzie
met daders kunnen voor iemand reden zijn om verklaringen af te leggen bij
de politie.
‘Ik wil alles vertellen over dit tweede transport want ik ben nu twee keer
bedonderd door de mensensmokkelaren’ (één van de onderzochte casussen).
75
76
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
2.1.5
Geweld als reactie op bedrog of verraad
De tot dusverre beschreven geweldsuitingen zijn min of meer instrumenteel
van karakter. Deze zijn erop gericht om afspraken te doen nakomen, te voorkomen dat leden van de groep uittreden of te beletten dat zij naar de politie
stappen. Het geweld is dus prospectief van aard. Het is ‘min of meer’ instrumenteel, omdat in de toepassing van geweld ook emoties een belangrijke rol
spelen. In deze paragraaf wordt het geweld beschreven waarin de emoties op
voorhand al de zakelijke overwegingen overschaduwen. Het gaat hier om de
toepassing van geweld als reactie op ervaren onrecht, verraad of bedrog.
Er kunnen verschillende oorzaken of omstandigheden ten grondslag liggen
aan dergelijke reacties. In het casusmateriaal zijn voorbeelden aanwezig van
personen die in de perceptie van de daders vuil spel gespeeld hebben, bijvoorbeeld door er met het geld of drugs vandoor te gaan (vier casussen) of
door gedetailleerd met de politie te praten (onder andere vijf casussen). In de
betrokken zaken leidt dit tot ernstige bedreiging of het daadwerkelijk toepassen van fysiek geweld.
Handelaar in illegale producten K bedriegt zijn producent in Litouwen.
Enkele personen uit Litouwen komen in Nederland verhaal halen.
K wordt bedreigd met de dood (één van de onderzochte casussen).
In een drugszaak bespreken twee verdachten de problemen die zij hebben
met een derde persoon.
De ene drugshandelaar stelt de andere voor dat ‘we hem een keer opzoeken en dan laten we heel zijn knieën kapot slaan. Dan maar niks meer aan
verdienen.’ Het dossier biedt geen uitsluitsel over de vraag of het voornemen ook daadwerkelijk is uitgevoerd (één van de onderzochte casussen).
Uit het feit dat het geweld uit emotie (woede, wraak) wordt gepleegd, mag
niet worden afgeleid dat er sprake is van impulsief handelen. In enkele zaken
blijkt dat de daders bij het opleggen en uitvoeren van de straf niet over één
nacht ijs gaan. In een casus wordt een koerier ervan verdacht dat hij de partij
cocaïne die hij moest vervoeren achterover heeft gedrukt. De leverancier van
de drugs en de organisator van het drugstransport besluiten aanvankelijk om
met de koerier af te spreken en hem te doden.
‘We zullen dit recht zetten, wat die vent tegen jou doet met ons, dat kan
niet, voor ons allen is dit belangrijk, de vent is een gevaar voor iedereen,
laat het aan ons, dit is geen grap, hij gaat dood (…)’ (één van de onderzochte casussen).
De rol van geweld
De koerier ontspringt echter de dans. Nadat een lid van de groep nog eens op
de luchthaven heeft gekeken of het verhaal van de koerier kan kloppen, concluderen de opdrachtgevers dat de koerier inderdaad gewoon een verkeerde
route heeft genomen en per ongeluk in handen van de douane is gevallen. Er
wordt dus geen verdere actie ondernomen tegen de koerier.
In enkele gevallen (drie casussen) doet zich de bijzondere situatie voor dat
onze daders zelf bedrog plegen in transacties met anderen. In deze gevallen
laten de slachtoffers zich niet onbetuigd. Zij proberen hun verlies door dreiging en intimidatie terug te krijgen:
Door beleggingsfraude zijn klanten hun geld kwijt. Nadat de omvang van
de fraude tot iedereen is doorgedrongen, proberen enkele bedrogen klanten verhaal te halen; zij bedreigen één van de daders. Eén van de verdachten verklaart tegenover de politie dat er een prijs op zijn hoofd stond van
€ 150.000. In een aantal telefoongesprekken werd ook verteld dat de verdachte een ‘afkoopsom’ van € 80.000 moest betalen. Deze persoon heeft
meerdere keren gebeld maar van een betaling van de afkoopsom is het
nooit gekomen (één van de onderzochte casussen).
In een ander geval steekt een dader geld in eigen zak dat door enkele criminele klanten aan hem is gegeven om diensten te verrichten. De betrokkene maakt het helemaal bont als hij enkele tonnen (euro’s) voor de aankoop van onroerend goed voor eigen doeleinden gebruikt. Het meest
opmerkelijke in deze zaak is dat de betrokken dader wel wordt bedreigd
en onder druk wordt gezet, maar er geen geweld tegen hem is gebruikt
(één van de onderzochte casussen)
Ten slotte kan (voorgenomen) geweld ook het gevolg zijn van ‘verraad’ in de
relationele sfeer. In een zaak wilde een dader zijn overspelige vrouw (laten)
doden. Door voortijdig ingrijpen van de politie werd dat echter voorkomen.
2.2
Recapitulatie
De reeks liquidaties in de afgelopen tien à vijftien jaar hebben het beeld versterkt dat het plegen van ernstig geweld een intrinsiek onderdeel is van georganiseerde criminaliteit. In tal van definities van georganiseerde criminaliteit
wordt het toepassen van geweld, of althans het dreigen ermee, genoemd als
één van de elementen van georganiseerde criminaliteit. Eén van de verklaringen die worden aangevoerd voor de prevalentie van geweld is dat plegers van
georganiseerde criminaliteit geen beroep kunnen doen op de overheid of op
het recht als het gaat om het beslechten van conflicten die tijdens handelstransacties zijn ontstaan. Daders zullen hun conflicten zelf moeten uitvechten. Hiertegenover staat een andere interpretatie van geweldsgebruik.
77
78
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Volgens deze redenering zouden er weliswaar veel conflicten ontstaan maar
zou het toepassen van geweld een duur bedrijfsmiddel zijn. Immers door
geweld toe te passen vestigen de actoren de aandacht op zich van politie en
justitie. Bovendien zou de reputatie van de geweldpleger er bij potentiële
handelspartners niet beter op worden. Op grond van deze laatste overwegingen wordt door onderzoekers op het terrein van de georganiseerde criminaliteit vaak gesteld dat de associatie van georganiseerde criminaliteit met
geweld niet terecht is.
Wie alle 150 zaken achter elkaar op geweld en geweldsdreiging naleest, zal tot
een andere conclusie moeten komen. In ongeveer de helft van de zaken
wordt fysiek geweld toegepast of wordt met de toepassing van (ernstig)
geweld gedreigd. Zowel de frequentie van de gewelduitingen als de ernst
ervan lopen zeer uiteen. Het merendeel van het geweld richt zich op een
betrekkelijk kleine kring van personen: mededaders, illegale handelspartners,
directe slachtoffers (slachtoffers van mensenhandel bijvoorbeeld), en in veel
mindere mate op onschuldige burgers, wettige handelspartners of dienstverleners en politie- of justitiefunctionarissen.
De aard en de omvang van het geweld zijn niet te vergelijken met die in
Mexico of Italië. Het geweld in Nederland is een afspiegeling van de georganiseerde criminaliteit die wij in Nederland aantreffen. Het gaat de daders er in
Nederland niet om machtsposities te verwerven die tot de vestiging van een
soort crypto-staat moeten leiden; het geweld in Nederland heeft vaak te
maken met problemen en conflicten die zich in allerlei typen illegale transacties voordoen. Bij sommige typen misdrijven is de kans op dergelijke problemen klein, omdat de neuzen van de betrokkenen alle in dezelfde richting
staan. Mensensmokkel en ondergronds bankieren zijn voorbeelden van misdrijven waarin zich betrekkelijk weinig conflicten voordoen en ook de toepassing van geweld(sdreiging) tot de uitzonderingen behoort.
Bij veel andere misdrijven is de kans op het voorkomen van geweld groter.
Sommige typen misdrijven, zoals afpersing en mensenhandel, kunnen vaak
zelfs niet gepleegd worden zonder (dreiging met) geweld. In de uitvoering
van misdrijven waarbij verschillende partijen met elkaar moeten samenwerken en complexe logistieke transacties moeten worden uitgevoerd, zoals bij
het importeren en exporteren van drugs, ontstaan veel problemen over de
levering van de producten (prijs, kwaliteit) en de wijze van betaling (tijdstip,
plaats). Vooral bij dergelijke transacties wreekt zich dat zonder de overheid
en tegen de overheid moet worden gehandeld. In dit hoofdstuk zijn voorbeelden genoemd van de vormen van geweld die hieruit voortvloeien.
Op grond van de concrete voorvallen die wij in de zaken aantroffen, is een
indeling gemaakt in vijf vormen (of redenen) van geweld. Onderscheiden
werd (1) geweld gebruikt om misdrijven te kunnen uitvoeren, zoals bij afpersing en mensenhandel, (2) geweld gebruikt om personen binnen het gareel
van het samenwerkingsverband te houden, (3) geweld om conflicten te
beslechten over bijvoorbeeld de levering van illegale waar en de wijze van
De rol van geweld
financiering, (4) geweld om de onthulling van een misdrijf te voorkomen en
(5) geweld als reactie op bedrog of verraad.
79
3
Afhankelijkheid van de omgeving
Georganiseerde criminaliteit wordt de laatste jaren steeds minder
beschouwd als een ‘externe dreiging’ en steeds meer als een fenomeen dat
sterk is verbonden met de samenleving en de wijze waarop deze functioneert.
Deze perspectiefverschuiving sluit aan bij een theoretische benadering in de
criminologie, waarin niet de nadruk wordt gelegd op daders en motieven van
daders, maar op de factoren en omstandigheden die misdaad mogelijk
maken. Deze situationele benadering legt de nadruk op ‘situationele omstandigheden’ en ‘gelegenheidsstructuren’ die een belangrijke rol spelen bij het
ontstaan en voortbestaan van criminaliteit. De laatste jaren is deze benadering ook toegepast op het verschijnsel georganiseerde criminaliteit (Bullock
et al., 2010; Cornish & Clarke, 2002; Felson, 2006a; Van de Bunt & Kleemans,
2011, Kleemans et al., 2012). Binnen de Nederlandse beleidscontext zien we
dat terug in een grotere aandacht voor niet-strafrechtelijke maatregelen ter
bestrijding en voorkoming van georganiseerde criminaliteit. Bekende voorbeelden daarvan zijn de Wet BIBOB en de zogenoemde ‘bestuurlijke’ of ‘programmatische’ aanpak. Binnen de programmatische aanpak speelt ook het
‘barrièremodel’ een belangrijke rol (Van der Lugt & Zoetekouw, 2003). Dit
model vertoont veel verwantschap met het bekende preventiemodel van
Clarke, waarin 25 stappen zijn geformuleerd voor het tegengaan van criminaliteit (o.a. Cornish & Clarke, 2003).
De perspectiefverschuiving binnen wetenschap en beleid heeft geleid tot een
grotere aandacht voor de ondersteunende rol die de omgeving – bewust of
onbewust – kan spelen bij verschillende onderdelen van het criminele
bedrijfsproces.20/21 In dit hoofdstuk staat die rol van de omgeving centraal.
Alle 150 zaken uit de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn geanalyseerd
op de vraag op welke wijze de omgeving dienstbaar is geweest aan het desbetreffende criminele samenwerkingsverband.22 Die dienstbaarheid vatten wij
hier ruim op. Het omvat gevallen waarbij een actor doelbewust goederen of
diensten levert die gebruikt worden om georganiseerde criminaliteit tot stand
te brengen, maar het kan ook gaan om personen, bedrijven of overheidsarrangementen die zonder doelbewuste medewerking worden ingezet in het
criminele bedrijfsproces.
Dat bedrijfsproces bestaat uit verschillende deeltaken. Vaak zullen criminele
samenwerkingsverbanden een deel van de taken niet zelf kunnen of willen
uitvoeren (Kleemans & Van de Bunt, 2002, p. 58). In paragraaf 3.1 beschrijven
20
21
22
Inmiddels vormt aandacht voor facilitators in verschillende landen een inherent onderdeel van het beleid
tegen georganiseerde criminaliteit. In een Australisch beleidsdocument wordt het gebruik van dienstverleners
gezien als onderscheidend kenmerk van georganiseerde criminaliteit: ‘Use of specialists and professional facilitators is one of the key attributes of organised crime in Australia’ (Commonwealth of Australia, 2011). Zie ook
een beleidsdocument van de regering in het Verenigd Koninkrijk: ‘A comprehensive but targeted approach to
combating organised crime means going after the criminals and their associates and facilitators’ (Her Majesty’s
Government, 2011, p. 20).
Ook in eerdere rapportages op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit vormden facilitators en facilitering van georganiseerde criminaliteit een belangrijk thema (o.a. Kleemans et al., 1998, p. 61-91; 2002,
p. 56-62, 65-100).
Voorbeelden van studies naar specifieke dienstverleners zijn een onderzoek naar de rol van notarissen en
advocaten (Nelen & Lankhorst, 2008) en onderzoeken naar ondergrondse bankiers (Van de Bunt 2008a; Passas, 1999, 2005).
82
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
wij dan ook welke onderdelen van het bedrijfsproces vooral door groeperingen zelf worden uitgevoerd en welke vooral worden uitbesteed aan derden.
In paragraaf 3.2 gaan wij in op mogelijke overwegingen voor een crimineel
samenwerkingsverband om taken wel of niet zelf uit te voeren. De inschakeling van derden wordt verder uitgewerkt in paragraaf 3.3: in hoeverre zijn die
derden doelbewust dienstbaar aan een crimineel samenwerkingsverband en
wat is de aard van de relatie tussen de crimineel en de dienstverlener? Paragraaf 3.4 bevat een recapitulatie.
3.1
Zelf doen of uitbesteden?
Een crimineel bedrijfsproces bestaat uit een aantal voorwaarden waaraan
voldaan moet worden om de criminele activiteit tot stand te brengen (Siebel
& Bögel, 1993). Wij onderscheiden hier vier soorten voorwaarden of
deeltaken.
Ten eerste stelt het volbrengen van een crimineel bedrijfsproces vaak eisen
die liggen op het terrein van de infrastructuur. Zo is het voor verschillende
criminele samenwerkingsverbanden van belang om over ruimten te beschikken waarin goederen of personen ondergebracht kunnen worden. Ook worden ruimten gebruikt om besprekingen te voeren en om klanten te ontmoeten. Daarnaast is vervoer vaak een belangrijke deeltaak, waarbij het kan gaan
om vervoersfaciliteiten zelf (via de lucht, over zee of over land) en smokkelvoorzieningen (zoals een deklading), maar ook om personen die voor een
onopgemerkte doorgang langs controlepunten kunnen zorgen. Ten tweede is
het voor een aantal vormen van georganiseerde criminaliteit noodzakelijk
om over bepaalde apparatuur en stoffen te beschikken alsmede over de kennis om die apparatuur en stoffen te gebruiken – denk bijvoorbeeld aan de
productie van synthetische drugs. Een derde categorie omvat financiële, juridische en administratieve diensten. Het gaat daarbij om zaken die voor de
uitvoering van sommige delicten noodzakelijk kunnen zijn, zoals reisbescheiden voor een mensensmokkelorganisatie. Maar het kan ook gaan om activiteiten die niet tot het primaire bedrijfsproces behoren maar die wel van
essentieel belang zijn, zoals het witwassen van de inkomsten van een drugsorganisatie. Ten vierde spelen in meer of mindere mate activiteiten in het
kader van afscherming, beveiliging en promotie een rol. Daarbij kan het gaan
om bijvoorbeeld contra-observatie, de inschakeling van een bodyguard, het
gebruik van corrupte contacten binnen politie of justitie of het gebruik van
de media.
Een criminele groepering kan ernaar streven alle onderdelen van het bedrijfsproces zelf uit te voeren. ‘Zelfvoorzienendheid’ heeft als voordeel dat de
groepering zo veel mogelijk de controle houdt over de criminele activiteiten.
Verschillende taken zullen criminele samenwerkingsverbanden echter niet
zelf kunnen of misschien niet willen uitvoeren (Kleemans & Van de Bunt,
Afhankelijkheid van de omgeving
2002, p. 58): niet kunnen uitvoeren omdat de voorzieningen, kennis, vaardigheden, bevoegdheden of contacten ontbreken, zoals de kennis en contacten
die nodig zijn om miljoenen euro’s misdaadgeld wit te wassen of de bevoegdheid waarmee toegang verkregen wordt tot bepaalde zones op een luchthaven; en niet willen uitvoeren omdat de ingeschatte risico’s te hoog zijn, zoals
bij het gijzelen of vermoorden van een andere crimineel.
Op basis van de door ons onderzochte zaken kunnen we stellen dat een deel
van de infrastructurele voorzieningen in veel gevallen door criminele samenwerkingsverbanden zelf wordt verzorgd. Het gaat dan om de opslag en in
mindere mate het vervoer, althans het transport zelf, van vooral drugs en
grondstoffen. Bij ruimten die daders gebruiken om elkaar (en klanten) te ontmoeten, zien we een gemengd beeld; sommige samenwerkingsverbanden,
met name op het terrein van ondergronds bankieren, beschikken zelf over
dergelijke ruimten, andere gebruiken ruimten die van derden zijn. De overige
onderdelen van het criminele bedrijfsproces worden in de onderzochte
zaken vaker aan derden uitbesteed. Dit geldt het sterkst voor een heel specifiek infrastructureel proces, namelijk het veilig binnenloodsen van drugs en
mensen via luchthavens, en voor het verschaffen van apparatuur en stoffen
die nodig zijn voor het produceren van drugs. Ook voor financiële, juridische
en administratieve diensten wordt vaak de hulp van derden ingeschakeld.
Het gaat dan om juridische adviezen en diensten en het verschaffen van bijvoorbeeld paspoorten. In mindere mate geldt het ook voor het witwassen van
criminele inkomsten. En ten slotte wordt ook voor specifieke activiteiten ter
afscherming, beveiliging of promotie vaak een beroep gedaan op anderen.
Verder is er een klein aantal groeperingen dat omschreven zou kunnen worden als universele zelfdoeners; criminele samenwerkingsverbanden die voor
verschillende of alle deeltaken van het bedrijfsproces zelfvoorzienend zijn.
Hieronder wordt, per deeltaak van het criminele bedrijfsproces, meer in
detail beschreven wat criminele samenwerkingsverbanden wel en niet zelf
doen. We gaan daarbij nog niet uitgebreid in op de vraag of ingeschakelde
derden op de hoogte waren van de criminele bedoelingen waarvoor hun
diensten werden gebruikt (dat doen we wel in paragraaf 3.3.1). Wel merken
we hier op dat in het casusmateriaal dat we hieronder bespreken zowel voorbeelden zitten van volledig onwetende als van bewust meewerkende derden.
In paragraaf 3.2 gaan we zoals gezegd in op enkele overwegingen die een rol
kunnen spelen bij het wel of niet uitbesteden van onderdelen van het criminele bedrijfsproces.
Infrastructuur
De opslag van drugs of grondstoffen wordt vooral door daders zelf verzorgd.
Zo zien we in een aantal zaken dat ‘eigen’ woningen worden gebruikt voor
bereiding en opslag van drugs of, in een mensensmokkelzaak, voor het ver-
83
84
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
valsen van reisdocumenten (casus 3, 115 en 9).23 In een andere zaak gebruikt
een drugsproducent zijn eigen bedrijf als opslag (casus 113). Hoewel veel
daders de opslag dus zelf verzorgen – ze geven goederen die opgeslagen moeten worden althans niet uit handen – wordt er vaak wel van ruimtes van derden gebruikgemaakt. Zo zien we dat drugsproducenten/-handelaren
gebruikmaken van opslagruimtes die zij speciaal voor dat doel huren van
derden, derden die voor zover bekend niets weten van de achtergrond en de
bedoelingen van hun huurders (casus 20, 56, 130, 132 en 138).24 In een
andere zaak (casus 37) gebruikt een drugsgroepering een ruimte van een exwerkgever van één van de verdachten, waarbij in dit geval de werkgever wel
op de hoogte is van het criminele gebruik. Verder komt het ook voor dat
zowel een eigen ruimte wordt gebruikt voor opslag als de ruimte van bijvoorbeeld een opslagbedrijf (casus 133).
Binnen verschillende criminele samenwerkingsverbanden speelt het ontmoeten/ontvangen van personen een belangrijke rol. Vooral ondergrondse bankiers maken gebruik van winkels die, behalve als bijvoorbeeld kleding- of
telecomwinkel, ook fungeren als ‘loket’ voor klanten. Bij de ondergrondse
bankiers uit ons zaaksbestand zijn het doorgaans eigen winkels, dus in bezit
of in gebruik van het criminele samenwerkingsverband zelf (casus 65, 95, 112,
146 en 150). Ook mensenhandelaren hebben locaties nodig om klanten te
bereiken. In de onderzochte mensenhandelzaken worden prostituees voor
zover bekend vooral (maar niet alleen) te werk gesteld in clubs, cafés en
ramen die bij anderen in eigendom zijn en in tippelzones in de openbare
ruimte (casus 93, 116, 123, 125 en 129).
Bij andere typen misdrijven waarbij ruimtes worden gebruikt om personen te
ontmoeten zien we een divers beeld. Zo wordt in een aantal drugs- en mensensmokkelzaken en in een fraudezaak, voor het ontvangen van klanten of
voor besprekingen tussen daders onderling, gebruikgemaakt van een eigen
winkel, kantoor, koffiehuis of hotel (casus 34, 53, 87, 92 en 142).25 In andere
drugszaken gebruiken de daders echter een café, hotel of restaurant dat niet
in eigen beheer is (casus 84, 114 en 138).
Georganiseerde criminaliteit in Nederland betreft in veel gevallen transitcriminaliteit. Dat geldt zeker voor drugscriminaliteit, die vaak is gericht op
in-, door- en/of uitvoer. Vervoer is zeker voor drugsorganisaties dan ook een
belangrijke logistieke deeltaak. In het door ons onderzochte casusmateriaal
zien we dat in ieder geval onderdelen van het vervoer in veel gevallen in eigen
beheer worden uitgevoerd. Zo beschikken verschillende criminele samenwerkingsverbanden, maar zeker niet alle, over bedrijven die in dekladingen
23
24
25
Het gaat om panden die door (mede)verdachten worden gebruikt als woningen. Of het om huur- of koophuizen gaat, is onbekend.
In paragraaf 4.2.1 zal blijken dat (onder meer) bij de huur van ruimten soms tussenschakels worden ingezet.
‘Eigen’ wil in dit geval zeggen dat de panden in bezit of beheer zijn van de verdachten zelf.
Afhankelijkheid van de omgeving
kunnen voorzien en die een legitieme reden bieden voor internationaal
transport (casus 25, 92, 101, 128 en 131).26
Behalve voor de smokkel, dat wil zeggen het verstoppen van de ‘handelswaar’, wordt in een aantal zaken op het gebied van drugshandel, mensensmokkel en illegale handel in sigarettenfraude gebruikgemaakt van eigen
bedrijven of voorzieningen voor het vervoer zelf, zoals eigen schepen of
transportbedrijven (casus 1, 11, 24, 25, 28, 86 en 103). In andere zaken wordt
echter (ook) gebruikgemaakt van (voor zover bekend) nietsvermoedende
professionele vervoerders (casus 20, 26, 27, 91, 94 en 111), waarbij het contact
met de vervoerder soms verloopt via een eigen bedrijf, dat daarbij dus als tussenschakel fungeert. In een enkel geval wordt het vervoer, van in dit geval
drugs, in handen gegeven van een dienstverlener die zich op de criminele
markt heeft gespecialiseerd (casus 85).
Een onderdeel van transitcriminaliteit, waarbij criminele samenwerkingsverbanden vaak op derden zijn aangewezen, betreft het passeren van luchthavens en in mindere mate het passeren van zeehavens en landsgrenzen. Dit
zijn typisch delen van het criminele bedrijfsproces, vooral in het geval van
luchthavens, waarbij een criminele groepering afhankelijk is van personen
die beroepsmatig in staat zijn om controles te omzeilen, die bereid zijn om
een ‘oogje dicht te knijpen’ of die bepaalde documenten of stempels kunnen
leveren die in- of uitvoer vergemakkelijken. Het gaat dan zowel om ‘burgerpersoneel’ als medewerkers van onder meer de politie en de douane. Hun
inschakeling zien we vooral in drugszaken en in zaken van mensensmokkel
of -handel. Op en rondom Schiphol gaat het dan om de mogelijke betrokkenheid van schoonmakers, medewerkers van de bagagekelder, stewards of
medewerkers van de douane of marechaussee. Een dergelijke rol van medewerkers van de politie of de douane zien we ook op of rondom buitenlandse
luchthavens.27 Zoals gezegd zien we in wat minder zaken ook de mogelijke
betrokkenheid van personeel in Nederlandse of buitenlandse zeehavens,
waarbij het alleen om drugssmokkel gaat.28 Vooral voor de betrokkenheid van
ambtenaren (politie, douane, marechaussee) geldt dat maar in weinig gevallen hun rol ook strafrechtelijk is vastgesteld; meestal blijft het bij vermoedens.
Apparatuur en stoffen
Criminele samenwerkingsverbanden die zich bezighouden met het produceren van synthetische drugs zijn voor de benodigde apparatuur en stoffen
bijna altijd afhankelijk van derden, die in tegenstelling tot de drugsproducenten bijvoorbeeld beroepsmatig of via een dekmantel toegang hebben tot deze
26
27
28
Ook in mensensmokkelzaken, eveneens een vorm van transitcriminaliteit, komen dekladingen voor, althans
wanneer de te smokkelen personen tijdens de reis fysiek verborgen moeten worden.
Overigens zijn er ook vormen van drugssmokkel via luchthavens waarbij voor zover bekend geen gebruik
wordt gemaakt van luchthavenmedewerkers, bijvoorbeeld wanneer drugskoeriers worden ingezet en er, klaarblijkelijk, van uit wordt gegaan dat deze ook zonder hulp van ‘binnenuit’ wel de controles doorkomen.
In een aantal zaken van mensensmokkel of -handel zien we de mogelijke betrokkenheid van buitenlandse
ambtenaren bij het laten passeren van mensen bij landgrenzen.
85
86
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
benodigdheden. In vrijwel alle bestudeerde zaken op dit gebied zien we dat
de daders apparatuur en stoffen afnemen bij gespecialiseerde leveranciers,
vaak reguliere ondernemingen, bijvoorbeeld uit de chemische of farmaceutische sector, maar het kan ook gaan om een facilitator die zich specifiek op
criminelen richt. De daders nemen zelf direct contact op met de leveranciers
of, zoals we in verschillende zaken zien, doen dat via een eigen bedrijf of via
een tussenpersoon.
De apparatuur die bij derden wordt ingekocht, bestaat onder andere uit een
‘pillenmachine’, een zogenoemde verwarmingsmantel, glaswerk, een stempel en een mengmachine (casus 3, 5, 20, 37, 88, 132, 134 en 135). De
genoemde spullen werden onder meer geleverd door een apothekersassistent, een bedrijf voor in- en verkoop van horecagoederen, een metaalverwerkingsbedrijf, een glasblazer en een criminele groepering die zich in de levering aan drugsproducenten had gespecialiseerd
Ook de grondstoffen die nodig zijn voor het maken van synthetische drugs
worden dus veelal via derden verkregen. Het gaat dan om grondstoffen voor
synthetische drugs maar ook om stoffen die worden gebruikt worden als versnijdingsmiddel (casus 3, 20, 23, 26, 32, 37, 44, 45, 85, 97, 105 en 130).
Financiële, juridische en administratieve diensten
Ook bij financiële, juridische en administratieve diensten zien we dat criminele samenwerkingsverbanden vaak een beroep doen op gespecialiseerde
derden.
Het witwassen van criminele inkomsten is een belangrijke en in feite noodzakelijke functie binnen de georganiseerde criminaliteit. Georganiseerde criminaliteit is gericht op het behalen van materieel voordeel en sommige criminele samenwerkingsverbanden genereren grote geldsommen. Omdat het om
misdaadgeld gaat, stelt dit hen voor een probleem; hoe kunnen ze het veilig,
dus buiten het zicht van de autoriteiten, consumeren, investeren of anderszins onderbrengen?
Het witwassen wordt zowel door de daders zelf uitgevoerd als door ingeschakelde derden, maar inschakeling van anderen komt in de bestudeerde zaken
vaker voor dan volledige zelfvoorzienendheid. Overigens zien we in zaken
ook regelmatig een combinatie van het gebruik van eigen voorzieningen en
het toevertrouwen van het ‘geldprobleem’ aan derden. Als het witwassen
door de daders zelf wordt verzorgd, wordt daarvoor vaak gebruikgemaakt van
eigen bedrijven. Die eigen bedrijven, waarbij het zowel om echte bedrijven
gaat als om bedrijven die feitelijk alleen als façade dienen, worden dan ingezet om een legale geldstroom te fingeren (casus 57, 79, 99, 109, 128, 131, 132,
133, 136, 139, 142, 143 en 146).
Voor een crimineel samenwerkingsverband is het natuurlijk handig als het
via eigen bedrijven over witwasmogelijkheden kan beschikken. Een belangrijk nadeel is echter dat de witwascapaciteit van de eigen bedrijven vaak
beperkt is; het is niet eenvoudig om miljoenen aan misdaadgeld geloofwaar-
Afhankelijkheid van de omgeving
dig in te boeken als omzet van bijvoorbeeld een kledingwinkel of garage.
Bovendien hebben niet alle criminele samenwerkingsverbanden geschikte
bedrijven tot hun beschikking. Bovendien, ook al heeft het samenwerkingsverband wel geschikte bedrijven, soms is het toch verstandig of gewoonweg
noodzakelijk om bijvoorbeeld een persoon in te schakelen die beroepsmatig
over bepaalde kwaliteiten of bevoegdheden beschikt.
Vaak worden in de onderzochte zaken daarom voor het witwassen van criminele inkomsten (ook) de kennis, contacten of capaciteiten van anderen ingeschakeld. Wat bij het inschakelen van derden voor het witwassen opvalt, is
dat hiervoor vaak een beroep wordt gedaan op individuele personen, zoals
een adviseur, een boekhouder, een zakenman die als vermogensbeheerder
optreedt of een advocaat. Zij adviseren en bedenken constructies of helpen
actief bij het wegsluizen van vermogen, bijvoorbeeld door rekeningen of een
vennootschappenstructuur daarvoor te gebruiken of door misdaadgeld te
investeren in ‘de bovenwereld’ (casus 7, 24, 30, 38, 63, 70, 89, 90, 99, 120, 121,
131 en 143).
Het witwassen wordt echter niet uitsluitend toebedeeld aan de genoemde
individuele adviseurs en beroepsbeoefenaren. In een aantal zaken worden
wel degelijk externe organisaties gebruikt. Het gaat dan om: een ex-werkgever van een crimineel die hem, na contante betaling door de crimineel zelf,
maandelijks een salaris uitbetaalt (casus 150); een autobedrijf dat verschillende auto’s verhuurt die niet naar de desbetreffende daders te herleiden zijn
(afgeschermde consumptie, casus 138); een reguliere bank waarbij een
bepaalde medewerker die met de daders in contact staat hen van bankfaciliteiten gebruik laat maken (casus 2, 86 en 131); en ondergrondse bankiers, die
het mogelijk maken om geld buiten de reguliere kanalen om te verplaatsen
(casus 66, 86, 87, 131 en 146).29 Van welke financiële dienstverlener een crimineel ook gebruikmaakt, meestal zal hij bij eventuele haperingen in de
dienstverlening niet kunnen terugvallen op wettelijke bescherming. Dit roept
de vraag op hoe een crimineel erop kan vertrouwen dat hij het geld dat hij uit
handen geeft weer terug krijgt. Deze vraag werken we in hoofdstuk 6 uit, en
dan vooral voor twee soorten financiële dienstverleners die door daders worden gebruikt: individuele zakenmannen/vermogensbeheerders en ondergrondse bankiers.
Juridische en administratieve diensten worden in de onderzochte casussen
vrijwel altijd door derden geleverd. In twee zaken zien we bijvoorbeeld dat
een advocaat wordt gebruikt om de juridische grenzen te verkennen voor
handel in bepaalde stoffen. Net als bij advocaten geldt ook voor notarissen
dat personen, al dan niet crimineel, in bepaalde situaties op hen aangewezen
zijn, omdat genoemde beroepsgroepen bepaalde kennis hebben of omdat
hun rol wettelijk is voorgeschreven. Zo is de inschakeling van een notaris ver-
29
Het gaat hier om zaken waarin verdachten als klant gebruikmaken van een ondergrondse bankier. Zaken
waarin verdachten alleen als aanbieders van het ondergronds bankieren naar voren zijn gekomen, zijn hier
buiten beschouwing gelaten.
87
88
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
plicht bij bepaalde overdrachten van eigendom. Een dergelijke rol van een
notaris zien we in een zaak waarin zo’n (voorgenomen) overdracht het gevolg
is van afpersing.
Zeker bij mensensmokkel en vormen van mensenhandel waarbij een persoon
grenzen moet passeren, kan het verkrijgen van documenten, vergunningen
en/of stempels een belangrijke deeltaak binnen het bedrijfsproces zijn. Voor
die juridisch-administratieve dienst schakelen de onderzochte groeperingen
meestal derden in. Zo worden in een aantal zaken paspoorten, echt dan wel
vervalst, verkregen via bijvoorbeeld junks, familieleden van de te smokkelen
persoon of via andere leveranciers (casus 33, 53, 54, 59, 107, 108 en 129).
Soms is het (ook) nodig dat een schijnbaar legitieme grondslag voor migratie
wordt gecreëerd. Zo gaan personen namens een mensenhandelorganisatie
een schijnhuwelijk aan met prostituees (casus 10b). In een andere zaak
(casus 9) verschaft een bedrijf zogenaamde uitnodigingen voor komst naar
Nederland aan een mensensmokkelorganisatie. Verder zijn er in een aantal
zaken van mensensmokkel of -handel signalen dat er bij diensten rondom
migratie of verblijf gebruik zou worden gemaakt van corrupte Nederlandse of
buitenlandse ambtenaren.30
Ten slotte moet op deze plek nog de modus operandi van bepaalde gevallen
van fraude/oplichting worden besproken. Verschillende criminele activiteiten die onder de verzamelnaam fraude kunnen worden samengebracht,
komen tot stand via bedrijven of vennootschappen die de daders in staat stellen de fraude te plegen. Het gaat dan bijvoorbeeld om eigen bedrijven of
bedrijven waarbij de dader in dienst is (was). Deze bedrijven dienen dan in
feite als vehikel waarmee de fraude wordt gepleegd. Zo hadden hoofdrolspelers in een grote vastgoedfraudezaak centrale posities binnen de legale organisaties ten nadele waarvan zij de fraude pleegden. Zij zorgden ervoor dat
nieuw te bouwen vastgoed voor te veel geld werd aanbesteed (casus 143 en
144). De daders van fraude met olieproducten behaalden ook criminele
winsten dankzij hun positie in het legale bedrijfsleven, in dit geval bedrijven
die betrokken zijn bij het transport en de verkoop van brandstof (casus 39). In
twee andere fraudezaken wordt gebruikgemaakt van eigen ‘ondernemingen’
die in feite vooral een façade zijn. Zo konden de plegers van beleggingsfraude
particuliere beleggers oplichten door een onderneming op te richten die zou
beleggen in vakantieverblijven in het buitenland. In werkelijkheid werd het
grootste deel van de inleg weggesluisd (casus 142). In de andere zaak werd
voor belastingfraude gebruikgemaakt van vele tientallen vennootschappen
waarover de verdachten beschikten, vennootschappen waarin behalve het
30
Ook bij enkele andere delicten zien we dat daders via derden toegang krijgen tot bepaalde documenten, vergunningen en/of stempels. Zo zien we in twee zaken dat handelaren in gestolen auto’s aan de benodigde
papieren komen respectievelijk door ze zelf te laten drukken en mogelijk via een douanemedewerker.
Afhankelijkheid van de omgeving
doorbelasten van beheerskosten en wat heen en weer geschuif met facturen
weinig gebeurde (casus 106).31
Afscherming, beveiliging en promotie
Net als witwassen is ook afscherming in feite een noodzakelijke functie voor
een crimineel samenwerkingsverband. In de meest elementaire zin komt
afschermen voor een dader neer op het voorkomen dat zijn activiteiten in de
gaten lopen door bijvoorbeeld beperkt of zo veilig mogelijk te communiceren, het werk van observatieteams te verhinderen of zich van hun aanwezigheid bewust te zijn, en ook anderszins geen ‘sporen’ na te laten.
In sommige gevallen vereist afscherming echter het gebruik van meer specialistische capaciteiten of bevoegdheden. Soms heeft een lid van het criminele
samenwerkingsverband zelf speciale apparatuur om zich te beschermen
tegen bijvoorbeeld een peilbaken (casus 60). In verschillende zaken worden
echter externen ingeschakeld. Zo zien we in een aantal zaken min of meer
professionele facilitators op dit gebied: een observatieteam wordt tijdens zijn
werk geconfronteerd met ‘scannerfreaks’ die hun informatie doorverkopen
(casus 3); een bedrijf verhuurt mobiele telefoons aan daders en laat de telefoon op de naam van het bedrijf staan (casus 52); een groepering die is gespecialiseerd in het onderscheppen van berichtenverkeer (casus 21); en een
‘klusjesman’ die camera’s en afluisterapparatuur plaatst maar tevens ruimtes
‘sweept’, dat wil zeggen controleert op de aanwezigheid van afluisterapparatuur (casus 121). In een drietal zaken zijn aanwijzingen dat door criminele
samenwerkingsverbanden voor ‘afschermingsdoeleinden’ gebruik is gemaakt
van de juridische status en de daarmee gepaard gaande bevoegdheden van
advocaten.
In verschillende zaken komen signalen voor van corrupte contacten met
onder meer politie of justitie die door criminele samenwerkingsverbanden
gebruikt zouden worden om uit handen te blijven van de autoriteiten. We
schrijven met nadruk ‘signalen’ omdat in de meeste gevallen niet duidelijk is
hoe hard de desbetreffende informatie is. Vermoedens van dergelijke betrokkenheid (dus ten behoeve van afscherming) zijn er zowel jegens Nederlandse
ambtenaren (veertien zaken) als ambtenaren in het buitenland (dertien
zaken).
Verder wordt in een klein aantal zaken actief gebruikgemaakt van de media,
en dan bedoelen we de ‘ouderwetse’ massamedia. In twee zaken gebeurt dat
om respectievelijk een beeld van zichzelf te scheppen als onschuldig slachtoffer van politie en justitie en om tegenstanders te beschadigen.
Een aantal daders acht het noodzakelijk om voor hun beveiliging gebruik te
maken van bodyguards. In enkele zaken zien we dat een dader zich bij sommige gelegenheden laat vergezellen door een ‘sterke arm’. Ook zien we in een
31
Voor in ieder geval de vastgoed- en de beleggingsfraude geldt overigens dat niet alles in eigen beheer is uitgevoerd en dat tevens gebruik is gemaakt van essentiële diensten van derden, respectievelijk een notaris, om
gelden weg te sluizen, en de media, om klanten te werven.
89
90
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
beperkt aantal zaken dat specialisten worden ingezet, niet zozeer voor de
directe beveiliging van de opdrachtgever, maar juist voor geweldspotentieel
richting de buitenwereld; het bedreigen, gijzelen of liquideren van tegenstanders.
Daders willen vanzelfsprekend dat hun misdrijven verborgen blijven. Bij
sommige misdrijven wordt echter actief aan promotie gedaan, dat wil zeggen
dat via reclame klanten worden gelokt. Promotie is naast afscherming en
beschadiging van tegenstanders een ander doel waarvoor de media gebruikt
kunnen worden. In één zaak werd via onder meer advertenties op televisiekanalen reclame gemaakt voor ‘beleggingen’ in vakantieverblijven. Klanten die
daarop ingingen, werden uiteindelijk echter opgelicht.32
3.2
Overwegingen bij het wel of niet zelf uitvoeren van taken
Naylor stelt dat een belangrijk verschil tussen legale en illegale ‘bedrijven’
gelegen is in de doelen van beide soorten ondernemingen. Regulier ondernemerschap wordt gekenmerkt door een streven naar winst, terwijl crimineel
ondernemerschap niet winstmaximalisatie maar risicominimalisatie als centraal uitgangspunt zou hebben. Het streven naar winstmaximalisatie brengt
volgens de auteur met zich mee dat reguliere ondernemingen zullen proberen om zo veel mogelijk de tussenliggende schakels tussen het product en de
consument in eigen handen te krijgen; activiteiten die winst genereren en die
eerst buiten het eigen bedrijf lagen, kunnen zo worden geïncorporeerd (Naylor, 2002, p. 19). Dit in het eigen bedrijfsproces opnemen van verschillende
stappen uit de productieketen wordt in de literatuur over industriële organisatie wel verticale integratie genoemd (Perry, 1989). Risicominimalisatie
daarentegen brengt met zich mee dat een crimineel samenwerkingsverband
juist zal proberen om zo min mogelijk activiteiten in eigen beheer te hebben;
illegale ondernemers zullen dus veel eerder kiezen voor outsourcing. Hoe
meer activiteiten buiten de eigen organisatie liggen en hoe minder onderdelen van het productie- en distributieproces onder de eigen, directe controle
vallen, des te meer scheiding is er tussen de eigen organisatie en de autoriteiten, aldus Naylor (2002, p. 19).
Op deze plaats gaan we niet op de vraag in hoeverre een vergelijking van
georganiseerde criminaliteit met regulier ondernemerschap hout snijdt, een
vergelijking waarmee vooral Peter Reuter bekend is geworden (Reuter,1983).
Wel merken we op dat Naylors stelling over risicominimalisatie en winstmaximalisatie ons inziens geen stand houdt.
Ten eerste is het zo dat externe schakels in een crimineel bedrijfsproces, dat
wil zeggen schakels die niet door de eigen organisatie worden uitgevoerd, het
32
Op een aantal van de door criminele samenwerkingsverbanden ingeschakelde actoren gaan we in hoofdstuk 4 en/of hoofdstuk 6 verder in: dienstverleners op financieel terrein (paragraaf 4.1.1 en hoofdstuk 6); notarissen en advocaten (paragraaf 4.1.2); luchthavenpersoneel (paragraaf 4.1.3); corrupte ambtenaren (paragraaf 4.1.4); de inschakeling van eigen bedrijven (paragraaf 4.2.1); en de media (paragraaf 4.2.2).
Afhankelijkheid van de omgeving
risico ook kunnen vergroten. Ook al worden de schakels in een crimineel
bedrijfsproces door verschillende criminele samenwerkingsverbanden uitgevoerd, de scheiding ertussen is nooit waterdicht. Daardoor is het mogelijk dat
bijvoorbeeld een producent van drugs, ook al beperkt hij zich tot productie,
uiteindelijk toch in het vizier van de opsporing kan komen wanneer de verkoopkanalen worden opgerold. Evenzo loopt een mensenhandelaar die
‘ramen’ voor zijn prostituees huurt bij een derde, het gevaar dat de verhuurder op enig moment verklaringen gaat afleggen over door hem vermoede uitbuiting. Iedere ingeschakelde derde brengt dus het risico met zich mee dat
deze, bedoeld of onbedoeld, de politie op het spoor van het criminele samenwerkingsverband brengt (zie paragraaf 4.6). Het streven naar risicominimalisatie, zou dus ook kunnen betekenen dat een dader zoveel als mogelijk zelf
doet en zo min mogelijk de hulp van derden gebruikt.
Ten tweede is Naylors aanname dat reguliere bedrijven streven naar verticale
integratie (of insourcing) en criminele ondernemers juist kiezen voor outsourcing, empirisch niet houdbaar. Eén van de in het oog springende ontwikkelingen binnen het reguliere bedrijfsleven is nu juist de sterk gestegen
toepassing van outsourcing; bedrijven zijn in de laatste jaren juist meer gaan
uitbesteden (Görg & Hanley, 2011; Magnani & Prentice, 2010). En evenzo
kunnen sommige criminele ondernemers, vanuit financiële of andere overwegingen, wel degelijk kiezen voor insourcing. In één van de onderzochte
casussen zien we daders die op verschillende manieren bij drugshandel en
-productie betrokken zijn. Uit onderstaand fragment blijkt dat twee hoofddaders eigenlijk liever niet zelf willen produceren, maar dat de winst die met
eigen productie gemaakt kan worden hen anders kan doen besluiten.
Verdachte G informeert bij verdachte B of de ‘snelle’ (amfetamine) er al is.
B zegt dat de snelle er nog niet is en geeft aan dat hij glaswerk nodig heeft
(kolven en koelbuizen). Ook zegt hij tegen G dat je alleen geld met snelle
kunt verdienen als je zelf een laboratorium opzet, want er is zoveel vraag
naar snelle. Ook geeft hij aan dat hij dat eigenlijk niet wil, maar ‘als het
niet anders gaat dan gaan we zelf, moeten we zelf draaien. Zelf doen.’
G: ‘Ik wou, ik maak me een beetje ongerust over dat. Jij niet.’
B: ‘Nee.’
G: ‘Ik kan het geld wel heel goed gebruiken nu.’
B: ‘Dat komt wel in orde’ (casus 127).
Ten derde is er buiten de winstmogelijkheden en de veiligheidsoverwegingen
nog een andere relevante factor. De keus tussen zelf een taak uitvoeren of het
uitbesteden ervan wordt ook bepaald door de capaciteiten en mogelijkheden
van een dader. Het is immers niet alleen een kwestie van willen, maar ook
van kunnen. In sommige gevallen zijn daders min of meer gedwongen om de
hulp van derden in te schakelen, bijvoorbeeld wanneer ze zelf niet beschikken over de benodigde apparatuur en stoffen voor het produceren van syn-
91
92
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
thetische drugs. In andere gevallen is het juist de ruime mate waarin een crimineel samenwerkingsverband wèl zelf over mogelijkheden beschikt die
ervoor zorgt dat een keuze tussen ‘zelf doen’ en uitbesteden zich niet echt
aandient. We illustreren dit aan de hand van een aantal criminele samenwerkingsverbanden die omschreven zouden kunnen worden als universele zelfdoeners. Deze samenwerkingsverbanden zijn in staat om verschillende essentiële deeltaken van het criminele bedrijfsproces, zoals opslag/ontmoeting,
vervoer, smokkel en/of witwassen, zelf te vervullen. Dit is het geval in een
casus die draait om invoer van cocaïne (casus 128), een casus waarin een crimineel samenwerkingsverband heroïne importeert (casus 57) en, in iets mindere mate, een mensensmokkelcasus (casus 35). Bij deze criminele samenwerkingsverbanden zijn het waarschijnlijk niet alleen overwegingen omtrent
winst en veiligheid die een rol spelen, maar moet hun zelfvoorzienendheid
ook worden geïnterpreteerd als het simpelweg gebruikmaken van de sociale
positie en de sociale relaties waarover de daders beschikken. Zo gebruikt een
crimineel samenwerkingsverband dat handelt in cocaïne eigen bedrijven
voor het verhullen en faciliteren van het vervoer van partijen drugs vanuit
Zuid-Amerika en voor het witwassen van de verkregen inkomsten.
Zowel in het Zuid-Amerikaanse land Q als in Nederland beschikken personen binnen het criminele samenwerkingsverband over visserijbedrijven waarmee de cocaïne respectievelijk wordt uit- en ingevoerd. Ook hebben ze boten in beheer. De visserijbedrijven worden gebruikt voor het
vervoer, maar de visproducten zelf worden ook gebruikt, om de drugs in
te verbergen. Hoofdverdachte B heeft contacten met diverse moneytransferkantoren in Nederland en in Q. B is zelf directeur van wisselkantoor N
in Q. De kantoren worden gebruikt om criminele gelden te verplaatsen.
Verder worden via bedrijf J tweedehands auto’s aangekocht die worden
overgebracht naar vijf autobedrijven in Q, om daar weer te worden verkocht. Deze bedrijven zijn van hoofdverdachte B. Omdat geen sprake is
van legale handelsactiviteiten, bestaat de indruk dat het om witwassen
van cocaïnegeld gaat (casus 128).
Ook een groepering die in heroïne handelt, en zijdelings tevens mensensmokkel lijkt te faciliteren, maakt gebruik van verschillende eigen voorzieningen of van die van familieleden.
Heroïne wordt vanuit Turkije naar Nederland getransporteerd. In Turkije
heeft de familie van de hoofdverdachte een busonderneming, die een lijndienst onderhoudt naar een aangrenzend land. De heroïne wordt met de
bussen meegestuurd naar dat land en daar overgeladen in vrachtauto’s,
die de drugs verder transporteren naar West-Europa. Verder beschikt het
criminele samenwerkingsverband over een garagebedrijf en een aantal
andere bedrijven, waaronder vastgoedbedrijven. Deze bedrijven worden
Afhankelijkheid van de omgeving
gebruikt om een legaal inkomen te fingeren, onroerend goed mee aan te
kopen en eventueel te exploiteren en om visa te verkrijgen voor Turken
die naar Nederland willen reizen. Al deze bedrijven stonden op naam van
een familielid van de hoofdverdachte (casus 57).
De vraag of winstmaximalisatie of risicominimalisering het leidende motief is
– aan de orde gesteld door Naylor (2002) – is waarschijnlijk een overschatting
van de rol die dergelijke strategische overwegingen zouden spelen en een
onderschatting van het belang van pragmatische overwegingen. De zojuist
aangehaalde heroïnehandelaren maakten gebruik van een busonderneming
van de familie van de hoofdverdachte. Hierbij kunnen natuurlijk overwegingen over de kosten (en dus winst) en de veiligheid een rol hebben gespeeld.
Maar daarnaast ligt het benutten van de voorzieningen uit het eigen sociale
netwerk ook gewoon voor de hand; waarom zou je iets van ver halen als je het
ook dichtbij kan krijgen? Wanneer we kijken naar de deeltaken binnen een
crimineel bedrijfsproces die vooral worden uitbesteed, vinden we daar een
basis voor de veronderstelling dat de keuze tussen ‘zelf doen’ en uitbesteden
ook, of misschien vooral, een pragmatische is. Dat zijn immers bij uitstek
deeltaken die veel criminele samenwerkingsverbanden niet zelf kunnen vervullen, zoals het omzeilen van de controles op een luchthaven, het verkrijgen
van apparatuur en stoffen voor de productie van synthetische drugs en juridische en administratieve diensten als juridisch advies en het voorzien in
paspoorten en stempels/vergunningen.
3.3
Inschakeling van derden
In paragraaf 3.3.1 gaan we in op de vraag in hoeverre ingeschakelde derden
doelbewust dienstbaar zijn aan een crimineel samenwerkingsverband en bij
welke dienstverleners we kunnen spreken van min of meer professionele
facilitators, dat wil zeggen facilitators waarvan bekend is dat ze doelbewust
en op min of meer beroepsmatige wijze hun diensten beschikbaar stellen aan
verschillende criminele groeperingen. Vervolgens komt in paragraaf 3.3.2 de
relatie tussen de crimineel en de ingeschakelde derde aan bod; hoe komen
vrager en aanbieder van de desbetreffende goederen of diensten met elkaar
in contact en waarom werken derden mee?
3.3.1
Doelbewuste facilitering?
Het is weinig zinvol om voor iedere vorm van dienstverlening door een derde
na te willen gaan in hoeverre die derde zich bewust was van de criminele
doeleinden waarvoor hij werd ingeschakeld. De onderzochte zaken voorzien
vaak niet in de daarvoor benodigde informatie. Wanneer we er niet naar streven om voor alle zaken hieromtrent duidelijkheid te krijgen, kan echter wel in
93
94
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
grote lijnen een spectrum worden aangegeven. Dat spectrum omvat onwetende derden, dienstverleners die ‘geen vragen stellen’, derden die doelbewust meewerken en professionele facilitators.
Onwetendheid en standaarddienstverlening
In verschillende gevallen is het duidelijk dat een ondernemer niets meer doet
dan het leveren van een gewone, ‘standaard’-dienst, dat wil zeggen een
dienst die onder normale omstandigheden wordt geleverd en waarbij geen
afwijkende voorwaarden van toepassing zijn. Er is voor de desbetreffende
ondernemers dan over het algemeen geen reden om argwaan te krijgen.
Enerzijds gaat het hier om ondernemers die in alle openheid worden ingeschakeld maar dan wel zonder door hun klant – het criminele samenwerkingsverband – geïnformeerd te zijn over zijn bedoelingen. Hiervan is
bijvoorbeeld sprake in twee zaken waarin voor de opslag van respectievelijk
versnijdingsmiddelen en drugs gebruik wordt gemaakt van opslagbedrijven.
We geven hier een fragment uit één van die zaken.
Een crimineel samenwerkingsverband dat zich toelegt op de handel in
versnijdingsmiddelen voor harddrugs gebruikt voor opslag van de middelen zowel eigen voorzieningen als ruimtes van een transportbedrijf en van
een bekend opslagbedrijf. Beide bedrijven zijn niet op de hoogte van de
bedoelingen van hun klanten (één van de onderzochte casussen).33
Dezelfde ‘openheid’ zien we in een zaak die draait om handel in gestolen
auto’s. Een verdachte neemt kentekenplaten af bij een regulier bedrijf. Dit
bevreemdde dat bedrijf niet omdat de desbetreffende verdachte al langer in
de autohandel actief was (één van de onderzochte casussen). In andere
gevallen benadert het criminele samenwerkingsverband een dienstverlener
eveneens openlijk, maar moet de waarheid meer actief – en letterlijk – worden verborgen. Dit is onder meer het geval wanneer reguliere koeriers- of
transportbedrijven worden ingeschakeld door drugsorganisaties. Casus 26 en
91 zijn voorbeelden van zaken waarin de drugs onder of in andere producten
worden verborgen en de deklading vervolgens voor transport wordt aangeboden aan nietsvermoedende transporteurs.
Het criminele samenwerkingsverband exporteert hasj, xtc en BMK
(grondstof voor synthetische drugs) naar Engeland. De daders verbergen
de handelswaar onder reguliere goederen zoals zeep, handdoeken, autowas en dierenvoer. In Engeland zijn bedrijven opgezet die louter dienden
om de dekladingen in ontvangst te nemen. Per fax wordt aan een groot
ferrybedrijf opdracht gegeven de lading te verschepen. Dit bedrijf komt de
zending ophalen en levert deze af bij de daarvoor opgezette bedrijven. Na
ontvangst van de drugs wordt de deklading weer retour naar Nederland
33
In Put (2010) wordt verder ingegaan op het gebruik van opslagbedrijven door criminelen.
Afhankelijkheid van de omgeving
gestuurd, waar het tegen dumpprijzen op de markt wordt gebracht
(casus 26).
Werd in het voorgaande voorbeeld het transportbedrijf nog openlijk gevraagd
om een vracht te vervoeren, hoewel het belangrijkste deel van de lading dus
verborgen bleef, in een andere casus werd de smokkelwaar gewoonweg als
verstekeling aan boord gebracht. In dit geval is dus sprake van ‘dienstverlening’ zonder dat het desbetreffende bedrijf weet dat een klant van hem
gebruikmaakt.
Verschillende transportbedrijven die op Engeland rijden zijn zonder hun
medeweten gebruikt om gesmokkelde Chinezen naar dit land te transporteren. De te smokkelen personen worden op parkeerplaatsen die voor
iedereen toegankelijk zijn op huiftrailers geplaatst. Het zeil wordt opengemaakt waarna ongeveer 10 personen tussen de lading plaatsnemen
(casus 111).
‘Geen vragen stellen’
In andere zaken kan niet worden gezegd dat de ingeschakelde derde bewust
meewerkte, maar vond de dienstverlening wel plaats onder omstandigheden
of binnen een context die vragen had kunnen oproepen – vragen die echter
niet werden gesteld. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een notaris die wordt
ingeschakeld bij de (voorgenomen) gedwongen overdracht van aandelen.
Volgens de officier van justitie in deze zaak had de notaris een ‘lijdelijke
opstelling’. Een soortgelijke opstelling zien we, volgens het Openbaar Ministerie althans, ook bij een trustkantoor dat in een zaak betrokken is bij het
witwassen van geld, een betrokkenheid waarvan de strafrechtelijke verwijtbaarheid overigens niet is aangetoond.34 Het kantoor manipuleert de administratie van een vennootschap waarover zij het beheer voert waardoor het zicht
op het aandeelhouderschap wordt vertroebeld. In het requisitoir in de deze
zaak wordt de houding van de trustkantoren gekenschetst als ‘geen vragen
stellen’.35 Het ‘geen vragen stellen’ zien we ook in een drugszaak, waarin
drugsproducenten relatief makkelijk bij een chemisch bedrijf stoffen en
apparatuur konden aanschaffen.
Bij het bedrijf K in België werd weliswaar volgens de regels gewerkt, maar
er werden wel erg weinig vragen gesteld aan particulieren (waaronder
veel Nederlanders) die regelmatig chemicaliën en laboratoriummateriaal
34
35
Trustkantoren zijn zakelijke dienstverleners die tegen betaling het beheer voeren over het eigendom, bijvoorbeeld een vennootschap, van iemand anders. Zij worden nogal eens ingeschakeld door personen die vennootschappen in andere landen hebben opgericht of willen oprichten.
Christensen heeft het, wanneer hij schrijft over de rol van financieel-juridische dienstverleners, over de ‘willfully blind professional’ (2012, p. 333). Daarmee gaat hij uit van een professional die willens en wetens diensten
verleent aan personen met criminele bedoelingen. In de hier besproken voorbeelden kan zoals gezegd niet
worden gesproken over doelbewuste betrokkenheid.
95
96
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
bestelden en contant afrekenden. Verschillende verdachten in deze zaak
deden er bestellingen (één van de onderzochte casussen).
Doelbewust meewerken?
In sommige zaken zijn de omstandigheden waaronder of de wijze waarop
een dienst wordt geleverd of de aard van dienst zelf zodanig dat sprake lijkt
van doelbewust meewerken. Onderstaande casus is daar een voorbeeld van.
In de zaak fingeert een verdachte een legaal inkomen door ‘salaris’ te laten
storten door een bedrijf. Dat ‘salaris’ wordt echter door hemzelf contant
betaald.
A heeft gewerkt in (…). A blijkt daar al enige tijd niet meer te werken en
zou dus geen salaris meer moeten ontvangen. Toch ontvangt hij salaris op
zijn rekening van (…). A geeft zijn voormalige baas contant geld en deze
stort het vervolgens als salaris op zijn rekening (één van de onderzochte
casussen).
In veel zaken is niet met zekerheid te zeggen of de dienstverlener doelbewust
heeft gefaciliteerd, maar vormt de ‘ongebruikelijke manier van zakendoen’
daar wel een aanwijzing voor. Dit is het geval in onderstaande casus.
S is jurist en werkzaam bij een juridisch en fiscaal adviesbureau. Via de
Stichting Derdengelden van dat bureau verricht hij betalingen voor A.
A fungeert op zijn beurt als facilitator van drugsproducenten, waarvoor
hij bij legale bedrijven apparatuur en grondstoffen koopt. A geeft contant
geld dat hij krijgt van zijn criminele afnemers aan S. S betaalt vervolgens
via de derdengeldenrekening de rekeningen van A. Gedurende het onderzoek is het vermoeden ontstaan dat S deze constructie heeft bedacht (één
van de onderzochte casussen).
Hoewel dus in veel gevallen niet is vast te stellen of van doelbewuste medewerking sprake is, is er ook een categorie dienstverleners waarbij daar geen
twijfel over bestaat. Deze categorie, de professionele facilitators, komt hieronder aan bod.
Professionele facilitators
Onder professionele facilitators verstaan wij hier actoren die bewust diensten
verlenen aan verschillende criminele groeperingen en waarbij de dienstverlening aan criminele clientèle, blijkend uit de frequentie of de verdiensten, een
belangrijk deel uitmaakt van hun totale werkzaamheden. Het casusmateriaal
bevat verschillende voorbeelden van dergelijke professionele facilitators. Een
aantal van hen richt zich volledig op criminele klanten, anderen opereren op
een in beginsel legale markt.
Afhankelijkheid van de omgeving
Sommige goederen of diensten zijn feitelijk alleen toepasbaar voor criminele
doeleinden. Facilitators die op dergelijke terreinen actief zijn, richten zich
exclusief op personen in het criminele milieu. Dit is bijvoorbeeld het geval bij
het criminele samenwerkingsverband dat bestaat uit personen die hun functie op Schiphol misbruiken om drugssmokkel mogelijk te maken. In verschillende zaken zien we deze werkwijze terug. Voor in ieder geval één van die
zaken geldt dat het criminele samenwerkingsverband als professionele facilitator bestempeld kan worden. Medewerkers van onder meer de bagagekelder
op de luchthaven Schiphol zorgden dat cocaïne veilig Nederland binnenkwam. Het dossier laat zien dat dit ook met grote regelmaat gebeurde (of dat
daar pogingen toe werden ondernomen). Volgens de officier van justitie
werkten de daders voor verschillende opdrachtgevers in Zuid-Amerika
(casus 126). Ook voor paspoortvervalsers geldt dat hun dienst feitelijk vooral
door personen met illegale bedoelingen wordt afgenomen. Bovendien is ook
de dienst zelf – het vervalsen van paspoorten – bij hen inherent illegaal.
Soms zijn de diensten of goederen zelf niet illegaal, maar zijn er toch facilitators die zich gespecialiseerd hebben in het leveren ervan aan het criminele
milieu. Een voorbeeld hiervan is een facilitator die stoffen als paracetamol bij
de industrie inkocht en vervolgens verkocht aan drugshandelaren, die de
stoffen gebruikten als versnijdingsmiddel (één van de onderzochte casussen).
Een ander voorbeeld is een crimineel samenwerkingsverband dat zich had
toegelegd op het leveren van apparatuur en stoffen die weliswaar grotendeels
legaal zijn, maar, zeker in combinatie, ook zeer interessant zijn voor producenten van synthetische drugs.
De verdachten kopen bij tientallen legale bedrijven, waarvan de meeste
niet op de hoogte waren van het uiteindelijke doel, verschillende apparatuur en stoffen in. Vervolgens verkopen zij, al dan niet na bewerking, de
apparatuur en stoffen door aan criminele afnemers. Deze afnemers
gebruiken de geleverde waar voor het produceren van synthetische drugs.
Het blijkt dat onder meer het volgende is aangeschaft: roestvrij stalen
ketels, mengers, autoclaven, mengtrommels, een mengtank, dubbelwandige ketels, destillatieketels, frequentieregelaars, honderden kilo’s
talkpoeder, salpeterzuur, ammoniumchloride, microcellulose, (waterstof)generatoren, platinasnippers, kleurstoffen, bindingsmiddelen, elektromotoren, kogelkranen, tapkranen, een zinkvonkmachine, rondbodemkolven, teflonringen, siliconenringen, tabletteermachines, gaas, een graveermachine, een slijpmachine, een diamantschijf en een meetloep (één
van de onderzochte casussen).
Lang niet alle actoren die als professionele facilitator zijn te kenschetsen,
richten zich echter exclusief op criminele klanten. Verschillende facilitators
bedienen bijvoorbeeld zowel criminele als reguliere klanten. Dit hoeft ook
niet te verbazen aangezien juist de verbondenheid met de reguliere omge-
97
98
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
ving een facilitator tot een waardevolle partner maakt voor een crimineel
samenwerkingsverband. Een voorbeeld van een onderneming met een legale
bedrijfsvoering die ook levert aan criminelen zien we in één van de onderzochte casussen. De zaak draait om een ambachtsman die vrij exclusieve
vaardigheden bezit; de hoofdverdachte is namelijk glasblazer. Zijn criminele
clientèle voorziet hij van rondbodemkolven en verwarmingsmantels – apparatuur die van groot belang is voor de productie van synthetische drugs.
Glasblazer J voorziet personen van materiaal dat zij gebruiken om drugs
te produceren. Omdat glasblazen een vakmanschap is dat weinigen
beheersen, heeft hij een belangrijke rol voor deze criminele samenwerkingsverbanden. Rondbodemkolven worden standaard met één hals geleverd, maar voor de productie van synthetische drugs heb je kolven met
drie halzen nodig. Die maakt J voor deze afnemers. Ook levert hij hun
andere materialen, zoals verwarmingsmantels (één van de onderzochte
casussen).36
In het geval van de glasblazer werd de dienstverlener benaderd door de criminelen – in dit geval drugsproducenten. Er zijn verder ook geen aanwijzingen dat de bediening van criminele klanten bij hem voortkwam uit een weloverwogen, marketingtechnische strategie.
Van een dergelijke strategie lijkt bij sommige andere facilitators wel sprake.
De desbetreffende professionele facilitators opereren vanuit een in beginsel
legitiem bedrijf en leveren een in beginsel legitieme dienst. Zij leveren die
dienst echter onder voorwaarden die vooral voor personen met criminele
bedoelingen zeer aantrekkelijk zijn, wat dan ook de reden is dat hun klanten
voor een belangrijk deel uit criminele kringen afkomstig zijn. De voorwaarden waaronder klanten bij hen terecht kunnen, vormen wat hen van andere
partijen op de markt onderscheidt; het zijn hun unique selling points. Zij werken met andere woorden binnen een criminele niche in een overigens legale
markt. Voorbeelden zijn onder meer facilitators die opereren vanuit officiële
bedrijven, die het mogelijk maken om over woningen of auto’s te beschikken
die niet tot de gebruiker te herleiden zijn (vier casussen); een ideale dienstverlening voor daders die bijvoorbeeld contant geld willen kunnen besteden
aan een woning of een auto en/of die bijvoorbeeld een auto gebruiken voor
criminele activiteiten.37 Weer een ander bedrijf verhuurt mobiele telefoons
aan figuren uit het criminele milieu. Het laat de telefoons op naam van het
bedrijf zelf staan, waardoor het moeilijk is om erachter te komen wie er met
welk nummer belt. Op het moment dat bij het bedrijf door autoriteiten
36
37
Gerichte maatregelen tegen facilitering van drugsproductie door glasblazers lijken overigens resultaat te hebben gehad. Er is een aantal opsporingsonderzoeken uitgevoerd tegen glasblazers en de leden van deze
beroepsgroep zijn via een brief gewezen op de strafrechtelijke risico’s van het leveren van het desbetreffende
glaswerk. Uit ander opsporingsonderzoek is vervolgens gebleken dat drugsproducenten moeite hadden om
aan het benodigde glaswerk te komen (in Nederland althans).
Naylor bespreekt autohandelaren die auto’s verkopen voor cash geld en nalaten om een melding te doen terwijl dat gezien het bedrag wel zou moeten (Naylor, 2002, p. 138).
Afhankelijkheid van de omgeving
navraag wordt gedaan naar een nummer, wordt dat gemeld aan de desbetreffende persoon, die vervolgens een ander nummer neemt (één van de onderzochte casussen). In onderstaand fragment komt duidelijk naar voren dat in
dit geval een autoverhuurbedrijf zich wel bewust op het criminele deel van de
markt richt.
‘Een goede klant is een betalende klant. Hoe hun aan het geld komen kan
je zelf wel invullen.’ En: ‘Ik heb zeer sterke vermoedens dat een groot deel
van mijn klantenbestand werk doen die het daglicht niet kunnen verdragen. Ik maak dat op uit het feit dat ik regelmatig de politie op de zaak krijg
in verband met onderzoeken. Tevens zijn veel van mijn klanten vaak
overdag niet te bereiken. Ik doe gewoon mijn werk, ik verdien hier mijn
geld mee en dit is gewoon handel.’ Een andere betrokkene vindt het ook
geen probleem dat er criminele klanten tussen zitten, sterker het bedienen van criminelen is een niche in de markt waarop het bedrijf zich
bewust richt: ‘Er zijn natuurlijk mensen met zwart geld. We kunnen er wel
omheen draaien maar dat is het natuurlijk. De mogelijkheid om bij ons
contant te huren is wat ons onderscheidt ten opzichte van een Europcar
of Hertz’ (één van de onderzochte casussen).
Ten slotte is er nog een categorie van professionele facilitators waarbij de
geleverde dienst weliswaar inherent illegaal is, maar de klantenkring naast
criminele ook uit niet-criminele personen bestaat. Het gaat hier om ondergrondse bankiers. Ze opereren per definitie illegaal omdat ze geen bankvergunning hebben. Toch hebben zij ook vele legitieme klanten. Ondergronds
bankieren is dan ook een dienst die historisch en cultureel geworteld is binnen bepaalde gemeenschappen (zie paragraaf 6.3).
3.3.2
De relatie tussen crimineel en dienstverlener
We refereerden zojuist al aan de vergelijking tussen legaal ondernemerschap
en georganiseerde criminaliteit (illegaal ondernemerschap) die door sommigen wordt gemaakt. Zoals gezegd is Reuter (1983) waarschijnlijk het meest
bekend geworden met deze vergelijking, maar ook vele andere auteurs hebben vanuit dit perspectief over georganiseerde criminaliteit geschreven (bijvoorbeeld Haller, 1990; Liddick, 1999). Als één van de kenmerkende verschillen tussen legale en illegale markten wordt onder meer gewezen op de
onmogelijkheid voor een criminele ondernemer om te adverteren; in tegenstelling tot ondernemers op legale markten kan hij geen agressieve methoden
zoals reclame gebruiken om nieuwe klanten te bereiken (Reuter, 1983; Yeager, 2012, p. 10; zie ook Felson, 2006b, p. 11-12).38 Hetzelfde probleem geldt
38
In paragraaf 4.2.2 zullen we zien dat in een enkel geval wel degelijk intensief reclame wordt gemaakt. Het
gaat daar echter niet om een facilitator, maar om plegers van beleggingsfraude die via advertenties in de
media klanten werven – klanten die vervolgens worden opgelicht.
99
100
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
voor daders onderling; hoe vindt een crimineel een goede potentiële mededader of dienstverlener? Een criminele ondernemer die een capabele partner
wil vinden, kan niet zo makkelijk teruggrijpen op de Gouden Gids of Google,
althans niet wanneer hij iemand zoekt die vanwege de aard van de gevraagde
dienst op de hoogte zal zijn van de criminele bedoelingen.39 Zoekt hij daarentegen een reguliere ondernemer van wie hij als een ‘normale’ klant, dus zonder dat de ondernemer op de hoogte is van de ware bedoelingen, alleen een
standaarddienst of -goed wil afnemen, dan kan hij wel degelijk de Gouden
Gids of Google raadplegen. In de vorige paragraaf zagen we verschillende
voorbeelden van onwetende ondernemers die worden ingeschakeld, zoals
het ferrybedrijf dat het transport verzorgt van reguliere handelsgoederen
waaronder door de opdrachtgever drugs zijn verborgen.
In veel gevallen kan echter niet worden volstaan met reguliere en in beginsel
legale dienstverlening. Dan doet zich wel de vraag voor hoe vraag en aanbod
bij elkaar komen. In eerdere rapportages van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is al beschreven hoe daders dit probleem oplossen: via sociale relaties (zie bijvoorbeeld Kleemans et al., 2002, p. 41-43). In verschillende zaken
zien we dan ook dat een dienstverlener wordt gevonden binnen of via de
sociale relaties van een crimineel.
Het criminele samenwerkingsverband houdt zich bezig met oliefraude.
Via de paardensport komt een lid in contact met iemand die gebruikt
wordt om douanestempels valselijk op ‘geleidedocumenten’ te plaatsen
(één van de onderzochte casussen).
Beleggingsfraudeurs maken voor het wegsluizen van hun criminele
inkomsten onder meer gebruik van een leverancier van zogenoemde
plankvennootschappen.40 De hoofdverdachte(n) kende(n) hem al, maar
hoe is onduidelijk (één van de onderzochte casussen).
De hoofdverdachte binnen een groepering die zich bezighoudt met mensenhandel maakt gebruik van een advocaat. De hoofdverdachte leerde de
advocaat kennen toen laatstgenoemde hem bijstond in een echtscheiding. Later gebruikt de hoofdverdachte hem ook ten behoeve van zijn
mensenhandelactiviteiten. De advocaat was gemachtigd om het contact
met de vreemdelingenpolitie te onderhouden. Hij zorgde ervoor dat de
vrouwen aan- en afmeldingsstempels in hun paspoort kregen (één van de
onderzochte casussen).
Een crimineel perst miljoenen euro’s af van een vermogend zakenman.
Hij laat het geld wegsluizen door een andere vermogende zakenman,
39
40
De mogelijkheden die internet biedt voor het vinden van een facilitator zijn echter wel een stuk groter dan de
traditionele media.
Een ‘plankvennootschap’ is een reeds bestaande vennootschap waarin feitelijk vaak weinig activiteiten plaatsvinden en die gebruikt wordt voor onder meer het (formeel) onderbrengen van geld of andere bezittingen.
Afhankelijkheid van de omgeving
waarmee hij vermoedelijk in contact is gekomen via het slachtoffer (één
van de onderzochte casussen).
Soms weet een criminele groepering een in beginsel legitiem bedrijf steeds
verder de criminaliteit in te trekken. Dit is het geval in een zaak waarin op
grote schaal gebruik wordt gemaakt van dekmantel- en legale bedrijven. Het
criminele samenwerkingsverband maakt onder meer gebruik van bedrijven
om campers om te bouwen voor hasjsmokkel en om grondstoffen te bestellen voor de productie van synthetische drugs. Voor een deel richten de
hoofdverdachten de bedrijven zelf op. Zij maken echter ook gebruik van
andere bedrijven, bedrijven die eerst niet bij criminaliteit betrokken waren.
Via geldinjecties en contacten krijgen ze enkele bedrijven in hun greep en
betrekken ze mensen in de criminaliteit.
B en F zijn de hoofdverdachten in een crimineel samenwerkingsverband
dat zich bezighoudt met drugshandel en -productie. Geld wordt gepompt
in allerlei legale en dekmantelbedrijven om zich van de medewerking van
de bedrijven en bestuurders te verzekeren. De inzet van deze bedrijven
dient velerlei doelen en heeft meerdere functies. Zo was L eigenaar van
een reinigingsbedrijf en van een handelsonderneming. L opereerde in
eerste instantie volledig legaal. De contacten met de groep werden inniger
en er ontstond een zekere gebondenheid aan en loyaliteit naar de leiders
toen deze het bedrijf financieel steunden. De contacten met de reinigingsbranche waren voor de groep van belang in verband met de aankoop
van grondstoffen voor de productie van amfetaminen. De samenwerking
met B en F werd hechter en ten slotte werd L één van de hoofddaders (één
van de onderzochte casussen).
Over de beweegredenen van derden om goederen of diensten te verlenen aan
criminele groeperingen is niet veel bekend uit het onderzochte casusmateriaal. Wel blijkt dat geldelijk gewin, dat vermoedelijk een heel belangrijk motief
is achter de medewerking door derden, in ieder geval niet de enige drijfveer
is. Ook gebondenheid, dwang en onverschilligheid (of morele neutralisatie)
kunnen een rol spelen, zo blijkt uit de bestudeerde zaken.
Zojuist zagen we al een casus waarin een zekere afhankelijkheid en loyaliteit
(gebondenheid) richting de criminelen een rol leek te spelen bij de medewerking door een onderneming. Het casusmateriaal bevat ook voorbeelden
waarin (naast andere factoren) van dwang sprake lijkt. In één van de onderzochte casussen zien we een persoon die zich in eerste instantie vrijwillig
maar steeds meer gedwongen lijkt te ontwikkelen tot een ‘facilitator’.
Behalve, of in plaats van, geld, spelen ‘bij de groep willen horen’ en chantage
en bedreiging een belangrijke motiverende rol.
101
102
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
D is in het bezit van douanestempels en vervult daardoor een belangrijke
rol in de oliefraude en later tevens in andere delicten. De stempels zijn
oorspronkelijk afkomstig van C, een douaneambtenaar. Ook stelde D zijn
firma beschikbaar als ‘factuuradres’ voor papieren transacties, dit in verband met het opzetten van btw-fraude door B en J. D had contactuele
problemen. Hij vond de criminele contacten heel interessant en was heel
trots op zichzelf dat hij ‘erbij’ hoorde, ondanks het feit dat hij weinig
betaald kreeg. Hij wordt op enig moment ook door andere criminelen
benaderd die D erg goed denken te kunnen gebruiken. Ze chanteren hem
met melding aan de douane als hij niet ook voor hen gaat werken. D
wordt ook fysiek bedreigd. Uiteindelijk raakt D zo ook betrokken bij
(voorbereiding van) handel in sigaretten, HiFi-apparatuur, drugs en
wapens (één van de onderzochte casussen).
Ook een andere zaak, die draait om handel in gestolen auto’s, is een voorbeeld waarin vrijwillige medewerking lijkt te veranderen in gedwongen
medewerking.41
J is zeer vaardig in het omkatten van de gestolen voertuigen. J verklaarde
later dat hij tegen hoofdverdachte A had gezegd dat hij wilde stoppen met
omkatten. Hij vond zelf dat hij er ‘steeds dieper’ in terechtkwam. A begon
toen hem en zijn gezin te bedreigen. Behalve dreiging met doodschieten,
zei A ook hem, zijn zoontje en zijn vriendin door de knieën te schieten.
Uit angst hiervoor continueerde J zijn werkzaamheden. J is later ook
onder druk gezet tijdens detentie, door een andere crimineel, K. Tijdens
het luchten zag K dat J werd weggeroepen en vermoedde dat deze
gehoord zou gaan worden. Hij waarschuwde J dat hij niet loslippig moest
zijn. Later heeft K zijn woorden kracht bijgezet, door de ruiten te laten
ingooien bij J (één van de onderzochte casussen).
In sommige gevallen ten slotte lijkt de gevraagde medewerking concreet weinig om het lijf te hebben of wordt deze door de ‘dienstverlener’ niet als ernstig ervaren. Vanuit een zekere onverschilligheid, of omdat de gevraagde
dienst moreel is geneutraliseerd, is het dan makkelijk om mee te werken.
Toch kan ook een ‘kleinigheid’ van grote betekenis zijn voor degene die erom
vraagt. In een zaak zien we een zakenman die zich niet alleen schuldig maakt
aan het witwassen van miljoenen euro’s maar ook belastingfraude pleegt. De
werkwijze bij de belastingfraude komt erop neer dat verbouwingen aan panden die gebruikt worden als woonhuis, worden opgevoerd als verbouwingen
aan kantoorpanden, waardoor belastingvoordeel ontstaat. In totaal benadeelt hij daarmee de belasting voor een half miljoen euro. Hij schakelt daar
41
Soms zijn er vermoedens van dwang, maar kunnen die niet worden hard gemaakt. Dat is het geval in de zaak
waarin een afperser het door hem afgeperste geld wegsluist via een zakenman. De zakenman ontkent zijn
witwasfunctie en gaat dus ook niet in op eventuele achterliggende motieven. Het dossier bevat echter wel
aanwijzingen dat hij werd gedwongen om mee te werken (casus 136).
Afhankelijkheid van de omgeving
ook derden bij in. Zo vraagt hij een relatie om de verbouwing die op dat
moment in het woonhuis van de relatie plaatsvindt, weg te schrijven onder
het adres van een kantoorpand. De relatie èn de aannemer gaan daarmee
akkoord. De relatie, die mogelijk niet op de hoogte was van alle bedoelingen
van de zakenman, verklaart als volgt.
‘Zoals ik al eerder verklaarde moesten de kosten van de verbouwing aan
mijn woning (…), zo veel mogelijk geboekt worden op (kantoorpand
hoofdverdachte). Dit conform instructie van (de hoofdverdachte). De
aannemer heeft hieraan, onder geen enkel protest, medewerking verleend. Dit versterkte bij mij ook het gevoel dat het allemaal niet zo ernstig
was’ (één van de onderzochte casussen).
3.4
Recapitulatie
Binnen een crimineel samenwerkingsverband moeten verschillende deeltaken worden verzorgd. Deze liggen op het gebied van: de infrastructuur; het
voorzien in apparatuur en stoffen; financiële, juridische en administratieve
diensten; en afscherming, beveiliging of promotie.
In de onderzochte zaken zien we dat criminele samenwerkingsverbanden
een aantal infrastructurele deeltaken zelf uitvoeren, namelijk de opslag en in
mindere mate het transport van vooral drugs en grondstoffen. Bij ruimten die
daders gebruiken om elkaar (en klanten) te ontmoeten, zien we een gemengd
beeld; sommige samenwerkingsverbanden, vooral op het terrein van ondergronds bankieren, beschikken zelf over dergelijke ruimten, andere gebruiken
ruimten die van derden zijn. Bij de overige onderdelen van het criminele
bedrijfsproces zien we dat vaker een beroep wordt gedaan op de omgeving
van een crimineel samenwerkingsverband. Dit geldt het sterkst voor een heel
specifiek infrastructureel proces, namelijk het veilig binnenloodsen van
drugs en mensen via luchthavens, en voor het verschaffen van apparatuur en
stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. Ook voor financiële,
juridische en administratieve diensten wordt vaak de hulp van derden ingeschakeld. Het gaat dan om juridische adviezen en diensten en het verschaffen van bijvoorbeeld paspoorten. In mindere mate geldt het ook voor het witwassen van criminele inkomsten. En ten slotte wordt ook voor specifieke
activiteiten ter afscherming, beveiliging of promotie vaak een beroep gedaan
op anderen. Verder is er een klein aantal groeperingen dat omschreven zou
kunnen worden als universele zelfdoeners; criminele samenwerkingsverbanden die voor verschillende of alle deeltaken van het bedrijfsproces zelfvoorzienend zijn.
Bij de keuze die criminele samenwerkingsverbanden moeten maken tussen
het zelf uitvoeren van een deeltaak of juist het inschakelen van personen of
bedrijven uit de omgeving, lijken ook, of misschien vooral, pragmatische
103
104
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
overwegingen een rol te spelen. Wanneer we kijken naar de deeltaken die
vrijwel altijd worden uitbesteed, zien we dat het gaat om taken die de meeste
criminele samenwerkingsverbanden simpelweg niet kunnen uitvoeren: het
binnenloodsen van drugs en mensen via luchthavens en het verschaffen van
apparatuur en stoffen die nodig zijn voor het produceren van drugs. De afwezigheid van eigen mogelijkheden op deze terreinen zorgt ervoor dat voor
andere overwegingen, zoals het streven naar zo veel mogelijk winst of een zo
klein mogelijk risico, weinig ruimte is. Aan de andere kant beschikken sommige criminele samenwerkingsverbanden over zoveel eigen middelen – de
universele zelfdoeners – dat voor hen juist het ‘zelf doen’ van verschillende of
alle deeltaken een voor de hand liggende uitkomst is. Ook bij hen zullen
andere overwegingen misschien geen rol (meer) spelen.
De actoren waarvan criminele samenwerkingsverbanden gebruikmaken zijn
zich daar zeker niet in alle gevallen bewust van. Zo is het in verschillende
gevallen duidelijk dat een ingeschakelde ondernemer niets meer doet dan
het leveren van een gewone, ‘standaard’-dienst, dat wil zeggen een dienst die
onder normale omstandigheden wordt geleverd en waarbij geen afwijkende
voorwaarden van toepassing zijn. Er is voor de desbetreffende ondernemer
dan over het algemeen geen reden om argwaan te krijgen. Een opslagbedrijf
waar een ruimte wordt gehuurd door een groepering die er vervolgens drugs
of bepaalde stoffen in opslaat, kan daar een voorbeeld van zijn. Er is echter
ook een categorie van dienstverleners bij wie de omstandigheden waaronder
of de context waarbinnen een klant opereert vragen had kunnen oproepen –
vragen die de desbetreffende dienstverlener echter niet stelt. Soms zijn die
omstandigheden zodanig dat van doelbewust meewerken sprake lijkt te zijn,
hoewel dat vaak niet met zekerheid is vast te stellen.
Die zekerheid is er wel bij een categorie van dienstverleners die het bedienen
van criminele clientèle op min of meer beroepsmatige wijze uitvoert; de professionele facilitators. Sommige professionele facilitators richten zich volledig
op criminele klanten, zoals de criminele groepering waarvan de leden hun
werkzaamheden in onder meer de bagagekelder van een luchthaven misbruiken om cocaïne veilig binnen te loodsen. Anderen opereren op een in
beginsel legale markt en hebben zowel criminele als reguliere klanten. De
glasblazer die aan ‘normale’ klanten levert maar tevens sterk gespecialiseerd
glaswerk en andere goederen verkoopt aan verschillende drugsproducenten,
is daar een voorbeeld van. In zijn geval waren het de criminele klanten die
hèm benaderden, en wel vanwege zijn vrij schaarse ambachtelijke vaardigheden. Bij andere facilitators is sprake van een meer actieve, bijna marketingtechnische strategie. Zij beschikken niet, zoals de glasblazer, over bijzondere
vaardigheden en leveren vrij alledaagse diensten. Zij leveren die dienst echter
onder voorwaarden die vooral voor personen met criminele bedoelingen zeer
aantrekkelijk zijn. De voorwaarden waaronder klanten bij hen terecht kunnen is wat hen van andere partijen op de markt onderscheidt; het zijn hun
unique selling points. Voorbeelden van dergelijke facilitators die opereren in
Afhankelijkheid van de omgeving
een criminele niche zijn bedrijven die het mogelijk maken om over woningen
of auto’s te beschikken die niet tot de gebruiker te herleiden zijn.
In het onderzochte casusmateriaal zien we dat de dienstverleners waarvan
een dader gebruikmaakt, althans degenen die bewust meewerken, vaak
afkomstig zijn uit zijn sociale netwerk; ze worden dus vaak gevonden in reeds
bestaande relaties.
Geldelijk gewin is vermoedelijk een belangrijke drijfveer voor personen en
bedrijven om diensten te verlenen aan criminele samenwerkingsverbanden.
De onderzochte zaken bevatten echter ook voorbeelden waarin dienstverlening plaatsvond vanuit loyaliteit, afhankelijkheid of dwang.
105
4
Contactpunten tussen illegaliteit en
legaliteit
In hoofdstuk 3 bleek dat criminele samenwerkingsverbanden in veel gevallen
een beroep doen op personen en bedrijven uit hun omgeving. Vaak brengt
dat met zich mee dat er contact wordt gemaakt met ‘de bovenwereld’. Een
drugscrimineel bijvoorbeeld is voor grondstoffen of versnijdingsmiddelen in
veel gevallen afhankelijk van reguliere bedrijven. Maar ook daders die zelf
voorzien in de goederen en diensten die nodig zijn voor het criminele
bedrijfsproces, staan daarbij vaak in verbinding met de legaliteit. Dit laatste is
bijvoorbeeld het geval wanneer een dader zijn eigen (op papier) reguliere
garagebedrijf gebruikt om criminele inkomsten wit te wassen.
Een crimineel samenwerkingsverband moet dus soms stappen zetten in de
legaliteit, en wel zodanig dat de criminele activiteiten afgeschermd blijven.
Tijhuis publiceerde in 2006 een proefschrift over verbindingen tussen illegale
en legale actoren in de misdaad (Tijhuis, 2006). In zijn studie maakt hij
onderscheid tussen verschillende niveaus waarop een dergelijke interface
zich kan bevinden. In dit hoofdstuk gebruiken wij een soortgelijke, maar wel
enigszins aangepaste indeling voor contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit.42
Het contactpunt kan ten eerste liggen op het niveau van een persoon. In paragraaf 4.1 bespreken we vier categorieën van personen die met elkaar gemeen
hebben dat zij een positie hebben in de reguliere samenleving en beschikken
over kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden die van grote waarde kunnen
zijn voor een crimineel samenwerkingsverband. Het gaat om: financiële specialisten; notarissen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren.
Een tweede niveau waarbinnen de verbinding kan worden gemaakt, is het
niveau van de onderneming (paragraaf 4.2). Een voorbeeld van een onderneming die als contactpunt tussen illegaliteit en legaliteit dient, is het
genoemde gebruik van een dekmantelbedrijf om een drugstransport te faciliteren. Een ander voorbeeld is de inzet van een (op papier) regulier bedrijf als
tussenschakel om bij chemische of farmaceutische bedrijven bepaalde
grondstoffen of versnijdingsmiddelen te kopen.
Ten derde kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die een
bepaalde gemeenschap biedt. In paragraaf 4.3 bespreken we een aantal van
die gemeenschappen. Het kan dan gaan om subculturele gemeenschappen
zoals sommige motorclubs of woonwagenkampen (Huisman & Jansen, 2012),
bepaalde etnische (deel)groeperingen, maar ook om een beroepsgroep of
economische sector waarbinnen een sterke ‘ons kent ons’-mentaliteit heerst,
zoals de vastgoedsector (Van de Bunt et al., 2011). Wat deze gemeenschappen
gemeen hebben is dat zij contacten, expertise en/of logistieke voorzieningen
bieden die benut kunnen worden voor georganiseerde criminaliteit. Boven42
Tijhuis onderscheidt personen, organisaties en jurisdicties. Op basis van het casusmateriaal hanteren wij hier
een aangepaste indeling: personen; ondernemingen (organisaties); gemeenschappen; en door overheden
gecreëerde voorzieningen.
108
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
dien kennen in ieder geval sommige van deze gemeenschappen een sterke
sociale cohesie en beschikken ze in sommige gevallen over relatief afgesloten
locaties, wat de afscherming ten goede komt.
Een vierde en laatste niveau is dat van door overheden gecreëerde voorzieningen. In paragraaf 4.4 bespreken we daar twee voorbeelden van: het misbruik
van reguliere voorzieningen in Nederland (misbruik van de asielprocedure
door mensensmokkelaren); en het misbruik van fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties (‘belastingparadijzen’) voor witwasdoeleinden.
Een kenmerk dat een aantal ‘contactpunten’ deelt, is dat de criminele samenwerkingsverbanden gebruikmaken van beperkingen in het toezicht of het
toezicht weten te omzeilen. De rol van ontbrekend of inadequaat toezicht is
het onderwerp van paragraaf 4.5. Criminele samenwerkingsverbanden profiteren van contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit, maar het gebruik van
die contactpunten brengt ook risico’s met zich mee voor een criminele groepering. Deze komen aan bod in paragraaf 4.6. Paragraaf 4.7 bevat een recapitulatie.
Voordat we hieronder de verschillende niveaus van contactpunten tussen
de illegaliteit en legaliteit met voorbeelden verhelderen, moeten nog drie
opmerkingen worden gemaakt over de bedoelingen waarmee dit hoofdstuk
is geschreven. De eerste opmerking betreft de keuze van voorbeelden van
onder meer personen en gemeenschappen die kunnen dienen als contactpunt. Die voorbeelden zijn gekozen omdat de desbetreffende actoren,
beroepsmatig of anderszins, mogelijkheden in zich dragen die goed van pas
kunnen komen bij georganiseerde criminaliteit. Dat zij die mogelijkheden
hebben, maakt hen echter natuurlijk nog niet crimineel. Crimineel worden zij
pas wanneer zij die mogelijkheden doelbewust gaan benutten.
Daarmee zijn we bij een tweede punt gekomen waarbij een kanttekening
gemaakt moet worden; de verwijtbaarheid van de betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit zoals die in het te bespreken casusmateriaal naar voren
komt. Soms is die verwijtbaarheid zonneklaar, bijvoorbeeld wanneer een
medewerker van de bagagekelder op Schiphol een tas met cocaïne uit de
bagagestroom pikt om de controles te omzeilen. Vaak is echter de verwijtbaarheid geheel afwezig of simpelweg niet vast te stellen, zoals de advocaat
die op verzoek van een cliënt aangeeft waar de grenzen van de wet liggen bij
de handel in bepaalde stoffen. Verwijtbaarheid is dan ook niet een criterium
dat is gebruikt bij de invulling van dit hoofdstuk. Het criterium was of personen, gemeenschappen en andere actoren, al dan niet bewust, van waarde
kunnen zijn voor de totstandbrenging van georganiseerde criminaliteit.
Ten derde merken we op dat we geen uitspraken kunnen doen over de
omvang van de betrokkenheid bij georganiseerde criminaliteit. Het is namelijk niet bekend in hoeverre de door ons onderzochte casussen representatief
zijn voor alle gevallen. In samenhang daarmee moet ook worden beseft dat
wij in het casusmateriaal gezocht hebben naar voorbeelden waarin van
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
betrokkenheid sprake is. Onze analyses waren niet gericht op ‘negatieve’
voorbeelden, zoals een medewerker van de bagagekelder die een verzoek om
drugs binnen te loodsen afwijst. Dergelijke voorbeelden kunnen meestal ook
niet worden gevonden omdat het casusmateriaal bestaat uit opsporingsonderzoeken en de opsporing meestal is gericht op wat wèl is gebeurd. Onze
analyses zijn kortom dus niet gericht op het vaststellen van de mate waarin
verschillende maatschappelijke actoren betrokken zijn bij georganiseerde
criminaliteit. Ook zijn ze niet gericht op het beoordelen van de verwijtbaarheid ervan. De analyses zijn primair gericht op het beschrijven van hoe die
actoren in een aantal gevallen een faciliterende rol kunnen spelen.
4.1
Een persoon als contactpunt
Personen kunnen op verschillende manieren een interface vormen tussen de
georganiseerde criminaliteit enerzijds en de legaliteit anderzijds. Zoals
gezegd bespreken we hier vier categorieën van personen die vanwege hun
meestal beroepsmatig verkregen kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden
als contactpunt kunnen fungeren. Het gaat om: 1) financiële specialisten, die
van waarde zijn voor criminele samenwerkingsverbanden door specifieke
kennis en soms ook vanwege de mogelijkheid om via bijvoorbeeld een bedrijvenstructuur geld wit te wassen; 2) notarissen en advocaten, die vanwege
specialistische kennis, witwasmogelijkheden (derdengeldenrekening) of
bepaalde exclusieve bevoegdheden van nut kunnen zijn; 3) luchthavenpersoneel, dat in sommige zaken als gevolg van zijn bevoegdheden een belangrijke
rol speelt bij de invoer van drugs en bij mensensmokkel/-handel,43 en (4) corrupte ambtenaren, zoals medewerkers van politie, douane of andere overheidsdiensten die met hun informatiepositie of bevoegdheden een bijdrage
kunnen leveren aan onder meer de afscherming van criminele activiteiten.
4.1.1
Financiële specialisten
In verschillende zaken zien we dat criminele samenwerkingsverbanden het
verzorgen van de geldstromen of fiscale of financiële kwesties uitbesteden
aan individuele specialisten. Deze specialisten leveren de volgende diensten:
het investeren en doorsluizen van vermogen; het verrichten van transacties;
het oprichten van rechtspersonen; het verzorgen van contacten met de
Belastingdienst; en het fiscaal afschermen van vermogen. De financiële specialisten opereren vaak zelfstandig en soms hebben ze een uitgebreide
bedrijvenstructuur achter zich. Het gaat in ieder geval steeds om een enkel
persoon waarmee het criminele samenwerkingsverband in contact staat,
43
Ook havenpersoneel kan een dergelijke rol spelen. Over hen biedt het casusmateriaal echter minder informatie (zie paragraaf 4.1.3).
109
110
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
waardoor de ‘financiële man of vrouw’ dus fungeert als persoonlijke interface
voor de criminele groepering.
Deze specialisten bestaan uit accountants, boekhouders, belastingadviseurs
– waaronder zich ook enkele ex-medewerkers van de Belastingdienst bevinden – en vermogensbeheerders. Dergelijke personen met een rol zoals zojuist
omschreven zien we onder meer in casus 7, 24, 30, 38, 63, 70, 90, 99 en 121. In
de meeste van die zaken verleent de specialist zijn diensten aan drugscriminelen, een enkele keer gaat het om het beheren van afgeperst geld.
In de twee onderstaande casussen zien we de rol van respectievelijk een adviseur en boekhouder.
Na de blokkering van een Zwitserse bankrekening kwam belastingadviseur Z in beeld. Deze bedacht een constructie om een andere persoon
naar voren te schuiven als rechthebbende (casus 24).
Hoofdverdachte C laat al jaren zijn administratie verzorgen door dezelfde
boekhouder. De boekhouder opent een bankrekening in België voor C en
zijn vrouw en verricht transacties. Zo zorgt hij bijvoorbeeld voor een aandelenportefeuille van € 1.000.000 (casus 30).
Soms verloopt het witwassen via een vermogensbeheerder of zakenman die
via een groot aantal rechtspersonen en (andere) bezittingen een sterke positie heeft in de bovenwereld. Dergelijke personen kunnen, wanneer ze bereid
zijn (al dan niet vrijwillig) om zich met misdaadgeld in te laten, van grote
waarde zijn voor een dader. Eén van de onderzochte casussen draait om een
zakenman die miljoenen euro’s heeft witgewassen. Van belangrijke waarde
voor zijn witwasactiviteiten was de omvangrijke en complexe structuur aan
vennootschappen die hij bezat. Net zo belangrijk was dat hij een ‘nette
zakenman’ was en dat hij opereerde in de luwte. Dat maakte hem een aantrekkelijke interface tussen illegaliteit en legaliteit. In het requisitoir tegen de
verdachte is dit als volgt verwoord.
‘Er is niemand in het dossier die hem in verbinding zou hebben gebracht
met valsheid in geschrift, oplichting, witwassen en belastingfraude. Integendeel, veel getuigen staken de hand voor hem in het vuur. (…) (De verdachte was) niet alleen onbekend, hij was ook het toonbeeld van
onkreukbaarheid, met wereldwijde contacten en goed thuis in het werken
met offshores (één van de onderzochte casussen)’.
4.1.2
Notarissen en advocaten
Notarissen en advocaten behoren tot een categorie van dienstverleners waar
personen in bepaalde situaties gebruik van moeten maken, omdat dat wettelijk is voorgeschreven of omdat dat vanwege de benodigde expertise moeilijk
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
anders kan. Zo kunnen bepaalde goederen en rechtspersonen alleen van
eigenaar wisselen wanneer daar een notaris bij is betrokken. Daarnaast laten
verdachten in strafzaken zich doorgaans, hoewel daar geen verplichting voor
geldt, vertegenwoordigen door een advocaat.
Notarissen en advocaten leveren om een aantal redenen relevante en/of aantrekkelijke diensten voor de georganiseerde criminaliteit en zòuden een ideale brugfunctie kunnen vervullen.
Advocaten verdedigen verdachten in straf- en ontnemingszaken of kunnen
personen adviseren omtrent de juridische toelaatbaarheid van bepaalde handelingen. Notarissen zijn verder betrokken bij vastgoedtransacties en de
oprichting en overdracht van rechtspersonen, handelingen die ook worden
uitgevoerd in bepaalde witwasconstructies. Verder genieten beide beroepsgroepen het verschoningsrecht en hebben zij een geheimhoudingsplicht ten
aanzien van de informatie die zij met hun clientèle uitwisselen. Bovendien
geldt in beginsel dat informatie moet worden vernietigd die met bijzondere
opsporingsmethoden is verzameld en onder het verschoningsrecht valt van
advocaten, notarissen, artsen of geestelijken. Opgenomen telefoongesprekken tussen een verdachte en een advocaat of notaris moeten dan ook worden
vernietigd en kunnen niet in een strafzaak worden gebruikt. Een verdachte
die de afgeschermde status van deze zogenoemde geheimhoudersgesprekken weet te gebruiken voor criminele doeleinden kan daar groot voordeel uit
halen. Verder beschikken zowel advocaten als notarissen over een derdengeldenrekening, die gebruikt wordt om namens een cliënt bepaalde financiële
transacties te verrichten, zoals het overmaken van de overeengekomen aankoopprijs van een huis. Ook deze derdengeldenrekeningen hebben een bijzondere status en zijn in zekere zin dus afgeschermd, hetgeen gebruiksmogelijkheden voor criminelen met zich meebrengt.44 Ten slotte kan ook de
respectabiliteit van het notariaat en de advocatuur worden misbruikt door
criminelen. De uitstraling van eerbaarheid en betrouwbaarheid die deze
beroepsgroepen hebben, kan doorwerken op een cliënt, wanneer deze bijvoorbeeld door een notaris of advocaat wordt geïntroduceerd bij een bank.
Een cliënt met criminele bedoelingen zou zichzelf zo van een legitiem voorkomen kunnen voorzien (PEO, Bijlage X, 1996; Lankhorst & Nelen, 2005).
Vanwege de genoemde mogelijkheden van deze beroepsgroepen, en in het
geval van strafrechtadvocaten ook vanwege de criminele achtergrond van
een deel van de klanten, vormen zij in potentie een risicogroep; dat wil zeggen dat ze kans lopen om met personen in aanraking te komen die hen voor
criminele doeleinden willen gebruiken. Dat is de reden waarom deze
beroepsgroepen in dit hoofdstuk worden besproken.
44
Recentelijk is de beschermde status van de derdengeldenrekening van notarissen ingeperkt en is er een
beperkte informatieplicht ingevoerd (Wet van 24 november 2011, Staatsblad 2011, 557). Krachtens deze wet
moeten notarissen in bepaalde gevallen informatie verstrekken over het betalingsverkeer dat via de derdengeldenrekening verloopt.
111
112
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Voorgaand onderzoek
Ten behoeve van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden
heeft Van de Bunt onderzoek gedaan naar de rol van vrije beroepsbeoefenaren in de georganiseerde criminaliteit. Hij maakte daarbij onderscheid tussen
verwijtbare betrokkenheid in enge en verwijtbare betrokkenheid in ruime
zin. Van het eerste type is sprake als een notaris of advocaat in strafrechtelijke
zin betrokken is bij misdrijven van het criminele samenwerkingsverband. Bij
verwijtbare betrokkenheid in ruimere zin is het niet zo dat de notaris of advocaat welbewust meewerkt aan strafbare handelingen maar heeft hij niet voldoende zorgvuldigheid in acht genomen om misbruik van zijn diensten te
voorkomen.
Voor de periode 1990-1995 kwam Van de Bunt tot in totaal 29 gevallen van
verwijtbare betrokkenheid in ruimere zin van advocaten. Daarnaast waren er
nog verschillende gevallen naar voren gekomen waarbij de betrokkenheid
een sterk ‘zou-karakter’ had en waarbij de juistheid niet aangetoond kon
worden. Geïnterviewde rechercheurs meldden verder nog dat het meestal
niet komt tot vervolging van advocaten. Het Openbaar Ministerie zou daarin
terughoudend zijn. Voor wat betreft de notarissen komt het onderzoek tot
dertien gevallen (PEO, Bijlage X, 1996).
Lankhorst en Nelen hebben enige tijd later eveneens onderzoek gedaan naar
de betrokkenheid van notarissen en advocaten en bij georganiseerde criminaliteit. Zij gebruikten daarbij dezelfde definitie als Van de Bunt. Over de
periode 1996-2001 constateerden zij ten aanzien van elf advocaten een vermoeden van verwijtbaarheid in enge zin. Daarvan zijn er vijf vervolgd, hetgeen resulteerde in drie veroordelingen en twee vrijspraken. Bij de notarissen
kwamen zij tot acht gevallen waarin vermoedens bestonden van verwijtbaarheid in enge zin, waarvan vier notarissen zijn vervolgd en veroordeeld. De
omvang van verwijtbare betrokkenheid in ruime zin konden de door Lankhorst en Nelen ondervraagde respondenten niet aangeven, hoewel ze wel
aangaven met regelmaat zaken tegen te komen waarin notarissen en advocaten de zorgvuldigheidsnorm niet in acht nemen (Lankhorst & Nelen, 2005,
p. 33-35). De auteurs merkten hierbij op dat het aantal zaken waarschijnlijk
niet indicatief is voor de omvang van het probleem. Binnen de opsporing zou
nogal terughoudend worden omgegaan met onderzoek naar ‘foute’ notarissen en advocaten. Wanneer een vertegenwoordiger van deze beroepsgroepen
in een opsporingsonderzoek in beeld komt, wordt hij slechts zelden zelf als
verdachte aangemerkt. Deze terughoudendheid zou het gevolg kunnen zijn
van de beperkingen die gelden vanwege het verschoningsrecht en de geheimhoudingsplicht die voor notarissen en advocaten gelden en het hoge afbreukrisico. Verder zou de financiële recherche niet sterk ontwikkeld zijn, hetgeen
ook remmend werkt op het aantal zaken dat aan het licht kan komen. Ook
kunnen notarissen en advocaten voor verschillende criminele samenwerkingsverbanden werken, waardoor de diensten van een klein aantal van deze
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
beroepsbeoefenaren aan relatief veel criminelen ten goede kunnen komen
(Lankhorst & Nelen, 2005, p. 47).
Betrokkenheid van notarissen en advocaten in de bestudeerde zaken
In verschillende zaken die voor de eerste tot en met vierde ronde van de
monitor zijn bestudeerd, zien we signalen van mogelijke betrokkenheid van
notarissen en/of advocaten bij georganiseerde criminaliteit. Het gaat daarbij
om notarissen en advocaten die mogelijk op een verwijtbare manier betrokken zijn bij het handelen van verdachten, maar ook om gevallen waarin verwijtbaar gedrag van deze beroepsbeoefenaren in eerste instantie niet aan de
orde is maar waarin zij toch, actief of passief, een opvallende rol hebben
gespeeld. Wij hanteren hier dan ook een wat bredere invalshoek dan in het
onderzoeksverslag van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden. Hier gaat het vooral om de functie die een notaris of advocaat,
bewust of onbewust, heeft vervuld binnen een crimineel samenwerkingsverband en niet zozeer om de mate van verwijtbaarheid.
Vaak blijft het overigens bij vermoedens van betrokkenheid, omdat de signalen niet verder worden uitgezocht of omdat onduidelijk is wat er met de signalen is gedaan.45 Verder geldt dat, zoals ook al in de inleiding van dit hoofdstuk is opgemerkt, op basis van het casusmateriaal geen uitspraken kunnen
worden gedaan over de omvang van de betrokkenheid van de genoemde
beroepsgroepen. Dat is ook niet de bedoeling van deze paragraaf; het gaat
alleen om het inventariseren van de mogelijke verschijningsvormen van die
betrokkenheid.
Notarissen
In relatief weinig van de door ons onderzochte zaken zien we dat een notaris
een rol speelt. Zoals gezegd kan het gebruik van de derdengeldenrekening
van een notariskantoor aantrekkelijk zijn wanneer een crimineel samenwerkingsverband geld wil wegsluizen. In een zaak waarin met de aanbesteding
en verkoop van vastgoed is gefraudeerd, is dat ook gebeurd. Ook legt de notaris afspraken vast die tussen leden van het criminele samenwerkingsverband
worden gemaakt.
Notaris J is juridisch adviseur van twee bedrijven van de hoofdverdachten. Deze hoofdverdachten plegen miljoenenfraude met vastgoedprojecten. Zo worden onder meer bij een te realiseren project veel te hoge kosten in rekening gebracht. De overwinsten – de criminele verdiensten –
worden in eerste instantie ‘geparkeerd’ bij een vennootschap. Vervolgens
wordt het overgemaakt naar de derdengeldenrekening van notaris J. Daar
blijft het een half jaar staan, in de hoop dat de geldstroom en uiteindelijk
45
Meer in het in het algemeen geldt dat in de dossiers vaak in het midden wordt gelaten hoe de betrokkenheid
van ‘professionals’ uit de reguliere omgeving, zoals notarissen, advocaten, trustkantoren en financiële adviseurs, moet worden geduid in termen van verwijtbaarheid.
113
114
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
dus de fraude niet ontrafeld wordt. Via de derdengeldenrekening moet
het terechtkomen bij de twee bedrijven van de hoofdverdachten, onder
meer via valse facturen. Daarnaast heeft de notaris de verdachten ondersteund door onderlinge afspraken vast te leggen (één van de onderzochte
casussen).
Bovenstaande casus is echter één van de zeer weinige voorbeelden in de door
ons onderzochte zaken waarin een notaris daadwerkelijk als verdachte wordt
aangemerkt. In verschillende gevallen gaan de vermoedens niet verder dan
‘twijfels’, is er ‘geen concreet bewijs’ of reiken de ‘verwijten’ jegens de notarissen niet verder dan ‘enige gemakzucht’ of een ‘lijdelijke opstelling’. Deze
laatste kwalificatie is volgens het Openbaar Ministerie van toepassing op een
notaris in een afpersingszaak.
De afpersing behelsde onder meer de voorgenomen gedwongen verpanding van aandelen in een recreatiepark ter voldoening van een fictieve
schuld. De verpandingsakte werd getekend op een notariskantoor. In die
verklaring werd tevens een boetebepaling opgenomen die voorschreef dat
A, degene die werd afgeperst, een boeterente moest betalen indien hij
voor een bepaalde datum niet aan zijn verplichtingen had voldaan. Die
datum was op het moment dat de boetebepaling werd opgenomen echter
al verstreken (één van de onderzochte casussen).
Notarissen kunnen behalve door daders ook door slachtoffers van georganiseerde criminaliteit worden gebruikt. In bovenstaande casus is A namelijk op
dezelfde dag dat hij de notariële verpandingsakte ondertekende naar een
andere notaris gegaan om daar een verklaring af te geven omtrent de ware
toedracht van de verpanding.
A, degene die voor miljoenen euro’s wordt afgeperst, gaat op de dag van
het tekenen van de verpandingsakte bij notaris D, naar notaris M om een
verklaring af te geven. In die verklaring is onder meer het volgende opgenomen: ‘(…) Aldaar werd ik gedwongen een onherroepelijke volmacht te
geven en te tekenen waarbij de aandelen in Recreatiepark (…) zouden
worden verpand aan (…) voor een fictieve schuld van (…) aan (…) en een
gefingeerde schuld van (…) aan (…).’ De verklaring eindigt met deze zin:
‘Mocht ik toch worden geliquideerd dan verzoek ik notaris M deze verklaring aan de politie te overhandigen.’ Een jaar later wordt A inderdaad vermoord, waarna notaris M de verklaring aan de politie overhandigt (één
van de onderzochte casussen).
Advocaten
Advocaten wordt in vergelijking met notarissen in meer zaaksdossiers een rol
toegedicht. Hieronder bespreken we een aantal gevallen waarin een advocaat
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
door een crimineel samenwerkingsverband mogelijk is gebruikt ten behoeve
van criminele activiteiten. Wanneer in dossiers advocaten naar voren komen
die mogelijk betrokken zijn bij georganiseerde criminaliteit, dan valt hun
(veronderstelde) rol doorgaans onder één van de volgende noemers: advisering ten aanzien van de strafrechtelijke grenzen van handelen; het verlenen
van een schijn van betrouwbaarheid; afscherming; ondersteuning bij mensenhandel/-smokkel; en witwassen. In verreweg de meeste van de gevallen
die we in de dossiers zijn tegengekomen, is geen sprake van strafrechtelijk
vastgestelde verwijtbaarheid, dat wil zeggen dat voor zover bekend niet is
komen vast te staan dat de advocaat zich strafbaar heeft gedragen. In sommige zaken was er helemaal geen aanleiding om van strafbare gedragingen
uit te gaan. In andere zaken waren er wel reëel bestaande vermoedens van
verwijtbaarheid, maar waren deze (op het moment dat de zaak werd bestudeerd) nog niet onderzocht door het opsporingsteam of was het onduidelijk
wat er met de signalen was gedaan.
In een aantal zaken zien we dat advocaten adviezen geven of andere diensten
leveren die omschreven zouden kunnen worden als het aangeven van de
strafrechtelijke grenzen van bepaald handelen. Het lijkt daarbij om legitieme
dienstverlening te gaan die door het criminele samenwerkingsverband wordt
gebruikt om met zijn (illegale) handelen zo dicht mogelijk binnen de wettelijke grenzen te blijven.
In één van de onderzochte casussen profiteren verdachten van de winstgevendheid van drugshandel zonder zelf direct in drugs te handelen. Zij doen
dat door drugshandelaren stoffen te verkopen die gebruikt worden om drugs
mee te versnijden. Deze stoffen zijn in beginsel niet verboden, maar doelbewust meewerken aan drugshandel is dat wel. Voordat zij de handel beginnen,
vragen ze een advocaat om advies.
Twee verdachten die versnijdingsmiddelen hebben verkocht aan drugshandelaren hebben, voordat ze hun ‘bedrijf’ begonnen, overlegd met een
advocaat. De advocaat heeft, aldus de verdachten, in een brief uiteengezet in hoeverre de handel in bepaalde op zichzelf legale stoffen binnen de
grenzen van de wet valt. In de brief geeft, aldus een proces-verbaal, de
advocaat aan dat handel in middelen die niet onder de Wet geneesmiddelenvoorziening, de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Warenwet vallen, in beginsel vrij is en niet strafbaar. Tegelijkertijd wijst hij op
‘het probleem van art. 10a Opiumwet’ en noemt een arrest van de Hoge
Raad uit 2002: handel in middelen waarmee harddrugs worden versneden
is ingevolge art. 10a Opiumwet wel degelijk strafbaar.46 Als men zou leveren aan een bedrijf lijkt er volgens de advocaat geen probleem te zijn,
maar ‘leveringen aan natuurlijke personen onder verdachte omstandigheden blijft evenwel riskant’, aldus de advocaat in de brief. Met die brief
als leidraad hebben de verdachten vervolgens hun handel opgezet. De
46
Hoge Raad, 8 oktober 2002, LJN AE5613.
115
116
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
advocaat is in het onderzoek niet aangemerkt als verdachte; het gaat om
een legitieme brief aan zijn cliënt, waarin hij op bepaalde feiten en risico’s
wijst. De twee verdachten zijn wel veroordeeld (één van de onderzochte
casussen).
Ook in een andere zaak zien we dat verdachten een advocaat inschakelen om
zoveel als mogelijk de (veronderstelde) wettelijke ruimte voor, in dit geval de
productie van nieuwe drugs, te benutten.
Verdachten doen verschillende keren bestellingen voor chemicaliën en
laboratoriummateriaal bij een Belgisch chemisch bedrijf. Op enig
moment komt verdachte F met het verzoek om voor € 45.000 een product
te fabriceren dat op dat moment op de nominatie staat om verboden te
worden vanwege de mogelijkheid om er drugs mee te produceren. F overlegt daarbij een door een advocaat opgemaakte brief waarin staat dat de
stof legaal is volgens informatie van Volksgezondheid en Justitie. Uiteindelijk durft geen enkel laboratorium de stof te produceren omdat het in
diverse stadia van de aanmaak uiterst explosief is (één van de onderzochte casussen).
In een andere casus verleent een advocaat ook juridische ondersteuning, in
dit geval bij contracten, maar wordt hij ook gebruikt om een schijn van
betrouwbaarheid te verlenen aan oplichtingspraktijken.
Het criminele samenwerkingsverband haalde klanten over geld te investeren in de valutahandel, om zich deze gelden vervolgens wederrechtelijk
toe te eigenen. Na telefonische benadering van klanten en toezending van
brochures gingen buitendienstmedewerkers bij de mensen langs met
Engelstalige contracten en een goed verhaal. De verhalen stonden haaks
op de inhoud van het contract dat door de klant ondertekend moest worden. R was advocaat van hoofdverdachte D. R was aanwezig bij besprekingen met medewerkers die klanten moesten werven. Hij verklaarde dan
tegenover medewerkers dat alles legaal en prima in orde was. Niet alle
medewerkers waren op de hoogte van de fraude en sommigen waren best
kritisch. R moest ook sommige, naïeve, directeuren van telemarketingkantoren overtuigen dat alles kon en legaal was. Verder bemoeide hij zich
met het doorspreken van de contracten, die heel goed opgesteld waren.
Met de tekst van de wurgcontracten in de hand konden ze eventuele lastige vragen van klanten moeiteloos pareren, want deze hadden ze zelf
ondertekend. Het is echter erg moeilijk te bewijzen dat de advocaat niet te
goeder trouw was. Hij wordt dan ook niet als verdachte aangemerkt (één
van de onderzochte casussen).
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
In verschillende dossiers zijn er aanwijzingen dat een advocaat, of zijn voorzieningen, gebruikt wordt ter afscherming van verdachten. Zo wordt in een
aantal zaken vermeld dat verdachten via een advocaat inzage hebben in de
zaaksdossiers en/of verklaringen van andere verdachten.
A, een verdachte in een drugszaak, vertelt dat advocaat K een vriendschappelijke relatie heeft met hoofdverdachte R. Verder verklaarde hij:
‘Op een gegeven moment moest ik twee processen-verbaal kopiëren
inzake de moord op (…) en de strafzaak tegen (…) en deze stukken heb ik
bij K opgehaald.’ Ook verklaart de verdachte dat K hem had gevraagd om
een vuurwapen. ‘Dit vuurwapen (…) heb ik (…) naar K gebracht en afgegeven aan K persoonlijk.’ Tijdens huiszoeking in de woning van R werden
inderdaad twee zaaksdossiers met betrekking tot de genoemde zaken
aangetroffen en in beslag genomen (één van de onderzochte casussen).
Kennis van de verklaringen van medeverdachten, vooral wanneer die medeverdachten weten dat hun verklaringen terecht zullen komen bij bijvoorbeeld
de leidende figuur binnen een crimineel samenwerkingsverband, kan worden gebruikt ter afscherming van het eigen criminele handelen. Onderstaande casus is daar een voorbeeld van.
De verdachten uit de groep willen wel verklaringen afleggen, maar dan
zonder de aanwezigheid van advocaten, want die zijn in dienst bij hoofdverdachte K (één van de onderzochte casussen).
De voorzieningen van een advocaat kunnen ook op een nog veel directere
wijze worden gebruikt voor het afschermen van strafbare gedragingen. In één
casus zien we dat een hoofdverdachte in een afpersingszaak het kantoor van
de advocaat gebruikt voor de afpersingspraktijken, voor zover bekend geheel
buiten medeweten van de advocaat om. Het gebruik van het kantoor zal een
overrompelend effect hebben gehad op het slachtoffer, maar het stelde de
daders bovendien ook in staat om de afpersing letterlijk buiten beeld en
gehoor van de opsporing te houden.
De afgeperste persoon, G, wordt op enig moment gebeld vanuit het advocatenkantoor en gevraagd om naar het pand van zijn raadsman te komen.
Aangekomen in het advocatenkantoor wordt G niet opgewacht door zijn
raadsman maar door zijn afpersers, die hem onder meer met een vuurwapen bedreigen (één van de onderzochte casussen).
In een aantal dossiers is sprake van mogelijke betrokkenheid van advocaten
bij mensenhandel/-smokkel. Hun wordt dan een rol toegedicht bij onder meer
het verkrijgen van een verblijfsvergunning, zoals in onderstaande casus.
117
118
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Advocaat Z was betrokken bij het regelen van schijnhuwelijken, het aanvragen van vergunningen tot verblijf bij partner, en was tevens bemiddelaar en adviseur van verdachten B en E. Hij wist dat één van de vrouwen
die garant stond voor E zich prostitueerde. In verband met het verkrijgen
van een verblijfsvergunning voor E raadde hij aan dat zij een eerbaar
beroep moest vermelden en ervoor moest zorgen dat het aantoonbaar
was dat ze € 800 per maand aan inkomsten had. Onbekend is hoe deze
zaak wat betreft de advocaat is afgehandeld (één van de onderzochte
casussen).
Verder worden advocaten in een aantal zaken in verband gebracht met vermoedens van witwassen. Zo kunnen advocaten worden ingezet om buitenlandse rechtspersonen op te richten die worden gebruikt om vermogens af te
schermen, zoals in één van de onderzochte casussen (waarbij het echter niet
duidelijk is of de advocaat doelbewust meewerkte aan het verhullen van vermogens). In een andere zaak wordt een advocaat daadwerkelijk als verdachte
van witwassen aangemerkt. Hij zou onder meer een derdengeldenrekening
hebben laten gebruiken (één van de onderzochte casussen). De uitkomst van
het onderzoek is onbekend. In weer een andere zaak wordt melding gemaakt
van een advocaat die eveneens onderwerp van strafrechtelijk onderzoek is
geweest vanwege verschillende verdenkingen van witwassen. Deze advocaat
wordt echter vermoord (één van de onderzochte casussen). In onderstaande
casus is een advocaat betrokken bij verdachte overboekingen.
L, de verdachte in een Spaans witwasonderzoek, kocht op enig moment
een aantal vennootschappen in Spanje. Op de bankrekening van een vennootschap werd in totaal $ (…) gestort door verder onduidelijke buitenlandse vennootschappen en ook werd $ (…) contant gestort door L zelf.
De Spaanse bank vroeg om nadere gegevens, waarop L verwees naar een
Nederlandse advocaat; G. G overlegt vervolgens stukken aan de bank en
verklaart dat het gaat om geld voor een lening en voor de export van fruit.
De Spaanse politie vermoedt dat het geld uit misdrijf afkomstig is en dat
er sprake is van witwassen. In het onderzoek naar witwassen dat de Spanjaarden doen, komen diverse financiële verbanden naar voren met verdachten in een Nederlands onderzoek naar cocaïnehandel. Op het
moment van dataverzameling liep het onderzoek naar de rol van advocaat G nog (één van de onderzochte casussen).
Advocaten kunnen adviezen verstrekken omtrent financiële constructies of
diensten verlenen ten behoeve van betalingen of het oprichten van rechtspersonen, maar soms lijkt van een meer directe, persoonlijke betrokkenheid
sprake, bijvoorbeeld wanneer een advocaat een constructie onder zijn eigen
naam of die van zijn kantoor ‘wegschrijft’. Zo zou een advocaat beschikken
over een discotheek die is gefinancierd met geld van een hoofdverdachte in
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
een cocaïnezaak, hetgeen hem onderwerp van onderzoek maakt (één van de
onderzochte casussen). In een andere zaak wordt een advocaat aanvankelijk
verdacht van verschillende vormen van betrokkenheid bij een drugsorganisatie, althans er bestaan op zijn minst vermoedens over. Later blijft daar alleen
een gedraging van over die waarschijnlijk het doel had om een verdachte een
ogenschijnlijk legale bron van inkomsten te geven.
F is advocaat. Een verdachte, J, uit een crimineel samenwerkingsverband
dat xtc produceert en verhandelt, verklaart aanvankelijk dat F op verschillende manieren bij de productie betrokken is. Zo zou F opdrachtgever en
organisator zijn van de xtc-productie in twee laboratoria en zouden chemicaliën op het kantoor van F zijn opgehaald. Ook zou J door cliënten van
F zijn opgezocht en bedreigd toen er tussen hen beiden problemen
waren. Later trekt J zijn verklaring echter in. Ook een tap op de telefoon
van F en een huiszoeking in zijn kantoor leveren geen bewijzen voor de
genoemde feiten op. Wel is komen vast te staan dat F een chemicus valselijk op de loonlijst heeft gezet van zijn advocatenkantoor, waarvoor hij
ook wordt vervolgd (één van de onderzochte casussen).
Zowel in het onderzoek ten behoeve van de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden als door Lankhorst en Nelen is geconstateerd dat
politie en justitie terughoudend zijn met het instellen van onderzoek naar
advocaten. In de analyses van zaken die voor de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn verricht, is geen expliciete aandacht besteed aan de mate
waarin binnen de opsporing terughoudend wordt omgegaan met signalen
omtrent de rol van advocaten. Wel is duidelijk dat, hoewel ook een aantal
advocaten wel degelijk voorwerp van onderzoek is gemaakt of als verdachte
is aangemerkt, in verschillende zaken signalen van mogelijke verwijtbare
betrokkenheid van advocaten niet verder zijn onderzocht. Opsporingsonderzoeken genereren echter vrij vaak ‘zijpaden’ die niet worden ‘uitgerechercheerd’, ook als er geen advocaten in het spel zijn.
Behalve dat er binnen een opsporingsonderzoek noodzakelijkerwijs prioriteiten moeten worden gesteld, geldt in het geval van onderzoek naar advocaten
dat daar extra complicaties voor de opsporing aan verbonden zijn, zoals het
verschoningsrecht en de beperkingen voor de inzet van opsporingsmiddelen.
Verder geldt een groter afbreukrisico; in vergelijking met onderzoek naar
andere verdachten geldt bij onderzoek naar advocaten een grotere kans op
onrust (binnen de beroepsgroep of politiek), imagoschade of andere negatieve bijeffecten. Terughoudendheid, althans ‘extra zorgvuldigheid’, wordt
dan ook expliciet voorgeschreven in een aanwijzing van het College van procureurs-generaal over de toepassing van opsporingsbevoegdheden en
dwangmiddelen tegen advocaten (Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen advocaten, Staatscourant, 2011,
nr. 4981).
119
120
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Een enkele keer wordt in een zaak expliciet duidelijk dat een advocaat aanvankelijk onderwerp van onderzoek is geweest maar dat dit tot niets heeft
geleid. In onderstaande casus komt goed de specifieke problematiek naar
voren die kan spelen wanneer een advocaat als verdachte wordt aangemerkt.
In een onderzoek naar drugssmokkel wordt op enig moment advocaat G
als verdachte aangemerkt omdat hij mogelijk als opdrachtgever betrokken zou zijn bij een drugstransport. Het eerste vermoeden ontstond naar
aanleiding van een tapgesprek. De verdachten gaven via de telefoon aan
elkaar door wat mogelijke data waren voor een drugstransport. Op een
keer gebeurde dat via de advocaat van één van de verdachten. Zoals in
dergelijke gevallen is voorgeschreven, trad de officier van justitie in overleg met de Deken van de Orde van Advocaten over het afgeluisterde
gesprek waaraan de advocaat deelnam. De Deken was van oordeel dat het
gesprek onder het verschoningsrecht valt. De gesprekken werden vernietigd. Bovendien werd binnen het Openbaar Ministerie van hogerhand
besloten dat het onderzoek stopt vanwege het afbreukrisico. Het traject
eindigde aldus (één van de onderzochte casussen).
Zoals gezegd is vaak echter ook onduidelijk of de gedragingen van een advocaat wel echt verwijtbaar, laat staan strafbaar zijn. Tegelijkertijd geldt dat duidelijkheid daaromtrent pas verkregen kan worden als er onderzoek wordt
gedaan. De combinatie van signalen die op zichzelf nog niet eenduidig te
kwalificeren zijn enerzijds en een terughoudendheid om de signalen te
onderzoeken anderzijds, komt terug in het volgende fragment.
Een advocaat, V, van één van de verdachten is volgens de recherche ‘niet
helemaal zuiver op de graat’. Bij huiszoeking wordt een kwitantie gevonden waaruit blijkt dat E deze raadsman meer dan € 35.000 contant heeft
betaald. Deze contante betaling had V aan de Deken moeten melden. Dit
heeft hij waarschijnlijk niet gedaan. Door het team wordt dit echter niet
geverifieerd; de melding geschiedt misschien alsnog, meende de recherche. Uit taps blijkt verder dat de raadsman een nacht in de woning van E
heeft doorgebracht (één van de onderzochte casussen).
Hiermee zijn de verschillende rollen die advocaten in de onderzochte zaken
(mogelijk) hebben gespeeld in kaart gebracht. Soms lijkt het daarbij te gaan
om legitieme dienstverlening, zoals het aangeven van de wettelijke grenzen
bij het handelen in bepaalde stoffen. In andere gevallen zijn er vermoedens
dat de advocaat in kwestie doelbewust ondersteuning gaf bij criminele activiteiten. Deze vermoedens worden echter maar in een klein aantal gevallen
strafrechtelijk onderzocht. Hierbij kan terughoudendheid van politie en justitie om onderzoek te doen naar deze beroepsgroep een rol spelen.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
4.1.3
Luchthavenpersoneel
Voor criminele samenwerkingsverbanden die internationaal handel drijven
zijn lucht- en zeehavens belangrijke logistieke knooppunten. Personen die
werkzaam zijn in deze havens vormen daarom in potentie een zeer waardevol contactpunt tussen de illegaliteit en de legaliteit. Zo kunnen zij ervoor
zorgen dat personen of goederen buiten de controles om het land in komen.
De onderzochte zaken bieden in dit verband meer informatie over luchthaven- dan over zeehavenpersoneel. Dat kan liggen aan de selectie van zaken
die wij hebben bekeken, maar de oorzaak kan ook zijn dat bij de smokkel via
zeehavens de daders minder afhankelijk zijn van meewerkend personeel. Op
deze plaats gaan we alleen in op luchthavenpersoneel.
Het onderzochte casusmateriaal bevat verschillende voorbeelden waarin
luchthavenpersoneel zijn bevoegdheden misbruikt in dienst van drugssmokkel- of mensensmokkelorganisaties. In casus 16, 43, 58, 98, 102 en 126 worden medewerkers op of rondom een Nederlandse luchthaven – schoonmakers, stewards, of medewerkers in de bagagekelder of de vrachtafdeling –
ingezet om drugszendingen ongezien binnen te brengen. Onderstaande
casus is een voorbeeld van een zaak waarin medewerkers van de bagagekelder een dergelijke rol spelen (Zie ook Van de Bunt & Kleemans, 2007,
p. 81-85).
De betrokkenen werkten voor een afhandelingsbedrijf in de bagagekelder
van Schiphol. Koffers werden door de verzendende partij op Curaçao
gevuld. De verzendende persoon gaf van te voren aan hoe de koffer eruit
zag en op welke plaats in de container deze koffer zich bevond. Hoofdverdachte J was coördinator bagageafhandeling bij een afhandelingsbedrijf.
Vanuit die functie was hij in staat om bepaalde medewerkers op een
bepaald moment een dienst te laten draaien, hetgeen nodig was wanneer
er een container met cocaïne binnen kwam. In de bagagekelder wordt de
koffer vervolgens uit de container gehaald. In deze koffer zit een rugtas
met cocaïne, die eruit wordt gehaald waarna de koffer weer terug in het
systeem wordt gezet en vervolgens wordt doorgestuurd – over het algemeen betrof het transferbagage. De rugtas met de cocaïne wordt door een
van de medewerkers van het afhandelingsbedrijf van airside naar landside
gebracht. Eenmaal op landside, waar veel verkeer in en uit rijdt, wordt de
rugtas overgedragen aan een andere medewerker van de organisatie die
de drugs met een auto wegrijdt (casus 102).
Beroepsgroepen die op of rondom luchthavens werkzaam zijn, kunnen ook
‘van pas komen’ voor bijvoorbeeld mensensmokkelactiviteiten of vormen
van mensenhandel waarbij het slachtoffer ook het land binnengesmokkeld
moet worden. Zo zijn er drie zaken uit de eerste ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit waarin schoonmakers op Schiphol mensensmokkel
121
122
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
mogelijk maken; door personen vanuit de transitruimte naar buiten te sluizen (casus 1), door bij personen de paspoorten in te nemen voordat zij bij de
controles aankomen en asiel aanvragen (casus 33); of door een te smokkelen
persoon via de personeelsdoorgang voorbij de controles te krijgen (casus 34).
4.1.4
Corrupte ambtenaren
Het hebben van een corrupt contact binnen bijvoorbeeld politie, justitie of de
douane kan van grote waarde zijn voor een groepering die actief is in de georganiseerde criminaliteit. Corrupte contacten kunnen een specifieke rol spelen bij cruciale schakels in een handelsketen, bijvoorbeeld wanneer een
douanier ervoor zorgt dat een lading drugs ongemerkt langs de controles
komt. De genoemde ambtenaren kunnen echter ook worden gebruikt voor
meer algemene afschermingsdoeleinden. Zo zou een contact bij de politie
bijvoorbeeld kunnen worden gebruikt om op de hoogte te geraken van
opsporingsactiviteiten. In verschillende zaken zijn er signalen van mogelijke
betrokkenheid van Nederlandse of buitenlandse ambtenaren (van onder
meer de politie, douane of justitie). Meestal blijft het bij mogelijke betrokkenheid, aangezien maar voor weinig gevallen bekend is dat de betrokkenheid
ook strafrechtelijk is vastgesteld. In veel zaken is onvoldoende bewijs en/of
blijft onbekend in hoeverre nu echt sprake was van corruptie. Dit kan komen
omdat signalen niet verder zijn onderzocht, omdat een zaak is geseponeerd
of omdat we de afloop niet te weten zijn gekomen aangezien die afloop er
nog niet was tijdens onze periode van dataverzameling en/of omdat signalen
van corruptie direct naar gespecialiseerde eenheden worden overgedragen.
Behalve het burger-luchthavenpersoneel dat in de vorige paragraaf is besproken, zijn vanzelfsprekend ook overheidsdienaren als politie- en douanepersoneel op en rondom luchthavens van potentieel grote waarde voor transitcriminaliteit. Zij hebben, meer nog dan het genoemde burgerpersoneel,
beroepsmatig bepaalde exclusieve bevoegdheden die criminele samenwerkingsverbanden die internationaal handel drijven goed kunnen gebruiken, en
soms simpelweg nodig hebben. De mogelijke betrokkenheid van ambtenaren
op en rondom Nederlandse of buitenlandse luchthavens komt dan ook terug
in verschillende zaken, vooral op het gebied van drugshandel en mensensmokkel/-handel. Zo zijn er vermoedens van (indirecte) betrokkenheid van
Nederlandse douaniers of een marechaussee bij drugssmokkel (of smokkel
van geld voor drugshandelaren) via Schiphol in drie zaken. In vijf zaken
bestaan dergelijke vermoedens ten aanzien van ambtsdragers op of rondom
buitenlandse luchthavens. Ook hier geldt echter dat het meestal blijft bij vermoedens; voor zover bekend monden veel signalen niet uit in concrete
zaken, laat staan veroordelingen.
Ook bij de smokkel van (of handel in) mensen is het passeren van grenzen of
meer in het in het algemeen het verkrijgen van toegang tot een land, een cruciale schakel in het criminele bedrijfsproces. Ook daar kunnen ambtenaren
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
bij betrokken zijn. Zo zou in één van de onderzochte casussen een gemeenteambtenaar voorzien in zogenoemde aan- en afmeldingsstempels. In een
andere casus zou een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) worden ingeschakeld bij naturalisaties. Betrokkenheid van buitenlandse ambtenaren bij het verkrijgen van visa of paspoorten zou spelen in
drie zaken. In weer een andere casus, een mensenhandelzaak, zouden politieambtenaren in Nigeria vrouwen zonder identiteitsbewijs in het vliegtuig
hebben laten stappen. In vier zaken van mensensmokkel-/handel ten slotte
hebben buitenlandse ambtenaren mogelijk een rol gespeeld bij het veilig
passeren van landsgrenzen.
Behalve op heel specifieke logistieke knooppunten, kunnen corrupte contacten een meer algemeen tactisch doel dienen, namelijk het neutraliseren van
aandacht en acties van autoriteiten jegens het criminele samenwerkingsverband, bijvoorbeeld door geïnformeerd te worden over een op handen zijnde
inval of door het doorgespeeld krijgen van andere informatie. Vermoedens
van dergelijke betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren van meestal de
politie of de marechaussee zijn er in veertien zaken. In al die gevallen zou het
gaan om het doorspelen van informatie door een of meerdere ambtenaren
aan het criminele samenwerkingsverband. Een enkele keer leidt dit tot een
veroordeling (één van de onderzochte casussen). Maar veel vaker blijft het bij
vermoedens. Soms ontstaan die vermoedens omdat feiten of omstandigheden lijken te suggereren dat de daders wel geïnformeerd moeten zijn. De twee
onderstaande casussen, respectievelijk een drugs- en een afpersingszaak, zijn
hier voorbeelden van.
Volgens het team was er een lek. Dit bleek omdat de hoofdverdachte een
lijst had van het zogenoemde ‘drugspandenoverleg’. Het lek is echter niet
achterhaald (één van de onderzochte casussen).
A, het slachtoffer in een afpersingszaak, verklaart tegenover de CIE dat G,
de afperser, goede contacten binnen justitie en politie heeft en zo over
veel informatie kan beschikken. Zo zou G binnen drie dagen na een liquidatie in het criminele milieu al over afgelegde verklaringen beschikken.
A zou ze zelf gelezen en gezien hebben. In dezelfde zaak wordt vertrouwelijke CIE-informatie naar een landelijke krant gelekt (één van de onderzochte casussen).
Signalen over corrupte contacten ter afscherming met buitenlandse ambtenaren van justitie, politie of het leger zijn er in dertien casussen. Bij deze
signalen van corruptie van buitenlandse ambtenaren gaat het om het doorspelen van informatie, het neutraliseren van getuigenverklaringen, het beïnvloeden van rechterlijke beslissingen en het vrijkopen van een gevangene.
Ten opzichte van de signalen van betrokkenheid van Nederlandse ambtenaren valt dus een belangrijk verschil op, namelijk dat de Nederlandse signalen
123
124
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
alleen betrekking hebben op het doorspelen van informatie terwijl de buitenlandse signalen meer omvatten. Ook hier geldt overigens weer het voorbehoud dat het gaat het om mogelijke betrokkenheid van ambtenaren.
Ten slotte nog een opmerking over de waarde en de betrouwbaarheid van de
informatie die criminelen via corrupte ambtenaren verkrijgen. Eén van de
problemen waarmee ondernemers op een criminele markt worden geconfronteerd, is de onvoorspelbaarheid en onbetrouwbaarheid van de andere
spelers op die markt – de andere criminelen. Efficiënt zaken doen tussen
daders wordt nogal eens bemoeilijkt omdat afspraken niet worden nagekomen, toegezegde leveringen niet kunnen worden waargemaakt of omdat er
bedrog in het spel is (Kruisbergen et al., 2011, p. 405-406). Onderstaande
casus laat zien dat dergelijke problemen ook kunnen spelen op dat segment
van de markt waarop criminelen informatie van ‘platte’ politieambtenaren
(denken te kunnen) kopen.
J is een ex-politieman die het deed voorkomen over corrupte contacten te
beschikken via welke hij toegang had tot politie-informatie. Hij produceerde echter alleen valse, door hem zelf opgemaakte informatie (één van
de onderzochte casussen).
De onderzochte zaken bevatten dus aanwijzingen voor het bestaan van corrupte contacten tussen criminelen enerzijds en ambtenaren anderzijds. Van
de meeste signalen weten we echter niet hoe hard het vermoeden van een
corrupt contact nu feitelijk is. Wanneer een crimineel samenwerkingsverband daadwerkelijk een corrumperend contact heeft met bijvoorbeeld een
politieambtenaar, is dat van potentieel grote waarde voor het samenwerkingsverband en evenzo schadelijk voor het opsporingsapparaat. De als laatste aangehaalde casus, die waarin een ex-politieman valse informatie verstrekte, toont echter aan dat het hebben van contact niet in alle gevallen
betekent dat een crimineel zich daarmee ook effectief kan afschermen.
4.2
Een onderneming als contactpunt
Het gebruik van (op papier) reguliere ondernemingen als contactpunt naar
de legaliteit komt in veel zaken voor. Het gaat daarbij zowel om ondernemingen die in beheer zijn van het criminele samenwerkingsverband zelf als om
ondernemingen van derden. Beide komen hieronder in afzonderlijke paragrafen (4.2.1 en 4.2.2) terug. Vooral het gebruik van externe ondernemingen
(paragraaf 4.2.2) wordt niet heel uitgebreid besproken omdat het onderwerp
ook al aan bod is geweest in hoofdstuk 3 (paragraaf 3.3). Hier spitsen we het
gebruik van externe ondernemingen toe op een heel specifieke categorie,
namelijk bedrijven die actief zijn op het gebied van de media.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
4.2.1
Het gebruik van eigen ondernemingen
Ondernemingen kunnen voor criminele samenwerkingsverbanden verschillende functies vervullen. We bespreken er drie: de logistieke ondersteuning
van het criminele bedrijfsproces; de legitimering van verschillende activiteiten die onderdeel uitmaken van dat bedrijfsproces; en het witwassen van criminele inkomsten.47,48
Logistieke ondersteuning
In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.1) is naar voren gekomen dat criminele samenwerkingsverbanden eigen bedrijven gebruiken voor verschillende infrastructurele doeleinden. In het casusmateriaal zien we voorbeelden van eigen
bedrijven die ingezet worden voor opslag maar vooral voor vervoer en voor
het ontmoeten van mededaders en/of klanten. Zo wordt in een casus een
eigen recyclingbedrijf gebruikt voor de opslag van spullen voor de productie
van amfetaminen en tevens voor besprekingen met mededaders (casus 113).
Het directe gebruik van eigen bedrijven zien we vaker wanneer het om vervoer gaat. In een mensensmokkelzaak gebruikt een dader de bus van zijn
im-/exportbedrijf om illegalen mee te vervoeren (casus 1). De vrachtwagens
die in een andere casus ladingen hasj vervoeren, rijden onder de vlag van een
transportbedrijf waarvan één van de verdachten directeur is (casus 11). In
een andere drugszaak wordt speciaal voor het vervoer van hasj een reisbureau opgericht, onder welke naam een touringcar transporten tussen Nederland en Marokko verzorgt (casus 28). Het criminele samenwerkingsverband
in weer een andere zaak gebruikt eveneens eigen transportbedrijven voor het
vervoer van heroïne (casus 86). Verder zien we bij verschillende criminele
samenwerkingsverbanden dat zij zelf in dekladingen voorzien om smokkelwaar te verbergen. Dit aspect van het vervoer komt in de volgende subparagraaf (legitimering en verhulling) aan bod.
Het gebruik van eigen bedrijven voor het ontmoeten van klanten en mededaders zien we onder meer bij ondergrondse bankiers. Deze ‘bankiers’
maken vaak gebruik van winkels die, behalve als bijvoorbeeld kleding- of
telecomwinkel, fungeren als ‘loket’ voor klanten. In de winkels kunnen die
klanten hun geld brengen of ophalen en/of instructies krijgen. Ook kunnen
de personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het ondergronds bankieren (de daders) in de winkels overleggen. Voorbeelden van winkels met een
dergelijke ontmoetingsfunctie voor ondergrondse bankiers zien we in casus
65, 95, 112, 146 en 150 (zie ook paragraaf 6.3). Het gebruik van eigen ruimtes
47
48
Bruinsma en Bovenkerk onderscheidden in een rapport voor de Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden de faciliterende, de legitimerende, de witwas- en de spenderende functie van ondernemingen
(PEO, Bijlage IX, 1996). Omdat het begrip ‘faciliteren’ ook betrekking zou kunnen hebben op witwassen,
gebruiken we bij eerstgenoemde functie een andere term. De spenderende functie laten we hier buiten
beschouwing.
De bedrijven die hieronder worden besproken zijn ‘eigen’ ondernemingen in de zin dat zij in de praktijk ter
beschikking staan aan de desbetreffende criminele samenwerkingsverbanden. Dat wil echter niet altijd zeggen dat zij ook het formele eigendom zijn van die criminele samenwerkingsverbanden.
125
126
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
voor de ontmoetingsfunctie zien we ook, maar wel in mindere mate, bij
andere delictsoorten. Zo wordt daarvoor een winkel, kantoor, koffiehuis of
hotel, dat in bezit of beheer is van de verdachten zelf, gebruikt in mensensmokkelzaken (casus 34 en 53), drugszaken (casus 87 en 92) en in een fraudezaak (casus 142).
Legitimering en verhulling
Wanneer een eigen onderneming wordt gebruikt om het logistieke proces te
ondersteunen, heeft dezelfde onderneming vaak ook een legitimerende functie. De ondergrondse bankier die bijvoorbeeld een telecomwinkel gebruikt
om klanten te ontvangen vervult daarmee een logistieke functie, maar de
winkel dient tegelijkertijd ter legitimering van de in- en uitlopende mensen;
de handel in belkaarten die op de gevel prijkt, verhult immers de ware reden
waarom (veel) klanten de winkel bezoeken. De logistieke en legitimerende
functie vallen dus vaak samen.
Toch zijn er ook zaken waarin vooral de verhullende functie van ondernemingen duidelijk naar voren komt. Dat zijn onder meer casussen waarin
gebruik wordt gemaakt van dekladingen, dat wil zeggen ladingen waaronder
smokkelwaar letterlijk en figuurlijk verborgen kan worden. In verschillende
drugszaken zien we dat de daders beschikken over bedrijven die in dekladingen kunnen voorzien en die een legitieme reden bieden voor internationaal
transport. Zo zien we in drie zaken dat visserij- of fruitbedrijven worden
gebruikt voor cocaïnesmokkel (casus 101, 128 en 131). Voor het vervoer van
xtc wordt in een andere casus gebruikgemaakt van een droogbloemenbedrijf
(casus 92). En voor hasjsmokkel in weer een andere zaak zet het criminele
samenwerkingsverband een porseleinbedrijf in. Onder de naam van dat porseleinbedrijf vervoert een schip Chinese klei die in werkelijkheid alleen dient
om een lading hasj te verbergen (casus 25).
De dekladingen dienen zoals de term al aangeeft vooral om het vervoer van
bijvoorbeeld drugs, sigaretten of mensen te verbergen. Hoewel de deklading
vanuit crimineel perspectief dus slechts bijzaak is, kan het gebruik ervan in
sommige gevallen een zodanige omvang aannemen dat het de desbetreffende groepering voor geheel eigen logistieke problemen stelt. Dit was bijvoorbeeld het geval in een zaak die draait om de illegale handel in sigaretten.
Het criminele samenwerkingsverband gebruikte als deklading voor de rookwaar onder meer turf. Op een gegeven moment ontstond het probleem dat
de organisatie de turf niet kwijt kon. Over de tap werd gehoord dat de organisatie extra loodsen moest huren omdat alle loodsen vol turf stonden. Uiteindelijk wilden zij de turf eventueel zelfs gratis weggeven (casus 103).
Een andere categorie waarin vooral de legitimerende of dekmantelfunctie
duidelijk naar voren komt, bestaat uit zaken waarin daders eigen ‘bedrijven’
gebruiken als tussenschakel in contacten met externe, reguliere bedrijven.
Criminele samenwerkingsverbanden kopen dan bijvoorbeeld vervoers- of
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
opslagvoorzieningen of grondstoffen in bij reguliere bedrijven maar laten de
inkoop verlopen via ondernemingen. Deze ondernemingen dienen dan
hoofdzakelijk als masker van legaliteit waarachter de daders en hun ware
bedoelingen met de inkoop schuilgaan. Het op dergelijke wijze gebruiken
van een eigen onderneming als interface zien we onder meer in casus 20, 24
27, 28, 56 en 133
Het criminele samenwerkingsverband houdt zich bezig met cocaïnehandel. De groep schakelt voor bijvoorbeeld loodshuur en autohuur altijd
legale bedrijven in, die van niets weten. De contacten met deze legale
bedrijven leggen ze via vier eigen bedrijfjes op het terrein van im- en
export (om alles een schijn van legaliteit te geven) (casus 56).
De hoofdverdachten kopen via een bedrijf van één van hen paracetamol
en cafeïne in bij de reguliere groothandel in Nederland en Duitsland. De
daders verkopen deze stoffen vervolgens als versnijdingsmiddelen aan
drugshandelaren (één van de onderzochte casussen).
De containers met daarin drugs werden geïmporteerd door ingeschakelde
reguliere bedrijven, die het importverzoek weer kregen van bedrijven
waar verdachten eigenaar van waren of anderszins bij betrokken waren.
Zo beschikten de verdachten over een Nederlands expeditiebedrijf, een
bedrijf in Polen en een bedrijf in Bulgarije. Die bedrijven waren er puur
om containers op papier ‘in ontvangst te nemen’ (casus 27).
Witwassen
In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.1) zagen we dat het witwassen van criminele
inkomsten in de onderzochte zaken veelal aan specialisten wordt uitbesteed.
Voor zover criminele samenwerkingsverbanden het witwassen zelf uitvoeren,
en dat komt toch meer dan incidenteel voor in de zaken, worden daar vooral
eigen ondernemingen voor gebruikt. Sommige van deze ondernemingen
hebben alleen een witwasdoel en zijn dus in feite een façade, maar andere
hebben wel degelijk ook een legitieme bedrijfsvoering. De aanwending van
de bedrijven voor witwasdoeleinden bestaat eruit dat een legale geldstroom
wordt gefingeerd – de dader doet bijvoorbeeld dan alsof de € 100.000 die hij
met drugshandel heeft verdiend de opbrengsten zijn van een autobedrijf.
Wat opvalt in de onderzochte casussen is dat onder de eigen bedrijven die
voor witwasdoeleinden worden ingezet, verschillende keren een onderneming in de autobranche opduikt. Het gebruik van eigen ondernemingen ten
behoeve van witwassen komt naar voren in casus 57 (onder meer een garage
en vastgoedbedrijven), 79 (garagebedrijf), 99 (autoverhuurbedrijf), 109 (handel/im-/export), 128 (eigen moneytransferkantoren en autobedrijven), 131
(onder meer een garage en een vastgoedbedrijf), 132 (autobanden), 133
(mediation), 136 (vastgoedbedrijven), 139 (garage en levensmiddelenhandel),
127
128
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
142 (lege vennootschappen), 143 (bedrijven in vastgoedsector) en 146 (kledingwinkel).49
4.2.2
Het gebruik van externe ondernemingen
In verschillende gevallen ontkomt een crimineel samenwerkingsverband er
niet aan om, eventueel via een tussenschakel, gebruik te maken van externe
ondernemingen, dat wil zeggen ondernemingen die niet onder eigen controle staan. In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.1) zagen we dat dit in sterke mate
geldt voor criminele groeperingen op het gebied van de productie van synthetische drugs en groeperingen die versnijdingsmiddelen nodig hebben. Zij
zijn voor apparatuur zoals glaswerk en stempels, voor grondstoffen en/of
voor versnijdingsmiddelen uiteindelijk vaak afhankelijk van gespecialiseerde
bedrijven. Voor logistieke functies zoals opslag, vervoer en ontmoeten,
gebruiken criminele samenwerkingsverbanden juist vaak voorzieningen in
eigen beheer. Verder zagen we, in paragraaf 4.2.1, dat wanneer externe
ondernemingen worden ingeschakeld, bijvoorbeeld voor het verkrijgen van
grondstoffen of vervoerscapaciteit, dit in een aantal gevallen gebeurt via een
eigen bedrijf als tussenschakel. De contacten met externe ondernemingen
zijn zo dus al op hoofdlijnen beschreven. Daarom gaan wij hieronder in op
een heel specifieke categorie van ondernemingen die ingezet kunnen worden, namelijk bedrijven die actief zijn op het gebied van de media.
Het actief gebruik van de media
Doorgaans vindt georganiseerde criminaliteit in het verborgene plaats en
doen betrokkenen er ook alles aan om hun activiteiten verborgen te houden.
In sommige gevallen wordt door daders echter actief de openbaarheid opgezocht via de media. Dit komt in maar enkele zaken voor, maar als het voorkomt, kan het grote gevolgen hebben. Daarom, en omdat er tot nu toe weinig
is geschreven over het inzetten van media door criminele samenwerkingsverbanden, gaan wij er hier op in.
Het gebruik van de media kan een aantal doelen hebben: beïnvloeding van
de algemene opinie; beschadiging van tegenstanders; en het trekken van
klanten (reclame). Het inzetten van de media om de algemene opinie te beïnvloeden of om tegenstanders te beschadigen, kan bijvoorbeeld plaatsvinden
door het geven van interviews en het ‘lekken’ van dossiers. Om zijn nieuws
ook echt geplaatst te krijgen is een dader natuurlijk wel afhankelijk van journalisten of andere medewerkers van het desbetreffende medium. Deze
bereidheid zal waarschijnlijk groter zijn in ‘mediagenieke’ dan in anonieme
zaken. Het gebruik van de media voor deze doelen zien we in twee zaken (zie
ook Middelburg, 2002).
49
Ten slotte spelen eigen bedrijven of bedrijven waarbij de dader in dienst is (was) bij bepaalde gevallen van
fraude/oplichting een belangrijke rol. In verschillende fraudezaken wordt een ‘eigen’ bedrijf gebruikt om de
fraude te plegen. Dit is besproken in paragraaf 3.1.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
De media kan ook worden gebruikt om klanten te werven (één casus). Felson
beschrijft dat het bereiken van klanten – ‘reaching the public’ – criminele
samenwerkingsverbanden voor een dilemma plaatst; hoe klanten te trekken
terwijl je in het verborgene moet opereren (Felson 2006b, p. 11-12)? In een
casus die draait om beleggingsfraudeurs (oplichters) is van een dergelijk
dilemma echter in het geheel geen sprake. De daders treden juist met veel
vertoon in de openbaarheid om zo veel mogelijk klanten te werven voor
ogenschijnlijk legitieme beleggingsprojecten. Het criminele samenwerkingsverband lokt particuliere beleggers om geld te investeren in vakantieverblijven in een zonnig buitenland. Daarvoor wordt onder meer actief gebruikgemaakt van de media, die zich niet bewust waren van de criminele bedoelingen van deze ‘investeerders’.50 De daders steken tonnen in een marketingcampagne. Ze maken onder meer reclame op twee televisiezenders. Verder
laten ze folders en brochures maken en adverteren ze in een tijdschrift en op
websites. Al met al weten de daders zo het vertrouwen te winnen van vele
tientallen beleggers, die gezamenlijk miljoenen euro’s verliezen aan de fraudeurs. Het inzetten van de media zorgt er niet alleen voor dat klanten worden
bereikt, het verschaft het ‘investeringsproject’ tevens een schijn van betrouwbaarheid.
Belegger W: ‘Op … (televisiezender) zag ik de commercial. … De commercial zag er goed en professioneel uit. Het zat gewoon goed in elkaar.’
Belegger D: ‘De brochures en de tv-reclame gaven een betrouwbare
indruk. Het is een totaalbeeld. Ik kreeg alles keurig op tijd toegestuurd, de
rente werd op tijd betaald. (...) Ook het kantoorgebouw op de … (straat)
zag er keurig uit.’
Belegger A: ‘Het commentaar van “deskundigen” in tv-programma’s van
… (televisiezender) is voor mij belangrijk geweest voor het beoordelen
van de betrouwbaarheid. Voorbeelden van websites waarin het product
… werd besproken zijn … (5 voorbeelden van websites). Op deze websites
werd het product … besproken en bejubeld’(casus 142).
4.3
Een gemeenschap als contactpunt
Een derde niveau waarop zich een contactpunt naar de legaliteit kan bevinden en georganiseerde criminaliteit kan worden gefaciliteerd, is dat van de
gemeenschap. Dergelijke gemeenschappen kunnen subcultureel van aard
zijn of vooral een etnische achtergrond hebben, maar ze kunnen ook bestaan
uit leden die tot dezelfde bedrijfstak, zoals de vastgoedsector, behoren. De
gemeenschappen kunnen contacten, expertise en/of logistieke voorzieningen bieden die gebruikt kunnen worden voor het plegen van georganiseerde
50
Een bedrijf in deze zaak was wel op de hoogte van de frauduleuze doelen van de verdachten. Dat bedrijf ontwierp voor de fraudeurs een website, folders en logo’s.
129
130
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
criminaliteit. Tevens kenmerken in ieder geval sommige van deze gemeenschappen zich door een sterke interne sociale cohesie, waardoor het onder
meer gemakkelijker is om criminele activiteiten af te schermen.51
Deze gezamenlijke kenmerken worden voor de afzonderlijke te bespreken
gemeenschappen hieronder verder in- en aangevuld. Voordat we dat doen,
wijzen we ook hier nog eens op de kanttekeningen zoals die in de inleiding
van dit hoofdstuk zijn gemaakt. De te bespreken gemeenschappen zijn gekozen omdat zij zoals gezegd bepaalde voordelen bieden voor het plegen van
georganiseerde criminaliteit, niet omdat zij inherent crimineel zouden zijn.
Over de mate waarin leden van de gemeenschappen daadwerkelijk bij georganiseerde criminaliteit betrokken zijn, kan op basis van ons casusmateriaal
niets worden gezegd. Wel kan dat soms ten dele op basis van ander materiaal.
4.3.1
Subculturele gemeenschappen: motorclubs en woonwagenkampen
Sommige motorclubs en woonwagenkampen zijn voorbeelden van subculturele gemeenschappen waarbij de gemeenschap een contactpunt kan vormen.
Zo lijken beide gemeenschappen ten eerste relatief veel potentiële mededaders te herbergen. Huisman en Jansen stellen in een recentelijk verschenen artikel dat een meerderheid van de belangrijke criminele ondernemers
op het terrein van cannabisteelt afkomstig is van of gerelateerd kan worden
aan woonwagenkampen (Huisman & Jansen, 2012). Ook in verschillende
zaken van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit komen bewoners van
woonwagenkampen op enigerwijze terug. In veertien zaken bestaan één of
meerdere verdachten uit bewoners of voormalige bewoners van dergelijke
kampen (casus 25, 25, 28, 38, 39, 45, 60, 63, 68, 71, 77, 80, 81 en 94). Verder
komen in tien zaken (criminele) contacten voor tussen het criminele samenwerkingsverband enerzijds en een woonwagenkamp anderzijds (casus 5, 37,
45, 64, 67, 76, 98, 132, 138 en 148). Mede omdat de te bestuderen zaken voor
de onderhavige monitor niet worden geselecteerd om een representatief
beeld te schetsen van de georganiseerde criminaliteit, kan dit niet dienen als
basis voor uitspraken over de mate van betrokkenheid van woonwagenkampen bij georganiseerde criminaliteit. Overigens komt slechts in enkele zaken
uit het zaaksdossier expliciet naar voren dat de criminele feiten die in de zaak
centraal staan zich daadwerkelijk op het woonwagenkamp zelf hebben afgespeeld.
Volgens Huisman en Jansen is er weinig onderzoek gedaan naar de betrokkenheid van motorclubs bij georganiseerde criminaliteit. Uit gesprekken met
analisten en rechercheurs van politie komt volgens de auteurs echter naar
51
De concrete actoren in de bovenwereld die in de te noemen gevallen worden gebruikt om criminaliteit tot
stand te brengen, bestaan vaak uit personen of ondernemingen. Zo hebben de daders in een grote vastgoedfraudezaak misbruik gemaakt van de organisaties in de vastgoedsector waarbij zij ten tijde van de fraude in
dienst waren. Het zijn echter ook (en misschien vooral) de economische en culturele kenmerken van in dit
geval de vastgoedsector als sector (gemeenschap) die hier in faciliterende zin een belangrijke rol hebben
gespeeld. Dat is dan ook de reden dat we de gemeenschap als niveau hebben onderscheiden en de desbetreffende gevallen daarbij hebben ondergebracht.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
voren dat leden van bepaalde motorclubs relatief vaak voorkomen in opsporingsonderzoeken. Binnen de zaken die zijn bestudeerd voor onderhavige
monitor, figureert in vijf zaken op enige wijze een motorclub. In vier gevallen
gaat het daarbij hoofdzakelijk om (criminele) contacten die verdachten zouden hebben met leden van de Hells Angels of een buitenlandse motorclub
(casus 3, 28, 105 en 123). In één zaak is een van de veronderstelde bedenkers
van een plan om vermogende personen af te persen een aspirant-lid van de
Hells Angels.
Recentelijk is de beleidsmatige en strafrechtelijke aandacht voor outlawbikers verscherpt, wat, aldus een brief van de Minister van Veiligheid en
Justitie, heeft geleid tot een stijging van het aantal strafrechtelijke onderzoeken naar leden van outlaw motorclubs. Uit een inventarisatie van het Openbaar Ministerie blijkt dat vanaf 2009 tot medio 2012 meer dan 60 van dergelijke onderzoeken zijn uitgevoerd, waarvan een belangrijk deel medio 2012
nog steeds lopend was (Ministerie van Veiligheid en Justitie, 2012).
Ten tweede staan een eventuele dader binnen beide netwerken, via de vele
(internationale) contacten, verschillende logistieke en andere faciliteiten en
verbanden met de reguliere omgeving ter beschikking. Zo zouden nieuwe
aspirant-leden van de Hells Angels vooral worden benaderd wanneer zij niet
alleen betrouwbaar en loyaal worden geacht, maar wanneer zij bovendien
vanwege hun sociale of economische positie van meerwaarde kunnen zijn
voor de club (Huisman & Jansen, 2012). In één van de door ons bestudeerde
zaken zien we dat het autobedrijf van een bewoner van een woonwagenkamp
wordt gebruikt voor onder meer de handel in gestolen auto’s (casus 76). In
een andere zaak wordt het woonwagenkamp gebruikt om gestolen auto’s te
bewaren en ‘om te katten’ (casus 71). In een drugsonderzoek komt onder
meer een kampbewoner naar voren die zijn handel in huishoudelijke artikelen gebruikt voor de handel in xtc (casus 94). In weer een andere zaak zien we
dat de daders, (voormalige) bewoners van een woonwagenkamp, bij hun criminele activiteiten kunnen beschikken over de hulp van (ex-)bewoners van
andere woonwagenkampen (casus 28). Deze gemeenschappen bieden dus
goede offender convergence settings, dat wil zeggen een gunstige omgeving
waarin potentiële en capabele daders elkaar kunnen ontmoeten en waarin
criminele plannen uitgewerkt kunnen worden (Felson, 2006b, p. 9-10; Von
Lampe, 2010, p. 47).
Een derde kenmerk maakt die omgeving extra gunstig, namelijk het letterlijk
en/of figuurlijk sterk afgesloten karakter van het clubhuis en het woonwagenkamp. Deze locaties zijn niet of moeilijk ongemerkt door buitenstaanders te
betreden.
Ten vierde kennen beide gemeenschappen een sterke onderlinge verbondenheid en een sterk ontwikkeld ingroup-outgroupperspectief (Tajfel & Turner,
1986). De sterke sociale cohesie maakt het gemakkelijker om van elkaars
capaciteiten gebruik te maken en het maakt het voor individuele leden van
de gemeenschap tegelijkertijd moeilijker om verzoeken van andere leden te
131
132
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
negeren. Die onderlinge verbondenheid, samen met het sterke onderscheid
dat wordt gemaakt tussen groepsleden en de buitenwereld (‘burgers’) en de
code van zwijgzaamheid richting buitenstaanders en autoriteiten, maakt het
bovendien ook gemakkelijker om criminele activiteiten af te schermen.
‘De reden dat ik niets wil verklaren, is dat het een feit is dat kampbewoners niets verklaren in dit soort zaken en zeker niet over familieleden en
andere kampbewoners. Daar houd ik mij ook aan’ (één van de onderzochte casussen).
Een vijfde voordeel dat deze gemeenschappen hebben voor het functioneren
binnen de georganiseerde criminaliteit is hun reputatie. Samen met de afgesloten locaties en de sociale cohesie is ook die reputatie een kenmerk dat het
afschermen van de criminele activiteiten gemakkelijker maakt. Het ontzag of
de angst die lidmaatschap van deze gemeenschappen op kan roepen, werpt
namelijk een drempel op tegen melding bij de politie door buitenstaanders
(Huisman & Jansen, 2012). Behalve dat het de afscherming gemakkelijker
maakt, versterkt het ook de eigen positie wanneer met buitenstaanders zaken
worden gedaan. Het kan een bescherming vormen tegen bedrog en ook zullen buitenstaanders zich geremd voelen om al te zeer ‘op hun strepen te gaan
staan’. Onderstaand fragment is daar een illustratie van.
Verdachte G: ‘C heeft connecties in het kamp van (…). Vandaar dat wij
enkel op onrechtstreekse wijze, via W, aan C ons geld durfden te vragen’
(één van de onderzochte casussen).
Het behoren tot een woonwagenkamp of een motorclub kan dus voordelen
bieden voor leden van een crimineel samenwerkingsverband. Het kan echter
ook als een nadeel werken. Vanwege de reputatie en de herkenbaarheid van
individuele leden van deze gemeenschappen – uiterlijke herkenbaarheid of
herkenbaarheid vanwege het woonadres of wellicht een achternaam – zullen
zij mogelijkerwijs moeilijker toegang krijgen tot bepaalde bronnen uit de
‘burgermaatschappij’. Tevens kan die reputatie tot een versterkte aandacht
van de politie leiden.
4.3.2
Etnische gemeenschappen
In paragraaf 3.1 bespraken wij welke deeltaken binnen een crimineel
bedrijfsproces door daders zelf worden uitgevoerd en welke worden uitbesteed. Daar werd ook duidelijk dat in een aantal gevallen gesproken kan worden van ‘universele zelfdoeners’; criminele samenwerkingsverbanden die via
eigen bedrijven en voorzieningen zelf in alle of verschillende van de deeltaken kunnen voorzien. We haalden daarbij vier casussen aan, waarbij het een
keer ging om de invoer van cocaïne (casus 128), een keer om de import van
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
heroïne (casus 57) en een keer om een mensensmokkelcasus (casus 35).
Opvallend is dat het in deze drie casussen gaat om criminele samenwerkingsverbanden die wat betreft etnische herkomst in de kern vrij homogeen zijn
(respectievelijk Hindoestaans-Surinaams en Turks (Koerdisch)). Bovendien
bestaan ze voor een belangrijk deel uit familieleden. Niet alleen zijn deze criminele samenwerkingsverbanden dus zelfvoorzienend wat betreft de uitvoering van belangrijke onderdelen van het criminele bedrijfsproces, ook komen
de leden van het samenwerkingsverband in belangrijke mate uit ‘eigen’ kring.
Het gaat op deze plek niet om de vraag of sterk zelfvoorzienende criminele
samenwerkingsverbanden wel of niet vooral uit bepaalde etnische groeperingen bestaan; dit zouden de aantallen zaken en de wijze waarop de zaken zijn
geselecteerd ook niet toelaten. Wel boden de onderzochte zaken aanleiding
om nog eens, zoals ten behoeve van de Parlementaire Enquêtecommissie
Opsporingsmethoden al eerder is gedaan door Bovenkerk en Fijnaut (PEO,
Bijlage VIII, 1996), de economische, sociale en/of logistieke voordelen na te
lopen die, in verband met het plegen van georganiseerde criminaliteit, verbonden kunnen zijn aan het behoren tot een bepaalde etnische gemeenschap.
Het feit dat de daders een bepaalde etnische herkomst hebben, en bovendien
deels een familieband delen, biedt hun in een aantal opzichten voordelen,
wat overigens niet wil zeggen dat deze voordelen zich per definitie ook uiten
in oververtegenwoordiging in de (georganiseerde) criminaliteit. Door hun
migratieachtergrond hebben zij zowel in het land van herkomst als in Nederland contacten. Door die contacten kunnen zij enerzijds een schakel vormen
in de keten tussen bron- en bestemmingsland bij bijvoorbeeld drugshandel
of mensensmokkel. Anderzijds stellen die contacten hen beter in staat om het
transport tussen beide gebieden te (laten) verzorgen en om geld weg te sluizen (van Nederland naar het land van herkomst).
Behalve dat sommige migrantengroeperingen vanwege hun internationale
contacten het economische voordeel hebben dat zij, bijvoorbeeld in het geval
van drugs, een lucratieve schakel kunnen vormen tussen een brongebied
(Zuid-Amerika en Azië) en een bestemmingsgebied (West-Europa), kan nog
een ander aspect worden genoemd. Zo geldt voor enkele delicten, vooral
mensensmokkel en ondergronds bankieren, dat deze in sommige gemeenschappen niet altijd als misdrijf worden gezien maar eerder als dienstverlening.52 Bij mensensmokkel helpt, weliswaar tegen betaling, de smokkelaar
mensen ((ex-)landgenoten) aan een ticket naar een verondersteld betere toekomst. Ondergronds bankieren is in verschillende culturen een oude en
gebruikelijke manier om geld over te maken. Het feit dat deze gedragingen
ook of vooral als dienstverlening worden gezien, maakt de drempel om in de
genoemde activiteiten te participeren lager en zal de kans op verontwaardiging bij anderen in de omgeving verkleinen (Kleemans & Brienen, 2001; Klee-
52
Dat geldt met nadruk niet voor mensenhandel.
133
134
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
mans et al., 2002, p. 68-72). In onderstaande casus komt naar voren hoe
leden van een gemeenschap elkaar helpen bij illegale migratie.
Uit het dossier blijkt een sterke betrokkenheid van de legaal in Nederland
verblijvende personen uit de desbetreffende herkomstgroepering. Familieleden en/of vrienden van de gesmokkelden stellen zich niet alleen veelvuldig financieel garant voor de smokkel van hun familielid, ook leveren
zij soms paspoorten om de reis te faciliteren en bieden zij in voorkomende gevallen een voorlopig onderdak aan hun gesmokkelde familieleden en/of vrienden (casus 107).
4.3.3
Bedrijfstakken
Ook reguliere bedrijfstakken of sectoren kunnen in sommige gevallen fungeren als ‘gemeenschap’ die voorziet in afgeschermde mogelijkheden voor
georganiseerde criminaliteit. Een voorbeeld is de vastgoedsector. De wereld
van het commercieel vastgoed is relatief kwetsbaar voor fraude. Daar zijn
zowel marktkenmerken als ook een zekere ‘cultuur’ debet aan. Zo ontbreekt
gespecialiseerd toezicht. Verder gaan er grote bedragen om in de sector en
waren er zeker in de periode vanaf grofweg de jaren negentig van de 20e eeuw
tot aan ‘de crisis’ in het eerste decennium van de 21e eeuw enorme winstmogelijkheden. De grote prijsstijgingen zullen de toch al ondoorzichtige
prijsvorming eerder hebben vergroot dan verkleind (zie ook Nelen, 2008).
Naast deze kenmerken wordt de vastgoedsector zoals gezegd ook gekenmerkt
door een zekere ‘cultuur’, een cultuur waarop onder meer de uitdrukkingen
‘ons kent ons’ en ‘voor wat hoort wat’ van toepassing zijn (Van de Bunt et al.,
2011; zie ook Van Gestel, 2010).53 In formele zin is de vastgoedsector een
open sector; er zijn weinig of geen drempels om als belegger of ontwikkelaar
toe te treden. In sociologische termen is er echter sprake van een betrekkelijk
gesloten wereld. De vastgoedsector vormt een kleine wereld waarin samenwerkingsverbanden van bedrijven elkaar goed kennen en waarin onderling
vertrouwen en goede relaties belangrijk zijn bij het tot stand komen van
transacties. ‘Geslotenheid’ betekent in dit verband ook dat de partijen binnen
de sector, ondanks dat er geruchten en roddels zijn, zich afzijdig houden van
elkaars reilen en zeilen. Naar buiten toe brengt de geslotenheid met zich mee
dat bijvoorbeeld toezichthoudende actoren slecht zicht hebben op wat er
binnen de sector gaande is (Van de Bunt et al., 2011, p. 58). Ook hier geldt dus
dat er gunstige voorwaarden zijn voor afscherming van eventuele criminele
activiteiten.
53
In paragraaf 4.1 zijn onder meer advocaten, notarissen en luchthavenpersoneel besproken als voorbeelden
van personen die soms als contactpunt kunnen dienen tussen illegaliteit en legaliteit. Het verschil tussen hen
enerzijds en de vastgoedsector anderzijds, is dat het bij de eerstgenoemden gaat om individuen die door hun
beroep bepaalde bevoegdheden of privileges hebben, terwijl bij de laatstgenoemde vooral markt- en cultuurkenmerken van een bedrijfstak relevant zijn.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Een ander belangrijk kenmerk van de marktverhoudingen èn de cultuur binnen de sector is de wederkerigheid. De verhoudingen in de vastgoedsector
worden meer getypeerd door wederkerigheid dan door concurrentie. Daarbij
geldt dat partijen elkaar wat ‘gunnen’. De grenzen tussen ‘gunnen’ en ‘omkopen’ kunnen echter vaag zijn (Van de Bunt et al., 2011, p. 13). Verder is
behalve de prijsvorming ook de werkwijze in het algemeen relatief intransparant: afspraken worden vaak mondeling gemaakt, veel vergoedingen
worden mondeling toegezegd en op een veel later moment uitbetaald (‘herenakkoorden’), opdrachten worden onderhands aanbesteed en opdrachtbevestigingen en facturen zijn weinig specifiek opgesteld (Van de Bunt et al., 2011,
p. 11). Ook dit maakt het plegen van fraude gemakkelijker en het ontdekken
ervan moeilijker.
Al met al hebben leden van deze ‘gemeenschap’ dus relatief goede mogelijkheden om fraude te plegen, zeker als zij goede posities innemen, hetgeen in
een grote fraudezaak ook het geval was.
De hoofdverdachten van een omvangrijke fraude nemen centrale, legale
posities in binnen de vastgoedsector. Zij misbruiken die posities om zichzelf met vele miljoenen euro’s te verrijken ten koste van de organisaties
waarvoor zij werkzaam zijn. De criminele winsten worden via valse facturen van eigen ondernemingen en/of een derdengeldenrekening van een
notaris over de verdachten verdeeld (casus 143 en 144).
Soms is er sprake van een gedeeltelijke overlap tussen sterk cohesieve
gemeenschappen. Dit is het geval in een casus waarin accijnsfraude wordt
gepleegd met olieproducten. In de casus zien we een crimineel samenwerkingsverband dat voor een belangrijk deel afkomstig is uit een specifieke
bedrijfstak. Daarnaast bestaan er binnen het criminele samenwerkingsverband verschillende familiebanden en zijn de leden deels afkomstig van een
woonwagenkamp.
Een handelsketen van organisaties is betrokken bij fraude met olieproducten. Schippers die olieproducten vervoeren houden accijnsvrije
brandstof achter en verkopen deze aan een afnemer die deze vervolgens
weer zwart doorverkoopt aan partijen die normaal gesproken alleen
brandstof mogen gebruiken die wèl met accijns is belast. Het ging daarbij
om legale ondernemingen die naast hun reguliere activiteiten in de transport-/oliebranche ook fraude pleegden. De teamleider in deze zaak benadrukt dat in het ‘schipperswereldje’ iedereen elkaar kent. Vaak gaat het
beroep ook over van vader op zoon. Binnen de groep verdachten uit dit
onderzoek komen dan ook verschillende familiebanden voor. Verder is
een aantal verdachten afkomstig van een woonwagenkamp. De teamleider merkt verder op dat mensen die in dienst waren van het bedrijf bij
hun sollicitatie al te horen kregen dat ‘zij mee moesten doen met romme-
135
136
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
len’, anders werden zij niet aangenomen. En een verdachte verklaart: ‘Al
het personeel werd eigenlijk gedwongen mee te draaien in een soort complot’ (één van de onderzochte casussen).
4.4
Een overheidsvoorziening als contactpunt
Bij de totstandkoming van georganiseerde criminaliteit speelt de overheid
enerzijds een vijandige rol; zij draagt door opsporing direct bij aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit en indirect door andere partijen alert te
maken op mogelijk misbruik dat van hen wordt gemaakt door criminelen.
Anderzijds maken criminele samenwerkingsverbanden juist gebruik van
door de overheid gecreëerde voorzieningen of situaties.54 In sommige gevallen is de overheid dan ook (onbedoeld) van dienst bij het vervullen van een
bepaalde deeltaak in het criminele bedrijfsproces. We bespreken op basis van
het casusmateriaal twee voorbeelden waarin door de overheid gecreëerde
voorzieningen zijn gebruikt als contactpunt tussen illegaliteit en legaliteit:
het misbruik van de asielprocedure door mensensmokkel/-handelorganisaties; en misbruik voor witwasdoeleinden van fiscaal-juridisch afgeschermde
jurisdicties (‘belastingparadijzen’).
4.4.1
Misbruik van de asielprocedure door mensensmokkelorganisaties
Een voorbeeld van een reguliere voorziening die in een aantal gevallen is
misbruikt door criminele samenwerkingsverbanden is de asielprocedure. In
een aantal zaken zien we dat mensensmokkelaren of mensenhandelaren de
asielprocedure gebruiken als toegang tot Nederland.
Formele migratiegronden, zoals asiel, gezinsvorming/-hereniging en tijdelijk
verblijf, kunnen worden misbruikt om personen onder valse voorwendselen
Nederland binnen te krijgen. Een crimineel samenwerkingsverband moet in
die gevallen ervoor zorgen dat de te smokkelen personen toegang krijgen tot
de desbetreffende arrangementen. Het gebruikmaken van de asielprocedure
kan voor mensensmokkelaren/-handelaren een aantal voordelen bieden: de
asielprocedure is wettelijk geregeld waardoor vermeden wordt dat een persoon letterlijk het land binnengesmokkeld moet worden; het is in tegenstelling tot bij gezinsmigratie niet nodig om een partnerrelatie te fingeren; en
opvangcentra voor asielzoekers kunnen bovendien worden gebruikt als logistiek knooppunt van waaruit de klanten/slachtoffers opgehaald kunnen worden en eventuele doorreizen en andere zaken kunnen worden geregeld.55
54
55
We hebben het hier niet over het feit dat bijvoorbeeld wetgeving het financieel aantrekkelijk maakt om
bepaalde delicten te plegen; zo brengt het heffen van accijnzen met zich mee dat het aantrekkelijk wordt om
die accijnzen te ontduiken en een verschil in hoogte van die accijnzen tussen verschillende landen is bevorderlijk voor illegale internationale handel.
Overigens zegt het feit dat iemand gebruikmaakt van een mensensmokkelorganisatie in beginsel niets over
het migratiemotief; ook daadwerkelijke vluchtelingen zullen soms gebruik moeten maken van mensensmokkelaren of aanverwante ‘dienstverleners’ om het land van herkomst te ontvluchten.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Wanneer de ‘klant’ van de mensensmokkelaren (of het slachtoffer van de
mensenhandelaren) eenmaal in Nederland is aangekomen, vraagt deze asiel
aan. Voordat de asielprocedure is doorlopen, verdwijnt zij (of hij) echter uit
de opvang. Zij gaat dan naar verblijf elders in Nederland of op doorreis naar
het uiteindelijke bestemmingsland. In het geval van mensenhandel zal de
persoon ook tewerkgesteld worden in de prostitutie of eventueel een andere
sector.
Het gebruik van de asielprocedure als entree tot Nederland en een asielzoekerscentrum als logistiek knooppunt zien we bijvoorbeeld in de onderstaande casus.
De klanten van de mensensmokkelorganisatie waren vooral Turkse Koerden, Iraniërs, Irakezen en Afghanen. Een asielzoekerscentrum speelde in
de mensensmokkel een belangrijke rol. Feitelijk functioneerde het asielzoekerscentrum als het operationele hart van de organisatie in Nederland. Verdachte H en verdachte K hadden in Nederland met betrekking
tot deze smokkel een coördinerende rol en verbleven in het asielzoekerscentrum. Het centrum diende verder als tussenstation voor de route
Nederland - Scandinavië en tevens werden er chauffeurs voor de vervolgreis geworven (casus 55).
Misbruik is ook gemaakt van de opvang voor alleenstaande minderjarige
vreemdelingen (AMV’s) of alleenstaande minderjarige asielzoekers (AMA’s).
Medio het eerste decennium van de 21e eeuw werd bekend dat er tientallen
minderjarige Indiase jongens alsmede tientallen minderjarige Nigeriaanse
meisjes waren verdwenen uit de asielopvang (Cardol, 2006, p. 255; Kromhout
et al., 2010, p. 11). Van in ieder geval een deel van de Nigeriaanse meisjes is
later aangetoond dat zij slachtoffer waren van mensenhandelaren die hen als
prostituee te werk hebben gesteld.
Minderjarige meisjes worden in Nigeria geronseld om onder valse voorwendselen in landen als Italië en Spanje in de prostitutie te gaan werken.
Nederland is daarbij transitland. Omdat de slachtoffers in zogenoemde
‘open’ opvangcentra werden geplaatst, was het voor de criminele organisatie in Nederland relatief eenvoudig om de slachtoffers uit de opvangcentra te halen, waarna zij ‘MOB’ (met onbekende bestemming) verdwenen.
Voor de reis naar Nederland werden de meisjes aan een ‘voodoo’-ritueel
onderworpen. Daarbij moesten ze beloven dat zij hun ‘schuld’, tussen de
€ 30.000 en € 60.000, terug zouden betalen. Bij vertrek vanuit Nigeria legitimeerden de slachtoffers zich met een (vals) paspoort. Hiervan werden
door de luchtvaartmaatschappij kopieën gemaakt. Bij aankomst in
Nederland bleken zij doorgaans niet meer in het bezit van het paspoort.
De slachtoffers werden op hun vlucht dan ook vergezeld door een lid van
137
138
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
de organisatie die hun de paspoorten weer afnam. Deze persoon verlaat
in Nederland de transitruimte niet en neemt dezelfde vlucht weer terug.
Dat de afgenomen paspoorten werden hergebruikt, is gebleken uit een
analyse van de marechaussee. Zo hebben meerdere slachtoffers binnen
het opsporingsonderzoek op hetzelfde reisdocument gereisd. De meisjes
kregen instructies over wat zij bij aankomst in Nederland tegen de autoriteiten dienden te verklaren.
In Nederland moesten de meisjes een nummer bellen van verdachte D in
Engeland of van verdachte A in Nederland. Met de bus gingen zij vervolgens naar Parijs, waar de maîtresse van A hen opving en doorstuurde naar
Spanje, maar vooral naar Italië, waar zij in de prostitutie te werk werden
gesteld (casus 129; zie ook casus 75).
Vanaf 2006 zijn er maatregelen genomen om het misbruik van de asielprocedure voor mensenhandel of -smokkel bij minderjarige asielzoekers tegen te
gaan. Wanneer het vermoeden bestaat dat een alleenstaande minderjarige
asielzoeker slachtoffer is van mensenhandel, wordt deze ondergebracht in
zogenoemde beschermde opvang (Kromhout et al., 2010). Er is geen informatie voorhanden op basis waarvan gezegd kan worden of en in welke mate
sindsdien de procedure voor alleenstaande minderjarige asielzoekers nog
wordt gebruikt door mensensmokkel/-handelorganisaties. Met betrekking
tot het gebruik voor mensensmokkel van de asielprocedure in het algemeen
kunnen we wijzen op de recentelijk verschenen Criminaliteitsbeeldanalyse
(CBA) Mensensmokkel 2012. Uit de analyse van dossiers van mensensmokkelonderzoeken uit de jaren 2008 tot en met 2010 die voor die CBA is gemaakt,
komt naar voren dat een deel van de personen die met behulp van mensensmokkelaren Nederland binnenkomen, gebruikmaakt van de asielprocedure
(Tijssens et al., 2011). In het recente verleden zijn maatregelen ingevoerd die
de asielprocedure beogen te verkorten. Wat de effecten van deze maatregelen
zijn op het gebruik van de asielprocedure door mensensmokkelorganisaties
is nog onbekend. Wel zullen korte doorlooptijden het werk van deze organisaties waarschijnlijk eerder bemoeilijken dan vergemakkelijken. Wanneer
asielzoekers kort verblijven in opvangcentra, zullen deze centra immers minder goed als ‘logistiek knooppunt’ kunnen dienen.
4.4.2
Misbruik van afgeschermde jurisdicties voor witwasdoeleinden
De financiële markten zijn, bijvoorbeeld wat betreft het internationale verkeer van kapitaal, in sterke mate geglobaliseerd (Roxburgh et al., 2011, p. 6;
Farrell et al., 2008, p. 11). Een niet onbelangrijk onderdeel van de internationale financiële infrastructuur wordt gevormd door bepaalde fiscaal-juridisch
afgeschermde jurisdicties56, ook wel aangeduid als ‘belastingparadijzen’, ‘tax
56
We gebruiken de term ‘jurisdicties’ in plaats van ‘landen’ of staten’ omdat het niet altijd om autonome staten
gaat.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
havens’ of ‘secrecy jurisdictions’. Kenmerken van deze jurisdicties zijn lage
belastingtarieven (voor buitenlands kapitaal), weinig regulering, weinig
medewerking aan internationale rechtshulpverzoeken en/of ‘geheimhoudingsfaciliteiten’ zoals een bankgeheim of het ontbreken van de eis om openheid te geven over het eigendom van bepaalde rechtspersonen. Voorbeelden
van fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties zijn Liechtenstein, de Britse
Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden, Luxemburg, Zwitserland, Aruba en
de Nederlandse Antillen, de Kanaaleilanden, Panama en Andorra. Ook afzonderlijke staten in de Verenigde Staten, zoals Delaware en Florida, bieden
geheimhoudingsfaciliteiten (Christensen, 2012, p. 325, 330-331, 335).
Wanneer een dader geld heeft staan op een bankrekening in een dergelijk
gebied of er namens hem een vennootschap is gevestigd waar weer bepaalde
bezittingen bij zijn ondergebracht, zijn deze vermogensbestanddelen in
beginsel moeilijker naar hem te herleiden dan wanneer zij in Nederland zouden zijn ondergebracht. Deze jurisdicties bieden dus voordelen wanneer een
dader zijn inkomsten en vermogen wil afschermen (witwassen). Omdat de
afscherming vanwege de geldende regels binnen deze jurisdicties een legaal
karakter heeft, kunnen de ‘belastingparadijzen’ als een effectief contactpunt
tussen illegaliteit en legaliteit dienen.
Als een dader gebruikmaakt van een faciliteit in een dergelijk gebied, betekent dit meestal concreet dat die dader in dat gebied een rekening bij een
bank heeft of belanghebbende is bij een daar gevestigde rechtspersoon. In
verschillende zaken zien we dat gebruik wordt gemaakt van één of meerdere
fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties. Banktegoeden of rechtspersonen
in Liechtenstein, Luxemburg en/of Zwitserland worden bijvoorbeeld
genoemd in 28 casussen.57 In een aantal gevallen gaat het overigens alleen
om een vermoeden dat een rekening of rechtspersoon in de desbetreffende
jurisdictie voor witwasdoeleinden wordt gebruikt.
Op de markt van zakelijke dienstverleners in Nederland hebben verschillende
aanbieders zich gespecialiseerd in het toegankelijk maken van de faciliteiten
die worden geboden door fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties. Deze
dienstverleners opereren dan als een soort tussenpersoon tussen de klant en
het gebied waar de klant bijvoorbeeld vermogen of een rechtspersoon wil
onderbrengen. Voorbeelden zijn bedrijven die namens klanten in het buitenland bankrekeningen openen, rechtspersonen oprichten en/of het beheer
voeren over offshore rechtspersonen.
In de reclame die deze dienstverleners maken, wordt soms expliciet gewezen
op de voordelen die bepaalde diensten kunnen bieden wanneer een klant
vermogen wil afschermen.
Een voorbeeld is een dienstverlener die op een website klanten onder meer
aanbiedt om een Zwitserse bankrekening te openen en een offshore onderneming op te richten. Op zijn website benadrukt de dienstverlener dat klanten
57
Casus 4, 6, 7, 18, 24, 27, 30, 38, 39, 58, 64, 70, 72, 85, 88, 89, 94, 100, 104, 120, 122, 124, 127, 136, 143, 144 en
148.
139
140
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
zich ondanks een in 2011 in werking getreden verdrag tussen Nederland en
Zwitserland geen zorgen hoeven te maken over de geheimhouding.58
‘Voordat informatie uitgewisseld kan worden moet sprake zijn van een
strafbaar feit of handeling dat in beide landen strafbaar is. Belastingontduiking is in Zwitserland geen strafbaar feit. (…) Het is natuurlijk begrijpelijk dat door verschillende berichtgevingen in de media het vertrouwen
in het bankgeheim is verminderd, terwijl dit niet nodig is. Veel mensen
die toch voor zekerheid kiezen hebben via (…) een Zwitserse bankrekening geopend en een offshore onderneming opgericht. De onderneming
is gevestigd in een land waar Zwitserland geen verdrag mee heeft en er
zullen dus nooit gegevens uit worden gewisseld.’
Op de website van een ander bedrijf worden eveneens bepaalde (offshore)
faciliteiten aangeprezen, zoals het oprichten van rechtspersonen in verschillende fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties. Ook wordt uitgelegd wat
een trust is. In die uitleg wordt gewezen op het voordeel dat via een trust vermogen kan worden afgeschermd.59
‘Een trust is een overeenkomst tussen twee personen, een settlor en een
trustee, waarbij de settlor het beheer van bezit overdraagt aan een trustee,
doorgaans een gespecialiseerd trustkantoor. (…) Heel belangrijk is het te
bedenken dat het juridische eigendom van de bezittingen overgaat van de
trustor naar de trustee of een door de trustee beheerde rechtspersoon,
gewoonlijk een foundation (Panama) of Stiftung (Zwitserland en Liechtenstein) (…). Dat betekent dat schuldeisers van de settlor geen verhaal
meer hebben op dit bezit, erg plezierig wanneer een belastinginspecteur,
letselschadeadvocaat of pathologische leugenaar beslag wil laten leggen
op uw huis. Het betekent ook dat alles staat of valt met de betrouwbaarheid van de trustee. Het is overigens mogelijk dat u iemand anders, bijvoorbeeld een familielid of geliefde, laat benoemen als medebestuurslid.
Bedenk wel dat u hiermee een extra spoor uitzet voor de fiscus.’
Wanneer in één van deze jurisdicties een rechtspersoon is opgericht, zoals
een Panamese SA, een Luxemburgse SA of een Limited (Ltd.) op de Britse
Maagdeneilanden, kan het beheer over die rechtspersoon worden uitbesteed
aan een trustkantoor.60 Een trustkantoor kan worden aangedragen als directie van de rechtspersoon en onder de naam van het trustkantoor kunnen
bijvoorbeeld, wanneer het daartoe wordt gemachtigd, betalingen worden
verricht namens de rechtspersoon. Verder voert een trustkantoor vaak de
58
59
60
Via dat belastingverdrag is het bankgeheim in Zwitserland ten aanzien van Nederland afgezwakt.
Overigens vermeldt de website ook dat de dienstverlener niet aan ‘belastingontwijking’ meewerkt.
Een trust is niet hetzelfde als een trustkantoor. Een trust is een overeenkomst tussen partijen. Een trustkantoor
is een zakelijke dienstverlener.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
administratie over een offshore vennootschap.61 In een afpersingszaak zijn
trustkantoren indirect betrokken bij het witwassen van afgeperst geld, een
betrokkenheid waarvan de strafrechtelijke verwijtbaarheid overigens niet is
aangetoond.
F wordt afgeperst door K. Onder dwang moet F miljoenen euro’s overmaken aan rekeningen of rechtspersonen (in beheer) van A, een vermogende
zakenman. Om de afpersing te verhullen moeten de betalingen een legitiem voorkomen krijgen. Daartoe wordt onder meer een overdracht van
vennootschappen door A aan F gefingeerd. Het afgeperste geld (althans
een deel ervan) wordt gepresenteerd als betaling door F voor de vennootschappen. In werkelijkheid waren de vennootschappen al van F; hij koopt
dus in feite zijn eigen vennootschappen en betaalt daarvoor aan A. Om dit
administratief-juridisch ‘netjes’ weg te schrijven, moet in de boeken
onzichtbaar worden gemaakt dat F al eigenaar was van de vennootschappen. De directie van de vennootschappen, die op een afgeschermde jurisdictie gevestigd zijn, wordt gevoerd door trustkantoren. Die trustkantoren
worden ingeschakeld om de dossiers van de vennootschappen te ‘schonen’, dat wil zeggen dat ze de bewijzen dat F aandeelhouder was uit de
dossiers van de vennootschappen verwijderen. Een medewerker van een
trustkantoor bevestigt dat de naam van F niet in de aandeelhoudersregisters mocht blijven staan. Bij een doorzoeking van een trustkantoor worden twee typen dossiers aangetroffen; het kennelijk originele dossier
waarin F nog staat ingeschreven als aandeelhouder en een werkdossier
met de achteraf gewijzigde inhoud – dat wil zeggen waarin F is verwijderd
(één van de onderzochte casussen).
4.5
Het neutraliseren van toezicht
Het gebruik van de reguliere omgeving dat door criminele samenwerkingsverbanden wordt gemaakt, maakt hen ook kwetsbaar. Onder meer oplettende derden en zorgvuldig recherchewerk maken het mogelijk om contactpunten tussen de illegaliteit en de legaliteit te ontmantelen. In paragraaf 4.6
zullen daar een aantal voorbeelden van worden gegeven. Tegelijkertijd is het
zo dat in verschillende zaken duidelijk wordt dat sommige ‘contactpunten’
langdurig en intensief als zodanig kunnen functioneren. Dat roept de vraag
op hoe het komt dat bepaalde personen, ondernemingen, gemeenschappen
61
Over 2009 constateerde de Financial Intelligence Unit (FIU) een gering aantal meldingen van ongebruikelijke
en verdachte transacties door trustkantoren; respectievelijk 5 en 1, ter vergelijking: belastingadviseurs deden
in dat jaar respectievelijk 92 en 14 meldingen (KLPD, 2010a, p. 61). In 2010 heeft de FIU-Nederland samen
met De Nederlandsche Bank (DNB) en de brancheverenigingen Vereniging International Management Services (VIMS) en Dienstverlening Financiële Administratie (DFA) een relatiedag voor de trustkantoren georganiseerd. Een belangrijk doel daarvan was om het aantal en de kwaliteit van de meldingen van trustkantoren te
verhogen. In 2010 lagen de aantallen voor de trustkantoren ook op een hoger maar nog steeds zeer bescheiden niveau: 13 meldingen van ongebruikelijke transacties en 5 verdachte transacties (KLPD, 2011, p. 70).
141
142
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
of door de overheid gecreëerde situaties zich zo goed laten gebruiken als
interface tussen georganiseerde criminaliteit en de legaliteit. In verschillende
gevallen ligt het antwoord in het kunnen omzeilen of ontbreken van (effectief) toezicht. Dat ontbrekende of falende toezicht kan drie achterliggende
oorzaken hebben: criminele samenwerkingsverbanden werken vanuit een
afgeschermde omgeving; toezicht ontbreekt feitelijk of is anderszins niet in
staat om een drempel op te werpen; en toezicht is soms bewust beperkt vanwege concurrerende belangen.
In sommige gevallen opereren daders vanuit een sterk afgeschermde omgeving. Van zogenoemde capable guardians kan dan geen sprake zijn.62 Zojuist
noemden we sommige woonwagenkampen en motorclubs als voorbeelden
van sterk afgeschermde omgevingen. Zij beschikken over min of meer fysiek
afgeschermde locaties (‘kampen’ en clubhuizen) waar buitenstaanders moeilijk toegang toe hebben. Een sterke sociale cohesie, een code van zwijgzaamheid richting de buitenwereld en een angstaanjagende reputatie zorgen ook
voor een relatief laag risico dat autoriteiten of ‘buitenstaanders’ in het algemeen zicht krijgen op criminele activiteiten. Ook sectoren of bedrijfstakken
waar een zekere ‘ons kent ons’-mentaliteit heerst, zoals de vastgoedsector,
bieden een goede uitgangspositie voor afscherming.
Als tweede achterliggende oorzaak werd genoemd een ontbrekend of niet
sterk genoeg functionerend toezicht. Het ontbreken of niet sterk genoeg functioneren van toezicht kan op zijn beurt verschillende achtergronden hebben;
een historische of institutionele achtergrond (het is er simpelweg nooit
geweest of het toezicht is altijd tot een bepaald niveau beperkt gebleven); een
praktisch-functionele achtergrond (het misbruik is moeilijk waar te nemen);
een criminele achtergrond (het toezicht is actief door de daders uitgeschakeld); maar er kan ook sprake zijn van (achteraf gezien) argeloosheid of laksheid. Ook hier kan de vastgoedsector als voorbeeld worden genoemd. De
daders in een vastgoedfraudezaak zorgden er zelf voor dat de interne controle binnen de benadeelde bedrijven, waar ze hoge functies bekleedden,
werd uitgeschakeld (criminele achtergrond). Zo werden posities die verantwoordelijk zijn voor de interne controle deels door de (mede)daders zelf
bezet. Verder werd loyaliteit ‘gekocht’ door anderen mee te laten delen in
opbrengsten van de fraude en als er toch kritiek van medewerkers was, werd
die onschadelijk gemaakt. (Van de Bunt et al., 2011; Van der Boon & Van der
Marel, 2009, p. 77-93). Het externe toezicht op de wereld van het commerciële vastgoed is eveneens zwak ontwikkeld (historisch-institutionele achtergrond). Externe accountants zullen doorgaans geen verder onderzoek doen
als de jaarrekening klopt. Externe accountants die door de benadeelde organisaties aanvullend waren ingehuurd, bleken in de praktijk weinig voor elkaar
te krijgen; de bevindingen van het ene bureau bereikten mede door toedoen
van een verdachte niet de Raad van Bestuur en het andere bureau zag in zijn
bevindingen geen reden voor de benadeelde organisatie om naar het Open62
Een capable guardian is een actor of omstandigheid die criminaliteit kan tegengaan (Reynald, 2010).
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
baar Ministerie te stappen (Van de Bunt et al., 2011, p. 49-50). Zeker bij grote
vastgoedprojecten spelen verschillende belanghebbenden en potentiële
externe toezichthouders een rol. Een dergelijke belanghebbende en potentiële toezichthouder is in dit geval een gemeente die in een van de frauduleuze vastgoedprojecten een kavel grond heeft uitgegeven. Deze gemeente is
voor miljoenen euro’s benadeeld doordat een te lage prijs is ontvangen voor
een kavel grond. Onderstaande uitspraak komt van een betrokkene bij het
gronduitgiftebeleid van die gemeente en geeft de klaarblijkelijk argeloze houding weer waarmee met de frauderende partijen in zee werd gegaan.
‘We dachten met gegoede partijen als (…) zaken te doen. Die screen je
niet. We kijken nu hoe we onze vastgoedpartners voortaan wel kunnen
screenen. En ook naar wie zij ontwikkelingsprojecten doorplaatsen. Dat
deden we tot nu toe niet’(Financieele Dagblad, 18 april 2008; zie ook Van
der Boon & Van der Marel, 2009, p. 193- 204).
Zowel binnen de organisaties waarbij de verdachten in dienst waren als bij
externe partijen (externe toezichthouders, de gemeente die een kavel grond
uitgaf), was het toezicht dus afwezig, onschadelijk gemaakt of anderszins niet
in staat om de langdurige fraude te voorkomen.
Ook in de casus die draait om fraude met olieproducten door onder meer
binnenschippers blijkt dat toezicht niet altijd zodanig functioneert dat het
een drempel vormt voor kwaadwillenden (argeloosheid?).
Tankschepen vervoeren olie van onder meer de Rotterdamse haven naar
Schiphol. Over olie die bestemd is voor de luchtvaart hoeft geen accijns
betaald te worden. Indien de bestemming anders is, is wèl accijns verschuldigd. In het onderzoek komen twee kerosinetankers naar voren die
niet al hun geladen olie op Schiphol losten, maar een gedeelte verduisterden. Op Schiphol werden de geloste hoeveelheden nauwelijks gemeten.
De olietanks werden door personeelsleden van de afnemer slechts ‘leeg
gekeken’ (casus 39).
Een ander voorbeeld speelt zich af in onder meer de bagagekelder van Schiphol. Het criminele samenwerkingsverband bestaat vooral uit personen die de
mogelijkheden en bevoegdheden van hun functie misbruiken teneinde
cocaïne het land binnen te brengen. De criminele activiteiten van de betrokkenen in de bagagekelder maken onderdeel uit van hun dagelijkse werkzaamheden, namelijk het lossen van een vliegtuig. De verwevenheid tussen
de normale en de criminele activiteiten zorgt er in dit geval voor dat het toezicht niet goed in staat is om beide van elkaar te onderscheiden (praktischfunctionele achtergrond). Het toezicht binnen de bagagekelder slaagde er
ook in een ander opzicht niet in om een drempel op te werpen tegen het misbruik van bevoegdheden. Wanneer bekend was dat er een lading cocaïne zou
143
144
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
binnenkomen, moest de hoofdverdachte, om de lading veilig binnen te
halen, er onder meer voor zorgen dat de juiste medewerkers op het juiste
moment op de juiste plaats werkzaam waren. Daartoe werd veelvuldig
geschoven in dienstroosters. Op dat ruilen van dienstrooster werd geen strak
toezicht gehouden; (sommige) medewerkers konden het onderling regelen of
er werd door de leiding soepel mee omgegaan.
Het niet verdacht achten van het veelvuldig ruilen van dienstroosters in de
bagagekelder zou kunnen worden geschaard onder de noemer argeloosheid.
Het kan echter ook worden gezien als illustratie van het feit dat de betrokkenen, en hetzelfde geldt voor alle bedrijven en personen die bij de vluchtafhandeling betrokken zijn, opereren in een omgeving waarbinnen veiligheid
in het algemeen en voorkoming van drugssmokkel in het bijzonder, slechts
een criterium is en niet noodzakelijkerwijs het belangrijkste. Een snelle en
soepele vluchtafhandeling – voor veel betrokkenen wellicht de core business –
is op zijn minst ook een belangrijk uitgangspunt. Scherp toezicht op het
mogelijke misbruik van bevoegdheden kan kort gezegd botsen met een efficiënte bedrijfsvoering. Daarmee zijn we aangekomen bij de derde oorzaak
van ontbrekend of falend toezicht; in sommige gevallen is het toezicht
(bewust) beperkt omdat het veiligheidsbelang concurreert met een ander
belang. Dit was bijvoorbeeld (ook) het geval bij de opvang van alleenstaande
minderjarige asielzoekers. De opvang was bewust open. Opvang in een gesloten instelling werd vanuit humanitair oogpunt als onwenselijk beschouwd.
Het open karakter werd problematisch toen bleek dat mensensmokkelaren/-handelaren er misbruik van maakten en vele minderjarige asielzoekers
uit de opvang verdwenen.63
Ook de fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties zijn voorbeelden waarin
toezicht bewust beperkt is gehouden. Hier lijken echter vooral economische
motieven een rol te spelen; een gunstig fiscaal regime en mogelijkheden om
bezittingen af te schermen bieden een concurrentievoordeel in de strijd om
het aantrekken van buitenlandse (vermogende) partijen.
Ook buiten de voorbeelden van contactpunten tussen de illegaliteit en legaliteit die zijn besproken, vinden we gevallen waarin beperkingen zijn opgelegd
aan het toezicht. Dit geldt onder meer voor het toezicht op de financiële
markten. De toezichthouder Autoriteit Financiële Markten (AFM) bereikte tot
1 januari 2012 alleen beleggingen onder de € 50.000.64 Een crimineel samenwerkingsverband dat particuliere investeerders heeft opgelicht, maakte van
deze grens gebruik. In deze al eerder aangehaalde zaak werden klanten gelokt
om met een minimuminleg van € 50.000 deel te nemen in een vastgoedproject in Turkije. De daders ontweken zo het toezicht op hun ‘product’ en benadeelden vele tientallen beleggers voor in totaal miljoenen euro’s (casus 142).
63
64
Zoals gezegd zijn er vanaf 2006 maatregelen genomen om dat misbruik tegen te gaan. Alleenstaande minderjarige asielzoekers die vermoedelijk het slachtoffer zijn van mensenhandel worden ondergebracht in zogenoemde beschermde opvang (Kromhout et al., 2010).
Vanaf de genoemde datum geldt een grens van € 100.000.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Ten slotte zijn ook binnen het gevangenisregime bewust beperkingen opgelegd aan het toezicht. Van der Laan stelt in een recentelijk verschenen artikel
dat leidende figuren binnen criminele samenwerkingsverbanden in staat zijn
om ook vanuit detentie hun criminele activiteiten te regelen. Het uitgangspunt van re-integratie in de samenleving brengt met zich mee dat hun voldoende middelen ter beschikking staan om te communiceren met de buitenwereld (Van der Laan, 2012).
4.6
Risico’s van het gebruik van een contactpunt
Criminele samenwerkingsverbanden maken zoals gezegd gebruik van posities in de legaliteit om hun criminele activiteiten uit te voeren. De inschakeling van derden die vanwege hun kennis, vaardigheden, bevoegdheden of
andere kwaliteiten van belang zijn in het criminele bedrijfsproces, brengt
risico’s met zich mee. Maar ook wanneer een groepering zelf over een positie
in de reguliere samenleving beschikt, zoals een dekmantelbedrijf, herbergt
dat contact met de reguliere omgeving een gevaar in zich. Een ‘brug tussen
onder- en bovenwereld’ is zogezegd tweerichtingsverkeer, dat wil zeggen dat
de positie in de bovenwereld, ook al is de relatie met de onderwereld afgeschermd, toch te herleiden kan zijn tot het criminele samenwerkingsverband.
Ten eerste kunnen dekmantels door de mand vallen wanneer daders onderwerp zijn van een opsporingsonderzoek. Ten tweede kunnen oplettende derden die bij een gebruikte dekmantel of een andere positie in de legaliteit argwaan hebben gekregen, melding doen bij de politie, wat de aanleiding kan
vormen voor het opstarten van een opsporingsonderzoek. Ten derde kan het
gebruik van posities in de reguliere samenleving de politie mogelijkheden
bieden voor het verzamelen van bewijs tegen verdachten. We werken deze
risico’s hieronder uit aan de hand van het casusmateriaal.
Een eerste gevaar voor criminele samenwerkingsverbanden is dus dat dekmantels kunnen worden doorgeprikt door de politie. Wanneer een crimineel
samenwerkingsverband eenmaal de aandacht van de opsporing op zich
gevestigd heeft, bestaat het risico dat duidelijk wordt dat een ogenschijnlijk
regulier bedrijf waarvan gebruik wordt gemaakt slechts een façade is en in
werkelijkheid als dekmantel van criminele activiteiten fungeert. Zeker wanneer er in het bedrijf weinig activiteiten plaatsvinden die tot de normale
bedrijfsvoering zouden moeten behoren, is het niet makkelijk om de dekmantel waterdicht te maken. In onderstaande casus valt een ‘kledingwinkel’
door de mand.
Z is het bedrijf van verdachte H. H houdt zich bezig met ondergronds
bankieren. In het dossier staat over kledingwinkel Z: ‘De indruk bestaat
dat de kledingzaak meer als een soort ontmoetingsplaats werd gebruikt
dan om daadwerkelijk een winstgevende omzet te behalen d.m.v. kleding-
145
146
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
verkoop.’ Deze indruk bestaat onder meer doordat: ‘Uit de informatie van
de Belastingdienst kan worden opgemaakt dat het inkomen van H en zijn
vrouw S uit de kledingwinkel zeer minimaal is.’ En: ‘Tijdens observaties
op de kledingzaak Z viel het op dat er eigenlijk geen klanten in de zaak
kwamen. Er kwamen wel personen in de zaak die contact met H hadden
maar aan deze personen werd geen kleding verkocht’ (één van de onderzochte casussen).
Een soortgelijk voorbeeld zien we in een opsporingsonderzoek naar mensensmokkel. Het criminele samenwerkingsverband gebruikt een videotheek voor
huisvesting van klanten en de inkoop en verhandeling van paspoorten.
De frontfunctie van de videotheek werd kenbaar doordat er geen telefoonaansluiting was en er zeer onregelmatige sluitingstijden werden gehanteerd.
Voorts had het OT gezien dat er bijna nooit iemand met videobanden uit de
zaak kwam (casus 53).
Naast opslag (huisvesting) en/of ontmoeting, waarvoor de ‘winkels’ in
bovenstaande voorbeelden werden gebruikt, kunnen eigen ondernemingen
ook andere gebruiksdoelen hebben. Bijvoorbeeld het witwassen van misdaadgeld; criminele verdiensten worden dan in de boeken opgenomen als
inkomsten van een reguliere onderneming. Ook die witwasfunctie kan aan
het licht komen wanneer de daders eenmaal in het vizier zijn van de opsporing. Controle van de boeken van de ‘legale’ onderneming kan immers uitwijzen dat de opgeschreven opbrengsten niet plausibel zijn (zie hoofdstuk 7).
In de bovenstaande voorbeelden werden de gebruikte ondernemingen pas
onder de loep genomen nádat er al een opsporingsonderzoek was gestart
naar de criminele samenwerkingsverbanden. Het is echter ook mogelijk dat
de inschakeling van een (schijnbaar) regulier bedrijf uiteindelijk zelf de aanleiding vormt voor het opstarten van een opsporingsonderzoek. Een
gebruikte positie in de reguliere samenleving kan namelijk, ten tweede, de argwaan oproepen van oplettende derden die vervolgens melding doen bij de
autoriteiten. Zo is het in bovenstaand voorbeeld goed denkbaar dat een
oplettende burger de autoriteiten erop wijst dat er wel erg weinig bezoekers
komen in de ‘videotheek’, althans bezoekers die het pand met een videoband
verlaten. Soortgelijke risico’s gelden voor andere ‘winkels’ die alleen of mede
gebruikt worden vanwege een functie voor een criminele activiteit. Ook het
gebruik van opslagplaatsen (voor bijvoorbeeld opslag of productie van
drugs), vervoermiddelen (ten behoeve van mensensmokkel of de smokkel
van verboden goederen), verkoopkanalen (autobedrijven voor gestolen
auto’s, ramen of bordelen) en het gebruik van financiële instellingen (vanwege melding ongebruikelijke transacties) dragen het risico in zich dat het
onder de aandacht wordt gebracht van de autoriteiten en het aanleiding geeft
tot het doen van nader onderzoek.
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Dat risico lijkt het grootst wanneer het criminele samenwerkingsverband de
gebruikte bedrijven of actoren niet in eigen beheer heeft, maar voor het goed
of de dienst beroep doet op een derde. Dan geldt niet alleen het risico dat
oplettende burgers of autoriteiten argwaan krijgen, maar ook het risico dat de
ingeschakelde derde de autoriteiten informeert. Dit zien we bijvoorbeeld in
een mensensmokkelzaak waarin de daders gebruikmaken van een reisbureau. Dat reisbureau regelde tegen betaling een familiaire dan wel zakelijke
invitatie en een ‘fake’-hotelreservering, waarmee een verdachte vervolgens
een visum voor een bepaald land kon aanvragen. Andere reisbureaus ‘tipten’
echter juist over personen die wel erg vaak tickets kwamen kopen (één van de
onderzochte casussen). Ook in respectievelijk een mensenhandel- en een
drugszaak zien we dat de daders gebruik kunnen maken van dienstverleners
uit de reguliere omgeving maar dat dat niet zonder risico’s blijft.
De prostituees huren werkkamers bij vergunde raamverhuurbedrijven in
verschillende Nederlandse steden. Eén verhuurder doet formeel melding
bij de politie van vermeende uitbuitingspraktijken (één van de onderzochte casussen).
Onder de naam van een bedrijf van één van de verdachten worden ingekochte stoffen opgeslagen bij een regulier transportbedrijf. Het transportbedrijf krijgt argwaan omdat het zich moeilijk voor kan stellen wat het
bedrijf van de verdachten nu precies gaat doen met de stoffen die zijn
opgeslagen. Het transportbedrijf doet daarom melding bij de politie, die
een onderzoek begint. De verdachten blijken de stoffen te verhandelen als
versnijdingsmiddel (één van de onderzochte casussen).
Behalve dat de politie op de hoogte raakt van de criminele bedoelingen, kan
de argwaan van een derde ook op een andere wijze een dader dwarsbomen.
Zo kan een onwetende maar oplettende derde simpelweg weigeren om het
gevraagde goed of de gevraagde dienst te leveren. In onderstaande casus
overkomt dit de klant van een professionele facilitator. De facilitator stelt personen in staat om anoniem (dat wil zeggen niet tot de klant herleidbaar),
tegen contante betaling en/of met gebruikmaking van valselijk opgemaakte
gegevens, woonruimte te gebruiken. Een makelaar krijgt echter argwaan.
Hoofdverdachte G treedt voor zijn criminele klanten op als bemiddelaar
richting makelaars dan wel verhuurders. Samen met de klant en de makelaar wordt het nieuwe pand bezocht. G geeft hen daarna de ‘officiële’
stukken om het huurcontract rond te maken. De makelaar dan wel de verhuurder is in de veronderstelling dat de opgemaakte documenten echt
zijn en dat dus de inkomsten van de klant een legale herkomst hebben, en
ondertekent het contract. Makelaar K krijgt echter argwaan bij de aangeleverde documenten voor klant J en gaat de opgegeven gegevens contro-
147
148
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
leren. De uitkomst daarvan is dat de makelaar de geplande oplevering
afzegt (één van de onderzochte casussen).
Het derde gevaar van het gebruik van contactpunten is dat het kan bijdragen
aan het verzamelen van bewijs tegen verdachten. Zo kan het gebruik van een
‘regulier’ bedrijf een goede ingang vormen voor een opsporingsteam, soms
vrij letterlijk. Eén van de onderzochte casussen richt zich op een grootschalige handelaar in (onder meer) hennep. In het opsporingsonderzoek wordt
duidelijk dat growshops een belangrijke rol spelen in het criminele netwerk
rondom de hoofdverdachte. Behalve criminelen, weet echter ook de politie
relatief eenvoudig de growshop binnen te komen.
J is de hoofdverdachte in een crimineel samenwerkingsverband dat zich
op grote schaal bezighoudt met de productie van en handel in hennep.
J heeft contacten met zes growshops, waar hij weed opkoopt. Vanuit één
van deze growshops zijn tientallen kilo’s hennep geleverd aan J. De politie
weet een geslaagde undercoveroperatie tegen de growshop uit te voeren.
Via een zogenoemde pseudo-koop wordt door undercoveragenten tegen
betaling 2 kilo hennep bij de growshop gekocht. Hierbij zijn een aantal
verdachten aangehouden en zijn huiszoekingen gedaan in diverse panden behorende bij de shop. Ook is de administratie van de shop doorgelicht (casus 122).
Aangezien de growshop ‘gewoon’ een winkel is, was het voor de undercoveragenten wellicht gemakkelijker om contact te maken met de verdachten en
uiteindelijk een pseudo-koop te verrichten dan wanneer dat contact op
andere wijze geregisseerd zou moeten worden. Het gebruik van een reguliere
ondernemingen kan ook op een andere manier bijdragen aan de bewijspositie tegen de daders, namelijk door het nalaten van sporen. Zo kon een opsporingsteam in de boeken van een chemisch bedrijf vaststellen hoeveel grondstof een crimineel samenwerkingsverband daar had afgenomen en kon het
op deze manier afleiden hoeveel pillen die criminele groepering gemaakt
moest hebben (één van de onderzochte casussen). In een andere casus is in
het opsporingsonderzoek eveneens gebruikgemaakt van de boekhouding van
een regulier bedrijf waarmee de daders contact hadden.
Aangezien legale bedrijven geen problemen met de Belastingdienst willen
krijgen, zorgen zij voor een nette boekhouding waarin de afnemers zijn
opgenomen, ook de illegale handelaren zoals hoofdverdachte D. Vervolgens kan op grond van artikel 96a Sv bij deze bedrijven de administratie
worden opgevraagd en kan op deze wijze worden achterhaald wat er aan
de illegale handelaren is verkocht (één van de onderzochte casussen).
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
Een ander voorbeeld vinden we in een fraudezaak. In de casus weet een crimineel samenwerkingsverband via fraude met de ontwikkeling van vastgoedprojecten vele miljoenen euro’s verdienen. De daders kunnen deze fraude
plegen dankzij de posities die zij innemen binnen de benadeelde, opdrachtgevende organisaties en/of binnen de ondernemingen die als uitvoerder
betrokken zijn bij de vastgoedprojecten via welke de fraude wordt gepleegd.
De criminele verdiensten worden over de daders verdeeld via valse facturen
van uitvoerende ondernemingen. Het criminele samenwerkingsverband
weet dus op grote schaal en ook langdurig te profiteren van zijn positie binnen de reguliere economie. Maar uiteindelijk is het hetzelfde gebruik van
reguliere ondernemingen dat de daders de das omdoet; de aanleiding voor
het opsporingsonderzoek lag namelijk in controles door de Belastingdienst
van de boeken van betrokken ondernemingen (casus 143 en 144).
4.7
Recapitulatie
In hoofdstuk 3 bleek dat criminele samenwerkingsverbanden in veel gevallen
een beroep doen op personen en bedrijven uit hun omgeving. Vaak betekent
dat dat er contact wordt gemaakt met ‘de bovenwereld’. Maar ook daders die
zelf voorzien in de goederen en diensten die nodig zijn voor het criminele
bedrijfsproces, staan daarbij vaak in verbinding met de legaliteit. Dit laatste is
bijvoorbeeld het geval wanneer een dader zijn eigen (op papier) reguliere
garagebedrijf gebruikt om criminele inkomsten wit te wassen. In dit hoofdstuk zijn we ingegaan op verschillende contactpunten tussen illegaliteit en
legaliteit. Deze contactpunten, of interfaces, kunnen zich op vier verschillende niveaus bevinden, namelijk op het niveau van een persoon, een onderneming, een gemeenschap of een door de overheid gecreëerde voorziening.
Bij personen gaat het om mensen die, vaak beroepsmatig, een positie hebben
in ‘de bovenwereld’ en beschikken over kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden die van grote waarde kunnen zijn voor een crimineel samenwerkingsverband. We onderscheiden vier categorieën: financiële specialisten; notarissen en advocaten; luchthavenpersoneel; en corrupte ambtenaren. Financiële
specialisten worden in verschillende zaken ingeschakeld ten behoeve van:
het investeren, doorsluizen en fiscaal afschermen van vermogen; het verrichten van transacties; het oprichten van rechtspersonen; en/of het verzorgen
van contacten met de Belastingdienst. Notarissen en advocaten kunnen vanwege hun kennis, hun wettelijk voorgeschreven rol op bepaalde terreinen,
hun afgeschermde status en de respectabiliteit van de desbetreffende ambten belangrijke diensten leveren voor criminele samenwerkingsverbanden.
Binnen de onderzochte zaken wordt advocaten vaker een rol toegedicht dan
notarissen. Die rol valt doorgaans onder één van de volgende noemers: juridische advisering; het verlenen van een schijn van betrouwbaarheid;
149
150
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
afscherming; ondersteuning bij mensenhandel/-smokkel; en witwassen. In
de meeste gevallen die we in de dossiers zijn tegengekomen, is overigens
geen sprake van strafrechtelijk vastgestelde verwijtbaarheid. In opsporingsonderzoek wordt in het algemeen terughoudend omgegaan met signalen van
betrokkenheid van advocaten bij georganiseerde criminaliteit.
Ook luchthavenpersoneel kan voor criminele samenwerkingsverbanden een
zeer waardevol contactpunt vormen. In verschillende onderzochte zaken is
op luchthavens gebruikgemaakt van burgerpersoneel – schoonmakers,
medewerkers in de bagagekelder of de vrachtafdeling, of stewards – dat
beroepsmatig in staat is om drugszendingen of personen buiten de controles
om het land in te laten komen. Meer nog dan het zojuist genoemde burgerpersoneel, hebben ambtenaren binnen bijvoorbeeld politie, justitie of de
douane bepaalde exclusieve bevoegdheden die criminele samenwerkingsverbanden goed kunnen gebruiken. Ook de corrupte contacten met deze ambtenaren kunnen een rol spelen bij het passeren van grenzen. Maar ze kunnen
ook worden aangewend voor meer algemene afschermingsdoeleinden, zoals
om op de hoogte te komen van opsporingsactiviteiten. In verschillende zaken
zijn er dan ook signalen van mogelijke betrokkenheid van Nederlandse of
buitenlandse ambtenaren. Ook hier zien we dat het in de onderzochte zaken
vaak blijft bij ‘mogelijke’ betrokkenheid omdat de vermeende corrupte contacten vaak (voor zover bekend) niet strafrechtelijk worden vastgesteld.
Het gebruik van (op papier) reguliere ondernemingen als contactpunt naar de
legaliteit komt in veel zaken voor. Veel criminele samenwerkingsverbanden
hebben eigen ondernemingen of vennootschappen. Deze kunnen drie doelen dienen: logistieke ondersteuning, dat wil zeggen opslag, vervoer en ontmoetingsruimte; witwassen, vooral het fingeren van een legale geldstroom;
en legitimering en verhulling, zoals het voorzien in een deklading voor een
drugstransport of het dienen als tussenschakel tussen de daders en reguliere,
externe bedrijven. Ook externe ondernemingen worden gebruikt, vooral voor
logistieke ondersteuning en om apparatuur en stoffen te verkrijgen voor de
productie van drugs. Wanneer zij vanuit het oogpunt van witwassen worden
ingeschakeld, gebeurt dat vaak via de reeds genoemde financiële specialisten. Een opvallend voorbeeld van de inzet van externe ondernemingen is het
gebruik van de massamedia. Dit komt in enkele zaken voor en kan een aantal
doelen dienen: beïnvloeding van de algemene opinie; beschadiging van
tegenstanders; en het trekken van klanten (reclame).
Ook gemeenschappen kunnen fungeren als contactpunt tussen illegaliteit en
legaliteit. Sommige motorclubs en woonwagenkampen vormen subculturele
gemeenschappen waarvoor dat geldt. Zo lijken deze gemeenschappen relatief veel potentiële mededaders te herbergen. Verder bieden beide netwerken, via de vele (internationale) contacten, een eventuele dader verschillende
logistieke en andere faciliteiten en verbanden met de reguliere omgeving.
Ook bieden beide gemeenschappen goede omstandigheden voor afscherming; ze beschikken over locaties die letterlijk en/of figuurlijk sterk
Contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit
afgesloten zijn, de sociale cohesie is sterk, er heerst een code van zwijgzaamheid naar de buitenwereld, en lidmaatschap van een van deze gemeenschappen boezemt vaak ontzag of angst in. Ook sommige etnische gemeenschappen bieden potentiële voordelen voor georganiseerde criminaliteit. Door de
contacten in zowel het land van herkomst als in Nederland kunnen leden van
bepaalde gemeenschappen een schakel vormen tussen bron- en bestemmingsland bij bijvoorbeeld drugshandel of mensensmokkel. Ook stellen deze
contacten hen beter in staat om geld weg te sluizen. Verder vormt soms ook
een reguliere bedrijfstak een ‘gemeenschap’ die voorziet in afgeschermde
mogelijkheden voor georganiseerde criminaliteit. Een voorbeeld is de vastgoedsector. De wereld van het commercieel vastgoed is relatief kwetsbaar
voor fraude vanwege het ontbreken van gespecialiseerd toezicht, een
ondoorzichtige prijsvorming en een cultuur die omschreven zou kunnen
worden als ‘ons kent ons’ en ‘voor wat hoort wat’.
In sommige gevallen worden door de overheid gecreëerde voorzieningen
gebruikt voor het vervullen van een bepaalde deeltaak in het criminele
bedrijfsproces. Het misbruik dat mensensmokkelorganisaties in sommige
zaken hebben gemaakt van de asielprocedure is daar een voorbeeld van. Een
ander voorbeeld is het gebruik van fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties
voor witwasdoeleinden. In veel zaken zien we dat daders, via bankrekeningen
of rechtspersonen, vermogen hebben ondergebracht in een zogenoemd
‘belastingparadijs’. Behalve lage belastingtarieven bieden deze jurisdicties
vooral goede afschermingsmogelijkheden. Op de markt van zakelijke dienstverleners in Nederland hebben verschillende aanbieders zich gespecialiseerd
in het toegankelijk maken van de faciliteiten in die jurisdicties.
Het gebruik van posities in de legaliteit brengt behalve kansen ook risico’s
met zich mee voor criminele samenwerkingsverbanden. Ten eerste kunnen
dekmantels of witwasconstructies door de mand vallen wanneer ze eenmaal
in het vizier komen van de opsporing. Ten tweede kan het gebruik van posities in de reguliere samenleving ook zelf, wanneer het de argwaan oproept
van een oplettende derde en deze melding doet bij de politie, de aanleiding
vormen voor de start van een opsporingsonderzoek. Het derde risico is dat
het gebruik van een onderneming kan bijdragen aan de bewijspositie tegen
de daders. Zo kan het afnemen van goederen bij een extern bedrijf sporen
nalaten in de boekhouding van dat bedrijf. Wanneer een crimineel samenwerkingsverband zelf beschikt over een ‘regulier’ bedrijf, bijvoorbeeld een
winkel, kan dat bedrijf letterlijk en figuurlijk een goede ingang bieden voor de
opsporing, bijvoorbeeld voor een undercoveroperatie.
Ondanks deze risico’s kunnen sommige contactpunten langdurig en intensief als zodanig functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan is het ontbreken of falen van toezicht. Sommige criminele samenwerkingsverbanden
opereren vanuit een afgeschermde omgeving. De afgeschermde locaties
waarover zij beschikken, een sterke sociale cohesie, een code van zwijgzaamheid richting de buitenwereld en/of een angstaanjagende reputatie kunnen
151
152
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
het functioneren van capable guardians erg moeilijk maken. Verder ontbreekt toezicht soms of werkt het niet sterk genoeg. Zo was in een grote fraudezaak zowel binnen de organisaties waarbij de verdachten in dienst waren
als bij externe partijen het toezicht onschadelijk gemaakt, afwezig of anderszins niet in staat om langdurige fraude te voorkomen. Ten slotte is het toezicht soms begrensd vanwege andere belangen die op het desbetreffende terrein een rol spelen, zoals het belang van een vlotte vluchtafhandeling op
luchthavens of een economisch belang dat ‘belastingparadijzen’ hebben om
hun fiscaal-juridisch afgeschermde status te handhaven.
5
Verdienen, verdelen en besteden van
criminele inkomsten
Georganiseerde criminaliteit is gericht op het genereren van financieel of
materieel voordeel. In dit hoofdstuk gaan we in op verschillende aspecten
van deze drijvende kracht achter de georganiseerde criminaliteit.65 We
bespreken in dit hoofdstuk het verdienen, verdelen en het besteden van criminele inkomsten. In paragraaf 5.1 staan de verdiensten van georganiseerde
criminaliteit centraal. Het gaat daarbij vooral om de vraag hoe daders hun
geld verdienen; wat is het ‘verdienmodel’ achter de verschillende delicten? In
dezelfde paragraaf gaan we ook kort in op de verdiensten zelf; hoeveel verdienen ze? Daarbij zullen we vooral aan de hand van concrete gevallen laten
zien wat op dit punt de bandbreedte is van de onderzochte zaken. Georganiseerde criminaliteit is per definitie een gezamenlijke onderneming. Daarmee
dient de vraag zich aan hoe binnen een crimineel samenwerkingsverband de
verdiensten worden verdeeld, hetgeen wordt behandeld in paragraaf 5.2. De
(her)verdeling van inkomsten staat in nauw verband met de posities en relaties binnen een crimineel samenwerkingsverband. De verdeling hangt onder
meer af van de mate waarin een individuele dader een centrale, bepalende
positie inneemt of juist een meer inwisselbare rol vervult. De besteding van
criminele gelden vormt het onderwerp van paragraaf 5.3. Aan de hand van de
onderzochte zaken bespreken we verschillende bestedingsmogelijkheden;
consumeren en investeren. Paragraaf 5.4 bevat een recapitulatie.
5.1
Verdiensten van georganiseerde criminaliteit
5.1.1
Hoe wordt het geld verdiend?
Wat is de basis onder de verdiensten van een crimineel samenwerkingsverband; wat is met andere woorden het ‘verdienmodel’ van de verschillende
groeperingen?
Enerzijds bestaan er vormen van georganiseerde criminaliteit die marktgeoriënteerd zijn en met de levering van een goed of dienst inspelen op een
vraag. Voorbeelden van symbiotische vormen van georganiseerde criminaliteit zijn onder meer wapen- en drugshandel. Anderzijds zijn er vormen die
niet marktgeoriënteerd zijn maar waarbij voordeel wordt genoten door anderen iets af te nemen of te onthouden (of op andere wijze leed te berokkenen).
Dergelijke parasitaire georganiseerde criminaliteit bestaat uit bijvoorbeeld
65
Naast financiële zijn er natuurlijk ook andere drijfveren te onderkennen achter georganiseerde criminaliteit,
zoals een verlangen naar spanning of de drang om te imponeren (Naylor, 1999, p. 11). Verder gelden voor
terrorisme weer heel andere motieven.
154
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
afpersing, fraude, diefstal en mensenhandel (Kleemans et al., 2002, p. 67; vergelijk Naylor, 2003).66 Beide vormen worden hieronder behandeld.
Symbiotische vormen van georganiseerde criminaliteit
Bij symbiotische georganiseerde criminaliteit gaat het dus om het leveren van
een goed of dienst waarnaar een vraag bestaat en is er dus een duidelijke economische voedingsbodem. Zoals in eerdere rapportages is opgemerkt, gaat
het bij georganiseerde criminaliteit in Nederland vaak om transitcriminaliteit. Daarbij gaat het om internationale handel waarin Nederland fungeert als
productieland, doorvoerland of bestemmingsland van bijvoorbeeld illegale
goederen als drugs en wapens (Van de Bunt & Kleemans, 2007, p. 15; Kleemans et al., 2002). Maar het kan ook gaan om het leveren van een dienst,
zoals het illegaal binnenloodsen van mensen in Nederland (Bureau Nationaal
Rapporteur Mensenhandel, 2002, p. 3-4).
Bij de handel in illegale goederen kan winst gemaakt worden door (een deel
van) de afstand te overbruggen tussen het land waar een goed wordt geproduceerd en het land waar een afzetmarkt zich bevindt. Wordt deze afstand
overbrugd en slaagt de criminele ondernemer erin om veilig grenzen te passeren en andere risico’s het hoofd te bieden, dan kan geprofiteerd worden
van het grote verschil tussen de productiekosten of aankoopprijs in het productieland enerzijds en de verkoopprijs van het goed op de afzetmarkt anderzijds. De verdiencapaciteit van een crimineel samenwerkingsverband is dan
vooral gelegen in het feit dat de daders beschikken over contacten die hen in
staat stellen om alle delen of een deel van de logistieke keten uit te voeren: de
aankoop of eventueel productie van het goed in het productieland; het transport; en de verkoop in het afzetland. Zo zien we in de onderzochte zaken een
aantal criminele samenwerkingsverbanden die, via hun netwerk, wapens
vanuit de Balkan weten te importeren (bijvoorbeeld casus 48, 61 en 77).67
Vaker gaat het echter om drugs, waarbij de handel een grotere winstmarge
kent.68 Bij drugs brengt het grote verschil tussen productiekosten en de verkoopprijs die verderop in de keten kan worden gevraagd, een enorm winst-
66
67
68
Op winst gerichte georganiseerde criminaliteit kan zowel symbiotische als parasitaire kenmerken hebben. Een
mensenhandelaar die een prostituee met behulp van dwang of misleiding uitbuit, valt vanwege de uitbuiting
onder de parasitaire vorm. Omdat er ook een vraag is naar prostitutie zou hij, ietwat cynisch, ook gezien kunnen worden als een bemiddelaar in seksuele dienstverlening. In die zin is deze vorm van mensenhandel
tevens een symbiotische vorm van criminaliteit. Omdat in dit geval de uitbuiting echter een veel kenmerkender
eigenschap voor de mensenhandel is dan de prostitutie zelf – prostitutie vindt immers ook plaats zonder dat
er sprake is van mensenhandel en is bovendien geen misdrijf – scharen we mensenhandel onder parasitaire
criminaliteit. Bij mensensmokkel is het symbiotische kenmerk veel sterker.
Bij casus 61 en casus 77 is het niet zeker waar de wapens precies geproduceerd worden. Wel is duidelijk dat
de wapentransporten hun herkomst in de Balkan hebben. In casus 48 is de fabriek waar de wapens werden
geproduceerd wel gelokaliseerd, namelijk in voormalig Joegoslavië.
Illegale vuurwapenhandel zou in Nederland dan ook vooral een neven- en geen hoofdactiviteit zijn van criminelen (De Vries, 2008, p. 78).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
potentieel met zich mee.69 Van dit winstpotentieel kan op verschillende wijzen worden geprofiteerd, afhankelijk van de specifieke achtergrond en kwalificaties van een crimineel samenwerkingsverband.
Er zijn criminele samenwerkingsverbanden die door onder meer een uitgebreid netwerk van betrokken personen en gevestigde posities in de reguliere
samenleving, in staat zijn om zowel de inkoop van cocaïne, het transport
naar Nederland, de afzet, als ook het witwassen van de opbrengsten zelf te
verzorgen. Een voorbeeld is een crimineel samenwerkingsverband dat zelf
cocaïne inkoopt bij leveranciers in Colombia. Vervolgens worden de drugs
door fruitbedrijven vanuit Zuid-Amerika verstuurd naar Nederland, waar ze
eveneens door fruitbedrijven worden ingevoerd. Zowel de fruitbedrijven in
Zuid-Amerika als die in Nederland zijn in handen van de organisatie. Om het
transport van drugs te vergemakkelijken heeft het criminele samenwerkingsverband een bedrijf op een Zuid-Amerikaanse luchthaven gekocht. Ook heeft
het eigen vliegtuigen. Witwassen gebeurt onder meer via onroerend goed en
bedrijven die in handen zijn van de groepering (casus 131; casus 128 is soortgelijk). Omdat de groepering zo veel deeltaken in eigen beheer heeft, kan ze
ook een groot deel van de totale winst in eigen zak houden. Een groepering
die in dergelijke mate ‘zelfvoorzienend’ is en toegerust is met bedrijfs- en vervoersfaciliteiten, komt niet in veel zaken voor. Wel zijn er natuurlijk andere
voorbeelden waarin een crimineel samenwerkingsverband zowel de inkoop
in de bronregio, het vervoer naar Nederland als ook de lokale afzet en doorvoer voor zijn rekening neemt. We zien bijvoorbeeld een groepering die in
verband staat met leveranciers van heroïne in Turkije, de drugs per auto naar
Nederland vervoert en hier een deel op de lokale markt afzet en een ander
deel doorvoert naar andere landen. Zo wordt heroïne verkocht aan handelaren uit Ierland, een land waar de prijs voor deze drugs veel hoger ligt dan in
Nederland (casus 137).
Er zijn echter ook criminele samenwerkingsverbanden die hun winst niet
halen uit de overbrugging van de totale route tussen productie- en afzetregio,
maar zich toeleggen op een deel van die route. Zo concentreert een groepering zich op de inkoop van cocaïne in Zuid-Amerika en het vervoer ervan
naar West-Afrika. Landen in West-Afrika fungeren daarbij als doorvoerland in
de smokkel van de drugs naar uiteindelijk Europa. Het criminele samenwerkingsverband in kwestie is echter niet betrokken bij die doorvoer en beperkt
zich tot de route Zuid-Amerika - West-Afrika (casus 124).
Tot nu toe betroffen de voorbeelden buitenlandse drugs die (uiteindelijk) in
Nederland zelf worden geïmporteerd. Hennep, amfetamine en xtc zijn drugs
die op grote schaal in Nederland worden geproduceerd en worden geëxpor-
69
Het UNODC meldt dat voor een gram zuivere heroïne in West-Europa op groothandels- en gebruikersniveau
respectievelijk een ongeveer 30 en 100 maal hogere prijs wordt betaald dan de groothandelsprijs in productieland Afghanistan (UNODC, 2011, p. 77-78). ‘Exacte’ cijfermatige informatie over criminele markten moet
met een groot voorbehoud worden gehanteerd. Een gemiddelde prijs van drugs is niet goed te bepalen omdat
je weliswaar kunt meten wat de prijs op een bepaalde plek op een bepaald moment is, maar niet weet hoeveel transacties tegen een bepaalde prijs worden uitgevoerd (Bushway & Reuter, 2008).
155
156
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
teerd naar afzetmarkten in andere landen. Ook voor een crimineel samenwerkingsverband dat hennep in Nederland opkoopt en het, al dan niet via
tussenschakels, verkoopt aan afnemers in België, Duitland of Polen, geldt dat
het direct profiteert van het prijsverschil tussen productie en afzet (casus
138). Groeperingen die zich daarmee bezighouden, zijn in dat opzicht dan
ook gebaseerd op hetzelfde verdienmodel als criminele samenwerkingsverbanden die exotische drugs importeren.70 Bij de handel in buiten- respectievelijk binnenlandse drugs gelden echter deels wel verschillende, specifieke
problemen en daardoor ook verschillende verdienmogelijkheden. Zo is het
bij de import van cocaïne vooral ‘de kunst’ om (onder meer) goede aankoopcontacten te hebben en een efficiënte vervoer- en smokkelmethode. Daarentegen geldt voor de handel in een binnenlandse drug als xtc dat een crimineel
samenwerkingsverband een manier moet zien te vinden om drempels die
tegen de productie van deze drug zijn opgeworpen te omzeilen. De productie
van de oorspronkelijke xtc, dat wil zeggen de chemische samenstelling
MDMA, is namelijk bemoeilijkt doordat de grondstof PMK veel lastiger is te
verkrijgen sinds een aanscherping van de regulering van PMK-productie in
China. Winstpotentieel kan dan gelegen zijn in het aanboren van alternatieve
stoffen. Zo maakt een groepering, na toevoeging van een antibraakmiddel,
pillen van de stof mCPP en verkoopt deze als ‘xtc’ (casus 132).71
Net als voor internationale drugshandel geldt ook voor mensensmokkel dat
de plegers ervan geld kunnen verdienen omdat zij in staat zijn een afstand te
overbruggen, in dit geval de afstand tussen het vertrekland en het bestemmingsland. De dienst die mensensmokkelaren leveren bestaat uit het voldoen aan de vraag van personen uit het vertrekland om buiten de reguliere
kanalen om het land te verlaten en een ander land binnen te komen.72 De
verdiencapaciteit van smokkelorganisaties is vooral gelegen in het kunnen
beschikken over een netwerk dat zowel het vertrekland als het bestemmingsland maar vaak ook tussenliggende landen beslaat. Dat netwerk voorziet in
contacten met klanten, transportfaciliteiten, personen die de klanten opvangen en doorgeleiden en eventueel reisdocumenten.
Een andere groep van spelers op de criminele markt zijn de facilitators. De
verdiencapaciteit van facilitators komt voort uit het gegeven dat zij, vaak door
een specialistische, al dan niet beroepsmatige achtergrond, aan een crimineel samenwerkingsverband een dienst of goed kunnen leveren dat essentieel is voor het criminele bedrijfsproces maar waarin het criminele samenwer70
71
72
Ook groeperingen die drugs alleen op de binnenlandse markt afzetten profiteren van het verschil tussen productiekosten of inkoopprijs enerzijds en de verkoopprijs voor afzetkanalen anderzijds. Wel gaat het daarbij om
een kleinere winstmarge dan wanneer de handel internationaal is. Overigens is de term ‘transitcriminaliteit’
niet meer van toepassing wanneer alleen van binnenlandse handel sprake is.
De stof mCPP staat niet op de Opiumlijst maar valt onder de Wet op de geneesmiddelenvoorziening. Deze stof
heeft een uitwerking die (deels) vergelijkbaar is met MDMA maar kan onder meer braken veroorzaken. Een
voordeel voor drugsproducenten is dat het een kant-en-klare stof is, terwijl MDMA via een vrij complex procedé gemaakt moet worden.
Dat bij mensensmokkel gesmokkelden zelf (of hun familieleden) ervoor kiezen om van de diensten van de
smokkelaren gebruik te maken, wil niet zeggen dat altijd van een gelijkwaardige relatie sprake is. Zo worden
gesmokkelden soms onder (zeer) slechte omstandigheden gesmokkeld of gehuisvest en wordt in bepaalde
gevallen door de smokkelaren ook geweld toegepast (Staring et al., 2005, p. 112-116).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
kingsverband moeilijk of niet zelf kan voorzien (Kleemans et al., 2002,
p. 56-62). Het fenomeen facilitering van georganiseerde criminaliteit is verder
uitgewerkt in hoofdstuk 3 (zie paragraaf 3.3.1 voor een bespreking van ‘professionele facilitators’). Op deze plek noemen we kort enkele voorbeelden. Er
zijn verschillende facilitators die weliswaar niet direct zelf drugs produceren
of verhandelen, maar wel sterk zijn verbonden aan dat criminele segment. Zo
is er een aantal zaken waarin personen die werkzaam zijn op of rondom
Schiphol hun bevoegdheden misbruiken om de smokkel van cocaïne via deze
luchthaven te faciliteren (bijvoorbeeld casus 126; zie paragraaf 4.1.3). Een
ander voorbeeld van een drugsgerelateerde facilitator is het criminele
samenwerkingsverband dat middelen verhandelt voor versnijding van drugs,
zoals paracetamol en cafeïne (casus 133). Daarnaast zijn er facilitators die
meer algemene, niet direct aan drugs gekoppelde diensten leveren. Voorbeelden zijn verschillende dienstverleners waarvan de diensten onder de noemer
witwassen vallen: ondergrondse bankiers die diensten leveren aan criminele
klanten (zie paragraaf 6.3.2); de autoverhuurder die criminelen in staat stelt
om ‘anoniem’ auto te rijden, dat wil zeggen zonder dat de auto tot de persoon te herleiden is (casus 148); en de woningbemiddelaar die criminelen
‘anoniem’ laat wonen (casus 147).
Parasitaire vormen van georganiseerde criminaliteit
Waar wederkerigheid een kenmerk is van symbiotische vormen van georganiseerde criminaliteit, ontbreekt deze grotendeels bij parasitaire vormen. Het
verdienmodel van een crimineel samenwerkingsverband is hier dan ook van
een heel andere soort.
Bij mensenhandel worden mensen uitgebuit, zoals vrouwen die onder dwang
of na misleiding als prostituee te werk worden gesteld terwijl de verdiensten
daarvan voor een groot deel (of vrijwel volledig) aan de dader, de pooier, ten
goede komen. In sommige mensenhandelzaken worden slachtoffers in het
buitenland gerekruteerd. In die gevallen bestaat één aspect van de verdiencapaciteit van plegers van mensenhandel uit het beschikken over een internationaal netwerk dat hen in staat stelt slachtoffers in het vertrekland te ‘werven’, die naar het bestemmingsland te vervoeren en ze daar vervolgens te
werk te stellen. Niet alle slachtoffers zijn echter uit het buitenland afkomstig
en het overbruggen van afstand is waarschijnlijk ook niet de meest kenmerkende capaciteit van plegers van mensenhandel. Een meer kenmerkende
voorwaarde voor het bedrijven van mensenhandel is dominantie; de mogelijkheid van daders om slachtoffers in hun macht te krijgen en te houden.73
Die machtsbasis kan onder meer worden gevormd door geweld, dreiging,
chantage, opsluiting, controles en/of misleiding. Zo is er een casus waarin de
73
Bij mensenhandel in de prostitutie bestaat de rol van vrouwelijke slachtoffers soms uit meer dan uitsluitend
slachtofferschap. Een aantal vrouwen stapt (min of meer) uit eigen beweging in de prostitutie (maar komt vervolgens wel in een uitbuitingsrelatie terecht), sommige slachtoffers hebben ook een ondersteunende rol voor
hun pooier (bijvoorbeeld door andere prostituees in de gaten te houden of door geld te incasseren); en een
aantal heeft een liefdesrelatie met hun pooier.
157
158
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
hoofdverdachten zowel in termen van dreiging als in daden zeer gewelddadig
zijn, waardoor slachtoffers het wel uit hun hoofd laten om tegen de wil van
hun pooiers in te gaan. Controle op en over ‘hun’ vrouwen is er verder door
bodyguards, chauffeurs en telefoontjes, doordat de vrouwen via of bij de
pooiers hun woonruimte en werkruimte hebben, en ook doordat sommige
vrouwen een liefdesrelatie hebben met hun pooier. Misleiding vindt plaats
om de vrouwen de prostitutie in te laten gaan en/of om hen hun inkomsten
af te laten staan, bijvoorbeeld door hen te laten geloven dat het geld wordt
bewaard om later samen een huis te kopen (casus 123; Verhoeven et al., 2011,
p. 42-58; vergelijk Staring, 2007, p. 57-63).74 De machtsbasis kan echter
(deels) ook een andere zijn. Zo is er een zaak waarbij Nigeriaanse meisjes
door een crimineel samenwerkingsverband naar Nederland worden gesmokkeld om vervolgens in andere landen als prostituee te gaan werken. De macht
die de daders over de meisjes hebben, heeft vooral een geestelijke, cultureelreligieuze basis; in Nigeria sluiten de meisjes een met voodoorituelen
bekrachtigd contract af waarin zij beloven hun ‘schuld’ jegens de daders, tussen de € 30.000 en € 60.000, te voldoen (casus 129).
Ook bij afpersing is bijna volledige macht over het slachtoffer de kern van het
verdienmodel. Daarbij speelt geweldsdreiging een belangrijke rol. Maar ook
andere vaardigheden van de dader kunnen van groot belang zijn. Zo zien we
in een zaak dat een dader volgens verschillende personen een sympathieke,
sociale kant heeft. Aanvankelijk hebben hij en het latere slachtoffer een
(ogenschijnlijk) vriendschappelijke relatie. Maar dan meldt hij het slachtoffer
dat er een serieuze dreiging is van derden, die hij wel, tegen betaling, ongedaan kan maken. Later ontdekt het slachtoffer dat zijn beschermer de dreiger
is, waarna de laatste ook openlijk zelf de bedreiging voor zijn rekening neemt
(casus 121).
Bij plegers van oplichting en fraude is sprake van een ander verdienmodel.
Hier zijn verleiding en misleiding belangrijke kernwoorden. Een voorbeeld
daarvan is (een bepaalde vorm van) beleggingsfraude, waarbij de daders het
doen voorkomen alsof geld wordt belegd terwijl de ingelegde gelden in werkelijkheid in eigen zak verdwijnen. De ‘kunst’ is dan dat de daders een mooi,
aantrekkelijk én geloofwaardig verhaal weten te creëren waardoor mensen
bereid zijn om hun geld aan de ‘beleggers’ toe te vertrouwen. Zo richten in
een zaak vijf hoofdverdachten een onderneming op waarvan zij voorwenden
dat deze zou investeren in vakantieresorts in Turkije. Via mooi ogend promotiemateriaal en professioneel uitziende prospectussen weten ze beleggers te
trekken om te investeren in de projecten (verleiding). De ingelegde gelden
worden deels gebruikt om rendement uit te betalen aan eerdere inleggers,
maar voor het grootste gedeelte wordt het weggesluisd (misleiding)
(casus 142).
Bij een andere fraudezaak zie we deels een soortgelijke en deels een andere
basis onder, in dit geval, valsheid in geschrifte en oplichting. In de zaak wordt
74
De dominantie blijkt in deze casus ook uit het feit dat de daders vrouwen van andere pooiers ‘afpakken’.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
ten nadele van een financiële instelling een criminele winst gemaakt van vele
miljoenen euro’s. Zo zijn aanneemsommen voor vastgoedprojecten met
oneigenlijke kostenposten verhoogd (misleiding). Verschillende betrokkenen
wordt een deel van de buit toegeschoven (verleiding). Een ander essentieel
element van de modus operandi was hier echter dat de hoofdrolspelers centrale posities innamen binnen de legale organisaties ten nadele waarvan de
fraude werd gepleegd. Mede dankzij het misbruik dat zij maakten van die
posities konden (plannen voor) vastgoedprojecten tot stand komen die zeer
ongunstig waren voor de financiële instelling en via welke de daders zich
konden verrijken (casus 143 en 144).
5.1.2
Wat wordt er verdiend?
De vraag wat door criminele samenwerkingsverbanden wordt verdiend is
moeilijk te beantwoorden. Schneider en Windischbauer presenteren verschillende schattingen van de wereldwijde omzet van georganiseerde criminaliteit, onder meer afkomstig van de Amerikaanse National Criminal Intelligence Service en de Verenigde Naties. Deze schattingen variëren van $ 500
miljard tot $ 2,1 biljoen (Schneider & Windischbauer, 2008, p. 391-392).75
Alleen al uit het verschil tussen de schattingen blijkt dat deze cijfers met grote
onzekerheid zijn omgeven.76 Het zijn ook niet meer dan zeer grove indicatoren (zie ook Naylor, 1999, p. 17-26).
Ook in concrete zaken is er vaak geen volledig beeld van de opbrengsten van
georganiseerde criminaliteit en de bestemming van die opbrengsten (Meloen
et al., 2003, p. 343-344), simpelweg omdat in opsporingsonderzoeken vaak
geen of alleen gedeeltelijke boekhoudingen worden aangetroffen en verdachten doorgaans geen juiste informatie verschaffen over de genoten inkomsten.
In opsporingsonderzoeken wordt vaak wel vastgesteld of beredeneerd dat er
zeer grote bedragen zijn omgezet, maar meestal kan maar een (klein) deel
daarvan later worden gelokaliseerd (Kleemans et al., 2002, p. 124-125; Klerks
2000, p. 367; Meloen et al., 2003, p. 12-13, 23; zie hoofdstuk 7).
Gezien de informatiebeperking zullen wij hier niet proberen om een schatting te geven van de bedragen die in de georganiseerde criminaliteit worden
verdiend. Wel kunnen we, meer ter illustratie, de bandbreedte aangeven
waarbinnen de in totaal 150 door ons bestudeerde zaken zich wat betreft
hoogte van het veronderstelde wederrechtelijk verkregen voordeel bevinden.
Het gaat hierbij om het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals dat binnen
een zaak in de opsporingsfase voor het gehele criminele samenwerkingsverband is berekend/verondersteld. Zoals gezegd wordt, wanneer het uitein-
75
76
De schattingen hebben betrekking op verschillende meetmomenten, van 1994 tot 2006.
Bovendien gaat iedere afzonderlijke schatting nog gepaard met grote onzekerheidsmarges. De economen
Reuter en Greenfield stellen dat schattingen daarmee nog wel van beleidsmatig nut kunnen zijn, bijvoorbeeld
om een heel globaal beeld te krijgen van de ernst van een bepaald fenomeen, maar dat gefundeerde uitspraken over onder meer ontwikkelingen in de tijd meestal niet gedaan kunnen worden (Reuter & Greenfield,
2001).
159
160
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
delijk tot een ontnemingszaak komt, door een gerecht vaak een (veel) kleiner
wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld dan het bedrag waarvan in
het opsporingsonderzoek is uitgegaan (zie hoofdstuk 7). Overigens wordt ook
zeker niet binnen alle zaken tijdens de opsporingsfase een wederrechtelijk
verkregen voordeel berekend (laat staan dat er een ontnemingszaak wordt
gestart). Zo blijft in een onderzoek naar witwassen het starten van een strafrechtelijk financieel onderzoek achterwege omdat duidelijk was dat de
hoofdverdachte een zeer slechte administratie had, de criminele verdiensten
allemaal waren uitgegeven en inmiddels alleen schulden resteerden (casus
147).
Ontnemingszaken richten zich altijd op individuele verdachten en hun verdiensten en niet op het totale voordeel dat door het criminele samenwerkingsverband is genoten. Binnen de zaken waarin er wel een berekening is
gemaakt van de totale criminele winsten, variëren de bedragen van minder
dan € 1.000 en € 15.000 in twee mensenhandelzaken (respectievelijk casus 15
en 116), tot afgerond € 18 miljoen in een afpersingszaak (casus 121), € 18 miljoen in een mensenhandelzaak (casus 123) en bijvoorbeeld € 61 miljoen in
een hasjzaak (casus 24). In het gros van de zaken gaat het om enkele tonnen
of miljoenen euro’s.
Loon in natura en ‘sociale zekerheid’
De verdiensten van georganiseerde criminaliteit kunnen puur financieel zijn,
maar kunnen ook een andere vorm hebben. Het meedelen in de opbrengsten
van georganiseerde criminaliteit gebeurt namelijk niet alleen maar door
directe uitbetaling van geld. In sommige gevallen worden leden van criminele samenwerkingsverbanden voor hun diensten beloond in natura, dat wil
zeggen door de levering of het ter beschikking stellen van goederen of diensten. Zo zijn er zaken waarin betrokkenen als beloning huisvesting, auto’s of
kleding geleverd krijgen (bijvoorbeeld casus 6, 37, 63, 68, 74 en 81).
Een ander element van beloning is de zorg wanneer een lid van een crimineel
samenwerkingsverband in detentie zit. Zo komt het in een zaak die draait om
drugshandel verschillende keren voor dat een gedetineerd lid en/of zijn naasten financieel worden verzorgd door de hoofdverdachte. Vormt deze vorm
van ‘sociale zekerheid’ voor de ontvanger een bron van inkomsten, voor de
desbetreffende hoofdverdachte is het natuurlijk een uitgavenpost. In een
afgeluisterd telefoongesprek benadrukt deze hoofdverdachte de hoge kosten
die het met zich meebrengt.
‘(…) dan zitten er een hoop vrienden van me vast, dat kost allemaal een
hoop geld, want, want, want je mot ze allemaal helpen. Je wil ze niet
alleen laten staan’ (casus 81).
In een onderzoek dat is gericht op verdachten van drugshandel blijkt eveneens dat vanuit het criminele samenwerkingsverband gezorgd wordt voor de
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
partner van een gedetineerde verdachte. Tevens betaalt de hoofdverdachte
de advocaatkosten wanneer een medeverdachte is aangehouden. Eén van de
medeverdachten verklaart als volgt hierover.
‘Advocaat G was de advocaat van A (hoofdverdachte). Ik had in die tijd
ook (een kantoorgenoot van) G als advocaat. A had dat voor mij geregeld.
G werd ook door A betaald, ik heb zelf nooit iets aan G betaald’ (één van
de onderzochte casussen).
5.2
Verdeling van criminele inkomsten
De beperkingen waar onderzoeken naar criminele inkomsten mee worden
geconfronteerd, zorgen er noodzakelijkerwijs voor dat ook over de verdeling
van die inkomsten geen volledige informatie voorhanden is. In veel zaaksdossiers concentreert de informatie zich op de verdiensten van enkele leden
van een crimineel samenwerkingsverband. Wanneer alle 150 zaken uit de vier
rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit worden bekeken, ontstaat echter wel een beeld.
We richten ons hier op de verdeling van criminele verdiensten tussen de
leden van criminele samenwerkingsverbanden. Daarbij gaat het om centrale
figuren, zoals de organisator en de financier van een drugstransport of de leidende figuur binnen een mensenhandelnetwerk, maar ook om personen die
alleen een specifieke uitvoerende rol hebben, zoals een drugskoerier, iemand
die zijn huis ter beschikking stelt als stash voor de opslag van drugs of geld of
de chauffeur die slachtoffers van seksuele uitbuiting (mensenhandel) van en
naar hun werk brengt.77
5.2.1
Hoe worden de verdiensten binnen criminele
samenwerkingsverbanden verdeeld?
In de eerste rapportage van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is
beschreven dat de structuur van criminele samenwerkingsverbanden in
belangrijke mate wordt bepaald door de logistiek van uitgevoerde criminele
activiteiten (Kleemans et al., 1998, p. 35-41). De structuur van veel criminele
samenwerkingsverbanden is in eerdere rapportages van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit omschreven als een netwerkstructuur. Hoewel crimi77
Buiten de direct betrokkenen bij een crimineel samenwerkingsverband zijn er ook actoren die (ogenschijnlijk)
opereren in de reguliere economie maar die, soms bewust, soms niet bewust, medewerking verlenen aan criminele activiteiten door het aanbieden van goederen of diensten en zo ook meeprofiteren. Denk aan de fabrikant van paracetamol die ook een handelaar in versnijdingsmiddelen als klant blijkt te hebben (één van de
onderzochte casussen) of het bedrijf dat een antibraakmiddel levert aan producenten van xtc (één van de
onderzochte casussen). Verder delen ook de echtgenotes, vriendinnen en familie van criminelen vaak mee in
de winsten die worden gemaakt (vele casussen) en meer indirect genieten natuurlijk ook de ondernemers
waarbij criminelen inkopen doen voordeel, zoals de rijwielhandelaar die tientallen scooters verkoopt aan een
crimineel samenwerkingsverband (één van de onderzochte casussen). Zij blijven hier echter buiten beschouwing.
161
162
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
nele samenwerkingsverbanden veelal dus geen piramidale structuur hebben,
is er vaak wel sprake van hiërarchische relaties tussen bepaalde actoren binnen een samenwerkingsverband. Daarbij kan vooral een onderscheid worden
gemaakt tussen een kern van twee, drie of vier centrale, leidende figuren
enerzijds en een categorie uitvoerenden anderzijds (Kleemans et al., 1998,
p. 41).
Ook bij de verdeling van de inkomsten komt in veel zaken dit onderscheid
naar voren: een kern van hoofdrolspelers die doorgaans het overgrote deel
van de inkomsten krijgen en een categorie van vooral uitvoerenden die allen
een vaak veel kleinere portie krijgen. De variatie binnen de uitvoerenden is
echter groot. In sommige, vooral de wat grotere criminele samenwerkingsverbanden komen ‘uitvoerenden’ voor die in nauw en vast verband staan met
de kernleden en soms ook als ‘rechterhand’ fungeren, maar ook uitvoerenden die alleen een puur uitvoerende taak hebben. In kleine zaken daarentegen bestaat het netwerk soms slechts uit enkele personen en is van een
verfijnde taakverdeling dus ook geen sprake, zoals in een casus van mensenhandel waarbij een handvol Hongaarse pooiers de belangrijkste maar ook
vrijwel de enige verdachten zijn (casus 125).
Hieronder gaan we voor vier categorieën van delicten op hoofdlijnen na hoe
de inkomsten over de verschillende betrokkenen worden verdeeld. Deze
delicten zijn drugshandel, mensensmokkel, mensenhandel en ondergronds
bankieren.78
Drugszaken
Grotere criminele samenwerkingsverbanden zien we in de onderzochte
casussen vooral op het gebied van drugshandel. Het gaat dan om de invoer
van cocaïne, de invoer van hasj,79 de invoer van heroïne, de productie van en
handel in weed, en de productie van en handel in synthetische drugs. Niet
alleen de mate waarin maar ook de grondslag op basis waarvan personen een
deel van de winst krijgen toebedeeld, verschilt al naar gelang hun positie binnen het samenwerkingsverband. Daarbij kan zoals gezegd een onderscheid
worden gemaakt tussen een kern enerzijds en een groep uitvoerenden anderzijds (tabel 2).
78
79
Het grootste deel van alle 150 bestudeerde zaken valt onder één van deze categorieën (zie tabel 1 in hoofdstuk 1). De categorie fraude en witwassen wordt hier niet meegenomen vanwege de grote variëteit in logistieke structuur – en dus in de lijnen waarlangs het misdaadgeld wordt verdeeld – binnen de verschillende criminele samenwerkingsverbanden.
De Nederlandse consumptie van buitenlandse hasj is, door de opkomst van nederwiet, zeer sterk afgenomen.
Er komt echter een veelvoud van de geconsumeerde hoeveelheid ieder jaar het land binnen. In de periode
2001 tot en met 2004 is in het buitenland bijna 200.000 kilo hasj met als (tussen)bestemming Nederland in
beslag genomen, terwijl het binnenlands gebruik op een geschatte 14.000 tot 20.000 kilo zou liggen. Het
grootste deel van de ingevoerde hasj zou daarmee dus bestemd zijn voor de doorvoer (KLPD, 2008a,
p. 60-61).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
Tabel 2
Globale verdeling van inkomsten binnen criminele samenwerkingsverbanden die
op drugsmarkten opereren*
Positie binnen Taak
Betalingsgrondslag
crimineel
netwerk
Top/kern
– Organisatie, financiering van invoer cocaïne, heroïne of hasj Ieder een gelijk aandeel in winst
– Organisatie, financiering van weedkweek
of deel van drugs
– Leverancier BMK/PMK, (organisatie, financiering van) productie synthetische drugs
Uitvoerenden – ‘Rechterhand’ van kernlid – coördinatie deelprocesuitvoering – Bedrag per week/maand
– Koerier, chauffeur, verpakken/versnijden, stash, overmaken – Bedrag per kilo/klus
geld etc.
– Goederen, levensonderhoud
– Overige klussen: schoonmaak, ophalen koeriers etc.
Verdiensten
Gezamenlijk (verreweg) grootste deel
van de winst
Zeer klein tot een
kwart /een derde
deel van de winst
* Het betreft een grove indicatie op basis van bestudeerde zaken. Afzonderlijke zaken kunnen hiervan afwijken.
Bron: Opsporingsdossiers/bewerking WODC
De kern van criminele samenwerkingsverbanden die actief zijn in de drugshandel/-productie bestaat uit personen die de invoer van cocaïne en heroïne
dan wel de productie van weed en synthetische drugs organiseren en financieren. Ook de leveranciers van BMK en PMK, belangrijke grondstoffen voor
respectievelijk amfetamine en xtc, kunnen tot die kern worden gerekend.
Zoals gezegd bestaat deze kern vaak uit niet meer dan twee tot vier personen.
Het deel van de opbrengsten dat na alle kosten overblijft, wordt onder deze
kernleden verdeeld. Daarbij krijgt ieder lid meestal een gelijk deel of een deel
dat in verhouding staat tot de gedane investering. In enkele gevallen worden
niet de financiële opbrengsten gedeeld maar de ingevoerde of de geproduceerde drugs, die dan door de betrokken kernleden afzonderlijk worden verkocht. Doorgaans krijgen de personen binnen deze top het overgrote deel
van de winst, een veelvoud van het deel dat andere personen toekomt. De
absolute hoogte verschilt sterk, zoals we al in paragraaf 5.1.2 zagen. Soms
gaat het over duizenden maar vaker gaat het om honderdduizenden of miljoenen euro’s die de kernleden van drugsorganisaties verdienen, althans volgens de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoals die in
het opsporingsonderzoek wordt gemaakt.
Uitvoerenden zijn er in veel verschillende soorten en maten, zowel wat
betreft activiteiten als wat betreft omvang en wijze van beloning. In een aantal drugszaken zien we een categorie van actoren die wat betreft positie en
verdiensten tussen de kern en de overige uitvoerenden in zit. Het gaat dan
om personen die soms zelf uitvoerende activiteiten verrichten maar vaak ook
een meer coördinerende rol hebben en/of optreden als de rechterhand of
vervanger van een toplid binnen het samenwerkingsverband. De bezigheden
van dergelijke leden van criminele samenwerkingsverbanden laten zich,
deels omdat zij vaak diverser zijn dan het werk van bijvoorbeeld koeriers,
minder makkelijk in stukloon vergoeden. In verschillende zaken zien we dan
ook dat zij een soort vast salaris krijgen, hetgeen mogelijk ook samenhangt
met de relatief duurzame positie die zij innemen binnen een crimineel
163
164
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
samenwerkingsverband. Hieronder geven we twee voorbeelden van dit ‘middenkader’.
‘Chef productie’ D staat als het ware op de loonlijst van A, de leider van
het criminele samenwerkingsverband dat zich met hennephandel bezighoudt. De beloning van D is ook terug te vinden in een in beslag genomen
overzicht met ‘lasten p. mnd’, naast kostenposten als het huis, de auto’s
en de huur van de loods. Maandelijks krijgt hij een vast bedrag van € 4.000
voor zijn diensten. Hij zorgt onder andere voor de bewerking van de hennep, wat hij na instructies van A zich eigen heeft gemaakt. Verder houdt
hij zich ook bezig met het ophalen van de natte hennep bij de leveranciers
en de aflevering ervan aan de afnemers. In totaal heeft hij € 72.000 verdiend (casus 138).
Binnen een groepering die actief is op het terrein van de hasjhandel opereert G als boekhouder. Hij leidt de witwasorganisatie en doet de administratie en de boekhouding en krijgt voor zijn werkzaamheden € 4.500 per
maand (casus 38).
Naast dit middenkader zien we een breed scala aan betrokkenen met een zuiver uitvoerende rol binnen criminele samenwerkingsverbanden. Een belangrijke categorie uitvoerders bij invoer van drugs vormen koeriers en chauffeurs. Deze worden doorgaans per kilo of per lading smokkelwaar betaald. Bij
invoer van cocaïne zien we in verschillende zaken dat koeriers die de drugs in
hun bagage of op of in het lichaam vervoeren – meestal een pond tot een paar
kilogram – daarvoor € 4.000 à € 5.000 per kilo uitbetaald krijgen (casus 96, 139
en 140).80 In twee zaken waarin medewerkers van een luchthaven betrokken
zijn bij de invoer van cocaïne, en waarbij het om grotere zendingen gaat, zien
we in verhouding grofweg vergelijkbare bedragen. De desbetreffende medewerkers moeten cocaïnezendingen die in respectievelijk vrachtpakketten en
persoonsbagage zijn verborgen onderscheppen en zorgen dat deze veilig bij
de volgende schakel in de smokkelketen terechtkomen (casus 16 en 102).81
In xtc-zaken zijn koeriers vooral betrokken bij de export van de drug. In casus
98 krijgt een steward $ 5.000 per vlucht waarmee 50.000 pillen de VS binnen
worden gesmokkeld. In een andere xtc-zaak zien we bedragen van grofweg
dezelfde orde van grootte. In deze zaak, waarvan we hieronder een fragment
weergeven, wordt door de xtc-organisatie ook een begeleider ingezet om de
koerier in de gaten te houden.
Uit verklaringen blijkt dat de xtc-koeriers (die tienduizenden pillen vervoerden) gemiddeld $ 5.000 per vlucht verdienden. Een begeleider van de
80
81
Alle genoemde bedragen zijn niet gecorrigeerd voor inflatie of veranderde prijzen op de drugsmarkt.
In een zaak waarin twee koeriers zijn aangehouden op een Belgische luchthaven wordt het koerieren lager
beloond; de (mislukte) smokkel van 7,6 kilo cocaïne moest voor hen ieder € 9.800 opleveren, oftewel ongeveer
€ 1.300 per persoon per kilo (casus 18).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
koerier verdiende hetzelfde bedrag, maar begeleidde hij twee koeriers dan
liep dit bedrag op tot $ 8.000 en soms zelfs $ 10.000. In sommige gevallen
verdiende een koerier eveneens $ 10.000 per vlucht (casus 92).
Bij grootschalige hasjtransporten vindt het vervoer doorgaans per schip of
over het land plaats. Bij landtransporten behoren chauffeurs tot de belangrijkste uitvoerenden. Een crimineel samenwerkingsverband voert uit
Marokko afkomstige hasj in waarbij men zich toelegt op het vervoer van
Spanje naar Nederland. Het vervoer gebeurt per vrachtwagen.
De chauffeur die een aantal malen naar Spanje is gereden, verklaart dat
hij voor een transport van ongeveer 1.000 kilo hasj bijna € 14.000 krijgt.
Ook zegt de chauffeur dat hij twee keer voor niks naar Spanje is gereden,
omdat de actie toen is afgeblazen. Voor deze twee mislukte ritten zegt hij
€ 1.000 te hebben gekregen (casus 66).
In een andere casus zien we veel hogere vergoedingen voor kleinere transporten. Een belangrijk verschil is echter dat in deze zaak de hasj in Marokko
wordt opgehaald en dat de smokkeltactiek bovendien voorschrijft dat de
chauffeur, van in dit geval een camper, bij voorkeur wordt vergezeld door een
vrouw of vriendin. De chauffeurs in kwestie moeten dus, in vergelijking met
de vorige casus, niet alleen een grotere afstand afleggen en meer grenzen
passeren – en lopen dus meer risico – maar moeten ook een vrouw aan
dezelfde risico’s blootstellen en de opbrengst met haar delen.
Chauffeurs moeten met een camper, het liefst samen met een vrouw of
vriendin, naar een camping in Marokko rijden, waar zij verdere instructies krijgen voor het laden van de hasj. De chauffeurs krijgen € 4.500 tot
€ 9.000 reisgeld en na een geslaagd transport, van ongeveer 450 kilo, nog
eens € 23.000 tot € 45.000 (casus 28).
Naast koeriers en chauffeurs zijn er nog verschillende andere uitvoerders. Zo
kunnen in drugszaken bijvoorbeeld personen worden ingezet om via money
transfers criminele inkomsten over te maken of te ontvangen. Grote bedragen worden verdeeld over tientallen en soms honderden money transfers. De
uitvoerenden, degenen die de transfers verzenden of ontvangen, krijgen dan
vaak per overboeking van meestal enkele duizenden euro’s een bedrag variërend van € 50 tot € 200 (casus 99, 139 en 140). Ook zij ontvangen dus een
vorm van stukloon. Andere uitvoerenden zijn personen die worden ingezet
voor onder meer het bewaren van geld, het bewaken van drugslocaties, het
bewaren en bewerken van drugs, het ophalen van drugskoeriers of het
schoonmaken van drugslaboratoria. Ook zij krijgen vaak een stukloon uitbetaald, maar soms is (ook) sprake van loon in de vorm van goederen.
165
166
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
K bewaakt een loods waarin zich hennep bevindt. Hij krijgt € 200 voor het
bewaken van de loods van 10 uur in de avond tot 8 à 9 uur in de ochtend
(casus 138).
G is de loopjongen van B, die weer een coördinerende uitvoerder is van de
hoofdverdachte. G heeft op zijn beurt voor B synthetische drugs in voorraad. B heeft hem een weegschaal gegeven om zijn werk goed te kunnen
verrichten. Wanneer B pillen of amfetamine nodig heeft, belt hij naar G,
die de gewenste hoeveelheid komt brengen. Het wederrechtelijk verkregen voordeel van G is vastgesteld op € 6.000, hetgeen de waarde is van het
geld en de sieraden die hij kreeg voor zijn werkzaamheden (casus 47).
Een crimineel samenwerkingsverband vervoert cocaïne vanuit Zuid-Amerika via de Nederlandse Antillen naar Nederland. Daarvoor wordt
gebruikgemaakt van drugskoeriers. Daarnaast worden er mensen ingezet
voor het ophalen van de koeriers, zoals C, F en J. Zij ontvangen € 50 à
€ 100, maar als beloning wordt ook wel eens een volle tank gegeven
(casus 140).
D krijgt € 680 voor het drie maal schoonmaken van en het verwijderen van
afval bij een drugslaboratorium. De door D geregelde schoonmaaksters
krijgen respectievelijk € 115 en € 65 (casus 37).
De scheefheid van de verdeling van drugswinsten
Bushway & Reuter stellen in een overzichtsartikel dat de verdeling van
winsten op drugsmarkten erg scheef is (2008). Op basis van de bestudeerde
zaken zijn hier twee kanttekeningen bij te maken.
Ten eerste kan de scheefheid in de verdeling van de winsten aanzienlijk verschillen per drugssoort. Bij de invoer van cocaïne is degene die ervoor kan
zorgen dat de drugs succesvol worden geïmporteerd de grootverdiener. Dit
hangt samen met de grote afstand tussen de productielocaties enerzijds en
de afzetmarkten anderzijds. Het succesvol overbruggen van die afstand is de
belangrijkste en meest lucratieve stap binnen de totale keten van de cocaïnemarkt. Bij cocaïne-invoer zijn de organisatoren/financiers van de invoer dan
ook de actoren die het overgrote deel van de winst opstrijken. Hun aandeel is
vaak tientallen keren groter dan dat van de overige betrokkenen, zoals koeriers, bewaarders, verpakkers en versnijders en uitvoerders/ontvangers van
money transfers.
De productie van synthetische drugs is, in tegenstelling tot het verbouwen
van cocabladeren, niet geografisch gebonden; een laboratorium kan in
beginsel overal worden opgezet (UNODC, 2011, p. 146-153). Verder is in het
geval van synthetische drugs de afstand tussen productie en (Europese) afzet
veel kleiner. Bij handel in synthetische drugs bestaat de keten uit de volgende
drie schakels: grondstoffen, die in vergelijking met de beginperiode van xtc
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
moeilijker te krijgen zijn; productie, waarvoor apparatuur en kennis is vereist;
en (internationale) afzetkanalen. De verhouding tussen deze schakels is
gelijkwaardiger dan in het geval van handel in cocaïne.82 Bij de productie/
handel van/in synthetische drugs ligt de winstverdeling dan ook minder
scheef. Deze min of meer gelijkwaardige verhouding zien we bijvoorbeeld in
een zaak waarin de hoofdverdachten zich vooral richten op het laten produceren van synthetische drugs. Op basis van het opsporingsonderzoek vermoedt het opsporingsteam dat de hoofdverdachten personen financieren die
voor de organisatie een laboratorium willen beginnen. Van alles wat vervolgens wordt geproduceerd (amfetamine(olie)), gaat 50% naar de organisatie
en 50% naar de producent (casus 127). In dezelfde zaak komt in een afgeluisterd gesprek tussen twee hoofdverdachten een andere werkwijze naar voren.
Het betreft de levering van BMK door één van de hoofdverdachten aan personen die uit deze stof amfetamineolie (dat weer kan worden omgezet in amfetamine) produceren. Ook hier zien we een redelijk gelijke verdeling van de
opbrengsten tussen in dit geval de BMK-leverancier (de hoofdverdachte) en
de producent.
F zegt in dit gesprek met E dat hij 100 liter (waarschijnlijk BMK), voor 50
‘ruggen’ (€ 50.000) kan kopen en dat ze willen draaien voor 60 - 40. E zegt
hierop: ‘Dus B kopen, afgeven en wat krijg je dan terug? Ja, wie krijgt er
60?’ F zegt dat de 60 is voor degene die het draait en dan krijgt hij (F dus)
40 terug. Op de vraag van F ‘Is dat slecht 60 - 40?’ antwoordt E: ‘Meestal is
het 50 - 50’ (casus 127).
Ten tweede is het zo dat ondanks de scheve winstverdeling bij cocaïne-invoer
ook uitvoerenden uiteindelijk vrij grote bedragen kunnen verdienen. De vergoeding van € 4.000 à € 5.000 die een koerier krijgt wanneer hij cocaïne het
land binnenbrengt, is weliswaar aanzienlijk kleiner dan de verdiensten van
de organisator/financier van het transport, maar het is geen verwaarloosbaar
bedrag, zeker niet wanneer de koerier vaker wordt ingeschakeld. Hetzelfde
geldt voor andere uitvoerenden. In onderstaande casus verklaren werknemers die actief zijn in de bagagekelder op een luchthaven over het geld dat zij
verdienden met het in opdracht van anderen naar binnen loodsen van
cocaïne.
J verklaart dat hij 4 à 5 keer betrokken is geweest bij de invoer van
cocaïne. Hij haalde koffers uit een container en bracht deze naar landside.
Hij werd betaald door M en K. Per keer ontving hij € 5.000. Zijn totale verdiensten bedragen dus € 20.000 à 25.000.
82
Wel geldt dat bij de export van bijvoorbeeld xtc veel grotere winsten te behalen zijn dan bij binnenlandse
afzet.
167
168
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
N heeft verklaard ongeveer zes keer een tas naar buiten te hebben
gebracht. Hij kreeg daarvoor eveneens € 5.000, waarmee zijn totale verdiensten op € 30.000 komen (casus 102).
Het versturen of ontvangen van money transfers levert per opdracht veel
minder op dan het koerieren van drugs, zo zagen we. Toch kunnen ook bij
deze taak, wanneer zij vaak genoeg wordt uitgevoerd, de verdiensten aardig
oplopen.
Uit onderzoek blijkt dat J in een periode van minder dan vier jaar 198
money transfers voor de hoofdverdachte heeft verstuurd en er 19 heeft
ontvangen. Voor deze transacties heeft hij ongeveer € 100 per transactie
ontvangen. Op basis van deze bedragen is het wederrechtelijk verkregen
voordeel voor J vastgesteld op € 21.000 (casus 140).
Mensensmokkel
Binnen bestudeerde zaken van mensensmokkel zien we tenminste vier categorieën van betrokkenen: degenen die de overkoepelende organisatie voor
hun rekening nemen; personen die verantwoordelijk zijn voor een deeltraject
van de totale te overbruggen route (inclusief eventuele onderaannemers);
chauffeurs/transporteurs; en personen die de aanlevering en/of vervalsing
van reisdocumenten en andere papieren verzorgen. Deze taken worden soms
door verschillende personen uitgevoerd, maar het komt ook voor dat een
persoon twee of meer taken voor zijn rekening neemt. Naast deze categorieën zien we in sommige zaken dat er ook nog andere taken expliciet worden
onderscheiden.83
In de meeste bestudeerde zaken zien we dat Nederland fungeerde als doorvoerland tussen het vertrek- en het bestemmingsland. De totale route is dan
bijvoorbeeld India - Nederland - Engeland (casus 1), India - Nederland – Verenigde Staten (casus 34), Turkije - Nederland - Engeland (casus 59 en 107) of
Iran - Nederland - Canada (casus 9). De deeltrajecten worden dan vaak door
verschillende verdachten verzorgd en de totale verdiensten worden over die
deeltrajecten verdeeld. Het bedrag dat betaald moet worden voor het smokkelen van een persoon wordt in sommige zaken volledig vooraf voldaan in
het vertrek- of bestemmingsland. In het laatste geval zijn het de in het
bestemmingsland verblijvende familieleden of andere naasten die het geld
betalen. In andere zaken betaalt de klant, of anderen namens hem, een deel
vooraf en een deel na aankomst. De bedragen die per klant betaald moeten
worden variëren nogal.
In de bestudeerde zaken worden de totale opbrengsten vaak verdeeld over de
deeltrajecten waaruit de smokkelroute bestaat. Daarbij wordt de smokkel-
83
Andere taken die een rol kunnen spelen en waarvoor soms afzonderlijk wordt betaald, zijn het aanbrengen
van klanten, het begeleiden van kinderen op internationale vluchten en het regelen van schijnrelaties. Voor
een meer uitgebreide bespreking van de verschillende taken, zie Staring et al. (2005, p. 103-109).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
route vaak in twee delen opgesplitst, te weten enerzijds het traject van het
vertrekland naar Nederland en anderzijds het traject van Nederland naar het
uiteindelijke bestemmingsland, bijvoorbeeld Engeland, de Verenigde Staten
of Canada (casus 9, 34, 59, 82, 107 en 108).
Binnen de mensensmokkelzaken lijken degenen die verantwoordelijk zijn
voor de overkoepelende organisatie en/of deeltrajecten het meest te profiteren van de opbrengsten. Personen die als (vrachtwagen)chauffeur of anderszins betrokken zijn bij het transport krijgen daar in de bestudeerde zaken tot
enige honderden euro’s per gesmokkelde persoon voor.
Vanuit Punjab (India) worden jongens, veelal in de leeftijd van acht tot en
met vijftien jaar, via Europa naar de Verenigde Staten gesmokkeld.
Ouders doen dit met de bedoeling hun kind een betere kans te geven dan
het in India zou hebben. De ouders betalen daar in India € 11.350 per kind
voor, waarvan de helft voor het Indiase ‘reisbureau’ (organisatoren) is en
de andere helft voor hoofdverdachte F in Nederland. Het Indiase ‘reisbureau’ is verantwoordelijk voor het deeltraject India - Nederland, F is verantwoordelijk voor het deeltraject Nederland - Verenigde Staten. Na
aftrek van kosten houden beide partijen ongeveer € 2.250 per kind over.
Onderaannemers en reisbegeleiders verdienen vermoedelijk € 450 per
kind. Het opsporingsteam schatte de omvang van de smokkel op 100 kinderen per jaar (casus 34).
Opvallend bij de mensensmokkelzaken is dat de plegers lijken te verschillen
wat betreft de mate waarin zij al dan niet zuiver uit geldelijk gewin handelen.
Soms lijken klanten puur als handelswaar te worden beschouwd. Dit is bijvoorbeeld het geval in een zaak waarbij door een smokkelorganisatie Chinese
‘klanten’ in een koelcontainer worden verstopt die vervolgens per veerboot
van België naar Engeland wordt verscheept.
De reguliere lading bestond uit diepvriestortilla’s die op een temperatuur
bewaard werden van -18° C. Afgesproken werd dat op een parkeerplaats
van een benzinestation op een donkere plaats de 20 mensen in de koelcontainer zouden overstappen. De extreem lage temperatuur werd door
verdachte C en D niet als belemmering gezien, want ‘ze konden zich er
wel op kleden’ (casus 82).
In andere zaken is het natuurlijk ook wel de bedoeling om geld te verdienen,
maar lijken ook andere factoren een rol te spelen. Dit is het geval in een zaak
waarbij de prijszetting voor de smokkel van personen, uit Iran via Nederland
naar Canada, niet alleen op financiële overwegingen lijkt te berusten.
Bij vervoer van passagiers werd onderscheid gemaakt tussen:
– reizigers die de volle prijs betaalden;
169
170
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
kinderen tussen twaalf en zestien jaar die half geld betaalden;
politieke vluchtelingen en kinderen onder de twaalf jaar die niets
betaalden (casus 9).
Mensenhandel
In de bestudeerde zaken die om seksuele uitbuiting draaien, zijn onder meer
de volgende actoren betrokken bij de verdeling van de verdiensten: pooiers/
organisatoren; bordeelhouders; ronselaars; eventuele tussenstations bij
doorreizen wanneer de prostituees uit het buitenland worden ‘geïmporteerd’; en een restcategorie bestaande uit onder meer chauffeurs en bewakers.84
De prostituee is natuurlijk degene die de verdiensten genereert. In gevallen
van mensenhandel zien prostituees zelf echter doorgaans weinig tot niets
terug van die verdiensten (Verhoeven et al., 2011, p. 26). Voor het overgrote
deel van de mensenhandelzaken waarbij informatie aanwezig was over de
verdeling tussen de daders enerzijds en de prostituee anderzijds, geldt dat de
verdiensten uit prostitutie bijna volledig naar de pooiers en andere leden van
het criminele samenwerkingsverband gaan. De prostituees in kwestie houden niets tot bijna niets over (casus 10a, 10b, 12, 14, 62, 109, 110, 116, 117, 123
en 125). Wel wordt in hun levensonderhoud voorzien of wordt hun wat geld
gegeven om dat zelf (gedeeltelijk) te doen. Slechts in één zaak lijken de prostituees wel een significant deel van hun verdiensten te ontvangen (casus 4).
De actoren met de beste financiële verdiensten zijn de pooiers/organisatoren
en, voor zover vrouwen in bordelen te werk worden/werden gesteld, de bordeelhouders. Zij krijgen gezamenlijk vaak het overgrote deel tot bijna alle
inkomsten. Zo zien we in casus 12 en 14 dat de inkomsten fifty-fifty worden
verdeeld tussen de pooier die de vrouwen werft en ‘beheert’ en de uitbater
van de seksclub waar de vrouwen werkzaam zijn. De totale verdiensten kunnen tien- tot honderdduizenden euro’s bedragen.
Een prostituee kan op vier verschillende manieren geld afhandig worden
gemaakt, die alleen maar ook in combinatie kunnen worden toegepast. Ten
eerste wordt vrouwen simpelweg (een groot deel van) hun inkomsten afgepakt zonder dat daar een legitimering voor wordt gegeven; de prostituees
doen wat hun pooier hun zegt. Daarbij speelt geweld en/of dreiging met
geweld (tegen naasten) een belangrijke rol (bijvoorbeeld casus 62, 109, 110,
123 en 125; Verhoeven et al., 2011, p. 52-57). Ten tweede kan een pooier vrouwen voorhouden dat hij het geld voor hen bewaart en het later zal teruggeven
(bijvoorbeeld casus 125). Een derde werkwijze die in verschillende zaken is
toegepast, komt erop neer dat het afpakken van de verdiensten van de prostituee van een procedureel sausje wordt voorzien, en wel door haar, al dan niet
84
Slachtoffers van mensenhandel worden behalve in de prostitutie ook in andere sectoren te werk gesteld. De
mensenhandelzaken die voor de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn bestudeerd, spelen zich echter
allemaal af in de prostitutie. Ook voor het totale aantal mensenhandelzaken in Nederland geldt dat het grootste deel betrekking heeft op seksuele uitbuiting, hoewel het aantal zaken waarbij de uitbuiting in een andere
sector plaatsvindt wel groeit (Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel, 2010, p. 104-105).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
contractueel vastgelegd, een schuld op te leggen of door haar boetes te laten
betalen. De ‘schuld’ wordt dan opgelegd in verband met bijvoorbeeld reis- of
wervingskosten voor de prostituee of als prijs om zichzelf ‘vrij’ te kopen. Boetes worden uitgedeeld wegens overtredingen van ‘huisregels’, zoals met wie
zij wel en niet mogen omgaan en hoe zij zich tegenover klanten moeten
opstellen (casus 13, 62, 75, 110, 123 en 129).85 Ten vierde moeten de prostituees in verschillende zaken betalen aan leden van het criminele samenwerkingsverband voor bijvoorbeeld vervoer, bescherming en woonruimte (casus
33, 116 en 123). In verschillende zaken worden meerdere van de genoemde
‘betalingsgrondslagen’ toegepast.
Vanuit het voormalige Oostblok worden vrouwen naar Nederland
gehaald, die hier vervolgens in de prostitutie gedwongen te werk worden
gesteld. Door de reis naar het Westen hebben de vrouwen een schuld van
meer dan € 4.500 opgebouwd bij de verdachten, die zij als raam- of clubprostituee moeten terugbetalen. De schuld wordt later vervolgens verhoogd. Het ‘terugbetalen’ gebeurt onder zodanige voorwaarden dat de
slachtoffers eigenlijk nauwelijks hun schulden kunnen voldoen. Zo wordt
de helft van de inkomsten van de vrouwen direct door de pooiers ingenomen en worden op het resterende deel strafkortingen toegepast (casus
62).
Al het geld dat de vrouwen verdienen, moeten zij inleveren bij de hoofdverdachte. Geweld en dreiging met geweld – zowel fysiek als geestelijk –
worden structureel toegepast om de vrouwen in het gareel te houden.
Naast het gedwongen tekenen van contracten en een strikt boetesysteem
voor allerhande overtredingen, zijn verkrachting, mishandeling en de
dreiging hiermee beproefde middelen om de vrouwen onder druk te zetten (casus 110).
Over de verdiensten van de andere betrokkenen bij mensenhandel is in de
bestudeerde zaken minder informatie aanwezig. In drie zaken is informatie
aanwezig over de verdiensten van afzonderlijk opererende ronselaars – dat
wil zeggen ronselaars die niet tegelijkertijd ook bijvoorbeeld pooier zijn. In
casus 10b en 15 krijgt een ronselaar een bedrag van € 900 per aangeleverde
vrouw. In casus 10b zien we verder ook dat € 900 wordt betaald voor het aanleveren van een Nederlandse man die bereid is om een schijnhuwelijk aan te
gaan met een voor de prostitutie bestemde vrouw. In casus 4 krijgen personen die vrouwen aanleveren geen vast bedrag maar een percentage, 5-10%,
van haar opbrengsten in een bordeel. In een andere zaak zien we dat ook
chauffeurs en bewakers een deel van de opbrengsten incasseren, ter vergoeding van, respectievelijk, vervoer van en naar het werk en ‘bescherming’. In
85
Boetesystemen dienen (ook) om de vrouwen in het gareel te houden, maar ze hebben in ieder geval tevens
als effect dat hun verdiensten verder worden afgeroomd.
171
172
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
deze zaak heeft de vriendin van een van de twee hoofdverdachten een rol bij
de verdeling van de protectiekosten.
Elke vrijdagnacht halen de bewakers protectiegeld op. De meeste prostituees betalen hiervoor € 100 per week. Voor vrouwen die werken voor
pooiers die niet tot de inner circle van de hoofdverdachten behoren, zijn
de protectiekosten hoger: tot € 150 per week. Ook worden de prostituees
dagelijks door een zogenoemde snorder van en naar hun werk gereden.
De kosten hiervoor, € 20 tot € 50, betalen zij zelf aan de snorder
(casus 123).
In weer een andere zaak wordt grond-/schoonmaakpersoneel op een luchthaven ingezet om bij mensenhandelslachtoffers na het inchecken de reisdocumenten in te nemen. Zij krijgen daarvoor $ 300 (casus 33).
Ondergrondse bankiers
De belangrijkste actoren binnen netwerken van ondergrondse bankiers zijn:
de bankiers; tussenpersonen die klanten aandragen bij bankiers; geldkoeriers
die geld vervoeren en bewaren; en de brokers, die in contact staan met bankiers in verschillende landen en transacties regelen en coördineren (Van de
Bunt & Huisman, 2009, p. 122-130; zie paragraaf 6.3). De verdiensten van
deze actoren ontstaan vooral doordat iedere partij steeds een percentage van
het te transfereren (of te bewaren) bedrag opstrijkt, variërend van tienden
van procenten tot enkele hele procenten. Uiteindelijk is de klant natuurlijk
degene die dit betaalt.
In vergelijking met grote criminele samenwerkingsverbanden die cocaïne
invoeren, lijkt de verdeling van de inkomsten binnen groeperingen die zich
bezighouden met (geld wisselen en/of) ondergronds bankieren minder
scheef. Daarbij geldt wel een duidelijk voorbehoud wegens het kleine aantal
zaken waarbij informatie beschikbaar is over de verdeling tussen de verschillende betrokkenen. In één van de onderzochte casussen rekent een ‘bankier’
van Irakese herkomst vergoedingen van 3 tot 6% van het over te maken
bedrag.86 Geldkoeriers/loopjongens krijgen vervolgens 1,5 tot 2% (casus 118).
Binnen een crimineel samenwerkingsverband van Pakistaanse/Aziatische
herkomst zien we dat de tussenpersoon 1% verdient en de bankier en de broker 3,5 tot 4% (casus 146). In een andere zaak waarin Pakistanen centraal
staan, fungeert onder meer een bankier of eigenlijk een ‘verdeelcentrum’,
iemand bij wie grote geldbedragen binnenkomen en die deze vervolgens, na
instructie van een andere persoon, weer uitbetaalt. Deze andere persoon,
over wie te weinig informatie voorhanden is om hem een vastomlijnde rol toe
te kennen, verblijft in Dubai of Pakistan.87 De beide personen krijgen per
86
87
Aangezien de omzet (het totaal aan overgeboekte bedragen) van ondergrondse bankiers vele miljoenen
euro’s per jaar kan bedragen, kunnen de verdiensten aanzienlijk zijn (zie paragraaf 6.3.2).
Het is onduidelijk of deze actoren kunnen worden aangeduid als respectievelijk ondergrondse bankier en broker.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
betaling 0,3% tot 0,5%, hetgeen zij moeten delen. Twee koeriers krijgen een
zelfde percentage dat ook gedeeld moet worden (casus 149).
5.2.2
Het vergroten van het eigen aandeel in de winst
Welke opties zijn er voor een dader om zijn aandeel in de winst te vergroten?
Wanneer het om symbiotische vormen van criminaliteit gaat, zoals de handel
in verboden goederen, kan een grotere winst bijvoorbeeld worden behaald
door de kosten van het produceren of inkopen te verlagen dan wel de verkoopprijs te verhogen. Zo kan een drugshandelaar proberen wat van de
inkoopprijs af te krijgen en/of de verkoopprijs op te voeren. Is iemand niet
betrokken bij de in- of verkoop maar heeft hij een zuiver uitvoerende rol, dan
rest hem weinig anders dan simpelweg een hogere vergoeding te vragen.
Betreft het een uitvoerende taak die geen specifieke vaardigheden vereist,
dan heeft de uitvoerder echter een economisch zwakke basis om de opslag af
te dwingen. Zo vraagt een bewaker van een loods waarin zich hennep bevindt
tevergeefs om een hogere vergoeding.
Uit een tapverslag van een gesprek tussen A en C, respectievelijk de
hoofdverdachte en zijn rechterhand, komt naar voren dat K meer geld
vraagt voor het bewaken van de loods; hij wil € 400. A ziet dit niet zitten en
instrueert C dat als K voet bij stuk houdt, K voortaan niet meer wordt
ingeschakeld (casus 138).
In de bestudeerde zaken die draaien om drugshandel of handel in andere
illegale goederen, zijn het echter vooral andere winstvergrotende maatregelen die opvallen. Zo wordt het eigen aandeel in de winst onder meer vergroot
door zaken te doen buiten vaste partners om (zeven zaken). Dat kan het
karakter hebben van ‘voor jezelf beginnen’, maar in verschillende zaken is
het duidelijk dat het eerder gezien moet worden als het ‘stiekem’ uitsluiten
van de vaste partner om zo zelf meer winst te kunnen opstrijken. Dit is bijvoorbeeld het geval in onderstaande zaak.
Leden van een crimineel samenwerkingsverband zijn betrokken bij het
binnenloodsen van zendingen cocaïne. Uit een afgeluisterd gesprek is af
te leiden dat verdachte K niet wil dat B tegen D zegt dat er een zending
voor B zelf aankomt. Waarschijnlijk wil K het geld niet delen. K zegt dat D
het ook niet tegen K zou zeggen als er geld te verdienen zou zijn met het
binnenbrengen van een zending (één van de onderzochte casussen).
Het uitsluiten van een partner kan ook gebeuren in gevallen waarin de partner een familielid betreft.
173
174
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
L, rechterhand en zoon van A, krijgt bijna dagelijks opdrachten van zijn
vader in verband met de import van heroïne. Hij voert die opdrachten ook
uit. Met één van zijn broers wil hij echter achter de rug van zijn vader om
een eigen handeltje opzetten, zo blijkt uit tapverslagen (één van de onderzochte casussen).
Een andere weg die bewandeld kan worden om de eigen verdiensten ten
koste van anderen te vergroten, is het simpelweg bedriegen of bestelen van
partners of klanten. Zo zien we in verschillende drugszaken zogenoemde ripdeals; er wordt een overeenkomst gesloten over de levering van een hoeveelheid drugs tegen een bepaalde prijs, maar op het moment van levering wordt
de tegenpartij bestolen van zijn drugs (of geld) (vijf zaken). Bedrog kan echter
ook minder openlijk plaatsvinden, bijvoorbeeld door een deel van de drugsproductie af te romen of door te doen alsof handelswaar in beslag is genomen (zes zaken). Hieronder geven we enkele voorbeelden.
Uit het dossier komt naar voren dat de rechterhand van de hoofdverdachte drugs afroomde en deze vervolgens zelf verkocht. Hoeveel hij hieraan heeft verdiend is niet duidelijk (één van de onderzochte casussen).
In een zaak probeert één van de hoofdverdachten, die zelf relatief op de
achtergrond opereert, zich ten koste van andere personen binnen het
samenwerkingsverband te verrijken. Zo probeert hij grote hoeveelheden
gesmokkelde goederen die al aan anderen verkocht zijn, voor zichzelf te
verkopen. Hij wendt dan voor dat de goederen in het buitenland zijn verdwenen en dat ze niet meer te vinden zijn. Het resultaat is dat een andere
verdachte, die contacten onderhoudt met afnemers, op een gegeven
moment serieus wordt bedreigd door die afnemers omdat die hem verantwoordelijk houden voor het feit dat er nog niet is geleverd (één van de
onderzochte casussen).
Binnen een crimineel samenwerkingsverband dat xtc produceert en verhandelt, worden meerdere malen pillen achterover gedrukt. Twee betrokkenen hebben (tien)duizenden pillen achtergehouden. Een andere
betrokkene zou tienduizenden euro’s van de hoofdverdachte hebben
gestolen (één van de onderzochte casussen).
Bedrog of het niet voldoen aan betalingsverplichtingen kan tot verschillende
reacties leiden.88 Zo zien we in een zaak verschillende gevallen van (poging
tot) moord en gijzeling als reactie op onder meer het uitblijven van betalingen (bijvoorbeeld casus 57). Zulke extreme reacties komen echter niet vaak
88
In hoofdstuk 2 van onderhavige rapportage is de rol van geweld besproken. Zie voor een bespreking van de
verschillende reacties op conflicten de derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (Van de Bunt & Kleemans, 2007, p. 67-74).
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
voor. Verschillende keren is niet bekend welke gevolgen een ‘zakelijk conflict’
heeft. Onderstaande casus is een voorbeeld van een opvallend milde reactie
op in dit geval diefstal, waarbij mogelijk een rol heeft gespeeld dat de dader
de vriendin van het slachtoffer was.
I is de leidende figuur binnen een crimineel samenwerkingsverband dat
zich bezighoudt met cocaïnehandel. L is zijn vriendin, die als intermediair
dient maar ook eigen zaakjes regelt waar I niet altijd wat van afweet. Op
enig moment steelt ze zelfs tienduizenden euro’s van hem. Ze geeft het
geld aan N om cocaïne van te kopen. N koopt inderdaad een aantal kilo
cocaïne, ondanks het feit dat I erachter was gekomen dat L geld van hem
had gestolen en daarom alle leveranciers had ingeschakeld om niks aan L
te verkopen. Wel blijkt later dat de cocaïne van slechte kwaliteit is omdat I
zelf snel alle goede cocaïne had gekocht, om te voorkomen dat L met zijn
geld winst zou maken (één van de onderzochte casussen).
Bij parasitaire vormen van georganiseerde criminaliteit als mensenhandel en
afpersing komt het vergroten van de winst vooral neer op het opvoeren van
de druk op het slachtoffer – de druk die ook ten grondslag ligt aan de ongelijkwaardige relatie tussen dader en slachtoffer. In een mensenhandelzaak
zien we dat een pooier, ten einde zijn verdiensten te vergroten dan wel te
voorkomen dat deze inzakken, ‘zijn’ prostituee aanspoort om beter haar best
te doen. Daarbij spelen voortdurende controles van de prostituee, of tenminste de suggestie dat zij voortdurend wordt gecontroleerd, en intimidatie en
(dreigen met) geweld een belangrijke rol.
Verdachte A (pooier) heeft commentaar op de verdiensten van prostituee
M. Voortdurend heeft hij het erover dat zij beter moet opletten, brutaler
moet zijn, klanten moet lokken. Ook in onderstaand fragment verwijt A de
prostituee niet genoeg haar best te doen:
A: ‘… Wat ben je weer aan het doen?’
M: ‘Niets.’
A: ‘Wat?!’
M: ‘Ik doe niets. Ik zit hier in het raam. Ik klop, ik zit de mannen te lokken.’
A: ‘Wie lok je daarheen?’
M: ‘Wie ik maar zie.’
A: ‘Die niet willen neuken? Lok je degenen die alleen maar willen praten?’
M: ‘Maar dat...nee.’
A: ‘Wat dan, M?’
M: ‘Niets.’
A: [stemverheffing] ‘Lok je de stommelingen daar?’
M: ‘Die lok ik expres niet.’
A: ‘Lok je degene met wie je alleen maar zit te praten, M?’
175
176
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Als pooier P vindt dat prostituee S te weinig verdient, zegt P dat zij zich
helemaal uit moet kleden en bloot moet gaan werken. Zij verdient te weinig. S. wil dat niet en zegt al bijna een maagzweer te hebben. P scheldt
haar vervolgens uit en zegt de maagzweer uit haar te zullen slaan (één van
de onderzochte casussen).
Behalve deze verbale aansporingen wordt in mensenhandelzaken ook daadwerkelijk geweld of het opleggen van extra strafboetes gebruikt om de inkomsten te verhogen of veilig te stellen.
5.3
Besteding van criminele inkomsten
Er is zoals gezegd een gat tussen enerzijds het financiële voordeel zoals dat in
de opsporingsfase wordt beredeneerd en anderzijds het vermogen zoals dat
later concreet wordt gelokaliseerd. Klerks veronderstelt dat een deel van dat
gat mogelijk wordt verklaard door kosten die criminelen maken voor het in
stand houden van een criminele infrastructuur en het betalen van ‘medewerkers’. Verder vermoedt de auteur dat er waarschijnlijk veel meer dan gedacht
wordt uitgegeven aan directe bevrediging van behoeften en een luxe levensstijl (Klerks 2000, p. 367). Naylor brengt in dit verband naar voren dat, omdat
illegale ‘ondernemingen’ door de kans op ontdekking ieder moment opgeheven kunnen worden, de tijdshorizon veel korter is dan bij reguliere bedrijven;
ze zouden veel meer een ‘pakken-wat je-pakken-kan-’ en een ‘hier-en-nuoriëntatie’ hebben. In tegenstelling tot legale bedrijven zouden criminele
‘ondernemingen’ hun opbrengsten dan ook niet gebruiken om te investeren
en dus te groeien, maar worden misdaadgelden aangewend om een extravagante leefstijl te financieren en zo het aanzien in de criminele omgeving te
vergroten (Naylor, 2002, p. 20-21). In de tweede rapportage van de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit is echter geconstateerd dat er geen sprake is
van een tegenstelling tussen consumeren en investeren. Uit bestudering destijds van 80 zaken bleek juist dat een uitbundige levensstijl en investeringen
vaak samengaan. De verklaring daarbij was dat de criminele verdiensten in
die gevallen zo groot zijn, dat het één heel goed samengaat met het ander
(Kleemans et al., 2002, p. 131).
In deze paragraaf bouwen wij voort op de analyses die destijds voor besteding van criminele inkomsten zijn gedaan. We maken daarbij een onderscheid tussen consumeren en investeren.89
5.3.1
Consumeren
In 2002 is vastgesteld dat het casusmateriaal zowel voorbeelden bevat van
criminelen met een sober als van criminelen met een uitbundig uitgavenpa89
Het bewaren van misdaadgeld, door het fysiek te verstoppen, wordt besproken in paragraaf 6.1.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
troon. Deze vaststelling geldt ook voor de zaken die voor de derde en vierde
ronde zijn bestudeerd. De verdachte in onderstaande casus behoort tot de
eerstgenoemde categorie.
Een Turkse leidinggevende binnen een groepering die in heroïne handelt
leidt in Nederland een sober leven zonder overbodige luxe en wordt als
het om geld gaat omschreven als een ‘zeikerige persoon’ (casus 87).
Vaker zien we echter voorbeelden van zaken waarin in ieder geval bepaalde
dure goederen zijn aangekocht en regelmatig treffen we voorbeelden van
(zeer) luxe levensstijlen. Populaire goederen zijn onder meer vervoermiddelen. Het gaat dan vooral om auto’s van merken uit het duurdere segment,
zoals BMW, Mercedes, Porsche en Ferrari, en om motoren en boten. Ook
kostbare juwelen en horloges van merken als Rolex en Cartier worden in veel
zaken aangetroffen. Verder wordt niet zelden veel geld besteed aan de inrichting van een huis. Ten slotte wordt ook het nodige uitgegeven aan vakanties
en uitgaan.
De hoofdverdachte in een hennepzaak bezat veel luxegoederen. Hij bezat
onder meer een mooie villa in Spanje die van alle gemakken was voorzien,
een BMW, twee auto’s van het merk Mercedes, een Range Rover, een Porsche, een klassieke auto die waarschijnlijk vele tonnen waard is, een boot
ter waarde van € 1,3 miljoen, ongeveer 180 mobiele telefoons, veel sieraden en dure zonnebrillen en horloges (casus 122).
De 180 telefoons in bovenstaande casus moeten overigens waarschijnlijk niet
zo zeer begrepen worden als luxe levensstijl maar eerder als uitgaven aan de
afscherming van de criminele activiteiten voor de opsporing. In een zaak die
draait om synthetische drugs vormt de beveiliging eveneens een uitgavenpost. Verder wordt veel geld uitgegeven aan onder meer woninginrichting en
dure auto’s.
De hoofdverdachte en zijn vriendin hadden verschillende woningen tot
hun beschikking. Eén van de woningen was ruim voorzien: meerdere
plasmaschermen, een filmzaal, een fitnesscentrum in de kelder, drie luxe
badkamers en een overdekt zwembad. Ook hingen er verschillende bewakingscamera’s en was de voordeur beveiligd met rolluiken. Verder werden
onder meer horloges van Cartier en Chopard en auto’s van de merken
Ferrari, BMW en Mercedes in beslag genomen (casus 105).
5.3.2
Investeren
Het investeren van opbrengsten van georganiseerde criminaliteit in de reguliere economie is alleen mogelijk wanneer er genoeg geld overblijft na het
177
178
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
voldoen van de kosten voor het levensonderhoud èn na de financiering van
criminele activiteiten (Kleemans et al., 2002: 132).
Bij het financieren van criminele operaties zal het vaak gaan om de voortzetting van dezelfde soort criminele activiteiten, maar er zijn ook criminelen die
geld aanwenden om hun werkterrein te verbreden. Onderstaande casus geeft
een voorbeeld van een dader die actief is in het aanbieden van witwasfaciliteiten en op enig moment besluit te investeren in de drugshandel, echter niet
vanuit een ‘expansiedrift’ maar vooral vanwege geldproblemen.
Verdachte D is betrokken bij een autoverhuurbedrijf dat criminelen in
staat stelt om auto’s te gebruiken zonder dat deze naar hen te herleiden
zijn. D komt op een gegeven moment zelf in geldnood doordat het met
zijn bedrijf slecht gaat. Hij besluit dan hennepplantages te financieren en
te organiseren.’Ik ben begonnen met weedteelt omdat het slecht ging met
mijn zaak (…). Ik kon niet zoveel salaris opnemen van de zaak en wilde dit
compenseren door de weedteelt’ (één van de onderzochte casussen).
Over de financiering van criminele activiteiten is in de onderzochte zaken
vaak weinig bekend. Uit wat er wel bekend is in de dossiers valt op dat er in
de criminele samenwerkingsverbanden meestal geen sprake is van investeringen die namens de ‘organisatie’ worden gedaan. Hoewel in verschillende
gevallen meerdere partners bijdragen aan een investering in een criminele
activiteit, kan doorgaans niet gesproken worden van echt gezamenlijk
‘bedrijfskapitaal’, dat wil zeggen kapitaal dat toebehoort aan het bedrijf en
min of meer losstaat van de individuele bijdragen. ‘Bedrijfsreserves’ of een
gezamenlijke pot zijn er dus meestal niet en de investeringen maar ook de
winsten zijn sterk geïndividualiseerd. In deze zin lijkt er bij illegale ‘ondernemingen’ dan ook wel degelijk sprake van een kortere tijdshorizon (Naylor,
2002, p. 20-21).
De dossiers geven wat meer informatie over investeringen in de reguliere
economie. In de tweede rapportage van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn die investeringen voor de 80 tot dan toe bestudeerde zaken in kaart
gebracht. Wij hebben de destijds verzamelde gegevens aangevuld voor zowel
de 40 bestudeerde zaken uit de derde ronde als de 30 zaken uit de vierde
ronde. Bijlage 4 bevat een tabel waarin voor alle 150 zaken uit de vier rondes
is weergegeven wat de herkomst was van de hoofdverdachten, waaruit hun
criminele activiteiten bestonden en waar (welke landen) en waarin (welke
goederen/sectoren) zij hun geld investeerden. Het gaat hier dus om investeringen in op papier reguliere goederen en ondernemingen, maar dat laat
onverlet dat deze wel ten dienste kunnen staan van de criminele activiteiten,
bijvoorbeeld wanneer een dekmantelbedrijf wordt aangehouden.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
Bij de plaats van investering valt op dat het oorspronkelijke land van herkomst90 sterk bepalend is.91 Dit is in de tweede rapportage op basis van de
Monitor Georganiseerde Criminaliteit voor 80 zaken geconstateerd (Kleemans et al., 2002, p. 135-136) en het geldt na bestudering van de 70 zaken uit
de derde en de vierde ronde nog steeds. Voor alle zaken tezamen geldt dat in
78 van de 91 zaken waarbij iets bekend is over het land waar de investeringen
zijn gedaan, deze investeringen plaatsvonden in het land van herkomst, soms
naast investeringen in andere landen. Maar ook wanneer de investeringen
niet worden gedaan in het land van herkomst hebben zij in verschillende
zaken nog steeds, in letterlijke of figuurlijke zin, een nabij karakter. Zo investeert een van oorsprong Surinaamse verdachtengroep die in cocaïne handelt
niet in Suriname maar in Nederland, waar zij wonen, en in Zuid-Amerikaanse
landen (casus 131). Ook een groepering die actief is op het gebied van ondergronds bankieren en heroïnehandel investeert niet in de herkomstlanden, in
dit geval onder meer Pakistan en Sri Lanka, maar in het woonland Nederland
(casus 146). In een andere zaak heeft de hoofdverdachte zijn gelden onder
meer geïnvesteerd in een woonhuis in Spanje, waar hij grotendeels woonachtig is, en in de autosport die door een naaste in de Verenigde Staten wordt
beoefend (casus 122).
In 2002 (bij de tweede rapportage) bleken vooral onroerend goed en ook de
horeca veel voorkomende goederen/sectoren waar het de investeringen
betreft. Hetzelfde geldt voor de zaken uit de derde en de vierde ronde. Onroerend goed heeft een aantal voordelen wanneer grote bedragen misdaadgeld
moeten worden ondergebracht: de (veronderstelde) rentabiliteit van investeringen; het feit dat onroerend goed vanwege de hoge prijzen veel geld kan
absorberen; de weinig transparante prijsvorming; het ontbreken van gespecialiseerd toezicht; en de weinig transparante eigendomsverhoudingen (Van
Gestel, 2010; KLPD, 2008a, p. 141). Een belangrijk nadeel van investeringen in
onroerend goed is dat het geld letterlijk vast zit (Soudijn, 2011, p. 44-45; zie
paragraaf 6.5.4). Bij het aankopen van onroerend goed gaat het vaak om een
woonhuis voor eigen gebruik. Maar in een aantal zaken wordt wel degelijk
ook op grotere schaal geïnvesteerd in onroerend goed.
Een hoofdverdachte, T, investeert op Curaçao in een appartementencomplex teneinde voor de toekomst een inkomen zeker te stellen. T koopt
twee percelen aan en laat acht appartementen bouwen. Bij de doorzoeking in de woning van T zijn diverse bonnen en facturen, afkomstig van
verschillende bedrijven, in beslag genomen. Het merendeel betreft uitgaven voor de bouw van het appartementencomplex . Daarnaast betaalde
hij negen personen die voor hem werkten aan de bouw van de appartementen (casus 96).
90
91
Het gaat dus niet om de nationaliteit of het woonland van de verdachten maar om het land waar zij (of hun
ouders) zijn geboren.
Dit is specifiek voor mensenhandel ook geconstateerd door de Financial Action Task Force (FATF, 2005, p. 71).
179
180
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Zoals gezegd wordt er ook vaak geïnvesteerd in de horeca; hotels, discotheken, restaurants, maar ook coffeeshops. Naast de horeca wordt er overigens
ook in andere bedrijven geïnvesteerd (zie bijlage 4). Bedrijven vormen naast
onroerend goed ook niet de enige investeringsrichting. Zo zien we in een
aantal zaken dat daders geld uitlenen (casus 6, 17, 26, 28, 82, 87, 138 en 148)
(Meloen et al., 2003). Soms vormt het uitlenen van geld tegen woekerrentes
één van de (criminele) activiteiten van de desbetreffende dader, naast bijvoorbeeld de handel in drugs.
G. is een leidinggevende figuur binnen een samenwerkingsverband dat
zich met heroïnehandel bezighoudt. Ook leent hij mensen geld en berekent daar een zeer hoge rente over. Uit stukken blijkt dat hij veelal een
maandelijks rentebedrag berekende van 1,5% van de hoofdsom (18% op
jaarbasis). G. heeft op deze manier ruim € 1,5 miljoen uitgeleend. In de
woning van G. zijn 22 schuldbekentenissen aangetroffen voor leningen
variërend van € 5.000 tot € 400.000 (casus 87).
Verder wordt via het verstrekken van leningen soms (ook) invloed verkregen
op bedrijfjes die van nut zijn voor het criminele bedrijfsproces (casus 26 en
28). Ook kan het uitlenen van geld tegen woekerrente een ondersteunend,
maar lucratief onderdeel uitmaken van het eigenlijke criminele bedrijfsproces. Zo zien we in casus 82 een mensensmokkelnetwerk dat zijn klanten de
gelegenheid biedt om het geld dat zij moeten betalen voor de reis, te lenen
tegen een rente van 2% per maand. In weer een ander geval wordt binnen
een crimineel samenwerkingsverband door één van de verdachten voor vele
tienduizenden euro’s uitgeleend aan andere verdachten en aan het bedrijf
waar de verdachten bij in dienst zijn (casus 148).
Verder zijn er ook investeringsbestemmingen die vooral opvallen omdat ze
grotendeels ontbreken binnen het bestudeerde casusmateriaal. Zo komt het
aankopen van aandelen (of obligaties) voor zover bekend maar heel weinig
voor. Een andere mogelijke investering die wellicht opvalt omdat die in de
onderzochte zaken nagenoeg ontbreekt, is goud. Behalve in de vorm van
gouden sieraden wordt goud in maar weinig zaken aangetroffen. Slechts in
vier zaken worden baren goud, dat wil zeggen goudstaven (die in grootte
kunnen variëren), in beslag genomen. Daarbij gaat het, uitgedrukt in prijzen
die in de desbetreffende periode van toepassing waren, om hoeveelheden
van respectievelijk € 4.000 (casus 81), € 34.000 (casus 150), € 81.000 (casus 79)
en € 360.000 (casus 142).
In de tweede rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn vier factoren aangewezen als bepalend voor de investeringen in
bedrijven/sectoren: witwasmogelijkheden; logistieke mogelijkheden;
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
bekendheid met een branche; en, zoals we al zagen, etnische herkomst.92
Ook in de zaken die voor de derde en vierde ronde zijn bestudeerd, lijken
deze factoren een belangrijke rol te spelen. We kunnen nog een factor toevoegen, namelijk de mogelijkheden die een bedrijf biedt voor legitimering en
verhulling van criminele activiteiten (dekmantel). In de praktijk valt de legitimeringsfunctie echter vaak samen met de logistieke (of witwas)functie van
een bedrijf (zie paragraaf 4.2.1).
De horeca heeft vanuit witwasperspectief het voordeel dat er veel contant
geld in omgaat. Kijken we echter specifiek naar de eigen bedrijven (of bedrijven die ter beschikking staan) waarvan bekend is dat ze zijn gebruikt voor
witwasdoeleinden, dan vallen vooral bedrijven in de autobranche op (zie
paragraaf 4.2.1).
Verder kunnen bedrijven waarin wordt geïnvesteerd dus logistieke mogelijkheden bieden. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer horecagelegenheden
worden gebruikt voor het ontmoeten van mensen of voor het verkopen van
drugs. Logistieke mogelijkheden zijn bijvoorbeeld ook evident in de zaak
waarin een crimineel samenwerkingsverband investeert in een schip dat
gebruikt moet gaan worden voor een cocaïnetransport (casus 124). Daarnaast speelt, zo blijkt ook nu uit het casusmateriaal, dus de bekendheid met
een investeringsbestemming een belangrijke rol bij investeringen. Geld lijkt
nogal eens geïnvesteerd te worden in een omgeving die vertrouwd is, dat wil
zeggen in de fysieke omgeving van de dader en/of in objecten of sectoren
waarmee hij uit het dagelijks leven bekend is. Dit geldt ook voor onderstaande casus.
Door verdachten uit een crimineel samenwerkingsverband dat zich
bezighoudt met handel in synthetische drugs, hasj en weed wordt geld
gestoken in meer dan tien panden, een videotheek, een discotheek, een
autohandel en een hotel (casus 81).
Ook als voor investeringen gebruik wordt gemaakt van een vermogensbeheerder, betekent dat nog niet dat (uitsluitend) wordt geïnvesteerd in objecten of sectoren die op grote afstand staan van de dader zelf. Zo worden de
miljoenen van een afperser beheerd door een zeer vermogend zakenman. Via
hem komt een deel van het afgeperste geld terecht in vastgoedprojecten en
een glasvezelbedrijf die ogenschijnlijk geen verband houden met de verdachte, maar anderzijds wordt onder meer geïnvesteerd in een autobedrijf
dat banden heeft met de criminele sferen waarin de verdachte zich zelf ook
bevindt (één van de onderzochte casussen). Ook in een andere zaak zien we
dat, hoewel er een vermogensbeheerder wordt ingeschakeld, de criminele
investeringen toch dichtbij de verdachten blijven. De twee hoofdverdachten
92
Eén van de onderzochte casussen geeft een voorbeeld van een overweging van geheel andere aard. De
hoofdverdachte in deze drugszaak laat zich volgens het opsporingsteam graag voorstaan op zijn vele contacten in onder meer het uitgaansleven. Zijn investering in een bekende discotheek zou dan ook vooral een prestigeproject zijn, iets om mee in de belangstelling te staan.
181
182
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
in deze zaak zijn van Antilliaanse herkomst en houden zich bezig met cocaïnehandel. De door hen ingeschakelde vermogensbeheerder investeert het
criminele geld onder meer in een bedrijf en onroerend goed op de Nederlandse Antillen en in twee bedrijven van hoofdverdachte G (casus 124).
De dader blijft met zijn investeringen dus vaak dicht bij huis.93 De afstand
tussen de dader en zijn investering is immers vaak letterlijk en figuurlijk vrij
klein; de investeringen hebben een functionaliteit voor het criminele proces
(witwas-, logistieke en/of mogelijkheden voor legitimering en verhulling)
en/of worden gedaan in een omgeving waar de dader bekend mee is.
In de meest recente Criminaliteitsbeeldanalyse Witwassen worden enkele
voorbeelden gegeven van daders die door investeringen in onroerend goed
en/of bedrijven op lokaal niveau een bepaalde positie hebben veroverd. Vaak
gaat het daarbij om kleinere gemeenten (Soudijn & Akse, 2012).94 Ook ons
casusmateriaal bevat enkele van die voorbeelden. Onderstaande casus draait
om een crimineel samenwerkingsverband dat handelt in heroïne en xtc. De
hoofdverdachte sponsort de plaatselijke voetbalclub en wordt via de
(ex-)voorzitter van die club geïntroduceerd bij een wethouder.
F sponsort in de provinciestad waar hij woonachtig is voetbalclub X. Hij
nodigt 90 leden van de club uit voor een reis naar zijn vakantiepark in een
zonnig land. De gemeente voorziet daarbij in een kleine subsidie. F heeft
contacten met de (ex-)voorzitter van de club. Deze is hem bij een aantal
zaken behulpzaam en stelt hem aan de wethouder sportzaken voor, onder
meer omdat F belangstelling heeft voor de terreinen van een andere voetbalclub (casus 36).
In de bestudeerde zaken zien we echter nagenoeg geen voorbeelden van strategische investeringen in Nederland die als resultaat hebben dat op hoger,
nationaal niveau een positie wordt verworven in bijvoorbeeld grote bedrijven
of projecten of dat anderszins maatschappelijke invloed wordt verkregen.95
Het omgekeerde zien we wel in een zaak; reeds gevestigde, omvangrijke posities in de reguliere economie worden gebruikt ten behoeve van de investering van misdaadgeld. Het gaat in deze zaak om een personen die door activiteiten in de reguliere economie zeer vermogend was geworden. Wanneer hij
vervolgens een grote som misdaadgeld ter beschikking krijgt, wordt deze
(waarschijnlijk) onderdeel van de geldstromen uit zijn reguliere activiteiten
93
94
95
Om het verband tussen de investeringen en de dader aan het zicht te onttrekken, wordt overigens wel vaak
gebruiktgemaakt van het buitenland, en dan vooral van fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden (‘belastingparadijzen’). In die gevallen gaat het bijvoorbeeld om een buitenlandse bankrekening waarop geld is gestort
(en waarbij dus geen sprake is van ‘investering’) of gaat het om een buitenlandse rechtspersoon die alleen
fungeert als tussenschakel voor het doen van investeringen (zie paragraaf 4.4.2).
Ook in grote steden zijn er echter voorbeelden van. Algemeen bekend zijn de posities die bijvoorbeeld in de
Amsterdamse binnenstad zijn verworven door personen ‘die op zijn minst als dubieus’ zijn te kwalificeren
(Soudijn & Akse, 2012 (paginanummer nog onbekend omdat op het moment van schrijven de publicatie nog
niet definitief was)).
Wel biedt het casusmateriaal een enkel voorbeeld van daders die dergelijke investeringen doen in het buitenland.
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
(casus 136). Enerzijds vormt hij daarmee dus eigenlijk ook een voorbeeld van
georganiseerde criminaliteit waarvan de opbrengsten ‘dicht bij huis’ worden
ondergebracht. Anderzijds stijgen de investeringen die met het misdaadgeld
zijn gepleegd in dit geval wel boven het lokale niveau uit.
5.4
Recapitulatie
Symbiotische vormen van georganiseerde criminaliteit zijn marktgeoriënteerd en spelen met de levering van een goed of dienst in op een vraag. Bij
groeperingen die zich bezighouden met de handel in exotische drugs als
heroïne en cocaïne, is het ‘verdienmodel’ gebaseerd op het overbruggen van
de afstand tussen het productieland enerzijds en de afzetmarkt anderzijds.
Via bijvoorbeeld internationale contacten en transportmogelijkheden profiteren zij van het verschil tussen inkoopprijs in de productie- en verkoopprijs
in de afzetregio. Sommige criminele samenwerkingsverbanden concentreren
zich daarbij overigens alleen op een deel van de route tussen het productiegebied en de Europese afzetmarkt. Bij groeperingen die drugs van ‘eigen
bodem’, zoals hennep, amfetamine en xtc, exporteren naar het buitenland,
geldt ook dat zij profiteren van het verschil tussen productie-/inkoopkosten
enerzijds en verkoopprijzen in afzetgebieden anderzijds. De handel in exotische en binnenlands geproduceerde drugs is echter niet op alle punten vergelijkbaar. In de respectievelijke handelsketens gelden deels specifieke problemen die moeten worden opgelost. Bij de productie van xtc bijvoorbeeld
ligt een dergelijk probleem, en dus een verdienmogelijkheid, bij het verkrijgen van de juiste grondstoffen.
Ook mensensmokkelorganisaties voldoen aan een vraag, in dit geval de vraag
naar internationale migratiemogelijkheden buiten de reguliere kanalen om.
Hun verdiencapaciteit ligt in het kunnen beschikken over een netwerk dat
zowel het vertrekland als het bestemmingsland maar vaak ook tussenliggende landen beslaat. Dat netwerk voorziet in contacten met klanten, transportfaciliteiten, personen die de klanten opvangen en doorgeleiden, en eventueel reisdocumenten. Een specifieke groep van spelers op de criminele
markt zijn de facilitators. De verdiencapaciteit van facilitators komt voort uit
het gegeven dat zij, vaak door een specialistische achtergrond, aan een crimineel samenwerkingsverband een dienst of goed kunnen leveren dat essentieel is voor het criminele bedrijfsproces maar waarin het criminele samenwerkingsverband moeilijk of niet zelf kan voorzien.
Bij parasitaire vormen van georganiseerde criminaliteit wordt niet ingespeeld
op een vraag, maar wordt anderen simpelweg iets afgenomen. Bij mensenhandel en afpersing is het verdienmodel gebaseerd op dominantie; de mogelijkheid van daders om slachtoffers in hun macht te krijgen en te houden. Die
machtsbasis is onder meer gebaseerd op (de dreiging met) geweld en/of misleiding. Met behulp van onder meer die ingrediënten zijn daders in staat om
183
184
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
slachtoffers te laten doen wat ze willen; het afstaan van geld. Ook bij verschillende vormen van fraude wordt slachtoffers geld afhandig gemaakt. Daarbij
wordt over het algemeen echter geen geweld gebruikt. Misleiding en verleiding zijn hier de sleutelwoorden.
Bij de verdeling van criminele inkomsten kan grofweg een tweedeling worden gemaakt tussen aan de ene kant een kern van twee tot vier hoofdrolspelers die meestal het overgrote deel krijgen en aan de andere kant een categorie van vooral uitvoerenden die meestal een veel kleiner deel ontvangen. De
kern van drugsgroeperingen bestaat uit personen die de invoer van cocaïne
of heroïne dan wel de productie van weed of synthetische drugs organiseren
en financieren. Ook de leveranciers van BMK en PMK kunnen tot die kern
worden gerekend. Binnen de categorie uitvoerenden is er een grote variatie
in zowel de concrete taken als de wijze en omvang van de beloning. In sommige zaken zien we personen die bijvoorbeeld als een soort ‘rechterhand’
van een kernlid functioneren en een min of meer vast salaris krijgen. Daarnaast zijn er personen met een zuiver uitvoerende taak, zoals koeriers en
chauffeurs, die vaak een stukloon (per kilo of lading) ontvangen. Overigens
zijn de bedragen die de uitvoerenden innen weliswaar kleiner dan het aandeel van de kernleden, maar kunnen ze afgezet tegen de maatstaven in de
reguliere economie soms nog vrij aanzienlijk zijn.
De scheefheid van de verdeling van de winsten verschilt per drugsmarkt en
hangt samen met de logistieke aard van de handelsketen. In het geval van
cocaïne is er sprake van een grote afstand tussen de productielocaties enerzijds en de afzetmarkten anderzijds. Het succesvol overbruggen van die
afstand is de belangrijkste en meest lucratieve stap binnen de totale keten
van de cocaïnemarkt. Degene die de contacten en/of de capaciteiten heeft
om deze drug succesvol te importeren, is dan ook de grootverdiener.
De productie van synthetische drugs is, in tegenstelling tot de productie van
cocabladeren, niet geografisch gebonden. Verder is in het geval van synthetische drugs de afstand tussen productie en (Europese) afzet veel kleiner. Bij
handel in synthetische drugs bestaat de keten uit de volgende drie schakels:
grondstoffen, die in vergelijking met de beginperiode van xtc moeilijker te
krijgen zijn; productie, waarvoor apparatuur en kennis is vereist; en (internationale) afzetkanalen. De verhouding tussen deze schakels is gelijkwaardiger
en dus ligt de winstverdeling minder scheef dan in het geval van handel in
cocaïne (hoewel bij de export van bijvoorbeeld xtc wel veel grotere winsten te
behalen zijn dan bij binnenlandse afzet).
De verdeling van criminele winsten is geen statisch gegeven; actoren kunnen
proberen hun eigen aandeel, ten koste van anderen, te vergroten. Bij drugshandel lijkt het vergroten van het eigen winstaandeel vaak neer te komen op
het passeren, bedriegen of bestelen van ‘zakenpartners’. Bij mensenhandel
Verdienen, verdelen en besteden van criminele inkomsten
en afpersing wordt de winst vooral vergroot door de druk op de slachtoffers te
verhogen en hun zodoende hogere bedragen afhandig te maken.
Wat betreft de consumptie die met de verdiensten wordt verricht, voldoet het
casusmateriaal in zekere zin aan het stereotiepe beeld; de zaken laten regelmatig daders zien met een (zeer) luxe levensstijl. Populaire bestedingen zijn
dure auto’s, horloges, juwelen, woninginrichting, vakanties en uitgaan.
Bij de investering in criminele activiteiten valt op dat deze vooral individueel
worden gefinancierd. ‘Bedrijfsreserves’ of een gezamenlijke pot zijn er dus
meestal niet en de investeringen maar ook de winsten zijn sterk geïndividualiseerd.
In de bestudeerde zaken zien we nagenoeg geen voorbeelden van strategische investeringen in Nederland die als resultaat hebben dat op nationaal
niveau een positie wordt verworven in bijvoorbeeld grote bedrijven of projecten of dat anderszins maatschappelijke invloed wordt verkregen. Wel zijn
er voorbeelden van daders die door investeringen in onroerend goed en/of
bedrijven op lokaal niveau een bepaalde positie hebben veroverd. De daders
blijven met hun investeringen vaak dicht bij huis. Zo lijkt de bekendheid met
een investeringsbestemming een rol te spelen, dat wil zeggen dat daders
investeren in goederen of sectoren waarmee zij vanuit het dagelijks leven
bekend zijn. Een veel voorkomende investering is onroerend goed. Vaak gaat
het daarbij om een woonhuis van de dader, maar in een aantal gevallen gaat
het om meer grootschalige investeringen. Verder wordt in de onderzochte
zaken relatief vaak geïnvesteerd in horeca- en andere bedrijven die gebruikt
kunnen worden voor witwas-, logistieke of legitimeringsdoeleinden. Ten
slotte worden investeringen vaak gedaan in het oorspronkelijke land van herkomst. De afstand tussen dader en zijn investering is dus vaak letterlijk en
figuurlijk vrij klein; de investeringen hebben een functionaliteit voor het criminele bedrijfsproces en/of worden gedaan in een omgeving waar de dader
bekend mee is.
185
6
Afscherming van criminele inkomsten
De opbrengsten van georganiseerde criminaliteit kunnen normaal gesproken
niet in alle openheid worden besteed; een dader, èn zijn vermogen, kan daarmee immers in beeld komen van de autoriteiten. Misdaadgeld, of eigenlijk de
criminele herkomst van geld, moet dus verborgen blijven. Voor de voortzetting van het criminele bedrijfsproces is afscherming van de geldstromen
essentieel en het is misschien ook het meest kenmerkende onderscheid tussen verdiensten uit reguliere en verdiensten uit criminele activiteiten.96
Er bestaan verschillende schattingen van de hoeveelheid geld die wereldwijd
en in afzonderlijke landen zoals Nederland wordt witgewassen.97 Sommige
schattingen worden met enige regelmatig aangehaald, zoals die van Unger
(Unger et al., 2006; Unger, 2008).98 Voor alle schattingen van het witwasvolume geldt echter de nogal fundamentele beperking dat vanwege het criminele en dus verborgen karakter van het fenomeen er geen solide grondslag
is voor de berekeningen.99
Deze fundamentele onbekendheid laat onverlet dat inzicht in de afscherming
van criminele inkomsten van groot belang is voor het begrip en de bestrijding
van georganiseerde criminaliteit. Georganiseerde criminaliteit is (mede)
gericht op financieel of anderszins materieel voordeel.100 Het afschermen van
dat voordeel is daarmee een noodzakelijke taak, dat wil zeggen een taak die
ieder crimineel samenwerkingsverband moet uitvoeren. De relevantie is verder gelegen in het feit dat afscherming van misdaadgeld bij uitstek een proces is waarbij er contacten bestaan tussen illegaliteit en legaliteit.
Witwassen wordt vaak onderscheiden in drie fases: 1) de stortingsfase, waarin
het misdaadgeld ergens binnen het reguliere geldverkeer wordt gebracht, bijvoorbeeld door het op een rekening te storten; 2) de versluieringsfase, waarin
handelingen worden verricht om het vermogen en het financiële spoor te
verhullen, bijvoorbeeld door het geld in vele doorboekingen over te maken
naar verschillende binnen- en buitenlandse rekeningen; 3) de integratiefase,
waarbij de oorspronkelijke, criminele herkomst onzichtbaar wordt en het
geld dus een ogenschijnlijk legale herkomst heeft, bijvoorbeeld door het
kopen en verkopen van eigendom of door het ontvangen van een lening (die
96
In hoofdstuk 3 is afscherming van criminele inkomsten, of witwassen, al benoemd als één van de deeltaken
waaruit een crimineel bedrijfsproces bestaat. In dit hoofdstuk gaan we verder in op onder meer de verschillende manieren waarop criminele inkomsten kunnen worden afgeschermd.
97 John Walker schatte in zijn artikel ‘How Big is Global Money Laundering?’ dat er wereldwijd voor $ 2,85 biljoen (oftewel $ 2.850 miljard) aan misdaadgeld witgewassen wordt. Nederland zou daarvan $ 50 miljard voor
zijn rekening nemen (Walker, 1999, p. 31, 35). De geschatte omvang van $ 2,85 biljoen is hoger dan de in
hoofdstuk 5 aangehaalde schattingen van de wereldwijde omvang van de georganiseerde criminaliteit. De
schattingen zijn echter van verschillende partijen afkomstig.
98 Unger et al. komen aan de hand van aanpassingen en naar eigen zeggen verbeteringen van het model van
Walker tot een schatting van € 18,5 miljard aan in Nederland witgewassen misdaadgeld (Unger et al., 2006;
Unger, 2008). In de Criminaliteitsbeeldanalyse Witwassen 2012 wordt ingegaan op de beperkingen van schattingen van de omvang van het witwassen (zie ook Barone & Masciandaro, 2011, p. 115-118). Ook worden
daar de schattingen van Unger geactualiseerd (Soudijn & Akse, 2012)
99 Dit blijkt ook al uit de grote variatie in de schattingen. Vanwege de onzekerheden en onduidelijkheden die
met het schatten van witwassen gepaard gaan, is Van Duyne van mening dat het wetenschappelijk uitvoeren
van een dergelijke schatting simpelweg niet uitvoerbaar is; hij noemt een dergelijke exercitie een ‘rondtasten
in schemerduister’ (Van Duyne, 2006, p. 37).
100 Zoals eerder al is aangegeven, zijn er ook andere motivaties te onderkennen achter georganiseerde criminaliteit (Naylor, 1999, p. 11).
188
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
in feite van de dader zelf afkomstig is) (Diepenmaat & Verrest, 2007, p. 41-45;
Meloen et al., 2003, p. 255-256). Zo beschouwd wordt dus pas van witwassen
gesproken wanneer misdaadgeld actief is ‘gewit’ en uiteindelijk onderdeel is
geworden van de legale economie. Het witwassen wordt met het fasemodel,
dat vaak wordt gebruikt, nogal eens gepresenteerd als een proces dat bestaat
uit verfijnde en complexe constructies. De economen Schneider en Windischbauer bijvoorbeeld omschrijven de eerste twee fasen als ‘These sophisticated acts are used to veil the origin of the money by creating complex
financing transactions between different states and piling up several layers of
dealings’ (Schneider & Windischbauer, 2008, p. 394).
Uit de onderzochte zaken, maar ook uit eerdere studies, blijkt echter dat er
ook eenvoudigere en meer directe wegen bewandeld kunnen worden om
ongestoord van de opbrengsten van criminaliteit te genieten; het doel van
witwassen kan dus ook simpeler worden bereikt (Kleemans et al., 2002,
p. 108; Akse, 2003; PEO, Bijlage X, 1996, p. 135-136).101 Zo kan het criminele
geld worden verplaatst naar een buitenland waar het relatief ongestoord, dus
zonder dat er lastige vragen worden gesteld, kan worden aangewend. Of misdaadgeld wordt afgeschermd besteed in het binnenland, bijvoorbeeld door
een dure auto te rijden die niet onder de eigen naam is geregistreerd. Deze
vormen vallen buiten de omschrijving van het begrip witwassen zoals die is
gegeven door het fasemodel. Ze voldoen (onder voorwaarden) echter wel aan
de juridische definitie. In juridische termen bestaat de verboden gedraging
witwassen uit het versluieren van de herkomst van uit misdaad verkregen
geld of andere voorwerpen. Dat versluieren kan bestaan uit meer complexe
witwasconstructies, waarbij bijvoorbeeld talloze doorboekingen van geld
naar verschillende vennootschappen aan de orde zijn, maar ook het afgeschermd consumeren valt onder het juridische begrip witwassen (Verrest,
2006, p. 44-46; Diepenmaat & Verrest, 2007, p. 39-44).
In de literatuur ligt de focus vooral op de meer complexe witwasconstructies
en blijven de meer eenvoudige modaliteiten vaak buiten beschouwing. In
deze rapportage bespreken we beide. De verschillende mogelijkheden die
daders ter beschikking staan om hun geldstromen af te schermen komen als
volgt aan de orde: het fysiek verstoppen van geld (paragraaf 6.1); het fysiek of
giraal verplaatsen van geld (paragraaf 6.2); het ondergronds bankieren (paragraaf 6.3); het afgeschermd consumeren van criminele inkomsten (paragraaf 6.4); en de meer complexe witwasconstructies (paragraaf 6.5). In paragraaf 6.6 gaan we in op het belang van sociale en economische hulpbronnen
bij het afschermen van criminele geldstromen. In die paragraaf gaan we
tevens in op de vertrouwensvraag die speelt wanneer een dader zijn geld toevertrouwt aan een derde en op de liquiditeit van ondergebracht vermogen.
Het hoofdstuk sluit af met een recapitulatie.
101 Wanneer het opbouwen van een positie in de legale economie op zichzelf een doel is, en het dus niet alleen
gaat om het veilig aanwenden van criminele vermogens, zullen meestal wel meer complexe witwasmethodieken moeten worden toegepast.
Afscherming van criminele inkomsten
6.1
Fysiek verstoppen
Zoals gezegd, is bij een aantal bestemmingen van misdaadgeld het uitvoeren
van complexe witwasconstructies helemaal niet nodig om uit het zicht te blijven van opsporingsinstanties. Dit geldt voor een aantal wijzen van besteding
van het misdaadgeld, die later in dit hoofdstuk worden besproken, maar het
geldt natuurlijk ook wanneer de dader in kwestie ervoor kiest zijn geld niet te
besteden maar het eenvoudigweg te bewaren.
In de praktijk komt dit neer op het fysiek verstoppen van geld, bijvoorbeeld
door het te begraven. Naylor haalt in dit verband de zaak aan van Air
America, naar verluidt één van de succesvolste cocaïnesmokkeloperaties in
de jaren tachtig van de 20e eeuw. Een leidinggevende binnen dit criminele
samenwerkingsverband, dat zijn basis had in Miami, begroef de opbrengsten
van de drugshandel in zijn tuin. Toen op een gegeven moment $ 500.000
opgegraven moest worden om een nieuw vliegtuig te kopen, bleek het geld zo
erg te stinken, dat het letterlijk eerst gewassen moest worden. Zijn eigen portie van de opbrengsten verpakte hij dan ook luchtdicht in plastic alvorens het
in de grond te stoppen (Naylor, 2002, p. 138). Ook in een door ons onderzochte casus zien we dat er geld wordt begraven en dat betrokkenen opmerkingen maken over de stank die daardoor aan het geld gaat kleven.
Uit een tapgesprek zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte H
ergens een ruimte had waar hij geld bewaarde. De opmerking uit het
gesprek dat het geld van hem ‘muf ruikt’ doet vermoeden dat hij zijn geld
in een ruimte onder de grond bewaarde. Dit vermoeden werd versterkt
door de verklaring van de man die in het kader van het huwelijk van verdachte H geld van verdachte H had ontvangen. Deze man had van hem
een ‘rol geld’ gekregen met een ‘muffe aardelucht’ (casus 105).
In een andere zaak wordt een grote som contant geld in bewaring gegeven bij
een relatie.
In totaal werd van A, een hoofdverdachte van een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met productie van en handel in synthetische drugs, bijna € 1.150.000 in beslag genomen. Het overgrote deel van
dat bedrag was door A bij de buurvrouw in bewaring gegeven (casus 47).
Ook de verdachten uit een crimineel samenwerkingsverband dat in drugs en
wapens handelt en geld wisselt, geven vermogen in bewaring bij relaties, in
dit geval familieleden.
Bij de vader van een hoofdverdachte wordt in een zitbank in de garage
ruim € 90.000 gevonden. Van een andere hoofdverdachte is ruim
€ 225.000 door diens broer ergens in het water gedumpt. Dit is later op
189
190
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
zijn aanwijzing teruggevonden. Bij de moeder van deze hoofdverdachte
zijn meer dan 300 biljetten van ƒ 1.000 (meer dan € 135.000) aangetroffen
in een ijsbak en tussen de 40.000 en 50.000 Engelse ponden. De moeder
bezat ook sleutels van een bankkluisje waarin 8 broodjes goud van een
kilo lagen (deels van deze hoofdverdachte, deels van zijn moeder). Ook de
broer van deze hoofdverdachte had een safeloket waarin nog meer goud
lag dat aan hem toebehoorde (casus 79).
Ook in veel andere zaken zijn bij verdachten of in de omgeving van verdachten grote sommen contant geld aangetroffen. Overigens zal daarbij vaak gelden dat het fysiek bewaren van geld een tijdelijk karakter heeft, in afwachting
van een volgende bestemming van het geld. Omdat misdaadgeld in beginsel
niet ondergebracht kan worden op een reguliere bankrekening, zullen criminele samenwerkingsverbanden vaak noodgedwongen contant geld aanhouden. Om het risico op ontdekking door de autoriteiten of diefstal door andere
criminelen zo klein mogelijk te houden, is het dan van belang om niet langer
dan nodig de bankbiljetten ‘in huis’ te hebben. In onderstaand fragment gaat
een betrokkene bij ondergronds bankieren – een financiële dienst waarin
grote bedragen, uiteindelijk ook contant, geld omgaan – expliciet in op deze
overwegingen.
B verklaart tijdens zijn verhoor dat hij ‘wel bang’ was om beroofd te worden. Hij wilde het binnengekomen geld zo veel mogelijk dezelfde dag
afgeven.’Het is zo dat geld binnenkomt maar niet lang in huis blijft. De
mensen komen dan ook snel om geld weer op te halen. Dus het geld blijft
niet lang liggen.’ Als er toch geld overbleef, werd het bewaard in zijn eigen
huis. B heeft verklaard dat hij het overgebleven geld van de …straat dan
meenam naar zijn huis aan de …straat. Hij verstopte het geld dan in een
plastic zak in de meterkast (casus 149).
6.2
Verplaatsen
In Nederland moeten als gevolg van de Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme (WWFT) financiële instellingen, handelaren in
bepaalde goederen en financiële en juridische dienstverleners ‘ongebruikelijke transacties’ melden bij de Financial Intelligence Unit-Nederland (FIUNederland). Voor criminele samenwerkingsverbanden kan dit een reden zijn
om hun inkomsten te verplaatsen naar een land waar het geld naar verwachting zonder problemen of in elk geval gemakkelijker dan in Nederland
besteed of ondergebracht kan worden. Dit verplaatsen kan op verschillende
wijzen plaatsvinden. Het kan fysiek verplaatst worden en het kan giraal via
een money transfer- of een bancaire instelling worden overgeboekt. Het
Afscherming van criminele inkomsten
overmaken via het zogenoemde ondergronds bankieren komt apart in paragraaf 6.3 aan de orde.
6.2.1
Fysieke geldverplaatsing
Het koerieren van geld komt in verschillende van de onderzochte zaken voor,
zoals in de twee onderstaande casussen waarin de criminele samenwerkingsverbanden zich bezighielden met respectievelijk cocaïnehandel en handel in
synthetische drugs.
Contanten in kleine coupures zijn door koeriers overgebracht naar het
buitenland. Verdachte G heeft samen met zijn broer, verdachte J, en zus,
verdachte K, op verzoek van verdachte A € 900.000 naar Dubai proberen
te smokkelen. Verdachte G erkent dit. Hij kreeg hiervoor € 10.000. Ook
werd € 2.000.000 aan contanten in Frankrijk in beslag genomen. Dit geld
was door verdachte A aan verdachte U overgedragen en was bestemd om
te worden overgebracht naar Spanje, met de bedoeling het uiteindelijk
aan verdachte O te laten toekomen (casus 131).
Gelden afkomstig van drugstransacties werden op last van A afgegeven
aan I. Deze beschikte over een netwerk van koeriers, die het drugsgeld
vervolgens in delen naar elders vervoerden (casus 130).
Een andere optie voor het fysiek vervoeren van geld is het gebruikmaken van
een reguliere postdienst. Een crimineel samenwerkingsverband dat handelt
in cocaïne bijvoorbeeld verplaatst geld per koerier, via een money transferinstelling, via een bancaire instelling maar ook door simpelweg geld per postpakket te versturen.
L heeft verklaard veel postpakketten te hebben verstuurd: ‘Ja, ik heb heel
veel postpakketten verstuurd. Vooral naar de vriendin van zijn broer F,
genaamd S (…) Soms stuurde ik wel € 15.000 of € 20.000 naar F of zijn
vrouw S. In Suriname betaalde hij met dit geld Brazilianen.’ Ook heeft hij
postpakketten met € 5.000 à € 10.000 naar Brazilië gestuurd voor zijn
broers F en J: ‘Ik gaf wel aan dat bij het versturen van de pakketten het
risico voor F of J was.’ (casus 139).
6.2.2
Giraal via een money transfer-instelling
Via een money transfer kan heel snel geld van een persoon in het ene land ter
beschikking worden gesteld van een persoon in een ander land. Het toezicht
op financiële instellingen, zoals money transfer- en bancaire instellingen, is
verscherpt als gevolg van maatregelen die vooral vanaf de jaren negentig zijn
ingevoerd, zoals: de invoering van de Wet identificatie bij financiële dienst-
191
192
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
verlening (Wif) in 1993; de invoering van de Wet melding ongebruikelijke
transacties (Wet MOT) in 1994;102 en de invoering van de Wet inzake de wisselkantoren (Wwk) in 1995.103 Klanten van money transfer-instellingen en
van banken dienen zich te identificeren en ongebruikelijke transacties moeten door de dienstverlener worden gemeld. De invoering van deze maatregelen betekent echter nog niet per definitie dat money transfers niet meer
gebruikt worden om criminele gelden te verplaatsen.
Jaarlijks wordt een groot aantal money transfers aangemerkt als verdachte
transactie: in 2003 lag dit aantal op 27.301, in 2008 op 50.803 en in 2010 op
25.387. De stijging in 2008 is voor het overgrote deel te wijten aan een financiële dienstverlener die in één keer met terugwerkende kracht een erg groot
aantal meldingen deed, aldus het jaarverslag over 2008 van de Financial
Intelligence Unit (FIU) (KLPD, 2009, p. 97-104). Op grond van deze cijfers
kunnen echter geen conclusies worden getrokken over de daadwerkelijke
omvang van het gebruik van money transfer-instellingen door criminelen.
In haar jaaroverzicht over 2009 constateert de FIU dat er een toename is
geweest in het aantal money transfer-kantoren en dat er een opkomst is van
de zogenoemde shop-in-shops als aanbieders van money transfers. Een shopin-shop is een winkel, met name reisbureaus, belwinkels, tabakszaken en
videotheken, waarin een mogelijkheid wordt gecreëerd om money transfers
te verrichten. De FIU signaleert ten aanzien van de shop-in-shops een aantal
risico’s. Ten eerste zijn de eigenaren van shop-in-shops niet vergunningplichtig, staan ze niet met naam en toenaam geregistreerd in het Wgt-register van
De Nederlandsche Bank (DNB) en worden ze ook niet gescreend door DNB.
Dit brengt volgens de FIU integriteitsrisico’s met zich mee. Ten tweede zijn
shop-in-shops geen financiële instellingen, waardoor in veel gevallen de affiniteit en de bekendheid van het personeel met de risico’s omtrent witwassen
en terrorismefinanciering minder groot zal zijn dan bij reguliere geldtransactiekantoren. Ten derde zijn shop-in-shops, voor zover zij geen deel uitmaken
van een grotere keten, mogelijk kwetsbaarder voor invloed van derden
(KLPD, 2010a, p. 50).
In verschillende zaken die voor de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn
bestudeerd, zien we het gebruik van money transfer-instellingen terug.104
Wanneer een crimineel samenwerkingsverband misdaadgeld overmaakt via
een money transfer, doet het dat, wanneer het verstandig is althans, met
inachtneming van ‘veiligheidsmaatregelen’, bijvoorbeeld door een groter
102 De soorten van dienstverlening die onder de Wet MOT vallen, zijn in de jaren na de invoering van deze wet
uitgebreid. De Wif en de Wet MOT zijn in 2008 samengevoegd tot de Wet ter voorkoming van witwassen en
financieren van terrorisme (WWFT).
103 De Wwk is in 2002 vervangen door de Wet inzake de geldtransactiekantoren (Wgt).
104 Over het gebruik van de zojuist besproken shop-in-shops bevat het casusmateriaal geen informatie.
Afscherming van criminele inkomsten
bedrag op te splitsen in verschillende kleinere bedragen.105 Dit gebeurt bijvoorbeeld in onderstaande casus. De vrij omvangrijke geldverplaatsing draait
om cocaïnehandel, waarbij de drugs vanuit Zuid-Amerika via de Nederlandse
Antillen naar Nederland worden vervoerd.
Door het geld via money transfers te versturen naar Curaçao en de Dominicaanse Republiek probeert verdachte A de herkomst van het geld te verdoezelen voor justitie en de fiscus, zo staat in het vonnis.
Uit het strafrechtelijk financieel onderzoek blijkt dat verdachte A bij veel
money transfers en geldwisselingen betrokken is geweest. Ze heeft zelf in
de periode 2000-2004 middels 158 money transfers een bedrag van omgerekend € 470.000 verzonden. Daarnaast hebben nog vele andere personen
– familieleden en kennissen – geld overgemaakt in opdracht van verdachte A. In totaal is door verdachte A en haar relaties middels 951 money
transfers € 3.500.000 overboekt. Het gemiddelde bedrag per boeking
bedraagt € 3.680. Verdachte A heeft voor de money transfers € 225.000 aan
kosten gemaakt (casus 140).
Ook in een mensenhandelzaak worden money transfers gebruikt. In de zaak
lopen er verschillende geldstromen. Eén van de geldstromen verloopt via
money transfers van ‘madames’ in Italië naar organisatoren van mensenhandel/-smokkel in Nederland en/of Engeland. De ‘madames’ betalen aan de
organisatoren voor meisjes die vanuit Nigeria via Nederland naar (onder
meer) Italië zijn vervoerd en daar als prostituee te werk zijn gesteld.
Gebleken is dat de betaling vaak middels money transfers van Western
Union gaat. Vanuit het buitenland maken de ‘madames’ al dan niet onder
hun eigen naam een bedrag over naar Nederland en/of Engeland. In de
onderzochte periode van 2006 en 2007 zijn er door verdachte A en echtgenote verdachte C zowel als ontvanger als verzender in totaal 103 money
transfers geweest (casus 129).
In onderstaande casus beschikt een groepering die zich bezighoudt met
cocaïnehandel over eigen money transfer-/geldwisselkantoren.
Via twee money transfer-/geldwisselkantoren in Nederland werden met
grote regelmaat geldbedragen via banken overgemaakt naar bedrijf N,
een aan verdachte A gelieerd bedrijf in een Zuid-Amerikaans land. Op
jaarbasis betrof het miljoenen euro’s. Eén van deze kantoren was money
transfer-/geldwisselkantoor L, waarvan verdachte E de directeur was. Dat
105 Dit zogenoemde ‘smurfen’ is een typische werkwijze die bij het verhullen van criminele geldstromen wordt
gebruikt (zie paragraaf 6.5.6). Opvallend is overigens dat het gemiddelde bedrag per als verdacht aangemerkte money transfer in 2010 een stuk lager ligt dan in bijvoorbeeld 2006 en 2003; in 2010 was het gemiddelde bedrag per verdachte money transfer € 1.610, terwijl dit in 2006 en 2003 op respectievelijk € 3.240 en
€ 3.613 lag (KLPD, 2008b, p.75; KLPD, 2011, p. 59).
193
194
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
kantoor bood de mogelijkheid om illegaal geld te storten naar een aantal
bestemmingen c.q. geld wit te wassen. Ter begeleiding van de money
transfers werden facturen gebruikt waarop valse personalia werden ingevuld. Verdachte A was zelf directeur van wisselkantoor O in het al
genoemde land in Zuid-Amerika (casus 128).106
6.2.3
Giraal via een bancaire instelling
Ook reguliere banken, die vanzelfsprekend ook onder het wettelijk toezicht
vallen, worden door daders gebruikt. In sommige gevallen maakt een crimineel samenwerkingsverband simpelweg gebruik van eigen rekeningen, zoals
in onderstaande casus. In deze zaak zijn de rekeningen van twee hoofdverdachten gebruikt voor onder meer het storten van contant geld, waarbij het
geld overigens vaak niet lang op die rekeningen bleef staan.
Het contante geld werd in het reguliere betalingsverkeer gebracht door
het storten van contante bedragen op rekeningen. Er is melding gemaakt
van 76 verdachte transacties, waarbij meer dan € 2.600.000 op bankrekeningen van de verdachten is gestort. Uiteindelijk blijkt dat er in een
periode van minder dan vijf jaar bijna € 8.000.000 is bij- of afgeschreven
op/van in totaal 21 rekeningen die op naam staan van verdachte G dan
wel verdachte K (casus 139).
In andere casussen worden ter afscherming bijvoorbeeld buitenlandse rekeningen107 gebruikt en/of rekeningen die niet op de naam van de dader zelf
staan, zoals in onderstaande casus.
Verdachte A is betrokken bij hasjhandel en productie en handel van/in
hennep. Door tussenkomst van derden worden misdaadgelden afkomstig
van verdachte A ter waarde van meer dan € 1.600.000 betaald aan raceteams in de VS. De gelden dienen als betalingen voor de racesport voor
verdachte M. Het grootste deel van het genoemde bedrag is overgemaakt
aan de raceteams via girale overboekingen: verdachte H en L hebben
vanaf een bankrekening in Hong Kong € 65.000 en € 310.000 overgemaakt;
verdachte C en F maakten € 990.000 over vanaf rekeningen van aan hen
verbonden vennootschappen, waarvan één is gevestigd in Luxemburg en
één in België. Een kleiner deel is via money transfers en contant per geldkoerier naar de VS verstuurd (casus 122).
106 Wanneer een money transfer-instelling gebruikmaakt van versluierde en niet-legitieme methoden als in deze
casus, waarin money transfers door het kantoor werden uitgevoerd op valse personalia, zou er ook gesproken
kunnen worden van ondergronds bankieren, dat het onderwerp vormt van de volgende paragraaf (6.3). Aangezien de transfers wel werden verricht door een officieel kantoor, scharen we de casus hier onder het
‘bovengrondse’ systeem van money transfers.
107 In veel landen, maar zeker niet in alle, is wetgeving van kracht die vergelijkbaar is met de Nederlandse wat
betreft toezicht op financieel verkeer.
Afscherming van criminele inkomsten
Het gebruik van buitenlandse rekeningen (en in het buitenland gevestigde
rechtspersonen) zien we in verschillende zaken, overigens niet alleen om
geld te verplaatsen maar ook om geld onder te brengen (zie paragraaf 6.5.6).
Voordat een bankrekening in bijvoorbeeld Zwitserland kan worden gebruikt,
moet het geld natuurlijk eerst op die rekening worden gestort. Voor het criminele samenwerkingsverband is het van belang dat ook die storting is
afgeschermd. In onderstaande casus, die zich richt op een crimineel samenwerkingsverband dat handelt in hasj, wordt het geld simpelweg fysiek van
Nederland naar Zwitserland vervoerd om het daar contant op de rekening te
storten.
Verdachte H en I brengen $ 400.000 contant naar een Zwitserse bank en
storten het op de Zwitserse rekening van het bedrijf X. Via het Ierse bedrijf
Z wordt het vervolgens door een Zwitserse advocaat overgemaakt naar
een handelsonderneming in Nederland (casus 38).
6.3
Ondergronds bankieren
Money transfer- en bancaire instellingen behoren, normaal gesproken
althans, tot de reguliere financiële instellingen. Met ‘ondergronds’ bankieren108 bestaat er ook een mogelijkheid om buiten de officiële kanalen om geld
in een ander land te laten uitkeren. In de tweede rapportage van de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit is vrij uitgebreid ingegaan op dit verschijnsel
(Kleemans et al., 2002, p. 113-124). Bij de bespreking hieronder maken we
zowel gebruik van hetgeen toen is beschreven als van andere (meer recente)
literatuur en onderzochte casussen uit de derde en de vierde ronde.
6.3.1
Achtergrond, betrokken actoren en globale werkwijze
In Nederland is het verlenen van financiële diensten, zoals het verstrekken
van leningen en het verplaatsen en wisselen van geld, wettelijk gereguleerd.
Banken moeten aan verschillende wettelijke vereisten voldoen. Personen en
instellingen die bankdiensten aanbieden zonder bijvoorbeeld over de vereiste ontheffingen te beschikken, plegen een economisch delict.
Ondergrondse bankiers voldoen niet aan deze voorwaarden en zijn daarmee
dus illegaal. De gelden die worden verplaatst via ondergrondse bankiers hebben echter zeker niet per definitie een criminele herkomst (Van de Bunt &
Huisman, 2009, p. 113-115; Van de Bunt, 2008a, p. 113-120; Slot, 2006,
p. 9-10; Kleemans et al., 2002, p. 113-114). Wel heeft het ondergronds bankieren een aantal kenmerken die het aantrekkelijk maakt voor criminelen,
waarop wij in paragraaf 6.3.2 ingaan.
108 Ook wel aangeduid als (onder meer) alternative remittance systems (FATF, 1999), informal value transfer
(FinCEN, 2003) (zie McCusker, 2005, p. 1) en informal funds transfer (Razavy, 2005).
195
196
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Ondergronds bankieren bestaat al eeuwenlang. Lang voordat er door de
overheid erkende banken bestonden, waren er al beroepsmatige ‘bankiers’
die op informele wijze geldbedragen transporteerden. Het systeem heeft zijn
herkomst in Azië en de ontstaansgeschiedenis is verbonden met de handel
over lange afstanden.109 Deze handel bracht met zich mee dat ook de
opbrengsten ervan over grote afstanden vervoerd moesten worden. Een formeel bancair systeem bestond echter nog niet. In eerste instantie vervoerden
de handelaren geld voor elkaar. Wat later ontdekten zij dat het nog efficiënter
was om in plaats van geldbedragen fysiek te transporteren, gebruik te maken
van onderlinge verrekeningen; handelaar A zorgt er bijvoorbeeld voor dat er
in zijn herkomstland een rekening wordt voldaan namens handelaar B en
handelaar B doet in zijn herkomstland hetzelfde voor A. Sommige handelaren specialiseerden zich in het verlenen van deze financiële dienst en aldus
ontstond het ondergronds bankieren. Inmiddels is dit eeuwenoude betaalsysteem in verschillende Aziatische landen een onlosmakelijk onderdeel van
de economie.110 Ondergronds bankieren is echter niet beperkt tot dat werelddeel.
Toen migranten uit bijvoorbeeld China, Vietnam, Pakistan en India zich over
de rest van de wereld gingen verspreiden, maakten zij van het hun bekende
systeem gebruik om geld over te maken naar het thuisfront. Zo is door migratie het ondergronds bankieren verspreid naar gebieden buiten Azië. Later zijn
ook migrantengroepen uit andere herkomstlanden het systeem gaan gebruiken, waardoor er ondergronds bankverkeer is ontstaan tussen onder meer
Duitsland en Turkije en tussen Frankrijk en Noord-Afrikaanse landen. Voor
Nederland is door de ECD in 2001 vastgesteld dat door personen afkomstig
uit Suriname, Turkije, Pakistan, Marokko, Ethiopië, Siërra Leone en de
Nederlandse Antillen van ondergrondse bankiers gebruik wordt gemaakt om
geld, vooral kleine bedragen onder de € 300, over te maken naar achtergebleven familieleden. In de tweede rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is vervolgens geconstateerd, op grond van bestudeerde
casussen, dat ook vanuit de Iraanse en de Iraakse gemeenschap via ondergronds bankieren geld wordt gestuurd naar hun familie in het land van herkomst (Kleemans et al., 2002, p. 115-116; Slot, 2006, p. 10). De Wereldbank
schat dat mondiaal migranten afkomstig uit ontwikkelingslanden via informele kanalen jaarlijks meer dan $ 80 miljard overmaken naar hun landen van
herkomst (Worldbank, 2006).111 Redenen waarom migranten dit systeem
(nog steeds) gebruiken kunnen onder meer zijn: vertrouwdheid met het systeem; snelheid en lage kosten van uitvoering van betalingsopdrachten; een
109 Gebruikte internationale aanduidingen zijn hawala (Indiaas (Urdu) voor ‘bewijsstuk’; Arabisch voor ‘overmaken/overdragen’), hundi (Pakistaans, ‘vertrouwen’), Fei-chien (Chinees, ‘vliegend geld’) (Van de Bunt & Siegel,
2009, p. 1; Passas, 2003, p. 50; Slot, 2006, p. 10; Siegel, 2009, p. 12-13).
110 Het volume van de transacties die er in omgaan is vaak veel groter dan dat in het reguliere betalingsverkeer
(Razavy, 2005, p. 288).
111 ‘Informele kanalen’ omvat niet alleen ondergrondse bankiers maar bijvoorbeeld ook vrienden of familie die
voor een naaste geld vervoeren. Net als bij de schattingen van andere ‘dark numbers’, zoals de opbrengsten
van georganiseerde criminaliteit of de omvang van witgewassen crimineel vermogen, geldt dat het om een
grove indicator gaat die met grote terughoudendheid moet worden gebruikt.
Afscherming van criminele inkomsten
negatief beeld van reguliere financiële instellingen; ontbreken van reguliere
kanalen richting de plaats van bestemming; en illegaal verblijf waardoor
gebruik van reguliere kanalen niet mogelijk of riskant is (Passas, 1999,
p. 27-29).
Bij ondergronds bankieren spelen, naast klanten, de volgende actoren (vaak)
een rol: de bankier, de tussenpersoon, de broker en de geldkoerier (Van de
Bunt & Huisman, 2009, p. 122-130). De bankiers zijn de centrale figuren. Zij
doen zaken met hun lokale klanten, vaak via tussenpersonen of kleinere bankiers, en hebben, vaak via de broker, de internationale contacten die hun in
staat stellen ‘overboekingen’ te verrichten. De tussenpersoon vormt bij veel
transacties de schakel tussen de bankier en de lokale klant. Klanten doen aan
hem hun verzoek en geven ook aan hem het geld, of, bij transfers in tegenovergestelde richting, ontvangen van hem hun geld. De broker neemt vooral
in Pakistaanse netwerken van ondergrondse bankiers een belangrijke plaats
in. Ze kunnen gevestigd zijn in Pakistan of Dubai (Verenigde Arabische Emiraten), ze beschikken over een grote cash pool en hebben contacten met bankiers in verschillende landen, wat hen in staat stelt de internationale transacties te coördineren.
De globale werkwijze van ondergronds bankieren lichten we toe aan de hand
van een voorbeeld (overgenomen uit Van de Bunt & Huisman, 2009, p. 113).
Dit voorbeeld is schematisch uitgewerkt in figuur 1, waarbij de grote pijlen de
geldstroom weergeven en de kleine pijlen de communicatie over en weer.
– Een Turkse klant (B1) vraagt in Amsterdam aan een hem bekende Pakistaan of hij in staat is 23.000 Engelse ponden, die in Engeland afgeleverd
zullen worden, in Amsterdam uit te betalen in euro’s. De Pakistaanse
man, die aangemerkt kan worden als een tussenpersoon, gaat op het verzoek in en zoekt contact met ondergrondse bankier B.
– Bankier B neemt contact op met broker C in Pakistan en vraagt of hij
euro’s voor ponden kan kopen. Broker C reageert positief en zal in verschillende latere gesprekken instructies geven bij wie het geld in Engeland
kan worden afgeleverd en door wie en wanneer de euro’s zullen worden
gebracht bij bankier B in Amsterdam.
– Bankier B laat de tussenpersoon weten dat de transactie kan worden volbracht. Bankier B geeft de tussenpersoon het te gebruiken codewoord
voor de klant en de naam van bankier A in Engeland, waar het bedrag van
23.000 pond kan worden afgeleverd.
– Klant B1 stelt een vertrouweling van hem (A1) op de hoogte dat het geld
naar bankier A kan worden gebracht en geeft hem de te gebruiken code
door.
– Bankier B informeert bij broker C of ‘de boodschap’ (het codewoord en
het gestorte bedrag) reeds is ontvangen door Bankier A in Engeland.
– Als het geld door bankier A in ontvangst genomen is, geeft broker C te
kennen aan bankier B dat bankier/geldkoerier D het gewisselde bedrag in
euro’s, € 32.200, komt afleveren. Broker C geeft bankier B de contactgege-
197
198
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
vens van bankier/geldkoerier D zodat zij onderling kunnen afstemmen
waar het geld moet worden afgeleverd.
Na ontvangst gaat bankier B (of een geldkoerier) met het geld naar de
woning van de tussenpersoon.
Vervolgens komt de Turkse klant B1 het geld, dat inmiddels is geslonken
tot € 31.050, ophalen bij de tussenpersoon.
In het voorbeeld zoals dat is weergegeven hebben na de transactie zowel
bankier A als bankier D een ‘rekening’. Bij A is deze rekening negatief; hij
heeft geld ontvangen zonder dat er in dit voorbeeld door hem geld is uitbetaald. B heeft juist een positief ‘saldo’; hij heeft immers een geldbedrag uitbetaald. Doordat in andere gevallen het betalingsverkeer, dat in dit voorbeeld
wordt gecoördineerd door broker C, echter in omgekeerde richting plaatsvindt, kan de ‘betalingsbalans’ worden recht getrokken.
Ten slotte nog een opmerking over het aantal partijen dat bij een betalingsopdracht betrokken is. In het voorbeeld uit figuur 1 zijn, naast de klant (B1 en
zijn vertrouweling), uiteindelijk een broker, twee bankiers, een geldkoerier en
een tussenpersoon bij de uitvoering van de transactie betrokken. Het is echter ook mogelijk dat bij een transactie nog meer actoren worden ingeschakeld, bijvoorbeeld nog een bankier in een ander land en verschillende andere
tussenpersonen. Anderzijds kunnen ook betalingsopdrachten worden uitgevoerd waaraan uitsluitend een bank in land A en een bankier in land B deelnemen (zie bijvoorbeeld McCusker, 2005, p. 2).
Figuur 1
Proces bij uitvoering van een betalingsopdracht door een
ondergrondse bankier (Van de Bunt & Huisman, 2009, p. 119)
Broker C
Pakistan
Bankier A
Verenigd Koninkrijk
Bankier/Geldkoerier D
Nederland/Duitsland
€ 32.200
afgeleverd
Bankier B
Nederland
Tussenpersoon
£ 23.000
afgeleverd
Klant A1
€ 31.740
afgeleverd
Klant B1
€ 31.050
ontvangen
Bij deze werkwijze staan een aantal kenmerken centraal. Het eerste kenmerk
is dat ondergrondse bankiers geld in een ander land in de lokale valuta kun-
Afscherming van criminele inkomsten
nen laten uitbetalen in beginsel (maar niet per definitie) buiten de reguliere
kanalen om en zonder dat het geld over de gehele route fysiek verplaatst
hoeft te worden. Echter, ook bij ondergronds bankieren vinden fysieke geldverplaatsingen plaats. Dat kan gebeuren ter uitvoering (voor een deel van de
route) van een betalingsopdracht (figuur 1: D brengt geld naar B), maar ook
om onderlinge verrekeningen tussen bankiers te doen plaatsvinden (Kleemans et al., 2002, p. 116-124; Van de Bunt & Huisman, 2009, p. 116-118).
Bovendien vinden de betalingen door klanten en uitbetalingen aan ontvangende klanten uiteindelijk plaats in contant geld, geld dat in elk geval door de
klanten vervoerd moet worden.
Ten tweede is onderling vertrouwen noodzakelijk (Passas, 2003, p. 51).
Omdat de ‘banken’ buiten de formele stelsels opereren, worden klanten
immers niet beschermd door toezicht of wettelijke garanties. En ook in de
relatie tussen ondergrondse bankiers onderling is vertrouwen essentieel;
bankiers voeren immers elkaars opdrachten uit terwijl de compensatie daarvoor op een later moment plaatsvindt (Van de Bunt & Siegel, 2009, p. 4-5).112
Een derde kenmerk is dat ondergrondse bankiers vaak in staat zijn om zeer
snel en, wanneer het om niet-criminele klanten gaat althans, tegen lage kosten het geld in het buitenland uit te betalen.
Ten vierde kunnen ondergrondse bankiers geld uitbetalen in gebieden waar
reguliere banken niet (goed) opereren, wat natuurlijk tevens een ontstaansgrond van dit systeem vormt.
Een vijfde en laatste kenmerk betreft de onderlinge verhouding, of beter
gezegd de verrekening tussen ondergrondse bankiers. Wanneer een ondergrondse bank een groter financieel volume aan uitgaande betalingen verricht
dan dat er aan geld binnenkomt, bijvoorbeeld omdat er veel meer klandizie is
voor betalingen vanuit land X richting land Y dan omgekeerd, kan er een verrekening plaatsvinden om de betalingsbalans weer in evenwicht te brengen.
Het rechttrekken van een dergelijke scheve verhouding kan op verschillende
manieren: het verplaatsen van geld (of andere waardevolle goederen); zakelijke transacties tussen beide ‘bankiers’, dat wil zeggen in-/export van goederen waarbij het te vereffenen bedrag wordt opgeteld of afgetrokken (via
over-/onderfacturering) bij/van de te betalen prijs voor die goederen; via
rekeningen bij reguliere banken; of de ondergrondse bankiers kunnen over
en weer tegoeden aanhouden en via toekomstige wederzijdse betalingsopdrachten de tegoeden bijwerken (compenserende betalingen, Schaap, 1999,
p. 108).
Zoals al uit de opsomming van verschillende verrekeningswijzen blijkt, is het
ondergrondse karakter van ondergronds bankieren niet absoluut; in voorkomende gevallen wordt ook van reguliere, ‘bovengrondse’ kanalen gebruikgemaakt. Dat kan dus gebeuren om een disbalans tussen ondergrondse bankiers te herstellen, maar het reguliere betalingsverkeer wordt door sommige
ondergrondse bankiers ook gebruikt om (een deel van) een opdracht voor
112 In paragraaf 6.6.2 gaan we dieper in op de rol die vertrouwen speelt bij ondergronds bankieren.
199
200
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
klanten uit te voeren. Zo is in de tweede rapportage op basis van de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit beschreven dat vooral Turkse ondergrondse
bankiers reguliere bankrekeningen gebruiken om in opdracht van klanten,
maar formeel niet op naam van die klanten, geldbedragen over te maken
naar andere landen (plaatsen). Verder worden ‘bovengrondse’ middelen
gebruikt bij de communicatie tussen ondergrondse bankiers; die verloopt in
de onderzochte casussen voor een belangrijk deel via telefoon- en faxverkeer
(Kleemans et al., 2002, p. 113-124).
6.3.2
Ondergronds bankieren voor criminele samenwerkingsverbanden
Zoals gezegd staan de ontstaansgeschiedenis vanuit de (internationale) handel maar ook de verspreiding en het beschreven huidige gebruik door
migrantengroeperingen van ondergronds bankieren in beginsel los van criminaliteit. Het systeem wordt echter wel ook gebruikt door criminelen.
Voor het verplaatsen van misdaadgeld heeft ondergronds bankieren een aantal voordelen. Een belangrijk voordeel is natuurlijk dat internationale betalingen kunnen worden gedaan zonder – in beginsel althans – dat het geld fysiek
over de hele route wordt verplaatst en zonder dat van officiële kanalen
gebruik wordt gemaakt. Daarmee worden dus de risico’s ontlopen die met
fysieke verplaatsing en girale overboeking via een reguliere instelling samengaan, te weten, respectievelijk, inbeslagname en (onder ander andere) melding als ‘ongebruikelijke transactie’. De risico’s die samenhangen met het
gebruikmaken van girale overboeking via reguliere kanalen, zoals een bank of
een money transfer-instelling, zijn vergroot door het verscherpte toezicht op
reguliere financiële instellingen. Door dit verscherpte toezicht zou de belangstelling vanuit criminele hoek voor het ondergronds bankieren zijn versterkt
(Van de Bunt, 2008a, p. 114; Slot, 2006, p. 13). Dit laat overigens onverlet dat
ook ondergronds bankieren sporen kan nalaten. Zo kan een ondergrondse
bankier ook bij betalingen in opdracht van criminelen een administratie bijhouden (bijvoorbeeld casus 65, 146 en 150). Ook kunnen er andere sporen
zijn, bijvoorbeeld door intensief telefoonverkeer (Van de Bunt, 2008a, p. 123;
zie paragraaf 7.1.3).
Een ander voordeel is dat er in beginsel, afhankelijk van de capaciteit van de
ondergrondse bankier, grote bedragen kunnen worden ‘verstuurd’. Nog een
voordeel is dat geld niet zelf omgewisseld hoeft te worden; de opdrachtgever
kan in zijn eigen land en in de eigen valuta een geldbedrag overhandigen
waarna het vervolgens in het land van bestemming in de plaatselijke munteenheid wordt uitbetaald. Een nadeel is dat geld alleen kan worden overgeboekt naar landen waarmee de ondergrondse bankier via zijn netwerk is verbonden, hoewel dat netwerk door ‘via/via-contacten’ wel de eigen etnische
of geografische herkomst van de bankier kan ontstijgen.
De werkwijze van het ondergronds bankieren met van criminaliteit afkomstig
geld wijkt in de kern niet af van het ondergronds bankieren voor niet-crimi-
Afscherming van criminele inkomsten
nele klanten; namens persoon A in land X wordt aan persoon B in land Y een
bedrag uitbetaald. Er zijn echter wel verschillen in de werkwijze in de zin dat
bij het ondergronds bankieren met criminele gelden meer moeite wordt
gedaan om de transactie verborgen te houden. Zo zijn aangehouden verdachten minder bereid om verklaringen af te leggen over de transacties met
misdaadgeld, wordt er een minder expliciete en meer versluierde administratie en dito taalgebruik gehanteerd wanneer het om misdaadgeld gaat en/of
wordt er bij betalingsopdrachten voor criminelen gebruikgemaakt van specifieke methoden om de klant te identificeren, bijvoorbeeld bepaalde codes
waardoor de criminele clientèle anoniem kan blijven (zie bijvoorbeeld
casus 150).
Banden met de niet-criminele omgeving
Dat ondergrondse bankiers geworteld zijn in de reguliere samenleving blijkt
niet alleen uit de ontstaansgeschiedenis van dit betalingssysteem, maar ook
uit het opereren van de ‘bankiers’ die voor criminele samenwerkingsverbanden werken. Hun verbondenheid met de reguliere samenleving blijkt ten eerste uit het feit dat ze zowel criminele als niet-criminele klanten hebben. Het
is althans niet gebleken dat ondergrondse bankiers exclusief voor criminele
samenwerkingsverbanden opereren.113 Een tweede aspect van verbondenheid met de niet-criminele omgeving is dat sommige ondergrondse bankiers
zoals gezegd gebruikmaken van regulier betalingsverkeer. Ten derde werken
ondergrondse bankiers, en dat geldt ook voor ‘bankiers’ met criminele clientèle, vaak vanuit een bovengronds bedrijf. Onder de 30 zaken die voor deze
vierde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn bestudeerd,
bevindt zich een casus waarin een ondergrondse bankier vanuit een wasserette opereert. Deze wasserette functioneert ook daadwerkelijk als wasserette
maar wordt tevens gebruikt om klanten van de ondergrondse bankier te ontvangen.
Naast het ondergronds bankieren binnen de wasserette bleek uit observatie dat ook werkzaamheden werden uitgevoerd die bij de reguliere
bedrijfswerkzaamheden horen, te weten het wassen, strijken, drogen van
wasgoed. Daarnaast is gezien dat de verschillende verdachten dagelijks,
gedurende de hele dag, werkzaam waren in de wasserette. De wasserette
wordt echter tevens bezocht door klanten die geld willen overboeken
(casus 150).
Iets soortgelijks zien we bij een ondergrondse bankier die aan telecomwinkels is verbonden. Ook daar vinden zowel reguliere activiteiten plaats voor de
telecomwinkel als activiteiten in het kader van ondergronds bankieren.
113 Dit is geconstateerd voor de eerste twee rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (Kleemans et al.,
2002, p. 116) maar het geldt ook voor de zaken uit de derde en de vierde ronde.
201
202
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
In het winkelpand van een telecomwinkel doen reguliere klanten hun
bestelling aan de balie. Daarnaast fungeert deze winkel als loket voor de
klanten van de ondergrondse bankier en geldlopers; zij lopen door naar
achter en komen naar de winkel om geld te brengen of te halen. Voorts is
de winkel een ontmoetingsplaats voor verdachten; de zaken worden
besproken in het filiaal (casus 146).
Andere voorbeelden van bedrijven van waaruit een ondergrondse bankier
opereert zijn een import- en exportbedrijf, een reisbureau, een juwelierszaak
(FATF, 1997, p. 8; Schaap, 1999, p. 106; Akse, 1996, p. 12), een eetgelegenheid
(casus 65 en 95), een confectiecentrum (casus 95) en een videotheek
(casus 112).114
Dit wil niet zeggen dat alle activiteiten die deel uitmaken van het ondergronds bankieren vanuit winkels en dergelijke plaatsvinden. Zo richt één van
de onderzochte zaken zich op een persoon die binnen het ondergronds bankieren vooral lijkt te functioneren als kassier of verdeelcentrum en deze activiteiten ontplooit vanuit zijn woonhuis.
Verdachte A opereert vanuit een woning in Amsterdam, waar klanten geld
komen halen en brengen. A krijgt van verdachte B uit Pakistan/Dubai
door wie er geld komen brengen en vervolgens wordt het geld, na instructies van B, uitbetaald aan andere klanten. A fungeert in die zin als een
‘verdeelcentrum’, nu hij slechts incasseert en uitbetaalt en geen onderhandelingen voert met andere bankiers in het buitenland over wisselkoersen, commissie e.d. (casus 149).
Omzet
Natuurlijk is er geen betrouwbaar algemeen overzicht van de totale omzet
van ondergrondse bankiers – laat staan dat een dergelijk overzicht bestaat
specifiek voor de transacties met misdaadgeld – maar de zaken bieden wel
indicaties voor de omzet van individuele ‘bankiers’.
In de zaak waarin een ondergrondse bankier opereert vanuit een wasserette blijkt dat het bij de transacties gaat om bedragen variërend van
€ 50.000 tot € 200.000. Dit zouden voornamelijk geldleveringen zijn
geweest afkomstig uit de drugshandel. Er wordt echter ook ondergronds
gebankierd ten behoeve van niet-criminele klanten. Het opsporingsteam
leidt uit onderzoek af dat er in een bepaalde maand 31 transacties zijn
verricht. Op basis van die informatie in combinatie met administratie die
bij verschillende verdachten is aangetroffen, komt het team tot een
maandomzet van bijna € 2.500.000 en dus een jaaromzet van bijna
€ 30.000.000 (casus 150).
114 Niet al deze ‘bedrijven’ functioneren ook daadwerkelijk als regulier bedrijf. Soms gaat het alleen om een dekmantel.
Afscherming van criminele inkomsten
Ook in een andere casus is op basis van gevonden administratie een berekening van de omzet gemaakt. Het betreft een verdachte die vanuit zijn
woning fungeert als kassier binnen een systeem van ondergronds bankieren. Hij heeft in zes maanden tijd € 53.000.000 omgezet, wat per maand
neerkomt op bijna € 9.000.000. Het gaat hierbij voor het grootste deel om
geld dat met criminele activiteiten (veelal drugshandel) is verdiend en
met zwarte handel (casus 149).
Uit deze en andere onderzochte casussen van ondergrondse bankiers die
(ook) voor criminelen geld transfereren, blijkt dat zij in staat zijn om grote
bedragen te ‘verplaatsen’.
Contant geld
Zoals gezegd vinden er ook bij ondergronds bankieren contante betalingen
en fysieke geldverplaatsingen plaats; klanten leveren contant hun geld af en
ontvangen ook contant geld, banken vereffenen soms onderlinge rekeningen
via contante betalingen en ook het transfereren zelf vindt soms deels fysiek
plaats (figuur 1: D brengt geld naar B). Dit brengt met zich mee dat bewaarplaatsen en geldkoeriers belangrijk zijn binnen het systeem van ondergronds
bankieren. Dit zien we ook terug in de bestudeerde zaken.
In het onderzoek naar een ondergrondse bankier werd onder meer een
geldloper aangehouden met € 100.000 bij zich en werd in een voorraadruimte van een telecombedrijf bijna € 660.000 aangetroffen (casus 146).
In een onderzoek naar een ondergrondse bankier die vanuit een wasserette opereert, blijkt dat het geld, telefoons en schriftjes met de administratie worden bewaard in de woningen van verdachten D, E, H en K. Zij
kunnen worden aangemerkt als de geldbewaarders en geldkoeriers van
het crimineel samenwerkingsverband. Sommigen werken eveneens in de
wasserette. Verder wordt bij een tussenpersoon, verdachte Z, € 3.300.000
in beslag genomen (casus 150).
6.4
Afgeschermd consumeren
Zeker wanneer het om erg dure of om registergoederen gaat, brengt het uitgeven van misdaadgeld het risico met zich mee in de aandacht van de opsporing te komen. Dat uitgeven – de consumptie, waaronder we hier ten behoeve
van de eenvoud ook het gebruik of de aanschaf van duurzame goederen als
onroerend goed verstaan – moet dus liefst worden afgeschermd.115 Dat kan
door het geld eerst naar een ander land te verplaatsen waar een dader minder
115 In hoofdstuk 5 is de aanschaf van onroerend goed onder de noemer ‘investeren’ geschaard. Op deze plek
gaat het echter alleen om het bespreken van de afschermingsconstructie bij het ‘afgeschermd consumeren’.
203
204
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
aandacht van de autoriteiten verwacht, maar afgeschermde consumptie kan
ook in Nederland plaatsvinden. Hoewel afgeschermde consumptie zoals
gezegd in de literatuur vaak niet onder witwassen wordt geschaard en veel
mensen bij ‘witwassen’ misschien ook niet aan deze vorm zullen denken, is
het wel degelijk een hele directe manier om het doel van witwassen, het
ongestraft aanwenden van misdaadgeld, te realiseren.
Hieronder komen vier vormen van afgeschermde consumptie aan bod:
besteding via facilitators; besteding via relaties of katvangers; besteding met
valse identiteiten; en consumptie als directe opbrengst van misdaad
(opbrengst in natura).116
Gebruik van facilitators waardoor gebruik of eigendom niet op naam komt
Een eerste manier om afgeschermd te consumeren is door de bestedingen te
doen via een professionele partij die helpt de herleidbaarheid tot de dader te
verbergen. Een voorbeeld hiervan geeft één van de onderzochte zaken. De
zaak draait om een autobedrijf dat auto’s verhuurt aan personen en daarbij
contante betalingen accepteert en de auto op een andere naam stelt dan die
van de feitelijke bestuurder.117 Het bedrijf lijkt zich gespecialiseerd te hebben
als aanbieder van ‘anoniem autorijden’.
Het autobedrijf X least/verhuurt aan criminele klanten. Verdachte A wist
dat zijn klanten crimineel waren; hij vond het accepteren van contante
betalingen ‘een gat in de markt’. De daadwerkelijke gebruiker komt veelal
niet voor in de klantenadministratie van autobedrijf X, omdat contracten
op naam worden gezet van bekenden van de daadwerkelijke gebruiker in
plaats van de gebruiker zelf. Daarnaast worden ook de belastingen en verzekeringen door autobedrijf X betaald. Hierdoor staat de auto dus niet op
naam van de daadwerkelijke gebruiker geregistreerd. Bovendien worden
de lease-/verhuurbedragen contant voldaan, waardoor er ook geen klantgegevens voorkomen in de financiële administratie van autobedrijf X. De
boetes van de criminele klanten werden betaald door bedrijf X. A verkaart
hierover: ‘Dat zijn klanten die een gunst vragen aan ons omdat het CJIB
de boetes naar ons stuurt. Wij geven dan niet de namen door om hen uit
de wind te houden. Zo kan je later nooit meer zien wie de boetes heeft
gehad. Wij schieten de boete gewoon voor. Deze worden wel door de
klanten betaald. Dat gebeurt alleen wat later.’ De criminele achtergrond
van de clientèle van autobedrijf X blijkt uit politieregistraties en het feitelijk gebruik van de auto’s bij misdrijven (één van de onderzochte casussen).118
116 Het ongestoord consumeren kan natuurlijk ook plaatsvinden wanneer het gaat om consumptie die weinig of
geen administratieve sporen nalaat, zoals wanneer geld wordt uitgegeven aan illegale of niet geregistreerde
goederen en diensten als (illegale) prostitutie, het illegaal gokken, drugs, kleding, eten en drinken. Wel lopen
daders ook in die gevallen natuurlijk het risico dat zij met erg grote en extravagante bestedingen de aandacht
trekken.
117 Zie Akse voor een soortgelijke casus (2003, p. 109-112).
118 In het laatste geval is er misschien ook of vooral sprake van investeren in plaats van (alleen) consumeren.
Afscherming van criminele inkomsten
Ook in twee andere zaken komen we een autobedrijf tegen dat een dergelijke
dienst verleent aan haar vermoedelijk criminele klanten. In deze zaken wordt
echter gebruikgemaakt van andere werkwijzen. In de ene zaak wordt onder
meer gebruikgemaakt van valse identiteitsbewijzen en toeristenkentekens
(casus 38). In de andere zaak schakelt het autobedrijf een tweede autobedrijf
in om de klant af te schermen.
Autobedrijf V hanteert een opvallende eigendomsconstructie voor personenauto’s. Een persoon koopt een auto bij autobedrijf V. Deze auto wordt
vervolgens door dit autobedrijf ondergebracht bij het bedrijf Y. Dit bedrijf
least de auto’s vervolgens weer terug aan autobedrijf V, waarna deze de
auto weer ter beschikking stelt van de persoon die de auto bij het bedrijf
kocht. De auto komt op deze manier op naam te staan van autobedrijf V.
Deze handelwijze wordt vermoedelijk gehanteerd om het eigendom van
de daadwerkelijke gebruiker van de auto te verbergen (casus 138).
Behalve auto’s vormt ook woonruimte een goed waarbij het interessant is om
het afgeschermd te ‘consumeren’: het zijn beide goederen waarvan het
eigendom (of de huur) geregistreerd wordt en waarvan het eigendom (of de
huur) bovendien, vooral als het om luxe uitvoeringen gaat, vrij kostbaar is. De
volgende casus geeft een voorbeeld van een facilitator die daders onder meer
de mogelijkheid biedt om afgeschermd woonruimte te huren of te kopen.
Het onderzoek richt zich onder andere op het faciliteren van criminelen
bij het vinden van huisvesting. Het criminele samenwerkingsverband
opereert vanuit Amsterdam en omstreken. De huur van de woningen is
rond de € 1.000 à € 2.000, met uitschieters naar € 4.500 voor een villa. Het
betreffen dus woningen in een duurder segment. De woningen werden
gezocht op websites zoals funda.nl. De hoofdverdachte nam daarna contact op met de verhurend makelaar om te onderhandelen. De hoofdverdachte en zijn bedrijven faciliteren criminelen door: voor hen te bemiddelen bij de huur en verhuur van onder meer woningen; het opstellen van
valse werkgeversverklaringen en loonspecificaties om zo de criminele
klanten te voorzien van een ‘legale’ inkomstenstatus en om het aanvragen
van hypotheken en de verhuur van woningen te vergemakkelijken;
gebruik te maken van katvangers voor de huur en aankoop van woningen
waardoor de werkelijke gebruiker wordt afgeschermd. Verdachte C
gebruikt hier ook zijn eigen naam of de bedrijfsnaam voor (casus 147).
Gebruik van relaties of katvangers waardoor gebruik of eigendom niet op
naam komt
Daders kunnen bezittingen ook laten registreren onder de naam van bijvoorbeeld de partner, van een medeverdachte of van een katvanger. Dit komt in
verschillende zaken terug, zoals in een onderzoek naar een drugsorganisatie.
205
206
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Verdachte H was verdachte A behulpzaam door auto’s op naam van zijn
bedrijf te laten zetten die feitelijk van verdachte A waren. De partner van
verdachte A, verdachte J, was behulpzaam bij het versluieren van vermogen doordat onder andere onroerend goed en een bedrijf van verdachte A
op haar naam werden gezet (casus 127).119
Behalve bij bezittingen, kan ook bij bestedingen gebruik worden gemaakt van
een katvanger, bijvoorbeeld door aankopen te doen via de rekening van
iemand anders.
Verdachte I heeft ten behoeve van verdachte B en verdachte C geld op zijn
rekening laten storten waardoor de twee laatstgenoemden in de gelegenheid zijn gesteld betalingen te verrichten met American Express-kaarten
(casus 122).
Besteding met valse identiteiten
Naast katvangers kunnen valse identiteiten worden gebruikt om bestedingen
te doen. Zo gebruiken twee verdachten uit een crimineel samenwerkingsverband bijvoorbeeld creditcards op naam van een valse identiteit. Het gaat hier
om een groepering die cocaïnehandel bedrijft en van een breed spectrum
aan afschermmodaliteiten gebruikmaakt.
Opvallend is dat de verdachten veel creditcards hebben. Met de valse
identiteiten van verdachten A en B zijn eveneens creditcards aangevraagd
en betalingen gedaan (casus 139).
Consumptie als direct resultaat van het misdrijf zelf
Het ongestoord consumeren van de opbrengsten van georganiseerde criminaliteit kan ook nog op een andere wijze plaatsvinden, namelijk wanneer die
opbrengsten niet bestaan uit geld, maar uit een direct te genieten goed of
dienst.
Verdachte C perst gedurende een aantal jaren verschillende personen uit
de zakenwereld af. In totaal ontvangt hij daarmee miljoenen euro’s. De
afpersingen hebben echter niet alleen betrekking op geld. Een slachtoffer
van de afpersingen, een persoon met een omvangrijke portefeuille aan
onroerend goed in zijn beheer, wordt gedwongen om een pand voor een
relatief erg lage prijs, ongeveer een derde van de huur die het pand enkele
jaren daarvoor opleverde, te verhuren aan verdachte H, een bekende van
verdachte C. Verdachte H wordt mede op basis van dit feit veroordeeld
wegens witwassen (casus 121).
119 Ook onderhuur is een manier om te voorkomen dat bezit (gebruik) op de eigen naam komt.
Afscherming van criminele inkomsten
Het voordeel van afgeschermd consumeren is dat het misdaadgeld gewoon
gebruikt kan worden; het kan worden besteed aan een dure auto of een
mooie woning. Een nadeel is dat de dader vaak wel van anderen afhankelijk
is; van een facilitator die hem ‘anoniem’ auto laat rijden of van zijn vrouw op
wiens naam een huis staat.120 Bovendien kunnen kostbare auto’s en woningen, ook al zijn ze niet het formele eigendom van de dader, toch de aandacht
op hem vestigen.
6.5
Meer complexe witwasconstructies
Zoals eerder aangegeven ligt de focus in de literatuur vaak op de meer complexe witwasconstructies. Deze witwasconstructies kennen vele verschijningsvormen (zie bijvoorbeeld Akse, 2003; KLPD, 2008c; Diepenmaat & Verrest, 2007). Hieronder bespreken we aantal van deze verschijningsvormen.
Daarbij geven we geen volledig overzicht maar laten we ons vooral leiden
door de verschillende vormen die we in de bestudeerde zaken zijn tegengekomen. De afzonderlijke vormen die worden besproken kunnen in witwasconstructies ook worden gecombineerd.
6.5.1
Fingeren of ophogen van inkomen, omzet, winst of vorderingen
Misdaadgeld kan een legaal voorkomen krijgen door aannemelijk te maken
dat het ‘eerlijk’ is verdiend. De schijn van ‘eerlijk verdiend’ kan bestaan uit:
voorgewend inkomen uit een dienstbetrekking (een baan); voorgewende
omzet of winst; voorgewende gokwinst; of een voorgewende vordering.
Het fingeren van inkomen uit dienstbetrekking
Een manier om zichzelf van een op papier legale inkomstenbron te voorzien
is het voorwenden van een dienstbetrekking; de dader doet alsof hij een reguliere baan heeft. Zo doet een aantal verdachten van mensenhandel dit door
middel van valse loonbewijzen, die worden geproduceerd door verschillende
administratiekantoren en uitzendbedrijfjes (casus 123).
Iets soortgelijks gebeurt ten behoeve van een drugsorganisatie.
Verdachte H en verdachte J, de partner van verdachte A, waren verdachte
A behulpzaam bij het witwassen. Zo genoot J maandelijks een inkomen
uit een gefingeerde dienstbetrekking bij verdachte H (casus 127).
Het fingeren of ophogen van omzet of winst
Wie in het bezit is van een legale onderneming, of over relaties beschikt die
ondernemingen onder hun beheer hebben, kan crimineel verworven geld
opvoeren als omzet van die legale onderneming, bijvoorbeeld door het finge120 Bij besteding van misdaadgeld via een valse identiteit geldt dit niet.
207
208
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
ren van omzet. Zo stort een crimineel samenwerkingsverband dat synthetische drugs produceert en verhandelt contant geld op de rekening van een
autobandenbedrijf van één van de verdachten. Zoals in hoofdstuk 4 al bleek,
komen onder de bedrijven die in de onderzochte zaken worden gebruikt voor
witwasdoeleinden wel vaker ondernemingen in de autobranche voor.
In 2007 start B zijn autobandenbedrijf, bedrijf X. Vanaf 2008 vinden er
contante stortingen plaats op de rekening van X, die variëren van € 150 tot
€ 6.000. Door onderzoek naar de boekhouding van X is vast komen te
staan dat het aantal stortingen niet in verhouding staat tot de werkelijke
inkomsten; er wordt meer gestort dan er volgens de boekhouding binnenkomt (casus 132).
In onderstaand voorbeeld wordt door een crimineel samenwerkingsverband
een bedrijf dat in landbouwproducten zou handelen voorgewend als herkomstbron van geld voor een drugsdeal.
Volgens een verklaring van verdachte A handelde hij o.a. in aardappelen
en uien. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte G in maart 2009 contant
€ 50.000 naar X bv, een bedrijf dat wereldwijd aardappelen en uien exporteert, heeft gebracht. Vervolgens werd door X bv de € 50.000 overgemaakt
naar het bedrijf Y te Antwerpen. Het bedrag van € 50.000 dat verdachte G
naar X bv bracht, werd dus niet afgeboekt op een levering van aardappelen of uien, maar werd door X bv overgeboekt naar een bedrijf in België.
Dit bedrag is vervolgens in Afrika uitbetaald aan verdachte L, die het weer
aan verdachte D heeft gegeven, vermoedelijk ten behoeve van een
cocaïnetransactie (casus 124).
In de twee bovenstaande voorbeelden werd een legale herkomst voorgewend
door omzet van concrete producten, respectievelijk autobanden en aardappelen, te fingeren. Het witwassen kan echter ook gebeuren door het opvoeren
van vergoedingen voor vaag omschreven en feitelijk niet verrichte werkzaamheden als management, advisering of bemiddeling. In onderstaande casus,
waarin een crimineel samenwerkingsverband cocaïne uit Ecuador invoert in
Rotterdam, wordt het misdaadgeld onder meer gepresenteerd als ‘management fee’. De hier gebruikte methode is een combinatie met contante stortingen op een Zwitserse bankrekening en investeringen in een eigen bedrijf.
Verdachte C, verdachte D en verdachte N storten contant geld op de rekeningen van Zwitserse bedrijven. Van de Zwitserse bedrijven van verdachte
C en verdachte D gaat het geld, ongeveer € 900.000, als ‘management fees’
onder andere in porties naar O. Corporation NV, gevestigd te Curaçao.
Van O. Corporation NV te Curaçao gaat het geld gedeeltelijk verder naar
Afscherming van criminele inkomsten
bedrijven van verdachte A, verdachte C en verdachte D in Nederland, een
ander deel gaat naar projecten in Curaçao (casus 30).
Het opvoeren van vaag omschreven dienstverlening zien we ook in een fraudezaak. In de zaak wordt het grote fraudebedrag via valse facturen en bv-constructies verdeeld. De witwasmethode, hoge bedragen opstrijken voor niet
verrichte maar wel gefactureerde werkzaamheden, ligt hier heel dicht tegen
het eigenlijke delict aan.
Een crimineel samenwerkingsverband maakt via fraude een winst van
vele miljoenen euro’s. Deze winst wordt behaald ten laste van een financiële instelling. Aanneemsommen voor vastgoedprojecten, die dienen als
beleggingsobject voor de financiële instelling, worden met oneigenlijke
kostenposten verhoogd. De aldus gecreëerde fraudeleuze winsten worden
vooral via valse facturen voor onder meer ‘bemiddeling’ bij bouwprojecten over verschillende vennootschappen en uiteindelijk de verdachten
verdeeld (casus 143 en 144).
Hierboven zagen we voorbeelden van zaken waarin omzet werd gefingeerd;
er werd gedaan alsof er goederen werden verkocht of diensten werden geleverd terwijl dat feitelijk niet zo was. Een variant daarop is het kunstmatig
ophogen van de winst bij reëel bestaande omzet. Dat kan door de in- of verkoopprijzen te manipuleren, wat ook wel bekend staat als over- en onderfacturering. Bij overfacturering levert een onderneming goederen die veel
minder waard zijn dan de waarde die op de factuur wordt vermeld. De aldus
verkregen overwinst (het verschil tussen werkelijke en de gefactureerde
waarde van de goederen) wordt gebruikt om misdaadgeld te ‘witten’. Bij
onderfacturering worden juist goederen ingekocht die veel meer waard zijn
dan de factuurwaarde en vervolgens voor een marktconforme prijs verkocht
(Akse, 2003, p. 27-29).
De hoofdverdachte in onderstaande casus fingeert in feite een verkoopwinst
op een prijzige auto, een Ferrari; hij koopt de auto en verkoopt hem via een
constructie aan zichzelf, maar wel voor een vier keer hogere prijs. Dit combineert hij met een loan-back-constructie – een lening aan zichzelf.
In 1990 koopt verdachte A de auto voor € 340.000. Via het bedrijf X, die de
aankoopsom financiert, wordt de auto voor € 1.400.000 verkocht aan de
vennootschap Y in Luxemburg, waarvan verdachte A directeur is. Dit
bedrijf is slechts in het leven geroepen om verdachte A aan een schijnwinst te helpen middels de verkoop van de auto: de enige activiteit van dit
bedrijf was dan ook het kopen van de Ferrari van verdachte A. Y financierde de aankoop van de auto via een renteloze geldlening van weer een
andere rechtspersoon, Z, waar, onder andere, wederom verdachte A achter zit. Met het geheel van transacties kan verdachte A een ‘witte’ winst
209
210
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
van € 1.060.000 realiseren. Verdachte A kan niet verklaren waar het geld
uiteindelijk vandaan kwam (casus 38).
Het voordeel van het scharen van misdaadgeld onder de geldstromen van
een legale onderneming (of transactie) is dat het meteen ‘wit’ is; de legale
onderneming verleent de witte status aan het geld en er zijn geen verdere
constructies nodig. De desbetreffende onderneming (of transactie) moet het
echter wel mogelijk maken om de criminele geldstroom geloofwaardig onder
te brengen. Daarbij hebben goederen en diensten met een ondoorzichtige
prijsvorming meer mogelijkheden voor witwassen dan de handel in een concreet en transparant product. We komen hier in paragraaf 6.6 op terug.
Een belangrijk potentieel nadeel van het doen alsof het criminele geld eerlijk
is verdiend in een dienstbetrekking of uit omzet of winst, betreft de kosten.
De dader loopt het risico dat er belasting moet worden betaald.
Het fingeren van gokwinst
Een legale bron van inkomsten kan ook worden voorgewend door te doen
alsof winst is verkregen uit een kansspel. Zo kunnen winnende loten worden
opgekocht (casus 47) of kunnen verdachten in een legaal casino voor een
groot bedrag aan fiches kopen en deze later, zonder dat er daadwerkelijk is
gegokt, weer verzilveren (Akse, 2003, p. 34).
Het fingeren of ophogen van een vordering
In onderstaande casus worden door een vermogensbeheerder kunstmatig
vorderingen gecreëerd om betalingen als gevolg van afpersing te kunnen presenteren als aflossing van die vorderingen. De specifieke ‘titels’ – de vermommingen – die worden gebruikt om de ware achtergrond van de betalingen te
verhullen, vloeien voort uit een reëel bestaande zakelijke relatie in het
verleden tussen de afgeperste persoon en de witwasser. Daarbij worden de
betalingen gepresenteerd alsof zij simpelweg de effectuering vormen van
zakelijke overeenkomsten tussen beide partijen, terwijl de betalingen in werkelijkheid het resultaat zijn van bedreiging. Tevens wordt gebruikgemaakt
van buitenlandse vennootschappen en van een Zwitserse bankrekening.
De zaak draait om het witwassen van ruim € 17.000.000 die door A zijn
afgeperst van een vastgoedondernemer. De vastgoedondernemer betaalt
het geld niet aan A maar aan de hoofdverdachte, een zakenman. De
hoofdverdachte fungeert dus als vermogensbeheerder van A, dat wil zeggen zijn witwasser. Het door A van de vastgoedondernemer afgeperste
geld komt nooit in de directe invloedssfeer van A maar blijft grotendeels
onder beheer van de hoofdverdachte.
Na bedreigingen betaalt de vastgoedondernemer in tien termijnen in
totaal dus € 17.000.000 aan de hoofdverdachte. De vastgoedondernemer
doet de betalingen vanaf onder meer rekeningen van zijn vennootschap-
Afscherming van criminele inkomsten
pen, een Zwitserse bankrekening en een derdengeldenrekening van een
financiële en juridische dienstverlener. De betalingen worden gestort op
drie rekeningen toebehorend aan de hoofdverdachte: een rekening van
een op Curaçao gevestigde vennootschap; een zogenoemde coderekening
in Zwitserland die niet tot een persoon te herleiden is; en een rekening
van een vennootschap op de Britse Maagdeneilanden. Al deze drie rekeningen van ontvangst vallen buiten het zicht van de Nederlandse autoriteiten.
Om de betalingen een verklaarbaar en legitiem voorkomen te geven, worden drie titels (zogenaamd legitieme redenen van betaling) geconstrueerd. Ten eerste zou een deel van de ruim € 17.000.000 een aflossing
betreffen van een lening die door een van de vennootschappen van de
hoofdverdachte is verstrekt aan een onderneming van de vastgoedondernemer. In werkelijkheid bestaat deze vordering echter niet omdat de vennootschap die de lening heeft verstrekt, inmiddels door de vastgoedondernemer was overgenomen (die daarmee dus een vordering op zichzelf verkreeg).
De tweede titel komt erop neer dat de vastgoedondernemer geld aan de
hoofdverdachte verschuldigd was ter afkoop van de winstrechten uit een
onderneming die beiden gezamenlijk hadden opgestart maar waar de
hoofdverdachte uit was gestapt. De gezamenlijke onderneming heeft
inderdaad bestaan, maar bij het uittreden van de hoofdverdachte uit die
onderneming is helemaal geen afkoopregeling afgesproken en er was ook
vrijwel geen perspectief op winst.
De derde titel betreft de koop door de vastgoedondernemer van een vennootschap van de hoofdverdachte. Voor die koop moest natuurlijk
betaald worden. Deze vennootschap was echter in werkelijkheid al eerder
door de vastgoedondernemer overgenomen van de hoofdverdachte,
waarmee de vastgoedondernemer dus iets zou kopen wat al in zijn bezit
was. Trustkantoren die het administratieve beheer over de vennootschappen van de hoofdverdachte en de vastgoedondernemer voerden, waren
aan het creëren van deze titel ten dienste door de administratieve sporen
te verwijderen van het feit dat de vastgoedondernemer al eigenaar was
van de vennootschap (casus 136).121
6.5.2
Leningen aan jezelf
Leningen aan jezelf kunnen worden onderverdeeld in zogenoemde loan
back- en back-to-back-constructies. De loan back-constructie is een vrij
bekende en ‘beproefde’ witwasmethode. Het komt er simpelweg op neer dat
een dader zijn eigen geld aan zichzelf uitleent. Daarbij wordt de lening dan
verstrekt via een bepaalde route, bijvoorbeeld via vennootschappen, zodanig
121 Hiermee is niet gezegd dat zij doelbewust meewerkten aan de witwaspraktijken.
211
212
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
dat het voor de buitenwereld niet duidelijk is dat de leningverstrekker en
-ontvanger dezelfde zijn.
De loan-back-constructie zien we in verschillende zaken. We geven twee
voorbeelden.
Een crimineel samenwerkingsverband exploiteert een autoverhuurbedrijf
dat personen met vaak een criminele achtergrond in staat stelt om een
auto te bezitten zonder dat die tot hen te herleiden is. Het startkapitaal
van de voorloper van het verhuurbedrijf bestond onder meer uit een
lening van € 41.000 van een Luxemburgse vennootschap. Deze vennootschap behoorde vermoedelijk toe aan A en/of B, twee van de drie verdachten die het verhuurbedrijf voeren. Op deze manier is getracht eigen
geld via een buitenlandse vennootschap de onderneming in te loodsen
zonder dat dit kenbaar was voor de Nederlandse overheid (één van de
onderzochte casussen).
Uit fiscale gegevens is naar voren gekomen dat verdachte M een vordering had op bedrijf X van € 690.000. Het opsporingsteam vermoedde dat
deze vordering was opgebouwd uit 1) de bedragen die verdachte A in de
afgelopen jaren had geïnvesteerd in bedrijf X en 2) de bedragen die bedrijf
X had geleend van onder meer de aandeelhouder, rechtspersoon Y. Het
vermoeden bestaat dat verdachte A achter Y zat (casus 124).
Bij de loan-back-variant beheren de verdachten zelf de gehele constructie. Bij
de back-to-back-constructie is er een erkende financiële instelling die de
zogenaamde lening verstrekt (Akse, 2003, p. 59). Onderstaande casus is een
voorbeeld van een dergelijke back-to-back-constructie. De centrale figuur
binnen een crimineel samenwerkingsverband dat in cocaïne handelt, leent
via een Zwitsers bedrijf en een depositorekening zichzelf het geld ter financiering van zijn woning.
De financiering van het woonhuis van verdachte A op Curaçao gaat als
volgt. Het geld wordt via een bedrijf in Zwitserland op twee verschillende
banken gestort en vandaar gaat het naar een derde bank op een depositorekening, die 5,25% rente oplevert. Naast de depositorekening krijgt A een
kredietrekening voor hetzelfde bedrag als wat op de depositorekening
staat tegen 6,25% rente. Met dat krediet wordt het huis betaald. Voor het
lenen van zijn eigen geld betaalt A dus 1% rente (casus 30).
Een voordeel van vooral de loan-back-constructie is dat de dader zelf de controle behoudt over de constructie en dus zijn vermogen. Een beperking is dat
de lening wel geloofwaardig moet zijn, dat wil zeggen dat er een voldoende
economische basis (vooruitzicht op terugbetaling, onderpand) moet zijn
onder de verstrekking. Verder kan, indien eenmaal een onderzoek wordt
Afscherming van criminele inkomsten
ingesteld, afhankelijk van de doorzichtigheid van de constructie en de diepgang van het onderzoek, de façade mogelijk toch aan het licht komen
(Akse, 2003, p. 55).
6.5.3
Onderbrengen van illegaal vermogen in legale ondernemingen
We zagen al dat bedrijven in ‘de bovenwereld’ worden gebruikt om een legale
herkomst van misdaadgeld te fingeren, bijvoorbeeld door het geld te storten
op de rekening van een eigen bedrijf en te doen alsof het geld het resultaat is
van de omzet in dat bedrijf. De legale onderneming vormt in die gevallen dan
het beginpunt van het witwastraject. Het kan echter ook het eindpunt vormen van een witwastraject, dat wil zeggen dat het misdaadgeld via een
omweg wordt geïnvesteerd in een legale onderneming, al dan niet van
dezelfde dader.
Investeringen in (ogenschijnlijk) legale ondernemingen en projecten zien we
onder andere bij een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt
met de handel in cocaïne. De weg van de criminele gelden naar de ondernemingen loopt via een persoon die daarvoor buitenlandse vennootschappen
en bankrekeningen gebruikt.
Verdachte O zou criminele inkomsten van verschillende leden van het criminele samenwerkingsverband hebben witgewassen. Zo komen in de criminele boekhouding bedragen voor die O namens verdachte A, B en C
ontvangen zou hebben. In totaal gaat het om € 2.950.000. O zou hiervoor
een buitenlandse vennootschappenstructuur hebben opgezet, die hoofdzakelijk bestaat uit Panamese vennootschappen. Daarnaast maakte hij
voor het overboeken gebruik van bankrekeningen in onder meer Zwitserland, Liechtenstein en Luxemburg en van de diensten van binnen- en
buitenlandse ‘zakenrelaties’. O zou op deze wijze de criminele winsten
van A onder meer hebben geïnvesteerd in: een bedrijf van A; een sportschool; een aantal schepen; onroerendgoedprojecten op Bonaire en
Aruba; en een bedrijf op Bonaire (casus 124).
In de onderzochte casussen zien we verschillende soorten van bedrijven waar
misdaadgeld in wordt geïnvesteerd. In onderstaande casus gebeurt dat in een
horecaonderneming.
A en C, betrokken bij handel in synthetische drugs, schakelen E en I in om
een café-restaurant op Curaçao te kopen. E betaalt contant € 230.000 voor
het etablissement, geld dat afkomstig is van A en C. Het café-restaurant
staat op naam van E en I, die ook de exploitatie voor hun rekening nemen.
Feitelijk is het restaurant echter van A en C (casus 127).122
122 Doordat gekocht wordt op de naam van iemand anders, heeft deze werkwijze veel gemeen met afgeschermd
consumeren.
213
214
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Het voordeel van dergelijke investeringen is dat de dader er een positie in de
reguliere economie mee verwerft en daarmee dus tevens een versterkte toekomstige legale inkomstenbron. Nadelig is dat er vaak wel een boekhoudspoor zichtbaar is en dat bij bepaalde uitvoeringen derden ingeschakeld worden, waarvan de dader dan dus afhankelijk is.
6.5.4
Het aankopen van onroerend goed
De aantrekkelijkheid van onroerend voor witwasdoeleinden betreft ten eerste
de (veronderstelde) rentabiliteit van investeringen. Onroerend goed wordt, of
werd, als een veilige en renderende belegging gezien. De geschiedenis leert
echter dat de waarde van onroerend goed zich natuurlijk ook negatief kan
ontwikkelen. Ten tweede kan onroerend goed vanwege de hoge prijzen relatief veel geld absorberen. Een derde voordeel is dat de prijsvorming bij
onroerend goed weinig transparant is waardoor, vooral in een gespannen
marktsituatie, grote winsten geen argwaan hoeven op te roepen. Ten vierde
ontbreekt een gespecialiseerd toezicht. Ten vijfde is de transparantie van
eigendomsverhoudingen beperkt door het onderscheid tussen juridisch en
economisch eigendom. Zo kan het eigendom van onroerend goed worden
ondergebracht in een rechtspersoon. Wanneer de aandelen in de rechtspersoon worden verhandeld, wordt dat niet vastgelegd in het kadaster (Van
Gestel, 2010; KLPD, 2008a, p. 141).123 Een nadeel van investeringen in onroerend goed is, naast mogelijke waardedaling, dat het geld letterlijk vast zit
(Soudijn, 2011, p. 44-45), zeker in een markt waarin het aantal transacties
sterk is gedaald.
In verschillende zaken zien we dat, via facilitators, stromannen, financiële
constructies en/of (een structuur van) rechtspersonen, onroerend goed
wordt aangekocht. In hoofdstuk 5 (paragraaf 5.3.2) kwam al naar voren dat
onroerend goed een belangrijke plaats inneemt binnen de bestedingen van
criminele inkomsten (althans binnen de bestedingen die bij de analyse van
zaaksdossiers in beeld zijn gebracht). Vaak gaat het om panden die de dader
(of een relatie) gebruikt als woning. In paragraaf 6.4 zagen we dat daarbij ook
facilitators op het gebied van ‘afgeschermd consumeren’ kunnen worden
ingezet (in welk geval het ook om huur kan gaan). In een aantal zaken is echter wel degelijk sprake van meer grootschalige investeringen. In die gevallen
zal ook eerder van een meer complexe opzet gebruik worden gemaakt.
De onderstaande casus is een voorbeeld van een witwasconstructie waarin
de aankoop van onroerend goed via een structuur van rechtspersonen
gecombineerd wordt met een ‘sluier van verhulling’ door gebruik te maken
van verschillende fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties. Het gaat hier
om de al eerder aangehaalde casus van de witwasser (casus 136). Het witwas123 Overigens zijn er de laatste jaren wel verschillende maatregelen genomen om de kwetsbaarheid van de vastgoedsector te verkleinen en/of de mogelijkheden om misbruik tegen te gaan te vergroten. Een voorbeeld is de
oprichting van het Vastgoed Intellicence Centre (VIC), een samenwerkingsverband van het Openbaar Ministerie, de politie en de Belastingdienst.
Afscherming van criminele inkomsten
sen betreft hier echter andere gelden dan in de eerder gebruikte fragmenten,
dat wil zeggen dat de hoofdverdachte in dit geval fungeert als vermogensbeheerder ten behoeve van een andere persoon. Door de verschillende vennootschappen die worden genoemd, leest de casus misschien wat moeizaam,
maar die ondoorzichtigheid vormt dan ook precies de kern van deze witwasconstructie.
Via zijn vennootschappen koopt de hoofdverdachte hotel annex restaurant S.
Deze aankoop is gedaan met het volledige saldo van ruim € 4.200.000 van
de bankrekening van D bv, ook een bedrijf van de hoofdverdachte. Dit
geld blijkt deels afkomstig uit twee vermoedelijk criminele bronnen, te
weten € 2.700.000 uit een contante storting en € 1.300.000 uit een overboeking vanaf een rekening van een met witwassen in verband gebrachte
persoon.
De eerste bron, de € 2.700.000, maakt onderdeel uit van een contante
storting van oorspronkelijk € 3.900.000 op een Luxemburgse rekening van
M bv, ook weer een vennootschap waarbij de hoofdverdachte is betrokken. Deze storting, bijna geheel bestaand uit coupures van € 500, wordt
door de hoofdverdachte persoonlijk gedaan. In de maanden daarna wordt
van deze € 3.900.000 in drie overboekingen in totaal een bedrag van
€ 2.700.000 van M bv overgemaakt naar een Antilliaanse vennootschap,
C nv. Dezelfde bedragen worden vervolgens, heel kort na de ontvangsten,
door C nv eveneens in drie overboekingen gestort op de rekening van één
van de vele andere vennootschappen van de hoofdverdachte, waarna de
€ 2.700.000 uiteindelijk bij zijn vennootschap D bv terechtkomt.
De tweede bron bestaat uit de storting van aanvankelijk € 1.400.000 vanaf
een Liechtensteinse rekening van een bedrijf dat in handen is van een
persoon die in verband is gebracht met omvangrijke witwaspraktijken.
Deze persoon stort de € 1.400.000 op de Nederlandse rekening van de
Antilliaanse vennootschap I nv van de hoofdverdachte. Eén dag later
wordt van dit bedrag € 1.300.000 door I nv overgeboekt naar het al
genoemde C nv. Op dezelfde dag wordt de € 1.300.000 vervolgens doorgeboekt naar een vennootschap van de hoofdverdachte, waarna ook dit
bedrag uiteindelijk bij D bv terechtkomt.
De € 1.300.000 en de € 2.700.000 die aldus op de rekening van D bv
terechtkomen, worden zoals gezegd gebruikt voor de aanschaf van restaurant S. De genoemde bedragen zijn door de rechter als afkomstig uit
misdaad aangemerkt en de hoofdverdachte is voor witwassen veroordeeld (casus 136).124
124 De constructie is vereenvoudigd weergegeven. Alle initialen zijn gefingeerd (hetzelfde geldt voor alle andere
casusfragmenten in dit rapport).
215
216
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
6.5.5
Doorsluizen van geld
Een andere beproefde constructie bij witwassen is het doorsluizen van geld
via een reeks van transacties naar vennootschappen en/of stromannen/
medeverdachten. Akse omschrijft layering als het opeenstapelen van girale
transacties om zo het boekhoudspoor ondoorzichtig te maken (Akse, 2003,
p. 121-125), overigens zonder dat het boekhoudspoor verdwijnt. Deze methodiek is vooral nuttig voor fraudezaken. Fraude komt er vaak op neer dat
onder valse voorwendselen geld wordt ontvangen. Vervolgens, en dit is
tevens de eerste stap in het witwastraject, wil de fraudeur het geld buiten het
bereik van de benadeelden brengen. Dit gebeurt door het geld door te boeken naar een of meerdere andere bankrekeningen, waarna het vaak weer
wordt doorgeboekt. Onderstaande casus is hier een voorbeeld van. Daarbij
wordt bovendien het fraudebedrag uiteindelijk grotendeels contant opgenomen.
De vijf hoofdverdachten zetten een onderneming op die geld aantrekt ter
investering in vastgoedprojecten in Turkije. Ze weten in totaal € 1.600.000
binnen te halen. Het bedrijf investeert echter niet in vastgoed. De inleg
van de beleggers wordt de eerste maanden gebruikt om het beloofde rendement uit te keren en daarnaast worden grote hoeveelheden geld overgemaakt naar een Turkse en vijf Nederlandse vennootschappen.
De bestuurder van de Turkse vennootschap boekt het geld dat is overgemaakt vervolgens weer door naar andere bankrekeningen en neemt uiteindelijk van die rekeningen € 10.500.000 contant op en stopt dat in zijn
kluis, waarna het geld wordt opgehaald door drie mannen.
Verder wordt zogezegd geld overgemaakt naar vijf Nederlandse vennootschappen. Het gaat daarbij om € 3.300.000. Sommige van deze vennootschappen maken ook weer geld over aan elkaar en ook worden bedragen
overgemaakt aan twee andere rechtspersonen, die evenals de eerder
genoemde vennootschappen gelieerd zijn aan dezelfde stroman/medeverdachte. Van de € 3.300.000 wordt uiteindelijk circa € 2.800.000 opgenomen via honderden pinopdrachten en iets meer dan € 350.000 wordt
gebruikt voor het aankopen van goud. Het pinnen gebeurt grotendeels bij
vestigingen van Holland Casino. Twee stromannen/medeverdachten
kopen via hun pinpas € 50.000 aan fiches en leveren deze vervolgens weer
in voor cashgeld. Ze doen dit gedurende een periode van 20 à 30 dagen
bijna elke dag. Een verdachte: ‘Als je dan naar het Holland Casino gaat,
kun je daar voor € 50.000 aan fiches kopen, die lever je dan in en dan heb
je dus contant geld. Op die manier kan je € 100.000 pinnen door kort voor
en kort na 12 uur middernacht te gaan pinnen.’ Vermoedelijk wordt zowel
het bij de casino’s gepinde geld als het geld ‘van’ de Turkse vennootschap
door de stromannen/medeverdachten afgegeven aan de hoofdverdachten (casus 142).
Afscherming van criminele inkomsten
6.5.6
Gemeenschappelijke kenmerken van witwasconstructies
In de onderzochte gevallen zien we dat verschillende witwasconstructies
vaak (maar niet altijd) één of meerdere kenmerken met elkaar delen. Hieronder noemen we een aantal van die kenmerken.
– Het opdelen van een geldbedrag in verschillende kleinere bedragen. Ook
wel ‘smurfen’ genoemd (Akse, 2003, p. 125). Dit kan zowel bij money
transfers, overboekingen via bancaire instellingen, ondergronds bankieren als ook bij ander geldverkeer plaatsvinden.125
– Het ‘rondpompen’ van geld: het verschillende keren achter elkaar en
soms met zeer korte tussenpozen overboeken van geld van en naar rekeningen van verschillende personen en/of rechtspersonen die uiteindelijk
vaak onder controle staan van een en dezelfde actor.
– Grote sommen aan contant geld vervoeren, opnemen of storten.
– Gebruik van rekeningen en rechtspersonen in het buitenland, vooral in
fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden, ook wel aangeduid als ‘belastingparadijzen’ of ‘tax havens’. Het gaat dan onder meer om Liechtenstein, de Britse Maagdeneilanden, de Kaaimaneilanden, Luxemburg,
Zwitserland, Aruba en de Nederlandse Antillen, de Kanaaleilanden,
Panama, Andorra, maar ook afzonderlijke staten in de Verenigde Staten,
zoals Delaware en Florida, bieden geheimhoudingsfaciliteiten. Deze en
andere gebieden kunnen worden gebruikt om (contant) geld, andere
bezittingen of vennootschappen onder te brengen. Kenmerken van deze
gebieden zijn lage belastingtarieven (voor buitenlands kapitaal), weinig
regulering, weinig medewerking aan internationale rechtshulpverzoeken
en/of geheimhoudingsfaciliteiten zoals een bankgeheim of het ontbreken
van de eis om openheid te geven over het eigendom van bepaalde rechtspersonen. Vanuit witwasperspectief is een belangrijk voordeel van het
onderbrengen van vermogen in een dergelijk gebied dat het zicht op (de
ware belanghebbende bij) dat vermogen wordt bemoeilijkt. Het kan daarbij gaan om het simpelweg onderbrengen van geld op een rekening in het
desbetreffende gebied, maar ook kan het gebruik van de faciliteiten van
het fiscaal-juridisch afgeschermde gebied onderdeel uitmaken van een
meer complexe witwasconstructie. Zo kan bijvoorbeeld een rechtspersoon in een fiscaal-juridisch afgeschermd gebied een schakel zijn in een
loan back-constructie; het geld van een dader wordt dan eerst overgemaakt naar de rechtspersoon en vervolgens krijgt de dader dat geld via
een ‘lening’ van die rechtspersoon weer terug. Ook kan de rechtspersoon
worden gebruikt om, lastig traceerbaar voor buitenstaanders, vastgoed
aan te kopen of investeringen te doen in legale ondernemingen. Het
gebruik van fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden komt in verschil-
125 Wanneer het zojuist besproken layering, de opeenstapeling van girale transacties, gepaard gaat met het
opsplitsen van het geldbedrag, wat vaak zo zal zijn, is het ook een voorbeeld van smurfen.
217
218
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
lende zaken terug (Christensen, 2012, p. 325, 330-331, 335; Akse, 2003,
p. 63-70; zie paragraaf 4.4.2).
6.6
De afscherming van criminele geldstromen: sociale en economische
hulpbronnen
De verschillende modaliteiten voor het afschermen van criminele geldstromen – verstoppen, verplaatsen, afgeschermd consumeren en meer complexe
witwasconstructies – kennen een oplopende complexiteit en vereisen ook
een oplopende hoeveelheid sociale en/of economische hulpbronnen.126 Het
verstoppen is erg simpel om te doen en verplaatsen kan ook heel eenvoudig
zijn.127 Als een dader echter een groter bedrag in kleinere porties door verschillende personen wil laten overmaken via money transfers, is al weer een
zeker sociaal kapitaal vereist; hij moet beschikken over een netwerk dat toegang biedt tot betrouwbare personen die voor de transfers kunnen worden
gebruikt. Evenzo geldt dat wanneer hij een ondergrondse bankier wil inschakelen, hij wel via zijn relaties in contact moet staan met een dergelijke bankier. En ook bij het afgeschermd consumeren moet vaak een beroep worden
gedaan op anderen, bijvoorbeeld op de autoverhuurder die bereid is een
dader in staat te stellen een auto te rijden zonder dat die tot hem herleidbaar
is.
De sociale en economische hulpbronnen spelen een zeker zo belangrijke rol
bij de complexere vormen van witwassen, zoals wanneer criminele verdiensten moeten worden ‘verstopt’ in legale ondernemingen of via tussenschakels in onroerend goed worden geïnvesteerd. Zowel wanneer dat afschermen
via de meer complexe witwasvormen in eigen beheer blijft als wanneer daarbij van anderen gebruik wordt gemaakt, is de ‘witwaspotentie’ voor een
belangrijk deel afhankelijk van de mate waarin de dader en/of zijn relaties
kunnen beschikken over gevestigde posities in de reguliere omgeving. Legale
bedrijfsactiviteiten, een, liefst internationale, structuur van vennootschappen
en legale vermogensbestanddelen bieden goede mogelijkheden om misdaadgeld in onder te brengen.
De witwasmogelijkheden zijn natuurlijk groter naarmate er meer geld
omgaat in deze posities. Het is echter niet alleen de financiële omvang die
een rol speelt bij het witwaspotentieel. Van belang is ook de bedrijfssector of
de aard van het goed of de dienst waarin de dader of zijn netwerk actief is.
Hierbij gaat het onder meer om de transparantie van de prijsvorming. Interessant voor witwassers zijn goederen en diensten waarbij de prijsvorming
weinig doorzichtig is en hoge prijzen of zeer grote (fictieve) winsten dus in
126 Voor afgeschermd consumeren geldt niet dat alle vormen complexer zijn dan vormen van verplaatsing van
misdaadgeld.
127 Het gaat hier om de eenvoud en niet om de effectiviteit; zelf in een auto met € 3.000.000 in de achterbak naar
Turkije rijden is relatief simpel in uitvoering, maar dat wil niet zeggen dat het voor de dader in kwestie ook
veilig is.
Afscherming van criminele inkomsten
beginsel niet ongeloofwaardig zijn. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om goederen als onroerend goed en kunst. Verder gaat het om diensten als ‘bemiddeling’, ‘management’, ‘advies’ en ‘coördinatie’, waarbij geldt dat vooral de
inhoud van het geleverde onduidelijk is en dus ook de prijs die daarvoor normaal is (vergelijk Akse, 2003, p. 27).
Criminele samenwerkingsverbanden die zelf of via relaties (min of meer)
legale activiteiten hebben in de genoemde sectoren of waarbij genoemde
diensten een rol spelen, hebben dus in beginsel een groter witwaspotentieel
dan zij die alleen in tastbare producten met een transparante prijsvorming
actief zijn. Een sterk opgehoogd aantal verkochte autobanden in een garagebedrijf (casus 132) zal immers eerder de grenzen van geloofwaardigheid overschrijden (bijvoorbeeld omdat de opslagcapaciteit in de desbetreffende
garage erg klein is) dan een vennootschap die (zogenaamd) een functie heeft
bij een vastgoedproject en een gepeperde factuur verstuurt voor ‘coördinatie
bouw’ of ‘management en advies’ (casus 143 en 144); laatstgenoemde dienstverlening is veel moeilijker toetsbaar.
Wanneer een dader zijn vermogen uitbesteedt aan een vermogensbeheerder,
speelt naast de omvang en aard van de posities in de legale economie nog
een ander kenmerk een belangrijke rol. De dienstverlener moet ook een
andere, enigszins paradoxale kwaliteit hebben, namelijk onbekendheid; een
‘onderwereldbankier’ kan alleen functioneren als niet te veel personen kennis hebben van het feit dat hij diensten verleent aan de georganiseerde criminaliteit. Zodra zijn banden met de criminaliteit bekend raken bij het grote
publiek of de autoriteiten, verliest de facilitator immers zijn nut.
Hieronder gaan we in op een aantal mogelijkheden die een crimineel samenwerkingsverband heeft wanneer het voor het witwassen van inkomsten
gebruikmaakt van eigen voorzieningen of juist anderen daarvoor inschakelt.
De inschakeling van derden krijgt daarbij de meeste aandacht.
6.6.1
Zelf doen of inschakelen van anderen
Een dader kan de afscherming van zijn geldstromen zelf verzorgen maar hij
kan er ook andere partijen bij inschakelen. En wanneer hij andere partijen
inschakelt, kunnen deze afkomstig zijn uit zijn meest directe omgeving, maar
ze kunnen zich, sociaal en/of fysiek, ook op zekere afstand bevinden. De
afscherming van verdiensten en vermogens kan dus, bezien vanuit de dader
zelf, meer of minder nabij plaatsvinden, wat voor een belangrijk deel samenvalt met de mate waarin een dader directe controle heeft over zijn geld en
bezittingen.
De nabijheid en de mate van directe controle is het grootst voor de dader die
het afschermen van zijn misdaadgeld zelf verzorgt zonder daarbij van anderen afhankelijk te zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor de dader die zijn geld zelf
begraaft (casus 105) en voor de cocaïnehandelaar die in vier jaar tijd 158
money transfers op eigen naam verricht (casus 140). Ook geldt het voor
219
220
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
daders die gebruikmaken van eigen bedrijven. Voor zover criminele samenwerkingsverbanden het witwassen zelf uitvoeren, worden daar vaak eigen
ondernemingen voor gebruikt. Het kan hierbij gaan om ondernemingen die
zuiver een witwasdoel hebben, en dus een façade zijn, maar er wordt ook
gebruikgemaakt van eigen ondernemingen die wel degelijk ook een legitieme
bedrijfsvoering hebben. Wat verder opvalt in de onderzochte casussen is dat
onder de eigen bedrijven die voor witwasdoeleinden worden ingezet, verschillende keren een onderneming in de autobranche opduikt (zie paragraaf 4.2.1).
De witwascapaciteit van de eigen bedrijven kent echter zijn grenzen. Zeker
wanneer het misdaadgeld de omvang van miljoenen euro’s aanneemt, is het
niet eenvoudig om dat geloofwaardig ‘weg te schrijven’ in de boeken van bijvoorbeeld een autobandenbedrijf.
Daarnaast beschikken niet alle criminele samenwerkingsverbanden over
geschikte bedrijven en ook al beschikken ze daar wel over, dan kan het in
sommige situaties toch nuttig of simpelweg noodzakelijk zijn om bijvoorbeeld een persoon in te schakelen die beroepsmatig over bepaalde kwaliteiten of bevoegdheden beschikt. In hoofdstuk 3 (paragraaf 3.1) zagen we dan
ook dat voor het witwassen van criminele inkomsten vaak (ook) een beroep
wordt gedaan op derden. Deze derden kunnen bestaan uit onder meer katvangers, adviseurs, boekhouders, vermogensbeheerders, notarissen, advocaten, bedrijven die de dader in staat stellen om afgeschermd te consumeren of
ondergrondse bankiers.128
Vertrouwen
Wanneer door een dader ten behoeve van de afscherming van criminele
geldstromen van de diensten van derden gebruik wordt gemaakt, speelt
natuurlijk de vraag wie hij zijn geld kan toevertrouwen. Ook bij andere onderdelen van het criminele bedrijfsproces speelt de vertrouwensvraag. Zo kan bij
bijvoorbeeld de aankoop van drugs een drugshandelaar bedrogen of bestolen
worden. Een belangrijk verschil is echter dat bij dergelijke handel de afgifte
van het geld en de verkrijging van de gekochte waar meestal dicht bij elkaar
liggen. Bij de inschakeling van derden ten behoeve van financiële diensten,
zoals een vermogensbeheerder, een katvanger, geldkoerier of ondergrondse
bank, wordt echter het geld vaak letterlijk en figuurlijk uit handen gegeven en
ligt de investering of uitbetaling daarvan veel verder weg; verder weg in de
tijd en/of verder weg wat betreft fysieke afstand. Daders die van een derde
gebruikmaken, ontberen zekerheden en formele regelingen waarop klanten
128 Een bijzondere categorie van ‘derden’ die bij het afschermen van criminele geldstromen worden ingeschakeld
vormen slachtoffers van georganiseerde criminaliteit. Zo zijn er twee zaken waarin slachtoffers van mensenhandel dienstbaar zijn aan het afschermen van het criminele geld van de daders. In één casus verrichten
slachtoffers money transfers ten behoeve van de verdachten. In een andere casus wordt door een dader een
huis gekocht dat op naam wordt gesteld van een van de slachtoffers. De slachtoffers staan onder bijna volledige macht van de daders door angst, controle van hun bezigheden en het feit dat werk- en woonruimte, vervoer en persoonlijke relaties door hun pooiers worden beheerst. Ook kan meespelen dat de relatie met de
dader in mensenhandelzaken nogal eens tweeslachtig is. De vrouwen zijn bijvoorbeeld niet alleen slachtoffer
van hun pooier, maar hebben ook een liefdesrelatie met hem (gehad).
Afscherming van criminele inkomsten
van reguliere financiële instellingen terug kunnen vallen, zoals contracten,
garantiestelsels en geschillen- en andere (wettelijke) regelingen (vergelijk
Reuter, 1983, p. 113-117).
In beginsel lopen daders dus het risico dat hun vermogensbeheerder er met
hun vermogen vandoor gaat, dat de katvanger besluit om de dure auto die op
zijn naam staat zelf te houden of dat het geld dat aan de geldkoerier of ondergrondse bank is overgedragen nooit aankomt. De vraag is dus, gezien het ontbreken van een formeel-juridische basis onder het economische verkeer, hoe
een dader erop kan vertrouwen dat zijn geld veilig is. De basis onder dat vertrouwen kan uit vier pijlers bestaan. De eerste is het financiële (of ander)
voordeel voor de persoon die de dader van dienst is. Dit zal vaak een rol spelen. Het voordeel kan alleen blijvend genoten worden wanneer de derde het
vertrouwen van de dader niet beschaamt. Om het uit handen gegeven misdaadgeld duurzaam te beschermen tegen de verleiding waar de dienstverlener aan wordt blootgesteld of tegen de druk die eventueel door anderen op
hem wordt uitgeoefend, zoals door andere criminelen of de autoriteiten, is
een ‘graantje meepikken’ echter vaak niet voldoende. Een persoonlijke band
tussen de dader en de derde is de tweede pijler waarop het vertrouwen kan
zijn gebaseerd. Wanneer de ingeschakelde persoon een directe naaste is
waarmee de dader een persoonlijke band heeft, zoals familie en echtgenotes,
zal deze persoonlijke band een belangrijke of dè belangrijkste basis zijn
onder het vertrouwen. De derde pijler wordt gevormd door de gewelddadige
reputatie van de dader zelf. De vierde pijler waarop het vertrouwen kan
berusten is juist de reputatie van een financiële dienstverlener. Hieronder
werken we de twee laatstgenoemde pijlers verder uit. Dat doen we aan de
hand van twee soorten van financiële dienstverleners; respectievelijk de vermogensbeheerders en ondergrondse bankiers.
Het ‘vertrouwen’ van een dader die iemand inschakelt om zijn criminele geld
af te schermen, kan dus gebaseerd zijn op de reputatie van de dader zelf. Het
betekent dat een dader erop rekent dat de dreiging die van zijn persoon of
omgeving uitgaat ervoor zorgt dat de dienstverlener het wel uit zijn hoofd
laat om zijn geldinleggers te bedriegen of teleur te stellen. In dat geval geldt
voor de dader dus: zijn reputatie is zijn garantie (vergelijk Akse, 2003, p. 110).
Van een dergelijke ‘vertrouwensbasis’ zal (ook) sprake zijn wanneer een
dader zijn geld toevertrouwt aan een professionele vermogensbeheerder die
niet een directe naaste is. Geldt voor daders die hun geld in beheer hebben
gebracht bij een vermogensbeheerder dus vooral dat hun eigen, gewelddadige reputatie ervoor moet zorgen dat de facilitator hen niet durft te bedriegen, bij klanten van ondergrondse bankiers is het juist de reputatie – de
goede naam en eer – van de ‘bankiers’ die als waarborg dient.
Het ondergronds bankieren kent binnen bepaalde culturen een lange traditie. De rol van vertrouwen is bij ondergrondse bankiers zeker zo belangrijk,
zo niet belangrijker, als bij een vermogensbeheerder die voor criminelen
actief is. Vertrouwen is bij ondergrondse bankiers immers niet alleen van
221
222
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
belang tussen de ‘bankier’ en de klant, maar is in feite net zo cruciaal tussen
verschillende ondergrondse bankiers onderling, die voeren immers elkaars
betalingsopdrachten uit en schieten zo in feite vaak zeer grote bedragen voor.
Verder zijn bij ondergrondse bankiers vaak ook geldkoeriers betrokken en
personen waarbij geld wordt opgeslagen; ook hun betrouwbaarheid is noodzakelijk voor het functioneren van ondergrondse bankiers.129 In een afgeluisterd telefoongesprek tussen een van de hoofdverdachten uit een groepering
die zich bezighoudt met ondergronds bankieren en een andere persoon,
wordt de belangrijke plaats die vertrouwen in hun ‘werk’ inneemt expliciet
benoemd.
A: ’3 à 4 of 900, er zit altijd zoveel marge (...) het kan soms gebeuren dat
het meer is. Ik had een keer gedaan, geloof me, ik had 12.000 teveel gekregen.’
B: ‘Ooh.’
A: ‘Nee... (niet te verstaan) ... ik had met party gebeld om te vertellen dat
ik meer had ontvangen.’
B: ‘Ja... dat gaat om de vertrouwen.’
A: ‘Ja het gaat om de vertrouwen. Het werk is altijd afhankelijk op vertrouwen.’ (casus 146)
In een andere zaak blijkt het vertrouwen onder meer uit het gegeven dat
geldkoeriers die geld bij de hoofdverdachte moeten afgeven, zonder bewijs
van afgifte werken. De geldkoerier verklaart:
‘Er is geen controlemiddel. Wij geven alleen het geld af. A weet vanuit
Pakistan hoeveel geld wij komen brengen’ (casus 149).
De basis van het vertouwen van klanten is bij ondergronds bankieren dus een
andere dan bij de beheerder van criminele vermogens. In het laatste geval
vormt vooral de potentiële dreiging die van de criminele klant zelf uitgaat de
basis onder het ‘vertrouwen’ dat die klant kan hebben in de ‘eerlijkheid’ van
zijn vermogensbeheerder. Ten aanzien van ondergrondse bankiers lijkt het
vertrouwen in de veiligheid van de ingelegde gelden veel meer gebaseerd te
zijn op de eeuwenlange traditie waarin dit systeem functioneert. Binnen die
traditie, en in de gemeenschappen waarin ondergronds bankieren vooral
wordt toegepast, nemen eer en reputatie een centrale plaats in. Dit maakt
van het ondergronds bankieren een betrouwbaar systeem. Het beschamen
van het vertrouwen zou namelijk tot sociale en zakelijke uitstoting leiden,
oftewel een ‘economische doodstraf’ (Razavy, 2005, p. 286). Vaak wordt ook
gewezen op de hechte relaties die er zouden bestaan tussen bankiers en hun
klanten als basis onder het vertrouwen dat het systeem van ondergronds
129 De essentiële rol van vertrouwen brengt ook met zich mee dat ondergronds bankieren in landen of gemeenschappen die gekenmerkt worden door weinig sociaal vertrouwen, niet sterk ontwikkeld is (Aarts, 2009, p. 78).
Afscherming van criminele inkomsten
bankieren geniet. Klanten zijn echter zeker niet altijd bekenden van bankiers,
soms is alleen een gemeenschappelijke kennis de belangrijkste band tussen
beiden. Klanten komen dus niet altijd direct uit de eigen kring van bekenden
van een bankier. Het aanwerven van klanten buiten de directe eigen kring is
overigens ook een voorwaarde om zakelijk te groeien. Ook – en juist – dan
geldt echter het belang van de reputatie die een ‘bankier’ geniet; een goede
reputatie zorgt ervoor dat ook een nieuwe klant zijn geld bij hem achterlaat
(Van de Bunt, 2008b, p. 696-697; Van de Bunt & Huisman, 2009, p. 120-122).
Door Van de Bunt en Siegel (2009, p. 4) wordt opgemerkt dat er weinig gevallen bekend zijn van fraude of conflict binnen het ondergronds bankieren, terwijl er wel genoeg mogelijkheden zijn om vals te spelen en er ook makkelijk,
zeker wanneer er veel verschillende ondergrondse bankiers en tussenpersonen bij een transactie betrokken zijn, misverstanden en telfouten kunnen
ontstaan. Ook in de bestudeerde zaken voor deze vierde ronde van de monitor komen we weliswaar misverstanden en meningsverschillen tegen over
bijvoorbeeld gemaakte afspraken en vergoedingen, maar doen zich geen echt
grote conflicten tussen de partijen voor. Juist vanwege de cruciale rol van
reputatie en vertrouwen is ondergronds bankieren een functioneel systeem
in criminele sferen, waarbinnen immers geen bescherming aanwezig is van
regulering en overheidstoezicht. In een artikel over ondergronds bankieren in
het internationale tijdschrift Time World wordt in dit verband ter illustratie
een betrokkene bij ondergronds bankieren, ene ‘Ali’, aangehaald.
‘All that hawala requires is trust. And that, ironically, is why it thrives in
the underworld. No one cheats, Ali insists. And if they do? He looks a little
shifty. “The small gain will not be worth the bigger price,” he says. “You
will lose respect, and for a man, honor is his most important asset.”’
(Time World, 5 oktober 2001).
Liquiditeit
In hoeverre is het geld direct opeisbaar, oftewel hoe makkelijk kan een dader
bij zijn eigen geld? In bepaalde gevallen is deze opeisbaarheid geen enkel
probleem. Wanneer een dader het geld niet investeert en het niet in beheer
geeft van een derde maar het gewoonweg zelf bewaart, bijvoorbeeld in een
verborgen kluis of het geld letterlijk ‘onder zich’ houdt door het te begraven,
kan het op ieder moment worden aangewend.
Heeft hij het geld echter wel geïnvesteerd in bijvoorbeeld bedrijven of onroerend goed, dan is het al lastiger om snel over contanten te beschikken; de
investeringen moeten dan immers te gelde worden gemaakt. Het gemak
waarmee het geld weer ‘los’ gemaakt kan worden en de opbrengst van de
investeringen gelden dan als onzekerheden.
Staan de investeringen, al dan niet via een constructie van rechtspersonen,
onder eigen controle, dan heeft de dader het uiteindelijk nog wel in bepaalde
mate in eigen hand. Geheel anders ligt dit wanneer het geld in beheer is gege-
223
224
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
ven. In dat geval is de dader afhankelijk van de desbetreffende vermogensbeheerder die de investeringen of beleggingen heeft gedaan. Daarbij geldt zoals
gezegd enerzijds dat de criminele geldeiser zich gedekt kan weten door zijn
eigen ‘gevaarlijke’ reputatie.
Een facilitator moet het geld echter ook kunnen uitbetalen. De liquiditeit van
de facilitator is dan natuurlijk weer afhankelijk van de door hem gemaakte
keuzen in het vermogensbeheer. Zoals al eerder is aangegeven, is bijvoorbeeld een nadeel van vastgoed dat het geld letterlijk vast zit (Soudijn, 2011,
p. 44-45); vastgoed kan op papier wel veel waard zijn, maar voordat er een
koper is gevonden blijft het ook een waarde op papier. Daarnaast gelden er
ook andere, meer misdaadspecifieke risico’s. Zo kan uitbetaling aan de criminele geldeisers fiscaal-juridische problemen opleveren. De criminele herkomst van het geld en de relatie tussen de dader en de vermogensbeheerder
mag immers niet bekend worden en uitbetaling, zeker als die snel moet
plaatsvinden, kan tot aandacht van de autoriteiten leiden. Andersom geldt
ook dat wanneer de vermogensbeheerder en dus het criminele geld al onder
de aandacht zijn van de opsporing, dit de druk vanuit de geldeisers op de
beheerder om uit te betalen zal vergroten. Die geldeisers zullen immers hun
geld terugwillen voordat hun vermogensbeheerder èn hun geld in de handen
van de autoriteiten vallen.
Verder kan de uitbetaling van een vordering strijdig zijn met de belangen van
andere criminele investeerders. Nu kan ook een reguliere financiële instelling
in de problemen komen als verschillende geldinleggers op hetzelfde moment
hun geld opeisen. Bij een vermogensbeheerder die criminele gelden onder
zich heeft, kunnen de klanten in dergelijke situaties echter zoals gezegd niet
terugvallen op formele regelingen en is de kans groter dat een zakelijk conflict zich ontwikkelt tot een gewelddadig conflict. Onderstaande casus is een
illustratie van de problemen die aldus voor de geldeisers èn de facilitator zelf
kunnen ontstaan. De desbetreffende beheerder kwam in grote problemen
toen verschillende criminelen hun geld terugwilden en hij tegelijkertijd niet
meer goed zaken kon doen in de reguliere wereld als gevolg van media-aandacht waarin hij als dienstverlener van ‘de onderwereld’ werd afgeschilderd.
De casus laat goed de in dit geval explosieve wisselwerking zien tussen liquiditeitsproblemen, aandacht van de opsporing en de pers en conflicten met
en tussen criminelen.
K is een vastgoedondernemer waarbij volgens bronnen uit het criminele
milieu verschillende criminelen hun misdaadgeld hebben ondergebracht.
Ook A zou een flink deel van de miljoenen euro’s die hij heeft verdiend
met de productie van en handel in xtc bij K. hebben belegd. Eind jaren
negentig vindt er een moordaanslag plaats op deze A. Na de liquidatiepoging op A, die zwaar gewond raakt maar de aanslag overleeft, vinden er
onderhandelingen plaats tussen verschillende personen uit het criminele
milieu die financiële belangen hebben bij K. Personen die opkomen voor
Afscherming van criminele inkomsten
de belangen van A willen (een deel van) het ingelegde xtc-geld terug.
Daarmee raken zij echter aan de belangen van andere ‘klanten’ van K.
Enige tijd later verhevigt de strijd rondom K naar aanleiding van nieuwe
negatieve persaandacht. Deze persaandacht bestaat onder meer uit een
interview met B., één van de andere criminelen die, ook naar eigen zeggen, een vordering op de vastgoedondernemer heeft. Hij noemt K ‘een
bankier van de onderwereld’. In dezelfde periode gaat B met een vuurwapen naar het kantoor van K om zijn claim op hem kracht bij te zetten. Uiteindelijk komen B en zijn partner met K overeen dat K in iets meer dan
een jaar miljoenen euro’s aan hen zal uitbetalen.
Al snel kan K echter niet aan zijn verplichtingen jegens B en zijn partner
voldoen. Zijn liquiditeit is ernstig aangetast als gevolg van afpersing door
C. C is een bekende naam in het criminele milieu en al jarenlang een relatie van K. Doordat hij al lange tijd ‘bovenop’ K zit en zich overal mee
bemoeit, is hij erg goed op de hoogte van de (criminele) contacten en de
financiële positie van K. C dwingt K onder herhaaldelijke bedreiging tot
de betaling van miljoenen euro’s. K zit hierdoor in een dilemma: als hij
niet betaalt aan C, wordt hij vermoord; betaalt hij wel, dan kan hij de
betalingsverplichting jegens B niet nakomen. Daar komt bij dat de negatieve persaandacht de transacties en contacten van K in de reguliere
zakenwereld bemoeilijkt, waardoor het lastig is externe financiering aan
te trekken. Daarnaast hangt hem steeds het gevaar boven het hoofd om
vervolgd te worden door het Openbaar Ministerie.
Verschillende personen zijn dus uit op het geld van K. Zo is niet alleen
sprake van een strijd van inleggers van misdaadgeld met hun ‘bankier’,
maar ook van een strijd tussen de geldeisers onderling. K bevindt zich
steeds meer in een uitzichtloze situatie en hij voelt zich zeer bedreigd.
Zijn angsten blijken niet ongegrond; hij wordt geliquideerd. Na zijn liquidatie gaat de strijd tussen de geldeisers van K gewoon door. Als een
andere vastgoedhandelaar, L, na de dood van K een pand uit de portefeuille van K wil aanschaffen, wordt hij eveneens afgeperst door C. C wil
niet dat het desbetreffende vastgoed uit de erfenis van K wordt verhandeld omdat hij meent dat de opbrengst ervan dan ten goede komt aan zijn
rivaal B, die immers een vordering heeft op K. L moet vanwege de overtreding van dit ‘handelsverbod’ een ‘boete’ betalen aan C.
Verschillende belangrijke ‘spelers’ in deze zaak worden uiteindelijk vermoord, naast K ook B en L (casus 121).
6.7
Recapitulatie
In de literatuur wordt witwassen vaak onderscheiden in een aantal fases. Het
gebruikte model impliceert dat pas van witwassen kan worden gesproken als
het misdaadgeld actief is ‘gewit’ en onderdeel is geworden van de legale eco-
225
226
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
nomie. Het witwassen wordt daarbij ook vaak gepresenteerd als een proces
dat bestaat uit verfijnde en complexe constructies. Uit de praktijk blijkt echter dat er ook eenvoudige en vrij directe wegen bewandeld kunnen worden
om ‘veilig’ de opbrengsten van criminaliteit aan te wenden. In een aantal
gevallen komen daders er overigens (tijdelijk) niet toe om hun geld aan te
wenden, maar verstoppen ze het fysiek.
Als een dader zijn geld wel wil gebruiken, zijn daarvoor dus zowel vrij eenvoudige als ook wat meer complexe mogelijkheden. Zo kan het misdaadgeld
worden verplaatst naar landen waar het toezicht op het financiële verkeer
minder stringent is. Dat verplaatsen kan zowel fysiek plaatsvinden als via formele instellingen (binnen- of buitenlandse banken of money transfer-instellingen) of via het zogenoemde ondergronds bankieren. Daarnaast zijn er ook
manieren om het geld in Nederland uit te geven. Dit afgeschermd consumeren kan onder meer door gebruik te maken van facilitators die dat als dienst
aanbieden. In het casusmateriaal zagen we voorbeelden van facilitators die
het daders mogelijk maken om voertuigen of woonruimte te gebruiken zonder dat deze ‘goederen’ naar hen zijn te herleiden. Andere manieren om afgeschermd te consumeren zijn het inschakelen van een katvanger of het
gebruik van valse identiteiten.
Daarnaast zijn er ook in de door ons bestudeerde zaken wel degelijk vele verschijningsvormen van meer complexe witwasconstructies. We hebben een
aantal van die vormen besproken. Zo wordt in verschillende zaken aan misdaadgeld een schijn van legaliteit gegeven door het fingeren of ophogen van
inkomen uit een dienstbetrekking, door het fingeren of ophogen van omzet
in een onderneming, door het fingeren of ophogen van winst uit een kansspel, of door het fingeren of ophogen van een vordering. Wordt bij het fingeren van omzet in een onderneming een onderneming alleen gebruikt om te
doen alsof de dader een legale inkomstenbron heeft, bij een andere verschijningsvorm wordt, via een omweg, juist daadwerkelijk geïnvesteerd in een
legale onderneming. Verder zien we in verschillende zaken dat misdaadgeld
wordt gestopt in onroerend goed. Vaak gaat het daarbij om een woonhuis
maar in een aantal gevallen is er sprake van meer grootschalige investeringen. Weer een andere methode is het geld via een serie van transacties doorsluizen naar vennootschappen of personen (stromannen/medeverdachten).
In de onderzochte zaken zien we overigens vaak combinaties van verschillende verschijningsvormen.
Witwasconstructies hebben vaak gemeenschappelijke kenmerken. Deze zijn:
het opdelen van een geldbedrag in verschillende kleinere bedragen (‘smurfen’); het verschillende keren achter elkaar en soms met zeer korte tussenpozen overboeken van geld; grote sommen aan contant geld vervoeren,
opnemen of storten; en het gebruik van rekeningen en rechtspersonen in het
buitenland, vooral in fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden, ook wel aangeduid als ‘belastingparadijzen’ of ‘tax havens’.
Afscherming van criminele inkomsten
De verschillende vormen voor het afschermen van criminele geldstromen
– verstoppen, verplaatsen, afgeschermd consumeren en meer complexe witwasconstructies – kennen een oplopende complexiteit en vereisen ook een
oplopende hoeveelheid sociale en/of economische hulpbronnen. Verstoppen is erg simpel om te doen en ook verplaatsen kan dat zijn. Maar als het
verplaatsen via een ondergrondse bankier verloopt, is al vereist dat de dader
via zijn netwerk over contacten met een dergelijke ‘bankier’ beschikt. De
hulpbronnen spelen ook een belangrijke rol bij de meer complexere vormen
van witwassen, zoals wanneer criminele verdiensten moeten worden ‘verstopt’ in legale ondernemingen of wanneer via tussenschakels in onroerend
goed wordt geïnvesteerd. De ‘witwaspotentie’ is dan voor een belangrijk deel
afhankelijk van de mate waarin de dader en/of zijn relaties kunnen beschikken over gevestigde posities in de reguliere omgeving. Legale bedrijfsactiviteiten, een, liefst internationale, structuur van vennootschappen en legale
vermogensbestanddelen bieden goede mogelijkheden om misdaadgeld in
onder te brengen. De witwasmogelijkheden zijn natuurlijk groter naarmate er
meer geld omgaat in deze posities. Het is echter niet alleen de financiële
omvang die een rol speelt bij het witwaspotentieel. Van belang is ook de
bedrijfssector of de aard van het goed of de dienst waarin de dader of zijn
netwerk actief is. Hierbij gaat het onder meer om de transparantie van de
prijsvorming. Interessant voor witwassers zijn goederen en diensten waarbij
de prijsvorming weinig doorzichtig is en hoge prijzen of zeer grote (fictieve)
winsten dus in beginsel niet ongeloofwaardig zijn. Voorbeelden daarvan zijn
goederen als onroerend goed of kunst, of bedrijven waarin vergoedingen
kunnen worden weggeboekt voor vaag omschreven diensten als coördinatie,
advies of management.
De afscherming van verdiensten en vermogens kan, bezien vanuit de dader
zelf, meer of minder nabij plaatsvinden, wat voor een belangrijk deel samenvalt met de mate waarin hij directe controle behoudt over zijn geld en bezittingen. De nabijheid en de mate van directe controle zijn het grootst voor de
dader die het afschermen van zijn misdaadgeld zelf verzorgt zonder daarbij
van anderen afhankelijk te zijn. De witwascapaciteit van bijvoorbeeld eigen
bedrijven kent echter zijn grenzen. Voor het witwassen van criminele inkomsten wordt dan ook vaak (ook) een beroep gedaan op derden.
Wanneer door een dader ten behoeve van de afscherming van criminele
geldstromen van de diensten van derden gebruik wordt gemaakt, speelt
natuurlijk de vraag aan wie hij zijn geld kan toevertrouwen. De basis onder
dat vertrouwen kan uit vier pijlers bestaan. De eerste is het financiële voordeel voor de persoon die de dader van dienst is. Een persoonlijke band tussen
de dader en de ingeschakelde persoon is de tweede pijler waarop het vertrouwen kan zijn gebaseerd. De derde pijler wordt gevormd door de gewelddadige reputatie van de dader zelf. De dader ‘vertrouwt’ er in dat geval op dat de
dienstverlener het wel uit zijn hoofd laat om hem te bedriegen omdat die
dienstverlener weet wat de fysieke gevolgen daarvan kunnen zijn. Een derge-
227
228
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
lijke ‘vertrouwensbasis’ speelt bijvoorbeeld tussen de dader die zijn misdaadvermogen in handen geeft van een vermogensbeheerder. De vierde pijler
waarop het vertrouwen kan berusten is juist de reputatie van een financiële
dienstverlener. Dat zien we bij ondergrondse bankiers. Deze ‘bankiers’ opereren bij de gratie van het vertrouwen dat het instituut ondergronds bankieren geniet. Een ondergrondse bankier weet dat het beschamen van dat vertrouwen een economische doodstraf oplevert.
Ten slotte zijn we ingegaan op de liquiditeit van verschillende bestemmingen
van misdaadgeld. Vanzelfsprekend is die liquiditeit het grootst wanneer een
dader zijn geld simpelweg ergens heeft bewaard of verstopt. Is het geld geïnvesteerd, dan is de liquiditeit mede afhankelijk van de investeringsbestemming. Daarnaast is deze afhankelijk van de vraag of de investering onder zijn
eigen controle staat of in handen is van bijvoorbeeld een vermogensbeheerder. Is dat laatste het geval, dan kan het snel opeisen van het geld moeilijk
worden wanneer de vermogensbeheerder het goed of product waarin is geïnvesteerd moeilijk te gelde kan maken, wanneer hij onder de aandacht van de
opsporing is gekomen en/of wanneer ook andere criminele klanten hun geld
terug willen.
7
Opsporing en ontneming van criminele
inkomsten
De bestrijding van witwassen en het ontnemen van met misdaad verkregen
voordeel heeft enerzijds als achtergrond dat misdaad niet mag lonen. Het
afnemen van het geldelijk gewin dat met misdaad is verkregen, is naast de
opsporing, vervolging en bestraffing van misdrijven een – en volgens sommigen dè – manier om recht te handhaven; hit them where it hurts most.130
Anderzijds is het belang van ‘financiële bestrijding’ van misdaad gelegen in
het tegengaan van de ontwrichtende werking die van misdaadgeld kan uitgaan zodra het de reguliere economie binnenkomt (Diepenmaat & Verrest,
2007, p. 39-40; Gelemerova, 2008, p. 34).
De aandacht voor de financieel-economische aspecten van misdaad is de
afgelopen decennia gegroeid (Levi & Maguire, 2011, p. 724). Internationaal
vormen de Verenigde Staten de drijvende kracht achter antiwitwasbeleid en
de totstandkoming van Financial Intelligence Units (FIU’s). In de jaren tachtig van de 20e eeuw kwam de eerste Amerikaanse antiwitwaswet tot stand. De
eerste grote stappen op het pad van internationale samenwerking in de strijd
tegen witwassen werden in hetzelfde decennium gezet. In die periode waren
de inspanningen tegen witwassen sterk ingegeven door de strijd tegen drugshandel (Gelemerova, 2008, p. 34-35). Het arsenaal aan antiwitwasinstrumentarium en het bereik ervan is vervolgens gegroeid. De opsporing van criminele vermogens kreeg in de VS een nieuwe sterke impuls na de terroristische
aanslagen van 11 september 2001, toen het tegengaan van financiering van
aan terrorisme gelieerde personen en organisaties een hoge prioriteit kreeg
(Naylor, 2002, p. 287-288).
In Nederland is de mogelijkheid tot het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel in 1983 in het strafrecht geïntroduceerd (Nelen & Sabee,
1998, p. 35). Tien jaar later, in 1993, werd met de zogenoemde ‘pluk-ze wetgeving’ deze mogelijkheid uitgebreid.131 Op grond van de wetgeving uit 1983
kon alleen voordeel worden ontnomen als dat was verkregen uit het specifieke feit waarvoor de betrokkene was veroordeeld. Door de nieuwe wetgeving is het in 1993 mogelijk geworden om behalve het voordeel uit dat
specifieke delict ook het voordeel te ontnemen dat voortvloeit uit niet tenlastegelegde feiten. Daarbij geldt dat de betrokkene niet veroordeeld hoeft te
zijn voor laatstgenoemde feiten; het bestaan van voldoende aanwijzingen dat
hij ze heeft begaan volstaat.132 In 2003 werd de ontnemingswetgeving
wederom aangepast. Zo is onder meer de vervangende hechtenis vervangen
130 Met het ontnemen van criminele winst zou ook het motief achter georganiseerde criminaliteit worden weggehaald alsmede de capaciteit om in nieuwe criminele projecten te investeren (Naylor, 1999, p. 11-15).
131 De bespreking van de veranderingen die in de wettelijke mogelijkheid tot ontneming zijn doorgevoerd, is niet
volledig. De ingevoerde wijzigingen worden alleen op hoofdlijnen besproken.
132 Wet van 10 december 1992, Staatsblad 1993, 11. Er moet echter wel sprake zijn van een veroordeling. Ontnemen zonder strafrechtelijke veroordeling is dus niet mogelijk. Wel is het dus mogelijk dat iemand alleen strafrechtelijk wordt veroordeeld voor feit A, maar dat (ook) voordeel wordt ontnomen dat is verkregen met feit B.
230
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
en is de mogelijkheid van lijfsdwang geïntroduceerd.133 Sinds 1 juli 2011 zijn
de mogelijkheden tot ontneming verder verruimd, onder meer door de vergroting van de mogelijkheden tot het leggen van conservatoir beslag en de
introductie van de mogelijkheid om in de fase van de tenuitvoerlegging van
de ontnemingsmaatregel opsporingsbevoegdheden in te zetten ten einde
omvang en locatie van het vermogen van de veroordeelde vast te stellen
(Borgers & Kooijmans, 2010a, p. 205-206; zie ook Borgers & Kooijmans,
2010b).134,135 Vanaf 2011 heeft het Openbaar Ministerie tevens extra budget
toebedeeld gekregen voor het afpakken van criminele inkomsten (Ministerie
van Veiligheid en Justitie, 2011).
De ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is een maatregel met
een reparatoir karakter. Dat betekent in dit geval dat de maatregel de rechtmatige situatie moet herstellen die bestond voordat een delict werd gepleegd
en daarmee criminele inkomsten werden verworven.136 Naast dit element
van rechtsherstel heeft de ontnemingswetgeving een belangrijk generaal-preventief doel; door het ontnemen van de winsten wordt een drijfveer achter
het plegen van (georganiseerde) criminaliteit geneutraliseerd (Kamerstukken
II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 3; Kamerstukken II 2009/10, 32 194, nr. 3, p. 1).137
In dit hoofdstuk gaan we aan de hand van de onderzochte casussen na hoe
het opsporen en ontnemen van criminele inkomsten in de praktijk verloopt.
In paragraaf 7.1 bespreken we het financieel onderzoek tijdens de opsporingsfase. Daarna brengen we in paragraaf 7.2 voor 102 veroordeelden uit de
zaken van de eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit
in kaart hoe de rechtsgang van de ontnemingsmaatregel is verlopen.138 Dat
wil zeggen dat we in kaart brengen welk bedrag oorspronkelijk door de officier van justitie aan ontnemingsvordering is geëist, welk bedrag vervolgens
door de rechtbank en eventueel het gerechtshof daadwerkelijk als ontnemingsmaatregel is opgelegd (en eventueel na een uitspraak van de Hoge
Raad is bevestigd of gewijzigd) en welk bedrag uiteindelijk ook echt is
betaald. In paragraaf 7.3 geven we een recapitulatie.
133 Wet van 8 mei 2003, Staatsblad 2003, 202.Vervangende hechtenis betrof een vrijheidsstraf die een veroordeelde moest ondergaan indien hij de ontnemingsvordering niet (volledig) voldeed. Met het uitzitten van die
straf was die vordering dan vervolgens van de baan – die was vervangen. Door de wetgeving uit 2003 kan een
ontnemingsvordering niet meer worden vervangen door een vrijheidsstraf. Wel kan lijfsdwang worden toegepast, wat eveneens inhoudt dat de veroordeelde moet ‘zitten’ wanneer hij niet (volledig) aan zijn betalingsverplichtingen voldoet, echter met als belangrijk verschil ten opzichte van de vervangende hechtenis dat de vordering na uitvoering van de lijfsdwang nog steeds geldt; hij moet dan dus nog steeds betalen. De maximale
duur van de lijfsdwang is drie jaar (Punt, 2011, p. 321-322).
134 Door laatstgenoemde wijziging bestaat er nu niet alleen een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO), dat
voorafgaat aan het opleggen van ontnemingsmaatregel en dat ook de inzet van opsporingsbevoegdheden
mogelijk maakt, maar ook een strafrechtelijk executieonderzoek (SEO).
135 Wet van 31 maart 2011, Staatsblad 2011, 171.
136 Tijdens de parlementaire behandeling van de wettelijke verruiming die in 1993 van kracht is geworden (de
‘pluk-ze wetgeving’) werd echter vooral het punitieve karakter (‘criminelen raken daar waar het pijn doet’)
naar voren gebracht (Nelen & Sabee, 1998, p. 43)
137 Van generieke preventie is sprake wanneer een algemene populatie van daders in het algemeen wordt afgeschrikt als gevolg van de bestraffing, of in dit geval de ontneming, die op een delict kan volgen. Preventie kan
ook specifiek van aard zijn. Specifieke preventie houdt in dat specifieke personen als gevolg van een op hen
toegepaste maatregel het nalaten om delicten te plegen (Wartna, 2009, p. 15-16).
138 In paragraaf 7.2.1 lichten we de dataverzameling verder toe.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
7.1
Opsporing van criminele inkomsten
Hieronder zal in paragraaf 7.1.1 eerst vooral in algemene zin worden ingegaan op het strafrechtelijk financieel onderzoek. Vervolgens gaan we in paragrafen 7.1.2 en 7.1.3 op basis van concrete zaken in op de aanknopingspunten die er voor de opsporende autoriteiten zijn om inzicht te krijgen in de
verdiensten van een crimineel samenwerkingsverband.
7.1.1
Het strafrechtelijk financieel onderzoek
Financieel rechercheren: beleid en praktijk
Om criminele inkomsten te ontnemen, moet eerst goed in kaart worden
gebracht wat die inkomsten zijn geweest en wat ermee is gebeurd. Daartoe is
met de ‘pluk-ze wet’ uit 1993 een nieuw type onderzoek geïntroduceerd, het
strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO). Het doel van het SFO is het vaststellen van de omvang en de vindplaats van het wederrechtelijk verkregen
voordeel. Sinds de invoering is via verschillende maatregelen geprobeerd om
het financieel rechercheren ten opzichte van het reguliere opsporingsonderzoek een minder perifere en meer centrale plaats in te laten nemen. Eén van
die maatregelen is het programma Financieel-Economische Criminaliteit
(FinEC), dat onderdeel uitmaakt van het programma Veiligheid begint bij
Voorkomen, dat in 2007 is gepresenteerd.
Hoewel de financiële component in de loop der jaren wel meer nadruk heeft
gekregen, is uit een aantal onderzoeken gebleken dat het financieel rechercheren nog niet de centrale plaats binnen het rechercheproces heeft die
– ook binnen de politie – beleidsmatig wordt nagestreefd.
Zo concludeerde Nelen en Sabee in 1998 dat ‘het ontnemingsgerichte denken
nog lang niet in alle lagen van de politie-organisatie is doorgedrongen’
(Nelen & Sabee, 1998, p. 112-113), en ‘Op leidinggevend niveau heeft het
denken over financieel rechercheren de afgelopen jaren enkele belangrijke
impulsen gekregen, maar de woorden moeten in de meeste regio’s nog in
concrete daden vertaald worden’ (idem, p. 11).
In het rapport Follow the money!, dat de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid in 2012 publiceerde, wordt eveneens geconstateerd dat het financieel
rechercheren binnen de politie nog niet op alle niveaus een primaire plaats
heeft. Werd echter in 1998 vooral gewezen op de regio’s als niveau waarop
het financieel opsporen nog te weinig was aangekleed, in dit rapport is de
conclusie dat vooral ‘op het wijk- en districtsniveau (…) de inrichting van het
financieel opsporen en het financieel-economisch denken onvoldoende tot
stand (is) gekomen’ (Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, 2012, p. 10).
Verder is in een onderzoek naar rechercheprocessen geconcludeerd dat de
financiële component in de opzet van opsporingsonderzoeken relatief zwak
is uitgewerkt (Bokhorst et al., 2011, p. 57, 70).139
139 Zie ook KLPD, 2010b: 14.
231
232
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Financieel rechercheurs kiezen bij de berekening van het wederrechtelijk
verkregen voordeel uit grofweg twee methoden. De eerste is de zogenoemde
concrete methode (transactieberekening). Hierbij wordt voor ieder afzonderlijk strafbaar feit het daaruit ontstane voordeel berekend. Dit komt in het
geval van cocaïnehandel bijvoorbeeld neer op ‘X aantal transporten maal het
aantal kilo’s per transport maal [de verkoopprijs minus de inkoopprijs per
kilo]’. Deze methode vereist dus een specificatie van de strafbare feiten en de
daarbij vergaarde opbrengsten en gemaakte kosten. Daarvoor is nodig dat
een soort van boekhouding is aangetroffen dan wel dat deze op grond van
bijvoorbeeld notities, opsporingsgegevens en verklaringen kan worden
geconstrueerd.
De tweede methode is de zogenoemde abstracte methode (periodeberekening), waarbij geen causaal verband bestaat tussen het voordeel en de
gepleegde misdrijven. De abstracte methode kan worden onderscheiden in
een kasopstelling en een vermogensvergelijking. De eerste komt kort gezegd
neer op het berekenen voor een bepaalde periode van het verschil tussen de
uitgaven en de legale ontvangsten. Bij de vermogensvergelijking wordt voor
een bepaalde periode het verschil berekend tussen enerzijds de som van het
eindvermogen en de uitgaven en anderzijds de som van het beginvermogen
en de legale inkomsten. Wanneer de uitgaven/vermogensontwikkeling groter
zijn/is dan de omvang van de legale inkomstenbronnen en de veroordeelde
daarvoor geen goede verklaring kan aandragen, wordt ervan uitgegaan dat
van wederrechtelijk verkregen voordeel sprake is (Borgers & Kooijmans,
2010a, p. 209-210; Punt, 2011, p. 80-81; Van Almelo, 2010, p. 36-39).
Overigens wordt zeker niet in alle gevallen een ontnemingsprocedure gestart.
In verschillende gevallen wordt daarvan afgezien, bijvoorbeeld omdat er bij
de desbetreffende verdachte naar verwachting niets te halen is (casus 148) of
omdat een ingediende schadevergoeding namens een slachtoffer net zo hoog
is als een te eisen ontnemingsvordering zou zijn (casus 142).
7.1.2
Wat bepaalt of criminele geldstromen sporen nalaten?
De geldstromen binnen een crimineel bedrijfsproces zijn vanzelfsprekend
een stuk lastiger in beeld te brengen dan de financiële gang van zaken binnen
reguliere ondernemingen. Toch laat ook ‘zwart’ geld sporen na. Uit het
bestudeerde casusmateriaal komen vier factoren naar voren die van invloed
lijken te zijn op het aantreffen van die sporen. Ten eerste is de persoon van
de dader relevant. Individuele daders verschillen bijvoorbeeld van elkaar in
de mate waarin zij zich bewust zijn van mogelijke aandacht van de autoriteiten en in de discipline om hun gedrag zoveel als mogelijk op die aandacht af
te stellen. Ten tweede spelen de omvang en de logistiek van het criminele
bedrijfsproces een rol; criminele activiteiten van een grotere omvang en van
een complexere aard vergen eerder een vorm van administratie dan klein-
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
schalige en meer eenvoudige activiteiten. Ten derde staan sommige criminele samenwerkingsverbanden in verband met reguliere bedrijven, wat de
zichtbaarheid van de geldstromen kan vergroten. Ten vierde worden daders
door onduidelijkheden of obstakels tijdens een criminele transactie soms
min of meer gedwongen om meer openheid te betrachten dan ze eigenlijk
zouden willen.
De persoon van de dader: opsporingsbewustzijn, administratieve vaardigheid
en discipline
Natuurlijk is de dader zelf door persoons- en gedragskenmerken in zekere zin
bepalend voor het wel of niet nalaten van (al te gemakkelijke) sporen van zijn
geldstromen. Zo verschillen daders in de mate waarin zij een zekere professionaliteit of opsporingsbewustzijn aan de dag leggen en dus voorzorgsmaatregelen in acht nemen (zie ook Kruisbergen & De Jong, 2010, p. 261-263).
Behalve het bewustzijn, moeten daders ook de discipline hebben om voorzorgsmaatregelen consequent uit te voeren. Zo vergt het bijvoorbeeld wat
van een dader en zijn partners om consequent na te laten telefonisch over
concrete zaken – hoeveelheden, prijzen – te praten. Verder moeten daders
bijvoorbeeld de verleiding weerstaan om al te zichtbaar bepaalde aankopen
te doen en moeten ze voorkomen dat de politie na een inval de criminele
handel vrij eenvoudig kan aflezen uit een bijgehouden administratie. Het niet
accuraat bijhouden van een administratie hoeft echter niet altijd volledig
ingegeven te worden door veiligheidsoverwegingen. Bij sommige daders lijkt
een beperkte administratie ook of vooral een uiting van een zekere ‘losse’
manier van zakendoen of laksheid.
Autobedrijf X stelt zijn, veelal criminele, klanten in staat om van auto’s
gebruik te maken zonder dat deze naar hen te herleiden zijn. De omzet
van X bestaat grotendeels uit contant ontvangen geld. Het ontvangen geld
wordt door de werknemers in de eigen broekzak bewaard en pas sinds de
laatste periode vastgelegd in de vorm van een soort kladkasboek. Aan het
einde van de dag werd het geld verzameld en aan B of K overhandigd, respectievelijk de directeur en financieel manager van X.
Een medewerker: ‘(...) Ik houd zelf een lijstje bij van wat ik heb binnengekregen en wat ik moet afdragen. Er is geen computersysteem dat dat bijhoudt. Het geld dat binnenkomt stoppen we in onze broekzak. Aan het
eind van de dag kijken we wat er gebeurd is, ik maak dan een kasblaadje
van wat ik die dag heb gedaan, doe het geld erbij en geef het af aan B of K.
Soms stort ik het af bij de Postbank (...) met behulp van een bankpas op
naam van X’. En op de vraag of dit niet een erg fraudegevoelige manier
van werken is, zegt hij: ‘Ja. We werken op basis van vertrouwen met
elkaar.’ Medewerkers namen aan het eind van de werkdag ook geld mee
naar huis, om dat de volgende dag af te leveren op de zaak.
233
234
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Vertrouwen speelde ook een rol in de manier waarop met klanten werd
omgegaan, zo blijkt uit de woorden van een andere medewerker: ‘In de
eerdere periode kwam het ook voor dat klanten die niet volledig hadden
betaald auto’s meekregen. (...) Naar mijn weten gaf B nog wel eens een
auto mee zonder volledige betaling. (…) Het was een kwestie van vertrouwen.’ Verder betaalde een van de klanten zijn rekening door cocaïne te
verstrekken aan B.
Het bedrijf gaat uiteindelijk failliet (mede) doordat klanten niet aan hun
betalingsverplichtingen voldoen (één van de onderzochte casussen).
In een andere casus zien we een hoofdverdachte die zijn handel, in dit geval
de in- en verkoop van drugs, juist wel administratief nauwkeurig bijhoudt.
Deze dader is administratief vaardig, zo blijkt uit het dossier, en ook had hij
voldoende opsporingsbewustzijn en discipline om zijn handel alleen op
gecodeerde wijze bij te houden. Hij was echter niet waakzaam of gedisciplineerd genoeg om te voorkomen dat het opsporingsteam behalve de administratie ook een codetabel in beslag kon nemen, zodat de gecodeerde administratie toch ontcijferd kon worden. Nadat de hoofdverdachte is gearresteerd
beseffen hij en andere verdachten dat de uitgebreide boekhouding een risico
is. In onderstaand gespreksfragment verwijt een medeverdachte hoofdverdachte A dat de boekhouding zo ‘voor het oprapen’ lag.
G: ‘(…) Wat denk jij dan A, dat ze mij nog op gaan halen of wat?’
A: ‘Nu nog niet. Uh ze zijn nu bezig met uh, het controleren van de computer. (…)’
T: ‘Nee, ik heb nog niks gehoord.’
A: ‘Nee. Oh. Dat soort dingen zijn ze mee bezig. Ze zijn een beetje in het
financiële bezig (…).’
A: ‘Ze hebben die computer, Ze hebben die computer, Ze hebben de
boekhouding. Daar staat ook G in. Nou ze weten heus wel dat jij G bent.
Zo ...’
- Gesprek op andere datum:
A: ‘(…), kijk maanden heeft er (…) niks gelegen he en nu precies dat de
boekhouding was ook weg, die had ik ook weggelegd, terug gehaald om
alles uit te zoeken, ouwe boekhouding, precies komen ze binnen. Die zijn
echt wezen kijken gewoon.’
T: ‘Ja maar jij hebt heel veel steken laten vallen, A, dat is niet allemaal ...
alsjeblieft (…).’
K: ‘Het gebeurt nu eenmaal uhh.’
T: ‘Jawel, maar het is wel, nee sorry, alles lag voor het oprapen nou dat
vind ik de grootste stommiteit die je kan, ik heb hem zo vaak gewaarschuwd man, hou toch op man’ (casus 122).
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
De omvang en logistiek van de criminele activiteiten
Voor het aantreffen van iets als een criminele boekhouding zijn verder vooral
de omvang en de logistiek van de criminele activiteiten van belang. Voor een
dader die slechts met een klein aantal relaties contacten heeft en een beperkt
aantal transacties uitvoert, is het makkelijker om alles ‘uit het hoofd’ te doen
dan voor iemand die met veel meer personen zaken doet en een groot aantal
transacties uitvoert.
Daarnaast zijn sommige delicten in hun logistieke uitvoering complexer dan
andere en zullen ze ook eerder de noodzaak met zich meebrengen om enige
vorm van administratie bij te houden. Een voorbeeld van een complex
logistiek bedrijfsproces is de internationale drugshandel. Een criminele
ondernemer op dit terrein heeft met verschillende schakels te maken, zoals
productie/leverantie, vervoer, en afnemers en per schakel vaak weer met verschillende partijen. Per schakel moeten met iedere partij afspraken worden
gemaakt over onder meer prijs, omvang en datum van bijvoorbeeld een levering. Daar komt nog bij dat bij criminelen die vaker zaken met elkaar doen
niet altijd alles direct volledig wordt afgerekend. Betalingen kunnen over verschillende termijnen worden gesplitst of worden, wanneer van wederzijdse
betalingen en/of leveringen sprake is, in een soort onderlinge rekening-courantverhouding met elkaar vereffend.
Voor het ondergrondse bankieren geldt grofweg hetzelfde; het ondergrondse
bankieren bestaat uit verschillende schakels die over en weer afspraken
maken, verplichtingen aangaan, betalingen verrichten en (deels) onderling
een rekening-courantverhouding hebben. Een dergelijk bedrijfsproces, zeker
wanneer de handel een zekere omvang heeft, vereist dat er steeds een goed
inzicht bestaat in alle lopende activiteiten en de financiële afhandeling ervan.
Dat vereiste inzicht kan zich vertalen in het bijhouden van een boekhouding,
waarvan we in paragraaf 7.1.3 enkele voorbeelden zullen zien.
Bij een delict als mensenhandel geldt dit minder. Voor een gezonde financiële bedrijfsvoering is daar vooral van belang dat de opbrengsten van het
slachtoffer afgeroomd blijven worden. Dat vergt vooral dat de ongelijkwaardigheid in de relatie met het (meestal vrouwelijke) slachtoffer in stand blijft;
zij moet afhankelijk en/of bang blijven van/voor de dader en haar werkzaamheden en verdiensten moeten, in ieder geval in haar perceptie, voortdurend
gecontroleerd worden (zie paragraaf 5.1.1 en paragraaf 5.2.2). Een administratie is daarbij minder noodzakelijk dan bij een complex proces als internationale drugshandel. Bij de bestudeerde mensenhandelzaken lijkt financiële
informatie omtrent het criminele handelen dan ook vooral afkomstig uit telefoontaps en verklaringen (waarmee overigens ook een goed beeld kan ontstaan van de verdiensten).
Fraudezaken hebben weer een geheel andere ‘logistiek’. Voor verschillende
van de door ons onderzochte fraudezaken geldt dat reguliere bedrijven een
inherent onderdeel uitmaken van de modus operandi. ‘Legitieme’ ondernemingen en vennootschappen worden gebruikt om geld aan te trekken en/of
235
236
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
weg te sluizen (zie paragraaf 3.1). Hoewel die schakel naar de legaliteit in
sommige gevallen langdurig kan functioneren, herbergt zij toch ook een
risico in zich. Via de reguliere ondernemingen kan de fraude, hoe ‘verstopt’
ook, administratieve en/of financiële sporen nalaten.
Gebruik van reguliere bedrijven
Bij fraude is het gebruik van reguliere bedrijven dus soms een inherent
onderdeel van de modus operandi. Ook bij andere delicttypen wordt in sommige gevallen gebruikgemaakt van reguliere ondernemingen, wat ertoe bij
kan dragen dat er zicht ontstaat op criminele geldstromen. Zo wordt ook
door daders van georganiseerde criminaliteit soms gebruikgemaakt van het
reguliere betalingsverkeer. Daarnaast maken criminele samenwerkingsverbanden soms gebruik van andere bedrijven om in een noodzakelijke voorwaarde binnen het bedrijfsproces te voorzien, bijvoorbeeld voor de levering
van bepaalde noodzakelijke stoffen voor de drugsproductie of voor het witwassen van criminele inkomsten. In paragraaf 7.1.3 worden van deze verschillende vormen van gebruik van reguliere bedrijven, en vooral van de
gevolgen daarvan voor het zicht op de geldstromen, voorbeelden gegeven.
Afgedwongen openheid
In de tweede rapportage van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is
onder de noemer afgedwongen betrokkenheid besproken hoe problemen tijdens de uitvoering van zakelijke activiteiten hoofdverdachten ertoe kunnen
brengen om, ook al hebben zij de concrete uitvoering gedelegeerd, op de
voorgrond te treden (Kleemans et al., 2002, p. 55-56). Op die momenten worden ze kwetsbaar voor de opsporing. Behalve dat uitvoeringsproblemen
hoofdrolspelers kunnen dwingen om zich meer met de uitvoering te
bemoeien, kunnen die problemen ook leiden tot een toename in het contact
tussen daders in het algemeen en tot een toename van de expliciete informatie die tijdens die contacten wordt uitgewisseld. In beginsel is het natuurlijk
voor een dader onverstandig om bijvoorbeeld concrete onderwerpen zoals
hoeveelheden drugs of geldbedragen tijdens een telefoongesprek te bespreken. Onduidelijkheden, vergissingen of onverwachte obstakels bij bijvoorbeeld een drugsdeal zijn echter vaak het snelst op te lossen door snel contact
op te nemen met de zakenpartner en een en ander ‘kort te sluiten’. In onderstaande casus blijkt een hoeveelheid afgeleverde drugs kleiner uit te vallen
dan verwacht. Dit zorgt voor verwarring en is aanleiding voor onderling contact. Dankzij het afgeluisterde gesprek kan het opsporingsteam de administratie die het heeft aangetroffen, en waarin de besproken transactie inclusief
prijs per kilo ook is opgenomen, beter begrijpen.
C: ‘Er is een foute berekening gemaakt. Het wordt 310 en 545; niet 330.
Het komt neer op 855.’
K: ‘Dus 855 en niet 875.’
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
C: ‘Maak een berekening en bel mij.’
K: ‘Akkoord.’
Een uur later wordt K gebeld door B:
C: ‘Ja, ja, ja, maar daarvoor moet ik aan E vragen wat is geleverd. Zij zeggen mij dat het 855 is en E zegt dat het 875 is. Ik moet zien uit te vinden
waar de verwarring ligt.’
In de tussentijd wordt K gebeld door E die vraagt of hij langs kan komen.
Later belt K naar B.
K: ‘Luister, E is zojuist aangekomen. Jij wilde toch met hem praten.’
E komt aan de lijn.
B: ‘Oké. Hoeveel was eraf gegooid? Want gisteren had ik het ook met hen
over …… 855 of 875.’
E: ‘Nee, 855 was het.’
B: ’855? O ja, oké, (…)’ (casus 124).
In een andere zaak voelt een verdachte van ondergronds bankieren door verwarring over de wisselkoers zich op enig moment gedwongen om tijdens een
telefoongesprek zeer expliciet te worden. Het gaat om een gesprek tussen de
verdachte, J, en een onbekende klant (NN), die vermoedelijk € 70.000 wil
overboeken.
J: ‘Ik heb gecheckt bij de man (...) ja, hij geeft ons niet de schermkoers,
maar een klein beetje minder...’
NN: ‘Nee, hij is niet goed he, hij komt op twee en een half haha.’
J: ‘Nee, nee, nee, hij geeft, luister, vandaag is het 1,134 minus 0,004 en jij
krijgt 1,123.’
(…)
NN: ‘Nee, ik denk dat dat een vergissing is…’
(…)
J: ‘Bijvoorbeeld, 1,128, bijvoorbeeld minus 0,004, ja?’
(…)
- Vervolggesprek:
J: ‘Ik denk dat er een fout in de berekening zit, ik weet niet of het van jouw
kant is of van mijn kant, dat weet ik niet... wat denk je dat... hoeveel ga je
me betalen voor alles?’
(…)
NN: ‘Hij maakt/doet 67025…’
J: ‘Nee, nee eh ik heb je verteld voor de huidige koers, oke... ik heb je
gezegd als de koers 1,128 oke? (...) Dan doet hij minus 0,004, ja?’
(...)
J: ‘Oke, ga...kijk na op je calculator, zet er 1,128 erin minus 0,004.’
Vervolgens pakt NN een calculator. Hij tikt echter een verkeerde koers in
en komt dus op een ander bedrag uit, waardoor er verwarring blijft
bestaan (één van de onderzochte casussen).
237
238
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
7.1.3
Bronnen van informatie voor de opsporing
Van welke bronnen van informatie kan de politie zoal gebruikmaken bij de
opsporing van criminele geldstromen?140
Regulier betalingsverkeer
Een eerste bron van informatie wordt gevonden in het reguliere betalingsverkeer. Ondanks dat financiële instellingen onderhevig zijn aan toezicht en
wetgeving die hen verplicht ongebruikelijke transacties te melden, waardoor
het overboeken van misdaadgeld via formele banken evidente risico’s met
zich meebrengt, maken sommige criminele samenwerkingsverbanden toch
gewoon gebruik van het reguliere betalingsverkeer. Zo wordt door een crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighoudt met cocaïnehandel (ook)
gebruikgemaakt van eigen rekeningen van de hoofdverdachten – rekeningen
waar het geld overigens vaak niet lang op blijft staan (casus 139). In een
andere zaak worden door een ondergrondse bankier op naam van het telecombedrijf van waaruit hij opereert grote contante bedragen gestort op rekeningen van een reguliere Nederlandse bank.
In een jaar wordt op naam van het telecombedrijf meer dan € 20.000.000 aan
contante stortingen op rekeningen bij een bank gedaan. De herkomst van dit
geld blijft voor de bank onduidelijk en het vermoeden van witwassen ontstaat. De bank doet een aantal MOT-meldingen (meldingen van ongebruikelijke transacties). Vervolgens vraagt de bank aan het telecombedrijf om
inzicht in de omvangrijke transacties. Het bedrijf kan de herkomst van het
geld echter onvoldoende duidelijk maken; uiteindelijk blokkeert de bank alle
rekeningen en verbreekt het de relatie met het telecombedrijf (casus 146).
Verder laat ook het gebruik van money transfer-instellingen sporen na die in
een opsporingsonderzoek gebruikt kunnen worden. Ook na het strengere
toezicht op deze financiële dienstverlening wordt door criminelen (via stromannen) gebruikgemaakt van money transfers (casus 125, 126, 127, 129 en
140; zie ook paragraaf 6.2.2).
Hoewel dus soms misschien zorgeloos met misdaadgeld omgesprongen lijkt
te worden, wordt veelal wel degelijk de nodige moeite gedaan om criminele
geldstromen af te schermen. Ook in die gevallen laat de financiële afhandeling van criminele activiteiten echter regelmatig sporen na. Deze sporen kunnen afkomstig zijn uit de boekhouding van reguliere bedrijven waar het
desbetreffende criminele samenwerkingsverband mee in verband staat, de
sporen kunnen bestaan uit een vorm van administratie of boekhouding die
sommige criminelen er van hun activiteiten op nahouden, en inzicht in cri-
140 We beogen hiermee niet een volledig overzicht te geven.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
minele verdiensten kan ook voortkomen uit tapverslagen en verklaringen van
slachtoffers en verdachten.
Boekhouding van reguliere bedrijven
Een belangrijke constatering uit de eerste rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit was dat georganiseerde criminaliteit er niet
ondanks maar dankzij de sociale omgeving is (Kleemans et al., 1998). In die
omgeving bevinden zich bijvoorbeeld de klanten van de illegale producten en
diensten die criminele samenwerkingsverbanden aanbieden maar ook de
(min of meer) reguliere bedrijven die noodzakelijke goederen leveren voor de
drugshandel, zoals grondstoffen, versnijdingsmiddelen en apparatuur voor
de productie. Het gebruik van dergelijke bondgenoten in de omgeving kan
een crimineel samenwerkingsverband echter ook kwetsbaar maken. In
hoofdstuk 4 zijn de risico’s besproken die vastzitten aan het benutten van een
contactpunt tussen illegaliteit en legaliteit. Deze risico’s zijn er ook waar het
de criminele geldstromen betreft. Zo is uit de administratie van een chemisch
bedrijf dat een grondstof leverde aan een crimineel samenwerkingsverband
afgeleid hoeveel pillen de verdachten hebben verkocht en hoe hoog de daarmee verkregen winst is.
Het criminele samenwerkingsverband fabriceert pillen van de stof MCPP
en verkoopt de pillen als xtc. In een opslagplaats waar de pillen geproduceerd worden, zijn bij een huiszoeking honderden kilo’s van verschillende
grondstoffen aangetroffen. Het opsporingsteam komt uit bij de leverancier van de stoffen, bedrijf W. Uit de administratie van W wordt duidelijk
hoeveel het heeft geleverd aan hoofdverdachte D. Door de geleverde hoeveelheid vervolgens te vergelijken met de aangetroffen resterende hoeveelheid in de opslagplaats, is berekend hoeveel pillen er gemaakt moesten zijn – miljoenen – en hoeveel daarmee is verdiend (één van de onderzochte casussen).
Criminele samenwerkingsverbanden kunnen ook op andere manieren in verband staan met reguliere bedrijven. Zo wordt in verschillende zaken misdaadgeld witgewassen door het ‘weg te schrijven’ onder een (in ieder geval
op papier) regulier bedrijf. Een crimineel doet het dan voorkomen alsof het
misdaadgeld inkomsten betreft uit de bedrijfsvoering van dat ‘normale’
bedrijf (zie paragraaf 6.5.1). Vaak gaat het dan om een bedrijf dat eigendom is
van (relaties van) de leden van het criminele samenwerkingsverband. Ook dit
gebruik van de reguliere omgeving brengt echter een kwetsbaarheid met zich
mee. Een dergelijke witwasconstructie slaagt natuurlijk alleen als de boekhouding van het reguliere bedrijf niet (grondig) wordt gecontroleerd of als die
boekhouding zodanig is aangepast dat het geloofwaardig is dat de ingevoerde
en in werkelijkheid criminele gelden, inkomsten zijn van het reguliere bedrijf.
Wanneer de boekhouding niet effectief is aangepast, kan een controle van de
239
240
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
boeken van het legale bedrijf doen uitkomen dat het onderbrengen van de
geldstroom slechts een façade is. Als vervolgens geen goede verklaring kan
worden gegeven voor de geldstromen, kunnen de desbetreffende bedragen
worden aangemerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
Op naam van garagebedrijf Z zijn geldbedragen afgestort die niet kunnen
worden verklaard uit de normale werkzaamheden van dat bedrijf. Verdachte D heeft verklaard dat 80% van de contante stortingen – tienduizenden euro’s per maand – afkomstig is van de contante opbrengsten van
de garage. Deze bedragen zijn uit ‘de boeken’ van de garage niet aannemelijk geworden. Bovendien is de waarde van deze boekhouding betrekkelijk gebleken. Het is komen vast te staan dat in de garage met valse facturen wordt gewerkt (één van de onderzochte casussen).
Ten slotte maken reguliere bedrijven dus bij een aantal fraudezaken een
belangrijk deel uit van de modus operandi. Zo bezetten de daders in de eerder aangehaalde vastgoedfraudezaak centrale plaatsen in de organisaties ten
nadele waarvan de fraude werd gepleegd. Verder werden eigen ondernemingen gebruikt om de criminele inkomsten weg te sluizen. Hun gevestigde positie in ‘de bovenwereld’ luidde echter uiteindelijk ook het einde in van hun
criminele samenwerkingsverband. De fraude kwam namelijk aan het licht
door controles van de Belastingdienst van de boeken van de betrokken
ondernemingen (casus 143 en 144). In een andere zaak slagen daders erin
om, onder de vlag van een door hen opgericht ‘investeringsbedrijf’, beleggers
te trekken om zogenaamd te investeren in vakantieresorts. Het grootste deel
van het geld wordt vervolgens via andere vennootschappen weggeboekt en
komt uiteindelijk direct bij de daders terecht. Omdat gebruik wordt gemaakt
van formele ondernemingen en vennootschappen, laat het criminele samenwerkingsverband echter ook financiële en administratieve sporen na op basis
waarvan de geldstromen door het opsporingsteam zijn te reconstrueren
(casus 142).
De ‘criminele boekhouding’ – verslaglegging van het criminele bedrijfsproces
De afscherming van misdaadgeld brengt logischerwijs met zich mee dat de
financiële stromen binnen een crimineel bedrijfsproces minder transparant
bijgehouden kunnen worden dan het geldelijk verkeer binnen een regulier
bedrijf. In verschillende zaken wordt echter wel degelijk wel een vorm van
administratie aangetroffen. Werken zonder enige boekhouding of administratie is zoals gezegd dan ook vrij moeilijk als het om grootschalige handel
gaat. Aangetroffen administratie kan bestaan uit een vrij uitvoerig bijgehouden (digitaal of papieren) overzicht op papier of in een digitaal bestand, maar
het kan ook om losse notitiebriefjes gaan. In dergelijke administratieve
bescheiden wordt vaak gewerkt met codes, afkortingen en afgekorte getallen.
De waarschijnlijke betekenis van dit versluierde taalgebruik kan door bijvoor-
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
beeld combinatie van gegevens en logisch redeneren, of door het aantreffen
van een codeboek, echter toch te herleiden zijn. Wordt een administratie
aangetroffen en kan het opsporingsteam er enigszins wijs uit worden, dan
kan deze inzicht bieden in de inkomsten en uitgaven van het samenwerkingsverband en in de gemaakte winst.
In een eerder aangehaalde casus hielden de verdachten zich bezig met de
invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar West-Afrika. Bij de verdachten
wordt een schriftelijke boekhouding aangetroffen, er wordt een e-mail onderschept met een bijlage waarin een financiële afrekening is weergegeven en er
worden losse notities gevonden. In een afgeluisterd telefoongesprek bespreken de verdachten een drugstransactie die ook in de administratie is aangetroffen, waardoor de administratieve verslaglegging van de transactie beter is
te begrijpen.
De schriftelijke boekhouding bevat namen en binnenkomende en uitgaande bedragen van tientallen miljoenen. In een getapte e-mail wordt
een bijlage gevonden met daarin een financiële afrekening. De vermelde
bedragen zijn echter niet voluit geschreven, maar moeten met 100 of
1.000 vermenigvuldigd worden (casus 124).
Ook bij de hoofdverdachte binnen een crimineel samenwerkingsverband dat
handelt in hasj, hennep en amfetamine wordt een boekhouding aangetroffen. In deze casus, die al eerder is aangehaald, houdt de hoofdverdachte op
vrij systematische wijze een boekhouding bij van zijn transacties. Hij gebruikt
daarbij een codering die zowel in de financiële boekhouding terugkomt als
op drugszendingen en op aangetroffen mobiele telefoons. Eenmaal ontcijferd
geeft de boekhouding veel inzicht in zijn handelspraktijken.
In een pand dat door hoofdverdachte A wordt gebruikt, wordt, naast een
geldtelmachine, een uitgebreide zowel digitale als papieren administratie
aangetroffen waarin verdovendemiddelentransacties zijn verwerkt. In de
administratie zijn soorten drugs en klanten met codes weergegeven. Dergelijke codes worden ook aangetroffen op etiketten, in ‘vrachtbrieven’, in
een voertuigadministratie en op een groot aantal mobiele telefoons.
Tevens is een grote hoeveelheid drugs in beslag genomen; honderden
kilo’s hasj en hennep en tientallen kilo’s amfetamine. De drugs waren verdeeld over bijna 100 dozen die zich bevonden in een vrachtwagen. De
lading stond ‘klaar voor transport’ volgens het dossier. De dozen waren
voorzien van etiketten met daarop een cijfercode. Deze cijfercodes konden via een eveneens aangetroffen codetabel worden omgezet naar lettercodes. Met deze lettercodes werden verschillende klanten aangegeven.
Uit de gebruikte etiketten is duidelijk geworden dat de partij drugs voor in
totaal vier klanten bestemd was. De lettercodes zijn ook aangetroffen op
241
242
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
mobiele telefoons die bij A in beslag zijn genomen, waaruit kan worden
afgeleid dat A per klant gebruikmaakte van een andere telefoon.
De aangetroffen boekhouding bestond onder meer uit een digitaal overzicht van de omzet van de drugshandel. Dit bestand bevatte, wederom
deels gecodeerd, zowel in- als verkoopgegevens en was verdeeld over
onder meer de volgende kolommen: klant (in code), artikel (soort drugs,
in code), valuta (in code), datum levering, aantal, prijs per stuk, te ontvangen, te betalen. Behalve dit digitale overzicht is ook een groot aantal
papieren uitdraaien van het bestand gevonden. Het gaat om afgedrukte
saldo-overzichten per klant. Wanneer deze saldo-overzichten samen worden genomen, blijkt dat in ruim anderhalf jaar tijd meer dan € 15.000.000
is omgezet (één van de onderzochte casussen).
Ook ondergrondse bankiers kunnen, ondanks hun ondergrondse karakter,
een administratie bijhouden, ook als zij opdrachten uitvoeren in opdracht
van criminelen, zo blijkt uit verschillende zaken. Dit hoeft ook niet te verwonderen gezien het aantal en de omvang van de transacties die ondergrondse bankiers soms verzorgen. Ook voor ondergrondse bankiers geldt dat
het nu eenmaal erg lastig is om de bedrijfsvoering, zeker als er veel klanten en
grote bedragen in het spel zijn, geheel ‘uit het hoofd’ en zonder expliciet
(telefonisch) overleg te laten verlopen. Behalve afgeluisterde telefoongesprekken heeft in die zaak ook aangetroffen administratie, en de combinatie
van beide, veel inzicht verschaft in het ondergronds bankieren waar het desbetreffende criminele samenwerkingsverband mee bezig was.
Bij één van de verdachten, J, die als ondergrondse bankier/tussenpersoon
fungeert, is een omvangrijke administratie aangetroffen. De op tientallen
pagina’s weergegeven administratie van J beslaat een periode van zes
maanden en bevat gegevens omtrent betalingen van in totaal miljoenen
euro’s. De betalingen in die administratie sluiten aan bij de administratie
van een aangehouden geldkoerier en bij informatie die naar voren komt
uit tapverslagen. In J’s administratie worden de rekeningen bijgehouden
voor 15 personen die met bepaalde namen in de administratie worden
aangeduid. De gebezigde namen in deze administratie komen overeen
met aangetroffen namen in de telefoon van J en corresponderen met de
namen die worden genoemd in afgeluisterde telefoongesprekken (één
van de onderzochte casussen).
Tapverslagen en verklaringen van slachtoffers of verdachten
In het voorafgaande hebben we al voorbeelden gezien van afgeluisterde
gesprekken waaruit informatie was af te leiden over de financiële afhandeling
van criminele activiteiten. Ook uit verklaringen van slachtoffers of verdachten kan dergelijke informatie naar voren komen. Bij mensenhandel- en
smokkelzaken lijken zoals gezegd in vergelijking met drugszaken en zaken
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
van ondergronds bankieren minder ‘boekhoudingen’ aangetroffen te worden. Zeker bij deze zaken speelt de informatie uit tapverslagen en verklaringen van slachtoffers dan ook een belangrijke rol. Op basis van die bronnen
kan echter in sommige gevallen wel degelijk een goed beeld ontstaan van de
criminele inkomsten.
Voor de verplaatsing c.q. smokkel van één persoon wordt door verdachte
C in principe een bedrag van € 1.800 gerekend. Zo vindt er een telefoongesprek plaats tussen C en een vrouw genaamd K die verplaatst (gesmokkeld) wil worden van land A naar land B. De vrouw krijgt een korting van
C van € 300 en moet een bedrag van € 1.500 betalen (één van de onderzochte casussen).
In een mensenhandelzaak worden in taps streefbedragen genoemd van
€ 1.200 per dag – het bedrag dat een prostituee zou moeten verdienen.
Maar dit lijkt te verschillen per persoon. In principe moeten de vrouwen
alles afdragen, ze krijgen wat zakgeld om te eten (één van de onderzochte
casussen).
In een mensenhandelzaak kan aan de hand van verklaringen van een
slachtoffer en sms-verkeer tussen de pooier en het slachtoffer een schatting worden gemaakt van het wederrechtelijk verkregen voordeel van de
pooier (één van de onderzochte casussen).
Ook in zaken van ondergronds bankieren kunnen tapverslagen een waardevolle informatiebron vormen voor het inzichtelijk maken van criminele geldstromen. Zo is er binnen netwerken van ondergrondse bankiers vaak intensief telefoonverkeer. In veelvuldig telefonisch contact wordt afgestemd wie
hoeveel aan wie moet betalen, waar de betaling moet plaatsvinden, tegen
welke koers en welke herkenningsmiddelen worden gebruikt. Want hoewel
ondergrondse bankiers hun transacties niet zo volledig en transparant kunnen bijhouden als reguliere banken, dienen ook zij er op enigerlei wijze voor
te zorgen dat ze niets vergeten, geen vergissingen maken en dat er tussen hen
en klanten of andere relaties geen onduidelijkheden bestaan (Van de Bunt,
2008a, p. 123).
Maar ook bij andere delicttypen zien we voorbeelden waarin daders telefonisch informatie uitwisselen waarmee een beter beeld ontstaat van de
omvang van de handel of de gehanteerde prijzen en verdeling. Dergelijke
informatie kan van zelfstandige waarde zijn, maar kan ook helpen om een
aangetroffen ‘criminele boekhouding’ te interpreteren.
De aanwezigheid van informatie op basis waarvan een wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden berekend, betekent nog niet dat dat voordeel
ook daadwerkelijk gelokaliseerd èn ontnomen kan worden. De ontnemings-
243
244
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
procedure, en dan vooral de rechtsgang en de incasso (executie) van de ontnemingsvordering in bestudeerde zaken, is het onderwerp van de volgende
paragraaf.
7.2
Ontneming van criminele inkomsten in bestudeerde zaken
In deze paragraaf belichten we de ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel bij veroordeelden uit de zaken die zijn bestudeerd in de eerste drie
rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Daarbij behandelen we
zowel de rechtsgang van de ontnemingszaak (paragraaf 7.2.2) – dat wil zeggen van de eis van de officier van justitie tot en met eventueel het arrest van
de Hoge Raad – als de daadwerkelijke incasso (paragraaf 7.2.3). Voordat we
dat doen, geven we hieronder (paragraaf 7.2.1) echter eerst een toelichting op
de dataverzameling.
7.2.1
Toelichting dataverzameling
Wanneer een opgelegde ontnemingsvordering onherroepelijk is, dat wil zeggen dat er geen hoger beroep of cassatie bij de Hoge Raad meer mogelijk is
(omdat de desbetreffende rechtscolleges al uitspraak hebben gedaan of
omdat de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden aangetekend of cassatie kan worden ingesteld reeds verstreken is), wordt de vordering ter executie aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) overgedragen. ‘Ter executie’ wil zeggen dat het CJIB voor de incasso van de vordering moet zorgen.
Van alle verdachten die voorkomen in de dossiers die voor de eerste drie rondes van de monitor zijn bestudeerd, hebben we de naamsgegevens naar het
CJIB verstuurd met het verzoek om gegevens over eventuele ontnemingen bij
deze personen aan te leveren. De zaken uit de vierde ronde zijn niet meegenomen omdat ontnemingsvorderingen vaak pas geruime tijd na de onderliggende strafzaak onherroepelijk worden.
Van alle ruim 1.600 verdachten in de 120 dossiers van de eerste drie rondes,
bleek het CJIB voor ruim 150 personen (die inmiddels allen als veroordeelden
kunnen worden aangemerkt) een ontnemingszaak in zijn bestanden te hebben. Vervolgens is gecontroleerd of de ontnemingen bij deze 150 personen
ook voortvloeien uit de door ons bestudeerde zaken. Het kan immers ook zo
zijn dat een ontneming niet het uitvloeisel is van de zaak die wij voor de
monitor hebben bekeken maar voortkomt uit een andere zaak tegen dezelfde
persoon. Om dat na te gaan zijn bij de verschillende (ressorts)parketten de
ontnemingsvonnissen opgevraagd.141 Deze ontnemingsvonnissen zijn ook
gebruikt om de voorliggende rechtsgang in kaart te brengen. Het CJIB
beschikt namelijk alleen over de onherroepelijke ontnemingsvordering en
niet over de daaraan voorafgaande rechtsgang; de eis van de officier van jus141 In de ontnemingsvonnissen wordt vaak verwezen naar de achterliggende strafzaak.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
titie en eventueel de eis (de vordering) van de advocaat-generaal in hoger
beroep, het arrest van het gerechtshof in hoger beroep en het arrest van de
Hoge Raad.
Op grond van de vonnissen hebben we voor 119 ontnemingsvorderingen
kunnen vaststellen dat de ontneming voortvloeit uit de strafzaak die wij voor
de Monitor Georganiseerde Criminaliteit hebben bekeken. Voor 102 van deze
119 ontnemingsvorderingen hebben we bovendien volledige gegevens, dat
wil zeggen dat zowel de eis van de officier van justitie en de uitspraak van de
rechter in eerste aanleg als ook (indien van toepassing) de eis van de advocaat-generaal en de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep en de uitkomst van cassatie bij de Hoge Raad èn de status van de afdoening (is de vordering betaald) bekend zijn. Voor 7 van de 119 gevallen ontbreekt een deel
van deze gegevens.
Voor deze 102 veroordeelden waarover we volledige gegevens hebben, brengen we hieronder in kaart hoe, respectievelijk, de (geëiste/opgelegde) ontnemingsvordering zich in de rechtsgang heeft ontwikkeld en in welke mate de
vordering uiteindelijk is afgedaan en terugbetaald.142 De gegevens zijn in september 2011 aan de systemen van het CJIB onttrokken.
Het gaat in dit hoofdstuk alleen om de ontnemingsmaatregel zoals deze op
grond van artikel 36e Sr kan worden opgelegd.143 Naast de ontnemingsmaatregel zijn er echter ook andere instrumenten via welke geld kan worden ‘afgepakt’. Zo kan in een transactie een officier van justitie met een verdachte
overeenkomen dat een strafzaak niet voor de rechter wordt gebracht mits hij
aan bepaalde voorwaarden voldoet, zoals het afstaan van verkregen voordeel.
Transacties worden dus overeengekomen in plaats van strafvervolging.
Transacties zijn alleen mogelijk bij misdrijven met een maximale strafdreiging van ten hoogste zes jaar. Een persoon kan ook tot een schikking komen
met de officier van justitie, hetgeen betekent dat hij nog wel vervolgd gaat
worden in de strafzaak maar dat een ontnemingsprocedure achterwege blijft
mits hij voldoet aan een overeengekomen betalingsverplichting. Schikkingen
zijn mogelijk bij alle misdrijven ongeacht de maximale strafdreiging (Punt,
2011, p. 303-304, 311; Meloen, 2003, p. 373-376). Verder kan een rechter
onder meer een geldboete opleggen of een schadevergoeding uitspreken ter
compensatie van de schade die de veroordeelde een slachtoffer heeft berokkend (Punt, 2011, p. 375). Daarnaast kunnen ook de fiscus en Gemeentelijke
Sociale Diensten een vordering opleggen wanneer zij van oordeel zijn dat de
desbetreffende persoon respectievelijk belasting moet betalen over zijn criminele inkomsten en/of een onterecht genoten bijstandsuitkering moet
terugbetalen.
142 Omdat voor maar 66 van de 102 ontnemingsvorderingen kon worden vastgesteld van welk bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel de financiële recherche in de opsporingsfase oorspronkelijk was uitgegaan, is
besloten dit aspect niet mee te nemen.
143 Over andere financiële maatregelen kon het CJIB, (mede) vanwege de ouderdom van sommige zaken, geen
volledige informatie aanleveren.
245
246
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
De ontnemingsmaatregel is dus maar één van de wegen via welke geld van
veroordeelden of verdachten kan worden ‘afgepakt’. Verder vormen de 102
veroordeelden waarvoor we het ontnemingsproces in kaart brengen waarschijnlijk geen representatieve steekproef. De uitkomsten kunnen dan ook
niet worden gegeneraliseerd naar andere ontnemingsgevallen. Overigens zal
blijken dat, wanneer we kijken naar het percentage van de opgelegde ontnemingsmaatregel dat daadwerkelijk wordt geïncasseerd, de uitkomsten op
grote lijnen vergelijkbaar zijn met vrij recente cijfers van het CJIB, en ook met
de uitkomsten van een onderzoek naar de beginperiode van de ‘pluk-ze wetgeving’ en tevens met de cijfers over ontneming in het Verenigd Koninkrijk.
Het doel van deze paragraaf is echter dus niet om uitspraken te doen over àlle
ontnemingszaken. Het doel is om de keten waaruit de ontneming bestaat
zoveel als mogelijk, namelijk van eis tot en met incasso, in samenhang met
elkaar inzichtelijk te maken. We doen dat met cijfers voor de 102 veroordeelden die aan de hand van concreet casusmateriaal worden geïllustreerd.
7.2.2
De rechtsgang: van eis tot onherroepelijke ontnemingsvordering
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt in eerste instantie in de opsporingsfase berekend. Wanneer het echt tot een ontnemingszaak komt, zal de
officier van justitie eisen dat de veroordeelde (een deel van) het wederrechtelijk verkregen voordeel terugbetaalt. De rechter bepaalt vervolgens de daadwerkelijk op te leggen ontnemingsmaatregel, waarbij hij rekening houdt met
de draagkracht van de veroordeelde. Daarna kan tegen het vonnis van de
rechtbank hoger beroep worden aangetekend en na het arrest van het
gerechtshof kan nog bij de Hoge Raad in cassatie worden gegaan.
In tabel 3 is de ontwikkeling van de ontnemingsvordering in de rechtsgang
voor 102 veroordeelden uit de eerste drie rondes van de monitor weergegeven. Bij 39 veroordeelden is de ontnemingszaak alleen in eerste aanleg
behandeld, wat wil zeggen dat er geen hoger beroep is aangetekend. De ontnemingszaak van 63 veroordeelden heeft ook in hoger beroep gediend en
daarvan is bij 34 veroordeelden de zaak na het hoger beroep ook voorgelegd
aan de Hoge Raad.
Zowel voor tabel 3 als voor tabel 4 en de grafiek in figuur 2 hierna geldt dat er
sprake is van een (zeer) scheve verdeling; de ontnemingsvorderingen zijn
niet gelijkmatig rondom een gemiddelde verdeeld maar er zijn relatief vrij
veel vorderingen van een klein bedrag en een klein aantal vorderingen van
een veel groter bedrag. Dit heeft als gevolg dat de uitkomst van een klein aantal zeer hoge ontnemingsvorderingen, van vrij grote invloed is op de gemiddelde en de totaalcijfers.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
Tabel 3
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij 102 veroordeelden uit de
eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit:
ontnemingsvordering en rechtsgang (in euro’s)
Rechtbank
Eis OM
Rechtsgang*
Alleen RB
(N=39)
RB+GH
(N=29)
RB+GH+HR
(N=34)
Totaal
(N=102)
Opgelegde
ontnemingsvordering
Gerechtshof
Hoge Raad**
Onherroepelijke
vordering
Eis OM
Opgelegde
ontnemingsvordering
(2.185.719)
(2.185.719)
2.185.719
4.703.962
2.185.719
-
22.833.545
17.183.864
12.099.736
8.649.631
(8.649.631)
8.649.631
34.902.681
26.983.609
32.874.019
19.636.287
16.628.549
16.628.549
62.440.188
46.353.192
30.471.637
27.463.899
27.463.899
* RB = rechtbank (eerste aanleg), GH = gerechtshof (hoger beroep), HR = Hoge Raad (cassatie)
** De uitkomst van een cassatieberoep bij de Hoge Raad kan zijn dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, dat het wordt verworpen, dat de Hoge Raad zelf tot een aanpassing van de ontnemingsvordering komt of dat de zaak wordt terugverwezen naar een
gerechtshof. In de eerste drie gevallen is er geen sprake van een ‘eis van het OM’ (en dus ontbreekt deze kolom hier). Bij nietontvankelijkverklaring en verwerping van het cassatieberoep geldt de eerdere uitspraak (het arrest) van het gerechtshof als onherroepelijk. In geval van aanpassing van de ontnemingsvordering door de Hoge Raad is hier die aangepaste vordering opgenomen en
bij terugverwijzing naar een gerechtshof is hier de uitspraak van dat hof weergegeven.
Bron: Gerechten, CJIB/bewerking WODC
Zowel bij de ontnemingszaken in eerste aanleg (de zaken voor de rechtbank)
als bij de zaken die in hoger beroep dienen, zien we dat het door het
gerechtscollege opgelegde vorderingsbedrag aanzienlijk lager ligt dan respectievelijk de vordering van de officier van justitie en het vonnis van de lagere
rechter. Het totale bedrag aan ontnemingsvorderingen dat door de officieren
van justitie tegen de 102 veroordeelden is geëist, bedraagt € 62.440.188
(onderste rij van de tabel). De rechtbank legt echter maar € 46.353.192 aan
vorderingen op. Na hoger beroep blijft daar nog € 30.471.637 van over (inclusief de vorderingen waarbij geen hoger beroep heeft gediend). Nadat uiteindelijk 34 zaken ook zijn voorgelegd aan de Hoge Raad, komt het totaal aan
onherroepelijke ontnemingsvorderingen uit op € 27.463.899, wat overeenkomt met 44% van het totale bedrag dat oorspronkelijk door de officieren van
justitie in eerste aanleg was geëist.
Wanneer we voor de afzonderlijke ontnemingszaken tegen de 102 veroordeelden de onherroepelijke ontnemingsvordering vergelijken met de oorspronkelijke eis van de officier van justitie in eerste aanleg, blijkt in 19 van de
102 zaken de uiteindelijke, onherroepelijke ontnemingsvordering gelijk te
zijn aan wat de officier van justitie in eerste aanleg eiste, 82 keer is de uiteindelijke ontnemingsvordering lager en in slechts 1 geval valt de definitieve
247
248
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
vordering hoger uit dan de officier van justitie eiste (niet in de tabel zichtbaar).144
De meeste redenen waarom een onherroepelijke vordering lager uitpakt dan
het bedrag dat aan ontneming was geëist door de officier van justitie of de
advocaat-generaal, zijn in te delen in drie categorieën: 1) het gerechtscollege
komt tot een lager wederrechtelijk verkregen voordeel, bijvoorbeeld omdat
het minder drugstransporten meeneemt in zijn berekening dan de officier
van justitie of advocaat-generaal; 2) het gerechtscollege oordeelt dat er
sprake is van een overschrijding van de ‘redelijke termijn’ waarbinnen de
ontnemingszaak zijn beslag had moeten krijgen, waarmee de procedure in
strijd is met artikel 6, eerste lid van het Europees Verdrag tot bescherming
van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), wat vaak
tot een korting van het op te leggen bedrag leidt; of 3) het gerechtscollege
schat de betalingscapaciteit van de veroordeelde lager in.
7.2.3
De executie: de afdoening en betaling van de ontnemingsvordering
Nadat zowel de veroordeling in de strafzaak als de uitspraak in de ontnemingszaak onherroepelijk zijn geworden, wordt de ontnemingsvordering ter
executie (uitvoering) aan het CJIB overgedragen. Zeker wanneer in beide
zaken in hoger beroep wordt gegaan en eventueel de gang naar de Hoge Raad
wordt gemaakt, kan het vanaf de strafzaak in eerste aanleg jarenlang duren
voordat de ontnemingsvordering onherroepelijk is.
Tabel 4 geeft weer hoe de 102 onherroepelijke ontnemingsvorderingen uiteindelijk worden afgedaan. We kijken eerst naar de hoogte van de ontnemingsvordering. De gemiddelde onherroepelijke ontnemingsvordering tegen
de 102 veroordeelden bedraagt € 269.254, waarbij de kleinste vordering minder dan € 100 bedraagt en de hoogste meer dan € 6.000.000 (niet in de tabel
zichtbaar). De hoogte van de vorderingen is echter zeer scheef verdeeld; er
zijn veel relatief kleinere vorderingen en maar een klein aantal grote vorderingen. De helft van de 102 ontnemingsvorderingen is kleiner dan € 35.000
(de mediaan) en minder dan een kwart van de vorderingen ligt boven de
€ 100.000.
Van de € 27.463.899 die bij de 102 veroordeelden aan onherroepelijke vordering is opgelegd, wordt uiteindelijk € 10.760.282 (39%) als afgedaan
beschouwd. Kijken we naar aantallen vorderingen, dan zien we dat 66 van de
102 ontnemingsvorderingen op het peilmoment (september 2011) als afgedaan worden beschouwd, 36 gelden als ‘open’ (niet in de tabel zichtbaar). Er
144 Opvallend is dat bij de zaken waarbij in hoger beroep wordt gegaan (maar de zaak uiteindelijk niet aan de
Hoge Raad wordt voorgelegd) (dat is de rij ‘RB+GH’ in de tabel (29 zaken)), de advocaat-generaal klaarblijkelijk in een aantal zaken een lagere ontneming vraagt dan door de rechtbank in eerste instantie is opgelegd;
het totaalbedrag aan vorderingen van de advocaat-generaal in deze zaken ligt op € 12.099.736, terwijl de
rechter in eerste aanleg tot een totaal aan opgelegde ontnemingsmaatrelen kwam van € 17.183.864. Het verschil tussen beide bedragen wordt echter in belangrijke mate bepaald door één zeer grote zaak, waarbij door
de rechtbank een ontnemingsvordering van ruim € 12.000.000 is opgelegd maar de advocaat-generaal in
hoger beroep ‘slechts’ een bedrag van ruim € 6.000.000 vordert.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
zijn verschillende gronden op basis waarvan een ontnemingsvordering als
afgedaan beschouwd kan worden:145
– Betalingen van het volledige bedrag – 52 van de 102 zaken.
– Het ondergaan van vervangende hechtenis (mogelijk bij ontnemingsvorderingen die voor 1 september 2003 zijn opgelegd en die op die datum
onherroepelijk waren) – 8 zaken.
– Overlijden van de veroordeelde – 2 zaken.
– Vermindering/kwijtschelding op basis van artikel 577b Sv – 3 zaken.146
– Aard van de afdoening onbekend – 1 zaak.
Tabel 4
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij 102 veroordeelden uit de
eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit:
ontnemingsvordering, afdoening en betaling
Onherroepelijke
vordering
Rechtsgang*
Alleen RB
(N=39)
RB+GH
(N=29)
RB+GH+HR
(N=34)
Totaal
(N=102)
2.185.719
8.649.631
16.628.549
27.463.899
Bedrag dat als afgedaan is beschouwd (betaling Bedrag dat is betaald Aantal volledig betaalde
en anderszins)
vorderingen
1.355.008
62%
1.947.363
23%
7.457.911
45%
10.760.282
39%
733.302
34%
1.652.471
19%
7.071.740
43%
9.457.512
34%
22
56%
15
52%
15
44%
52
51%
*
RB = rechtbank (eerste aanleg), GH = gerechtshof (hoger beroep), HR = Hoge Raad (cassatie)
Bron: Gerechten, CJIB/bewerking WODC
Betaling is dus één van de gronden op basis waarvan een ontnemingsvordering als afgedaan kan worden beschouwd. Hoewel zoals gezegd € 10.760.282
van het totaal aan opgelegde ontnemingen als afgedaan is gekenmerkt, is het
bedrag dat daadwerkelijk is betaald dan ook lager: € 9.457.512, oftewel 34%
van de € 27.463.899 die bij de 102 veroordeelden in totaal aan ontneming is
opgelegd.
Van het totale ontnemingsbedrag bij de 102 veroordeelden is op het peilmoment (september 2011) dus 34% betaald. Kijken we naar het aantal ontnemingsvorderingen dat volledig is betaald (laatste kolom), dan zien we dat 51%
van de vorderingen volledig is geïncasseerd. Het verschil tussen beide percentages wordt veroorzaakt door het feit dat grotere ontnemingsvorderingen
relatief slechter worden betaald dan kleinere vorderingen. Dit komt duidelijk
naar voren wanneer we de ontnemingsvorderingen tegen de 102 veroordeelden op basis van de hoogte van de vordering verdelen over vier categorieën.
145 Vervangende hechtenis, overlijden en vermindering/kwijtschelding op basis van art. 577b Sv kunnen samengaan met een gedeeltelijke betaling van de vordering.
146 De veroordeelde of het Openbaar Ministerie kunnen op grond van het genoemde artikel een verzoek om vermindering of kwijtschelding van het ontnemingsbedrag indienen wanneer sprake is van betalingsonmacht.
249
250
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
–
–
Het deel van het totale vorderingsbedrag dat daadwerkelijk wordt terugbetaald ligt voor de ontnemingsvorderingen tot en met € 15.000 (28 vorderingen) op 80%.
Het deel van het totale vorderingsbedrag dat daadwerkelijk wordt terugbetaald ligt voor de ontnemingsvorderingen in de categorie € 15.000€ 35.000 (24 vorderingen) op 72%.
Het deel van het totale vorderingsbedrag dat daadwerkelijk wordt terugbetaald ligt voor de ontnemingsvorderingen in de categorie € 35.000€ 100.000 (25 vorderingen) op 50%.
Het deel van het totale vorderingsbedrag dat daadwerkelijk wordt terugbetaald ligt voor de ontnemingsvorderingen van boven de € 100.000
(25 vorderingen) op 32%.
Van de 102 ontnemingsvorderingen die wij hebben bekeken, waren er op het
peilmoment (het moment waarop het CJIB de gegevens aan zijn systemen
heeft onttrokken, september 2011) zoals gezegd nog 36 ‘open’, dat wil zeggen
dat de incasso van deze vorderingen op dat moment nog steeds gaande
was.147 Delen we de zaken in op grond van de duur van de incassoperiode,
gemeten als het verschil tussen het peilmoment en de datum waarop de zaak
instroomde bij het CJIB, dan zien we het volgende.
– Voor alle 102 ontnemingszaken tezamen geldt zoals gezegd dat op het
peilmoment 34% van het totale vorderingsbedrag is betaald.
– Voor de zaken van 3 jaar en ouder (89 zaken) ligt dat op 32%.
– Voor vorderingen van 5 jaar en ouder (78 zaken) ligt het op 34%.
– Voor ontnemingsvorderingen van 10 jaar en ouder (39 zaken) ligt het op
51%.
Pas bij vorderingen met een incassoperiode van tenminste 10 jaar ligt het
incassopercentage dus hoger. Maar ook hier geldt dat de uitkomsten gevoelig
zijn voor uitschieters (wat ook de reden kan zijn dat het percentage bij zaken
van 3 jaar en ouder iets lager ligt dan bij alle vorderingen tezamen).
Zoals gezegd betreft de groep van 102 veroordeelden waarschijnlijk geen
representatieve steekproef uit alle ontnemingszaken, althans de groep is niet
geselecteerd met het doel om een representatief beeld van àlle ontnemingszaken te geven. De resultaten die we tot dusver hebben gepresenteerd, wijken op hoofdlijnen echter niet heel sterk af van de uitkomsten van andere
bronnen. Zo noemt het CJIB in zijn jaarbericht 2009 enkele afdoeningspercentages. Voor ontnemingen onder de € 10.000 lag het afdoeningspercentage
op 63% en voor ontnemingen van € 10.000 tot € 100.000 op 43% (CJIB, 2010,
p. 35). Aangezien het om afdoeningspercentages gaat, zijn hierin ook nietfinanciële afdoeningen opgenomen. Een andere bron is een onderzoek naar
147 Dit betekent natuurlijk niet dat in alle openstaande gevallen ook daadwerkelijk nog betalingen zullen worden
gedaan.
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
de eerste zes jaar van de werking van de ‘pluk-ze wetgeving’. Daaruit kwam
naar voren dat in de periode 1993-1999 voor ruim 70 miljoen gulden aan ontnemingsvorderingen was opgelegd en dat 20 miljoen gulden daadwerkelijk
werd ontnomen, wat neerkomt op 29% (Meloen et al., 2003, p. 13). Ook uit
cijfers voor ontnemingen in het Verenigd Koninkrijk komt een beeld naar
voren dat op hoofdlijnen overeenkomt. In het rapport van de Home Office
valt te lezen dat in het fiscale jaar 2006/2007 146,3 miljoen pond aan ontnemingen is opgelegd en dat 55,6 miljoen pond daadwerkelijk werd achterhaald, oftewel 38%. In hetzelfde rapport werd bovendien, evenals dus uit
onze cijfers en uit het jaarbericht van het CJIB naar voren kwam, een samenhang geconstateerd tussen de hoogte van de vordering en het incassopercentage (Home Office, 2009).
7.2.4
Totaalbeeld: van eis tot betaling van de ontnemingsvordering
In figuur 2 zijn de gegevens uit tabel 3 en 4 gecombineerd. We zien daar het
totale bedrag dat als ontnemingsvordering door de officieren van justitie in
eerste aanleg werd geëist, € 62.440.188, dat vervolgens via de opgelegde ontnemingsvorderingen door de rechtbank en eventueel de gang naar het
gerechtshof en de Hoge Raad terugloopt tot een totaalbedrag aan onherroepelijke ontnemingsvorderingen van € 27.463.899, waarvan uiteindelijk
(althans tot en met het peilmoment) € 9.457.512 wordt betaald.
Figuur 2
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij
102 veroordeelden uit de eerste drie rondes van de Monitor
Georganiseerde Criminaliteit: ontnemingsvordering in
verschillende fases van de rechtsgang, afdoening en betaling
70.000.000
60.000.000
50.000.000
40.000.000
30.000.000
20.000.000
10.000.000
0
Eis OvJ
Vonnis RB
Na hoger Onherroepelijke Bedrag
Bedrag
beroep
vordering
dat is dat is betaald
afgedaan
251
252
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Illustratie aan de hand van het casusmateriaal
In box 1 zijn, ter illustratie van het proces dat doorlopen wordt vanaf de eis
van de officier van justitie tot en met de betaling, enkele concrete casussen
opgenomen. Zij zijn vrij willekeurig gekozen. Wel is bij de selectie van casussen gelet op: de aanwezigheid van zowel casussen waarin de ontnemingsvordering (grotendeels) is betaald als ontnemingsvorderingen die (grotendeels)
(nog) niet zijn betaald; een zekere spreiding naar hoogte van het ontnemingsbedrag; en de beschikbaarheid van achtergrondinformatie over de zaak
en over de gerechtelijke uitspraak. De bedragen zijn, om herkenning zoveel
als mogelijk te voorkomen, licht veranderd.
Box 1
–
–
–
Voorbeelden van ontnemingszaken tegen 102 veroordeelden
uit de eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde
Criminaliteit
Tegen H, een leidend figuur binnen een crimineel samenwerkingsverband dat in cocaïne handelt, eist de officier van justitie een ontnemingsvordering van bijna € 6.000.000. De rechtbank legt een nog iets hogere
vordering op; € 6.050.000. In hoger beroep vordert de advocaat-generaal
dat dat bedrag wordt gehandhaafd. Het hof legt echter een ontneming
op van minder dan € 4.000.000. Ongeveer 3,5 jaar nadat deze vordering
ter incasso aan het CJIB is overgedragen, is € 25.000 betaald (één van de
onderzochte casussen).
A fungeerde als koerier/chauffeur binnen een drugsorganisatie. Zowel
door de rechter in eerste aanleg als in hoger beroep wordt hem een
ontnemingsvordering van € 15.000 opgelegd. De officier van justitie (in
eerste aanleg) en de advocaat-generaal (hoger beroep) hadden een ontneming van € 25.000 geëist. Vervolgens wordt een betalingsregeling
overeengekomen van € 50 per maand. Vanwege de financiële positie van
de veroordeelde en vanwege het feit dat hij wederom in detentie zat, is
zijn moeder steeds de betalingsregeling nagekomen. Op enig moment
dient de moeder van A een verzoek om vermindering in. De financiële
positie van F is inmiddels verbeterd doordat hij betaald werk heeft, maar
door hoge schulden is er weinig ruimte voor betaling door de veroordeelde. Vanwege deze omstandigheden en vanwege feit dat de ontnemingsbeslissing al zeven jaar geleden onherroepelijk is geworden, wordt
de veroordeelde € 5.000 kwijtgescholden. De resterende € 10.000 is
betaald (één van de onderzochte casussen).
Z was als leverancier betrokken bij een drugsnetwerk. De officier van
justitie eist dat een bedrag van € 1.800.000 wordt ontnomen. De rechtbank legt hem een ontnemingsvordering op van € 110.000. Zowel de officier van justitie als Z gaan daartegen in hoger beroep. De advocaatgeneraal vordert in hoger beroep dat de veroordeelde € 310.000 betaalt.
Het hof komt uiteindelijk tot een op te leggen vordering van € 90.000.
Het verschil tussen het oordeel van de lagere en de hogere rechter is
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
–
–
–
onder meer het gevolg van het feit dat het hof in tegenstelling tot de
rechtbank twee drugstransporten waarvan Z in zijn strafzaak is vrijgesproken niet meeneemt bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel*. Z heeft het volledige bedrag van € 90.000 voldaan (één
van de onderzochte casussen).
De ontnemingsvordering tegen G heeft betrekking op handel in cocaïne
en weed en op fraude. Hij speelde een leidinggevende rol binnen het
desbetreffende criminele samenwerkingsverband. De rechtbank legt
hem conform de eis van de officier van justitie een ontnemingsvordering op van € 750.000. G gaat daartegen in hoger beroep. De advocaatgeneraal schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op meer dan
€ 810.000 en eist dat de door de rechtbank opgelegde vordering van
€ 750.000 gehandhaafd blijft. Het gerechtshof schat het wederrechtelijk
verkregen voordeel echter aanzienlijk lager in; € 550.000. Vanwege de
beperkte draagkracht van G, op basis waarvan het gerechtshof verwacht
dat hij niet in staat zal zijn het genoemde bedrag te voldoen, wordt de
vordering bovendien teruggebracht tot € 130.000. Op het moment dat
het WODC de gegevens verzamelt, de vordering van € 130.000 ligt dan al
meer dan 7 jaar ter incasso bij het CJIB, is de incasso bij G nog lopende
en heeft hij minder dan € 40.000 betaald (één van de onderzochte casussen).
F maakte onderdeel uit van een in cocaïne handelend crimineel samenwerkingsverband. De rechtbank legt hem een ontnemingsvordering op
die gelijk is aan de eis van de officier van justitie; bijna € 2.000.000. In
hoger beroep eist de advocaat-generaal dat het hof wederom dit bedrag
aan ontnemingsvordering oplegt. Het gerechtshof acht het echter in
tegenstelling tot de rechtbank niet aannemelijk dat F betrokken is
geweest bij de financiering van twee partijen van in totaal honderden
kilo’s cocaïne. Het te ontnemen bedrag wordt daarom met bijna
€ 1.800.000 verlaagd. Omdat volgens het hof ook de redelijke termijn
waarbinnen een zaak moet plaatsvinden is overschreden, past het ook
nog een korting van 1% toe, waarmee de ontnemingsvordering uitkomt
op € 180.000. Vervolgens wordt cassatie bij de Hoge Raad ingesteld, hetgeen resulteert in een onherroepelijke ontnemingsvordering van
€ 175.000. Op het moment dat de gegevens bij het CJIB werden verzameld, 2,5 jaar nadat de zaak daar ter executie was binnengekomen, had
F € 30.000 betaald (één van de onderzochte casussen).**
K en R zijn veroordeeld wegens merkenfraude. De officier van justitie
eist in beide ontnemingszaken dat een bedrag van € 350.000 wordt ontnomen. De rechtbank legt aan beide veroordeelden echter een ontnemingsvordering op van € 140.000. Zowel K en R als de officier van justitie
gaan in de respectievelijke ontnemingszaken in hoger beroep. De advocaat-generaal eist vervolgens een lagere ontnemingsvordering dan de
officier van justitie in eerste aanleg, namelijk € 250.000. Het hof gaat
253
254
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
*
**
daar echter niet in mee. Het hof schat het wederrechtelijk verkregen
voordeel op € 290.000. Omdat het na de start van het SFO echter meer
dan 5 jaar heeft geduurd voordat de rechtbank uitspraak deed in de ontnemingszaak, is volgens het hof de redelijke termijn die artikel 6, eerste
lid, EVRM voorschrijft overschreden en past het een korting toe van
10%. Vanwege de geringe financiële draagkracht van beide veroordeelden verlaagt het hof het door hen te betalen bedrag verder tot € 80.000.
Op het moment van de gegevensverzameling heeft R, de vordering tegen
hem ligt dan bijna 5 jaar ter incasso bij het CJIB, iets meer dan € 6.000
daadwerkelijk betaald. K heeft op het meetmoment – het CJIB heeft op
dat moment zijn zaak bijna 4 jaar onder zich, € 800 betaald (één van de
onderzochte casussen).
J maakt onderdeel uit van een crimineel samenwerkingsverband dat
auto’s steelt en deze vervolgens verhandelt. De officier van justitie eist
dat een bedrag van € 45.000 wordt ontnomen. De rechtbank komt echter
tot een veel lagere ontnemingsvordering; € 400. De rechtbank komt tot
dat vonnis mede vanwege ontbrekende stukken in het dossier. Zo is
onder meer het strafdossier niet in het dossier gevoegd, waardoor de
rechtbank niet kan oordelen over voordeel dat is verkregen uit feiten
waarvoor J niet is veroordeeld. De vordering van € 400 is door J voldaan
(één van de onderzochte casussen).
Z is een centrale figuur binnen een samenwerkingsverband op het
gebied van mensenhandel. De officier van justitie eist dat € 500.000
wordt ontnomen. De rechtbank legt een ontnemingsvordering van
€ 430.000 op. De advocaat-generaal komt in hoger beroep, mede door
een toegepaste korting vanwege overschrijding van de redelijke termijn,
tot een lagere eis; € 365.000. Het hof stelt een aanzienlijk lager wederrechtelijk verkregen voordeel vast, € 120.000, omdat het de verklaringen
die aan de basis liggen van de berekening zoals die door de rechtbank
zijn gevolgd niet consistent acht. Na een korting vanwege overschrijding
van de redelijke termijn komt de ontnemingsvordering op € 105.000, wat
ook na cassatie bij de Hoge Raad gehandhaafd blijft. Z heeft het volledige bedrag betaald (één van de onderzochte casussen).
Zoals gezegd kan ook voordeel worden ontnomen uit strafbare feiten waarvoor een persoon niet
daadwerkelijk is veroordeeld; het bestaan van voldoende aanwijzingen dat hij ze heeft begaan volstaat
(Punt, 2011, p. 36).
We beschikken niet over het arrest van de Hoge Raad. Waarschijnlijk heeft de Hoge Raad echter een
korting van € 5.000 toegepast vanwege een overschrijding van de redelijke termijn ná het arrest van
het gerechtshof. In een overzichtsarrest inzake berechting binnen de redelijke termijn heeft de Hoge
Raad bepaald dat hij oordeelt over overschrijdingen van die termijn als gevolg van het tijdsverloop ná
de uitspraak waartegen cassatie is ingesteld. Het ontnemingsbedrag wordt in voorkomende gevallen
gekort met maximaal € 5.000 (Hoge Raad, 18 juni 2008, LJN: BD2578).
Opsporing en ontneming van criminele inkomsten
7.3
Recapitulatie
In dit hoofdstuk stond het opsporen en het ontnemen van criminele inkomsten centraal.
Hoewel de financiële component in de loop der jaren meer nadruk heeft
gekregen, is uit een aantal onderzoeken gebleken dat het financieel rechercheren nog niet de centrale plaats binnen het rechercheproces heeft die
beleidsmatig wordt nagestreefd.
Criminele geldstromen laten zich natuurlijk een stuk lastiger in beeld brengen dan de geldstromen binnen reguliere ondernemingen. Toch laat ook
misdaadgeld sporen na. Vier kenmerken van het criminele samenwerkingsverband of het criminele bedrijfsproces zijn van invloed op het al dan niet
aantreffen van die sporen. Ten eerste is de persoon van de dader relevant.
Individuele daders verschillen bijvoorbeeld van elkaar in de mate waarin zij
zich bewust zijn van mogelijke aandacht van de autoriteiten en in de discipline om hun gedrag zoveel als mogelijk op die aandacht af te stellen. Ten
tweede spelen de omvang en de logistiek van het criminele bedrijfsproces
een rol; criminele activiteiten van een grotere omvang en van een complexere
aard vergen eerder een vorm van administratie dan kleinschalige en meer
eenvoudige activiteiten. Ten derde staan sommige criminele samenwerkingsverbanden in verband met reguliere bedrijven, wat de zichtbaarheid van de
geldstromen kan vergroten. Ten vierde worden daders door onduidelijkheden of obstakels tijdens een criminele transactie soms min of meer gedwongen om meer openheid te betrachten dan ze eigenlijk zouden willen.
Worden er sporen van criminele geldstromen gevonden, dan zijn ook die, in
de onderzochte casussen althans, vaak in vier soorten in te delen: 1) sporen
in het reguliere betalingsverkeer, bijvoorbeeld via reguliere banken of money
transfer-instellingen); 2) de boekhouding van andere reguliere bedrijven
waarmee de daders in contact staan, zoals een leverancier van grondstoffen
of apparatuur voor de productie van drugs of een boekhouding van een
bedrijf van de daders zelf dat zij hebben gebruikt om een legale geldstroom te
fingeren (witwassen); 3) de ‘criminele’ boekhouding, dat wil zeggen de verslaglegging van bijvoorbeeld in- en verkopen van drugs; en 4) tapverslagen en
verklaringen van slachtoffers en verdachten.
Voor 102 veroordeelden uit de eerste drie rondes van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit is in beeld gebracht hoe de rechtsgang én de afdoening
van een ontnemingsvordering zich hebben ontwikkeld. Omdat zowel tegen
de uitspraak in de strafzaak als tegen de uitspraak in de ontnemingszaak in
hoger beroep kan worden gegaan (en daarna eventueel cassatie kan worden
ingesteld bij de Hoge Raad), en de daadwerkelijke uitvoering van de ontnemingsmaatregel (en dus de betalingsverplichting) pas begint als beide uitspraken onherroepelijk zijn, kan het vanaf de strafzaak jarenlang duren voordat die uitvoering begint. De ontnemingsmaatregel is overigens maar één
manier waarop daders financieel kunnen worden geraakt. Andere instrumen-
255
256
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
ten via welke geld kan worden ‘afgepakt’, zoals schikkingen, geldboetes,
schadevergoedingen of vorderingen van de fiscus, zijn buiten beschouwing
gebleven.
Het totale bedrag aan ontnemingsvorderingen dat door de officieren van justitie tegen de 102 veroordeelden is geëist, bedraagt € 62.440.188. De rechtbank legt echter maar € 46.353.192 aan vorderingen op. Na hoger beroep
blijft daar nog € 30.471.637 van over (inclusief de vorderingen waarbij geen
hoger beroep heeft gediend). Nadat uiteindelijk 34 zaken ook zijn voorgelegd
aan de Hoge Raad, komt het totaal aan onherroepelijke ontnemingsvorderingen uit op € 27.463.899, wat overeenkomt met 44% van het totale bedrag dat
oorspronkelijk door de officieren van justitie in eerste aanleg was geëist.
De meeste redenen waarom een onherroepelijke vordering lager uitpakt dan
het bedrag dat aan ontneming was geëist door de officier van justitie of de
advocaat-generaal, zijn in te delen in drie categorieën: 1) het gerechtscollege
komt tot een lager wederrechtelijk verkregen voordeel, bijvoorbeeld omdat
het minder drugstransporten meeneemt in zijn berekening dan de officier
van justitie of advocaat-generaal; 2) het gerechtscollege oordeelt dat er
sprake is van een overschrijding van de ‘redelijke termijn’ waarbinnen de
ontnemingszaak zijn beslag had moeten krijgen, waarmee de procedure in
strijd is met artikel 6, eerste lid EVRM, wat vaak tot een korting van het op te
leggen bedrag leidt; of 3) het gerechtscollege schat de betalingscapaciteit van
de veroordeelde lager in.
Van de € 27.463.899 die bij de 102 veroordeelden aan onherroepelijke vordering is opgelegd, is op het peilmoment (september 2011) 34% daadwerkelijk
betaald. Een flink deel van de vorderingen is echter nog lopende. Lagere vorderingen worden in grotere mate terugbetaald dan hogere vorderingen.
De uitkomsten gelden voor de onderzochte casussen en kunnen niet worden
gegeneraliseerd naar àlle ontnemingszaken. Op hoofdlijnen wijken de uitkomsten echter niet heel sterk af van de resultaten van enkele andere bronnen.
8
Schade van georganiseerde misdaad
In onze aandachtspuntenlijst (zie bijlage 2) wordt onder 4.3 het onderwerp
‘schade’ vermeld. De bedoeling hiervan is dat wij bij het analyseren van de
zaken op basis van de opsporingsdossiers tijd en ruimte reserveren voor de
aard en de omvang van de materiële en immateriële schade die teweeg is
gebracht. Het lijkt op het eerste gezicht heel gemakkelijk om informatie uit
het dossier te halen die een indruk geeft van de schadelijke gevolgen van de
concrete zaken. Maar dat blijkt in de praktijk anders te liggen. Categorie 4.3 is
één van de minst ingevulde onderdelen van de zaaksbeschrijvingen. Het
blijkt heel moeilijk om de schadelijke gevolgen te beschrijven, laat staan te
becijferen. Wat zijn bijvoorbeeld de schadelijke gevolgen van mensensmokkel of van ondergronds bankieren? Om het nog gecompliceerder te maken:
wat betekent ‘schade’ eigenlijk? Ook wetenschappers breken zich het hoofd
over deze vragen. Het blijkt heel moeilijk te zijn om de schade van georganiseerde criminaliteit te operationaliseren en vast te stellen (Tusikov, 2012).
Toch wordt de vraag naar de omvang van de schade vaak gesteld, omdat het
bij het stellen van opsporingsprioriteiten voor de hand ligt dat zaken met de
hoogste schadeposten bij voorrang moeten worden aangepakt. Maar welke
aanknopingspunten zijn er eigenlijk om die schade te beoordelen? Opvallend
is dat veel wetenschappers het niet wagen om conceptuele duidelijkheid te
verschaffen. Hoewel iedereen intuïtief wel aanvoelt dat het teweegbrengen
van grote schade een belangrijk kenmerk is van georganiseerde criminaliteit,
wordt het in veel definities van georganiseerde misdaad niet genoemd.
Meestal wordt gerefereerd aan de wijze waarop daders hun criminele activiteiten organiseren en aan de bereidheid geweld toe te passen om het plegen
van deze activiteiten te vergemakkelijken of te verhullen. Finckenauer bijvoorbeeld concludeert op grond van een analyse van veel gangbare definities
van georganiseerde criminaliteit:
‘What is essential to the definition of organized crime is the ability to use,
and the reputation for use of violence or the threat of violence to facilitate
criminal activities, and in certain instances to gain or maintain monopoly
control of particular criminal markets’ (Finkenauer, 2005, p. 81)
Impliciet wordt in deze karakterisering van georganiseerde misdaad gerefereerd aan ernstige schade, en zo bevatten ook andere definities impliciete
verwijzingen naar de omvang van de schade. In de definitie van georganiseerde misdaad die wij in navolging van de onderzoeksgroep Fijnaut gebruiken, wordt expliciet tot uitdrukking gebracht dat het teweegbrengen van
grote schade een onderscheidend kenmerk is van georganiseerde criminaliteit. Volgens deze definitie is er, naast enkele andere elementen, sprake van
georganiseerde misdaad als er door een samenwerkingsverband systema-
258
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
tisch misdrijven worden gepleegd met ernstige gevolgen voor de samenleving
(PEO, Bijlage VII, 1996, p. 38-39).148
De vraag is dan wel wat deze ernstige of schadelijke gevolgen precies inhouden. Op basis van het casusmateriaal maken wij in dit hoofdstuk een onderscheid tussen drie dimensies van het begrip schade (Dorn & Van de Bunt,
2009).149 De eerste dimensie is op grond van de casuïstiek het gemakkelijkst
te beantwoorden. Het betreft hurts to victims, de concreet aanwijsbare
schade die aan concrete slachtoffers wordt toegebracht. Onder slachtoffers
worden niet alleen individuele personen begrepen, maar ook instanties en
bedrijven die directe, nadelige gevolgen ondervinden van georganiseerde
misdaad.
Daarnaast wordt een tweede dimensie van schade onderscheiden en
beschreven. Het betreffen de zogeheten systemic effects van georganiseerde
misdaad. Dit is de schadelijke werking van georganiseerde criminaliteit op
‘systemen’, zoals een verstoorde marktwerking in bijvoorbeeld de vastgoedsector, de aantasting van de reputatie van Schiphol als veilige luchthaven of
het verlies van vertrouwen in het handelsverkeer. Deze dimensie belicht de
negatieve, ondermijnende effecten van georganiseerde misdaad.
De derde dimensie van schade heeft betrekking op een specifiek kenmerk
van georganiseerde misdaad, namelijk zijn vermogen om zich betrekkelijk
effectief af te schermen van politie, justitie en andere sociale controle-instellingen. Het gaat hier om het uitschakelen of neutraliseren van de effectiviteit
van de sociale controle, door bijvoorbeeld het corrumperen van politie- en
justitiefunctionarissen of het bedreigen van getuigen, waardoor plegers van
georganiseerde criminaliteit een aureool van onaantastbaarheid kunnen krijgen.
In de volgende drie paragrafen wordt met behulp van de casuïstiek concreet
inhoud gegeven aan deze drie schadedimensies.
8.1
Nadeel toegebracht aan slachtoffers
Georganiseerde misdaad brengt allerlei soorten nadelen teweeg bij concrete
slachtoffers. Vaak wordt hierbij dan meteen gedacht aan de gevolgen van
ernstig fysiek geweld tegen mededaders en tegenover derden, variërend van
slachtoffers tot toevallige getuigen. In hoofdstuk 2 is er al op gewezen dat in
circa de helft van de 150 monitorzaken sprake is van geweldsuitingen. Die
148 Gegeven de onmogelijkheid om de ernst van alle gevolgen valide en met precisie objectief vast te stellen,
wordt de ernst daarbij voor een belangrijk deel op subjectieve wijze ingeschat.
149 Dubourg en Richard hanteren een kwantificerende methode. Zij hebben verschillende soorten kosten van
georganiseerde criminaliteit in geld uitgedrukt (Dubourg & Prichard, 2009). In het dreigingsbeeld van de
Engelse Serious Organised Crime Agency (SOCA) wordt een raamwerk gepresenteerd waarin onderscheid
wordt gemaakt zowel tussen soorten schade als tussen het niveau waarop schade zich voor kan doen (SOCA,
2009). Er worden vijf soort schade beschreven: fysieke schade, sociale schade, schade aan het milieu, economische schade en structurele schade. Wat betreft het niveau wordt gesteld dat deze vijf soorten schade op
individuen of concrete, lokale situaties kunnen uitwerken, maar ook op gemeenschapsniveau (sector, buurt)
en op macroniveau (land, internationale gemeenschap).
Schade van georganiseerde misdaad
zijn vooral gericht tegen mededaders en/of handelspartners. Geweld tegen
derden komt minder vaak voor. Bij sommige typen misdrijven (afpersing,
vrouwenhandel) is het toepassen van geweld tegen slachtoffers of het dreigen
ermee een intrinsiek onderdeel van de modus operandi. De dossiers verschaffen niet altijd duidelijkheid over het lichamelijk of psychisch letsel dat
hierdoor wordt toegebracht. Maar in enkele afpersings- en mensenhandelzaken komen de verwondingen van de slachtoffers schrijnend aan het licht. In
een afpersingszaak blijken tenminste twee slachtoffers hun zelfvertrouwen
na maandenlange intimidaties geheel te zijn verloren en vertonen zij neurotische trekken (casus 121). Ook in enkele mensenhandelzaken laat de mensonterende behandeling van de slachtoffers sporen na. Soms leidt dat zelfs tot
opname in een psychiatrische kliniek of een zelfmoordpoging (casus 10b en
33). Soms geeft een dossier een indringend beeld van het verdriet van de
slachtoffers. Een voorbeeld hiervan is het effect van een opmerking van een
verbalisant tijdens een verhoor van een slachtoffer in een mensenhandelzaak
(casus 125). Eén van de slachtoffers, die in de veronderstelling verkeerde dat
zij samen met de verdachte spaarde voor een goede toekomst, begint zo
onbedaarlijk te huilen als zij hoort dat de verdachte meerdere vrouwen voor
zich heeft werken en dat het gespaarde geld in rook is opgegaan, dat de verbalisant het verhoor moet staken.
De modus operandi van de meeste misdrijven (fraude, drugshandel, witwassen, ondergronds bankieren en mensensmokkel) brengt niet in deze ernstige
mate psychisch of lichamelijk letsel teweeg. Toch vallen er ook bij deze misdrijven soms slachtoffers, bijvoorbeeld door zorgeloos of ondeskundig handelen. Het meest schokkende voorval is de dood van 58 personen tijdens een
mensensmokkeloperatie (casus 82). Zij kwamen door verstikking om het
leven in de vrachtauto die hen naar Engeland zou brengen. Ook in enkele
andere zaken doen zich dodelijke ongelukken voor: de (mogelijke) dood van
een bolletjesslikker (casus 96); en zware verwondingen bij twee personen
door onoordeelkundig handelen in een xtc-laboratorium (casus 105).
Veel duidelijker dan het fysiek of psychisch letsel komt het financieel nadeel
in beeld dat aan slachtoffers wordt toegebracht. Onder slachtoffers kunnen in
dit verband zowel natuurlijke als rechtspersonen worden begrepen. Bij een
aantal vormen van georganiseerde criminaliteit kunnen de schadelijke gevolgen van de georganiseerde criminaliteit nauwkeurig becijferd worden. Vooral
in enkele financieel-economische misdrijven uit ons casusmateriaal wordt de
ondervonden financiële schade duidelijk.
Bij belastingmisdrijven bijvoorbeeld kan het nadeel van de overheid in concrete bedragen worden uitgedrukt. Afhankelijk van het type misdrijf kan dit
zelfs heel nauwkeurig. Indien de fiscus ten onrechte geld heeft uitgekeerd of
niet heeft ontvangen, zoals bij belastingfraude (btw of anderszins)
(casus 104), of wanneer accijnzen zijn ontdoken, zoals bij sigarettensmokkel
(casus 69 en 103), kan meer of minder precies de teweeggebrachte schade
worden berekend.
259
260
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Ook bij horizontale fraude wordt de precieze omvang van de schade – soms
pijnlijk – duidelijk.150 In casus 142 worden obligaties verkocht aan beleggers
ten behoeve van vastgoedprojecten in Turkije. Aan de kopers van de obligaties wordt voorgespiegeld dat er een rendement wordt uitgekeerd van 12,8%.
De binnengekomen gelden worden echter niet belegd in vastgoed, maar zijn
voor het grootste gedeelte door de daders weggesluisd. Er zijn circa 270 personen slachtoffer geworden van deze fraude. Zij hebben in totaal een bedrag
van € 19.500.000 gestort op de bankrekening van de daders. Het profijt van de
daders is niet geheel gelijk aan de schade van de slachtoffers; de daders hebben de beleggers in de eerste maanden rente-uitkeringen gegeven, ten
bedrage van in totaal ongeveer € 3.000.000, om hen in de waan te brengen dat
alles eerlijk verliep. De slachtoffers zijn bijna uitsluitend particuliere beleggers. We noemen hieronder voor drie van hen de financiële schade die werd
geleden.
Belegger 1 legde ruim € 100.000 in. Het gaat om een muzikant met een
arbeidsongeschiktheidsuitkering. De belegging was bedoeld als pensioenvoorziening.
Belegger 2 participeerde met ruim € 50.000. Hij wilde met de opbrengsten
een huis kopen; dit gaat nu niet meer door.
Belegger 3 deed mee met een inleg van € 1.250.000. Hij had lange tijd als
ondernemer gewerkt en wilde de winst uit zijn zaken winstgevend beleggen (casus 142).
Het laat zich niet moeilijk raden dat er door de beleggers naast puur financieel nadeel ook nog anderszins schade is geleden of nadeel is ondervonden.
Toekomstplannen zijn mogelijk in duigen gevallen of de slachtoffers hebben
hun vertrouwen in het financiële handelsverkeer volledig verloren. Maar hoe
groot deze schade is valt onmogelijk te overzien, laat staan te becijferen.
Niet alleen bij financieel-economische misdrijven maar ook bij enkele traditionele typen van georganiseerde misdaad, zoals afpersing en mensenhandel,
kan de omvang van de financiële schade of gederfde inkomsten soms vrij
nauwkeurig in geld worden uitgedrukt.
Bij afpersing (casus 121) zijn de bedragen (min of meer) bekend. Bij mensenhandel (in dit geval seksuele uitbuiting) kan vaak een berekening worden
gemaakt van de inkomsten die de slachtoffers van hun klanten kregen en de
bedragen die zij zelf eraan overhielden. Soms kan met redelijke precisie worden aangegeven hoe veel geld het slachtoffer binnenbracht. In casus 125
geeft de dader ‘zijn’ vrouwen de opdracht om per sms alle aantallen klanten
en inkomsten te vermelden. Zo ontstaat een nauwkeurig beeld van de financiële omvang van de uitbuiting. Zoals gezegd zijn er in deze zaken echter
150 Horizontale fraude vindt plaats tussen burgers onderling. Verticale fraude, zoals fraude met uitkeringen of
subsidies, speelt zich af tussen burgers en overheid.
Schade van georganiseerde misdaad
(veel) meer schadelijke gevolgen voor slachtoffers dan in cijfers of euro’s uitgedrukt kan worden.
8.2
Systeemeffecten
Naast de zojuist gegeven voorbeelden van direct aanwijsbare schade aan
concrete personen of instellingen zijn er in het zaaksbestand ook zaken
waarin de schade niet direct zichtbaar is. Sterker nog, in sommige gevallen
lijkt de georganiseerde criminaliteit zelfs een functie te vervullen door te
voorzien in goederen (drugs bijvoorbeeld) waar vraag naar is. In eerdere rapportages van deze monitor is de georganiseerde criminaliteit in Nederland
gekarakteriseerd als ‘transitcriminaliteit’ (bijvoorbeeld Kleemans et al., 2002,
p. 139-141). Plegers van georganiseerde criminaliteit bedrijven vooral internationale handel en Nederland functioneert daarbij als productieland, doorvoerland of bestemmingsland. In deze gevallen gaat het bijvoorbeeld om
smokkel van verboden waar, zoals drugs, wapens en gestolen auto’s, en om
smokkel van mensen (mensensmokkel). Ook bij sommige vormen van fraude
is het internationale aspect duidelijk aanwezig, zoals bij het ontduiken van
accijnzen (op onder meer sigaretten) of fraude met btw-regelingen.
In verreweg de meeste gevallen kunnen geen systeem- of macro-effecten
worden gerelateerd aan individuele zaken. Maar de optelsom van verschillende zaken kan wel bijdragen aan dergelijke effecten. Zo heeft de Europese
Commissie in 2007 het onderzoeksbureau Reckon gevraagd om de omvang
van btw-fraude binnen de Europese Unie te ramen. Een vorm van btw-fraude
is de zogenoemde btw-carrousel. In een btw-carrousel wordt door daders
geld verdiend door in een handelsketen geen btw af te dragen maar deze wel
terug te vragen. De daders brengen een geld- en factuurstroom op gang die
een internationale handel suggereert. Feitelijk dient die stroom echter vooral
om claims voor teruggave van btw te onderbouwen – btw die in werkelijkheid
nooit is betaald. Het onderzoeksbureau kwam uit op een fraudebedrag van
bijna € 107 miljard voor alleen het jaar 2006 (Reckon, 2009, in Algemene
Rekenkamer, 2012).151 Zeker voor sommige landen lag de geraamde schade
op een erg hoog niveau, zoals de bijna € 27 miljard voor het Verenigd Koninkrijk. Bedragen van een dergelijke omvang zijn van betekenis voor de schatkist.
Een ander voorbeeld is het effect dat wordt gesorteerd door mensensmokkelorganisaties. Mensensmokkelorganisaties bewerkstelligen de komst van illegale immigranten naar West-Europa. In het zaaksbestand zijn enkele voorbeelden van organisaties die afzonderlijk in staat waren honderden personen
illegaal het land binnen te smokkelen (onder meer casus 9 en 111). Dit kan
belasting van asielprocedures en opvangvoorzieningen en vergroting van de
151 Het genoemde bedrag omvat alle vormen van btw-fraude, waaronder fraude via een btw-carrousel. Welk aandeel carrouselfraude binnen het totale bedrag heeft, is niet bekend.
261
262
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
problematiek rondom illegalen als systeemeffecten sorteren. Hoewel schadelijke maatschappelijke gevolgen niet toegeschreven kunnen worden aan individuele zaken, worden in rechterlijke vonnissen wel duidelijke relaties gelegd
tussen concrete gevallen en generieke effecten. In één van de casussen
spreekt de rechter zich uit over de maatschappelijke gevolgen van mensensmokkel.
De rechter stelt dat door het smokkelen van personen wordt bijgedragen
aan de ontwrichting van de internationale rechtsorde, met name met
betrekking tot internationale afspraken betreffende de bescherming van
vluchtelingen en de doorwerking daarvan in de nationale rechtsorde. Het
is een systematische ondergraving van het mede daarop gebaseerde asielbeleid. De algemene bereidheid tot het opnemen van asielzoekers wordt
door dergelijk handelen negatief beïnvloed (casus 53).
Het doorgaans ontbreken van aantoonbare relaties tussen misdrijf en schade
wordt in de rechtspraktijk opgelost door middel van het gebruik van vaste
formules om de schade van georganiseerde criminaliteit te beschrijven. In
het geval van drugshandel bijvoorbeeld is een veelgebruikte rechterlijke redenering:
‘Verdovende middelen zoals cocaïne zijn niet alleen in hoge mate schadelijk voor de volksgezondheid, maar zij vormen ook een bedreiging voor de
samenleving in het algemeen vanwege de criminaliteit en overlast die de
handel in verdovende middelen veroorzaakt’ (casus 140).
Bij witwaszaken en omvangrijke fraudes worden in het requisitoir en het vonnis vergelijkbare algemene opmerkingen gemaakt over de impact van de
zaak. Een voorbeeld uit een veroordelend vonnis:
‘Door gebruikmaking van dergelijke valse documenten wordt het vertrouwen in documenten met een bewijsbestemming ernstig geschaad. De
integriteit van het financiële en economische verkeer valt of staat met het
vertrouwen dat gesteld wordt en gesteld moet kunnen worden in financiële stukken (…). Dit vertrouwen is door het handelen van verdachte in
ernstige mate aangetast’ (casus 136).
In deze gevallen worden de rechterlijke uitspraken niet onderbouwd met
harde gegevens. De rechters nemen aan dat cocaïne schadelijk is voor de
volksgezondheid en dat het gebruik van valse documenten het vertrouwen
heeft aangetast in het handelsverkeer. Het kan ook niet anders. De rechter is
geen empirisch onderzoeker en zelfs als hij het geweest was, zou hij geen verband kunnen leggen tussen specifieke misdrijven en generieke systeemeffecten. Dit geldt ook voor ons. Ook wij kunnen slechts in algemene bewoordin-
Schade van georganiseerde misdaad
gen schrijven over de nadelige systeemeffecten van de georganiseerde criminaliteit uit ons zaaksbestand.
Hoe werken georganiseerde misdaadzaken in op ‘systemen’? Hoe kan het
optreden van systeemeffecten die door de misdrijven uit de monitorzaken
worden teweeggebracht beredeneerd worden? Een belangrijk aanknopingspunt voor de beantwoording van deze vragen is de mate waarin de georganiseerde criminaliteit verweven is met maatschappelijke sectoren, buurten,
bedrijven, et cetera. Opereren plegers van georganiseerde criminaliteit
betrekkelijk geïsoleerd op afgescheiden markten of maken zij onderdeel uit
van legale sectoren of markten?
Afzonderlijke markten of verweving?
Veel georganiseerde misdaad in Nederland heeft zoals gezegd betrekking op
het verhandelen van verboden producten, vooral van drugs. Elk type drug
heeft zo zijn eigen, afzonderlijke markt met eigen sociale netwerken. In een
aantal drugszaken in ons zaaksbestand zijn de activiteiten op de drugsmarkt
niet verweven met activiteiten op legale economische markten. Er is uiteraard wel een negatief systeemeffect van deze georganiseerde drugscriminaliteit op de volksgezondheid.
In een aantal gevallen is de georganiseerde criminaliteit wel verweven met
legale markten of ingebed in bepaalde gemeenschappen of buurten. Eén van
de zaken is een goed voorbeeld van verweving en inbedding.
De spil in het criminele samenwerkingsverband wordt gevormd door
twee broers die er al jarenlang van worden verdacht dat zij vanuit land B
cocaïne verhandelen naar Nederland. Zij zijn in B, een land met weinig
bewoners en slechts één grote stad, bekende personen. Zij hebben relaties in de politiek, sponsoren soms grote festiviteiten en hebben financiele belangen in onder meer een casino, autobedrijven, visverwerkende
bedrijven en wisselkantoren. Hoewel (sommige van) dergelijke bedrijfsactiviteiten een zelfstandig bestaan zouden kunnen leiden (niet afhankelijk
van drugsgelden), zijn zij verbonden met de drugsactiviteiten. De visverwerking en de wisselkantoren worden gebruikt om, respectievelijk,
cocaïne te vervoeren en geldbedragen over te boeken (casus 128).
De omvangrijke illegale drugshandel uit het kleine land B heeft – naar alle
waarschijnlijkheid – impact gehad op de economie aldaar. In Nederland
wordt de hoofdverdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar.
Naast de gebruikelijke formule dat de verdachte heeft gehandeld in cocaïne,
dat een gevaar vormt voor de volksgezondheid, wijdt de rechtbank een
beschouwing aan het effect van de illegale activiteiten van de verdachte op de
samenleving (land B) en constateert:
263
264
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
‘De door de verdachten veelal samen met anderen gepleegde misdrijven
hebben een ernstig corrumperend effect op de samenleving.’
Door hun aanwezigheid op legale markten belemmeren de beide daders
bovendien mogelijk legale ondernemers in hun ontplooiingsmogelijkheden.
Wanneer drugsgelden worden ondergebracht in de ondernemingen van de
daders, kan dat immers leiden tot (oneerlijke) concurrentie ten opzichte van
legitieme ondernemers die op dezelfde markten actief zijn. Mogelijk leggen
sommige bonafide ondernemers het in die ‘concurrentiestrijd’ af. Dit optreden van negatieve systeemeffecten zien we bijvoorbeeld in onderstaande
zaak.
Er treedt een verstoring op in de zuivelmarkt omdat de daders illegaal
geïmporteerde melkpoeder onder de marktprijs verkopen aan enkele zuivelbedrijven. Ten opzichte van andere zuivelbedrijven betekent dit oneerlijke concurrentie (casus 29).
In de eerder beschreven drugszaak stonden de verdachten met één been in
de legale wereld van land B. De verweving of inbedding kan nog een stap verder gaan als er sprake is van versmelting tussen legaal en illegaal ondernemerschap. Hiervan is in enkele casussen sprake. Het betreffen daders die op
enig moment de criminele opportunities die hun baan met zich meebrengt
gaan benutten. De directeur van een financiële instelling bijvoorbeeld leert
dat hij bij zakelijke deals ook zichzelf persoonlijk kan verrijken door het toepassen van relatief eenvoudige handelingen, of een notaris ziet dat hij zijn
derdengeldenrekening ook kan gebruiken voor het in opdracht van anderen
stallen van misdaadgeld (casus 143). Deze verdachten verrijken zichzelf persoonlijk in de hoedanigheid van hun functie. Zij wekken daarmee een valse
schijn en misbruiken het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in
hen als directeur of notaris wordt gesteld. De schade blijft niet beperkt tot het
concreet aanwijsbaar financieel nadeel dat door crediteuren of de fiscus
wordt geleden. Waarschijnlijk is er ook sprake van systeemeffecten. Een
toonaangevende en frauderende actor in het vastgoed brengt de hele sector
in diskrediet; fouten van individuele notarissen schenden het aanzien van het
notariaat als geheel.
Deze criminaliteit gepleegd door ‘eigen’ mensen werkt ondermijnend, het is
verzwakking van binnenuit. De schade van deze vorm van criminaliteit kan
onmogelijk in exacte termen worden beschreven. Het gaat in de kern om
zoiets ongrijpbaars als het verlies van maatschappelijk vertrouwen en vertrouwen in elkaar.
Schade van georganiseerde misdaad
8.3
Het neutraliseren van sociale controle
Naast het directe leed dat het slachtoffer wordt toegebracht en de indirecte
systeemeffecten van georganiseerde criminaliteit, is het neutraliseren of
onschadelijk maken van sociale controle een derde dimensie van de schade
die door georganiseerde misdaad wordt teweeggebracht. Een steeds terugkerend thema in de literatuur over georganiseerde misdaad is dat de plegers in
staat zijn de sociale controle op hun illegale activiteiten te neutraliseren. Plegers van georganiseerde misdaad zijn in staat zich ‘betrekkelijk effectief’ af te
schermen (Van de Bunt, 2009). Het is wat onze zaken betreft in elk geval
betrekkelijk, omdat wij niet de beschikking over deze zaken zouden hebben
gehad als de afscherming 100% zou zijn geweest. Alle monitorzaken hebben
immers één ding met elkaar gemeen: de daders zijn tegen de lamp gelopen.
Sociale controle is een breed begrip, dat betrekking heeft op opvoeding, religie, onderwijs, toezicht. Onze aandacht is gericht op deze laatste categorie
van formele sociale controle. De controleurs die toezicht houden op regelnaleving kunnen worden aangemerkt als de ‘poortwachters’ van de samenleving. Zij controleren wie het land binnenkomt, wie wordt toegelaten tot vertrouwensberoepen, wie vergunningen krijgt om bedrijven te exploiteren, wie
gerechtigd is om financiële transacties te sluiten, et cetera. Het gaat dus niet
alleen om politiemensen en douaniers, maar ook om bijvoorbeeld notarissen, compliance-officers en accountants die iets of iemand moeten ‘tegenhouden’ wanneer regelovertredingen dreigen.
Er zijn landen waarin de georganiseerde misdaad de strijd met de formele
sociale controle in zijn voordeel lijkt te hebben beslecht door middel van corruptie, afpersing, en fysiek geweld. De angst dat georganiseerde misdaad een
staat in de staat kan vormen is in deze landen bewaarheid. In Nederland is
geen sprake van een dergelijke situatie, maar het gevaar is zeker aanwezig dat
criminele samenwerkingsverbanden zich in bepaalde gebieden of sectoren
onaantastbaar wanen omdat zij zich effectief weten te verweren tegen de
sociale controle. Dit probleem beperkt zich niet tot georganiseerde misdaad
alleen; ook overlastgevende en criminele groepen jongeren kunnen wijken
terroriseren en controleren waardoor zij een reputatie krijgen van onoverwinnelijkheid. In hun recente studie onder veiligheidsprofessionals schetsen
Eysink Smeets en Bervoets (2012) een beeld van een overheid die soms geen
verweer heeft tegen genoemde groepen. Deze onmacht van de formele sociale controle tast gaandeweg het vertrouwen aan dat burgers (moeten) hebben in het vermogen van de overheid om criminaliteit onder controle te houden.
In deze paragraaf gaat de aandacht uit naar de schade die door georganiseerde misdaad teweeg wordt gebracht door het aantasten van de formele
sociale controle. Op grond van het casusmateriaal onderscheiden wij drie
vormen van schade die wordt aangericht: aantasting van de competentie en
265
266
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
het gezag van de controleurs, blokkering van de toegang tot deze functionarissen, en ontlopen van formele sociale controle.
Aantasting van de competentie van de controleurs
Een directe manier om het controlerend vermogen van poortwachters aan te
tasten is om hen uit te schakelen. Dit kan door hen ernstig te bedreigen of te
corrumperen. Een verdergaande stap is om deze poortwachters te ontslaan
en ‘eigen’ mensen op de vacante controlefuncties te plaatsen. In onze casussen treffen wij enkele concrete voorbeelden aan van de toepassing van dergelijke methoden.
Het plaatsen van ‘eigen’ mensen op strategische posities komt zelden voor in
het casusmateriaal. Volgens de maffialiteratuur is het echter wel een gebruikelijke werkwijze om macht over een bepaald(e) territorium of sector te kunnen uitoefenen. Om deze strategie toe te kunnen passen moeten criminele
samenwerkingsverbanden al verregaand geïnfiltreerd zijn in bedrijven of
overheidsinstanties. De armen van onze criminele samenwerkingsverbanden
reiken in de regel niet zo ver dat zij kunnen bepalen welke personen controlefuncties in deze organisaties uitoefenen.
Er is een uitzondering. In één van onze casussen hebben de daders door de
posities die zij innemen wel degelijk een ‘lange arm’ die hun in staat stelt om
de angel uit de controle te halen. De zaak is al eerder aangehaald en draait
om vastgoedfraude. Sommige van de daders vervullen in enkele bedrijven
hoge functies en zij zorgen ervoor dat de interne controle binnen deze bedrijven zodanig is dat er geen kritische vragen worden gesteld over de illegale
transacties die door deze daders worden gesloten. Zo bezetten mededaders
posities die belast zijn met de controle van (delen van) de bedrijfsvoering. Op
deze manier kunnen zij eventuele kritische geluiden horen en in de kiem
smoren (casus 144).
In de monitorzaken wordt nagenoeg geen melding gemaakt van ernstige
bedreigingen tegen poortwachters. Een aantal zaken bevat wel informatie
over de pogingen van criminele samenwerkingsverbanden om poortwachters
te corrumperen. Vaak ontstijgt die informatie echter niet het niveau van ‘aanwijzingen’; tot concrete strafzaken komt het zelden (zie paragraaf 4.1.4). In
interviews met officieren van justitie wordt verder in algemene termen melding gemaakt van de alom aanwezige corruptie in een aantal landen, waardoor de samenwerking in de opsporing ernstig bemoeilijkt wordt en er
bijvoorbeeld niet wordt gereageerd op rechtshulpverzoeken die vanuit
Nederland zijn gestuurd.
De aantasting van de competentie van poortwachters kan behalve door corruptie nog op een andere – indirecte – wijze plaatsvinden, namelijk doordat
zij openlijk in diskrediet worden gebracht of doordat hun onvermogen openlijk wordt geëtaleerd. Zo wordt in een krantenartikel uit 2011 ingegaan op het
leven van een dan pas overleden bekende persoon binnen de Nederlandse
drugshandel. In het stuk wordt nog eens stilgestaan bij de vergaande contra-
Schade van georganiseerde misdaad
activiteiten die het desbetreffende criminele samenwerkingsverband in een
oudere zaak ondernam. In die zaak, op het moment van het krantenartikel al
vele jaren oud, werden, aldus de krant, onder meer de privételefoons van een
officier van justitie en een recherchechef afgeluisterd (De Telegraaf,
22 januari 2011, p. 5). Ook naar aanleiding van enkele andere zaken (Hells
Angels, de onopgeloste reeks liquidaties in het criminele milieu) is openlijk
getwijfeld over het vermogen van de politie en justitie om de ‘grote’ georganiseerde misdaad aan te pakken. Dergelijke twijfels over de competentie kunnen uiteindelijk bijdragen aan de ontwrichting van de sociale controle. Dit
kan tot gevolg hebben dat getuigen en spijtoptanten terughoudend worden
om hun verhaal te doen, omdat ze onzeker zijn over de vraag of de door hen
verstrekte informatie wel in veilige handen is en ergens toe leidt.
Het blokkeren van de toegang tot poortwachters
Een probleem bij de aanpak van georganiseerde misdaad is dat daders en
getuigen angst hebben om getuigenissen af te leggen. In veel landen zijn in
de afgelopen decennia getuigenbeschermingsprogramma’s opgezet. Vooral
in Italië is deze aanpak zeer succesvol geweest. Duizenden maffialeden werden pentiti (met de politie meewerkende getuigen) dankzij getuigenbeschermingsprogramma’s en gunstige regelingen voor korting van hun straf.
In onze zaken treffen wij veel sporen aan van de pressie die door criminele
samenwerkingsverbanden wordt uitgeoefend op personen die meewerken of
zouden willen meewerken met justitie. In veel zaken doen verdachten een
beroep op hun zwijgrecht, uit angst om te spreken (verschillende casussen).
In hoofdstuk 2 zijn hiervan al illustraties gegeven.
Niet alleen door fysieke bedreiging worden personen ervan weerhouden om
aangifte te doen of verklaringen af te leggen tegen hun kompanen. Er zijn ook
subtielere manieren om dit doel te bereiken. In een aantal fraudezaken bijvoorbeeld worden enkele verdachten geleidelijk aan binnen de criminele
samenwerking getrokken. Zij krijgen aanvankelijk reisjes, horloges, en dergelijke aangeboden waardoor zij gecompromitteerd raken en niet meer vrijuit
verklaringen tegen de politie kunnen afleggen zonder ook zichzelf te beschuldigen. Dit betekent ook dat zij niet meer gemakkelijk uit het criminele
samenwerkingsverband loskomen (Bovenkerk, 2011; Gambetta, 2009).
Nog ingewikkelder is de positie van vrouwen die als slachtoffer van vrouwenhandel worden gehoord. Ook zij weigeren uit angst voor fysieke bedreigingen
verklaringen af te leggen tegen de verdachten. Maar tevens heeft een aantal
slachtoffers ook bindingen met de verdachten. Zij hebben soms een relatie
gehad met één van hen. Dit weerhoudt hen ervan belastende verklaringen af
te leggen, om het voortbestaan van de relatie niet op het spel te zetten.
Ontwijken en afschermen van formele controle
In toenemende mate wordt toezicht uitgeoefend op onder meer geldstromen, investeringen, vergunningen en rechtspersonen. Versterking van toe-
267
268
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
zicht is een belangrijk onderdeel geworden van de nieuwe bestuurlijke aanpak van georganiseerde criminaliteit. Versterking van toezicht kan tot een
wapenwedloop leiden, waarin criminele samenwerkingsverbanden steeds
zwaardere contrastrategieën opzetten. Maar in plaats hiervan blijken verdachten nog een andere strategie te volgen. Zij wedijveren niet met de formele sociale controle, maar gaan elke confrontatie uit de weg. Een duidelijk
voorbeeld hiervan is het gebruik van ondergrondse bankiers door daders in
de georganiseerde criminaliteit. Door het gebruik van een ondergrondse bankier kan een dader de maatregelen omzeilen die in het kader van witwasbestrijding in het formele financiële verkeer zijn genomen. Er worden dan geen
ingenieuze constructies ontworpen om het toezicht af te troeven, maar er
wordt teruggegrepen op een primitieve vorm van informeel bankieren. In
plaats van ‘verweving’ tussen legale en illegale activiteiten ontstaan er zo
parallelle circuits.
Bij het ontlopen van toezicht speelt een specifiek type ‘facilitators’ een
belangrijke rol. Zij hebben zich gespecialiseerd in het ter beschikking stellen
van bijvoorbeeld auto’s en woonruimtes aan verdachten, zonder dat de identiteit van deze gebruikers bekend wordt. Op deze wijze ontlopen de gebruikers de overheidscontrole die verbonden is aan het gebruik van deze voorzieningen.
In één van de zaken is een tweetal verdachten gespecialiseerd in het
bemiddelen van woningen en roerende goederen (zoals boten en auto’s).
De bemiddelaars vervalsen werkgeversverklaringen en loonspecificaties
en schermen de identiteit van klanten af. Die klanten konden hierdoor
beschermd gebruikmaken van de goederen en het (eventuele) toezicht
door autoriteiten werd op deze wijze ontweken. De bemiddelaars, die zelf
een actief crimineel verleden hebben, stelden dat zij een ‘don’task, don’t
tell policy’ hadden (casus 147).
In een andere, vergelijkbare zaak heeft het bedrijf van de verdachte zich toegelegd op het verhuren van auto’s aan een dubieuze klantenkring. Ook hier
werd de identiteit van de gebruiker beschermd, doordat er geen gegevens
voor de politie voorhanden waren om vast te stellen wie de auto’s huurden.
Hoewel het bedrijf de identiteit van de gebruikers effectief afschermde, speelden de klanten zich toch regelmatig bij de politie in de kijker door zich zeer
onvoorzichtig in het verkeer te gedragen (één van de onderzochte casussen).
Ook het ter beschikking stellen door notarissen of advocaten van derdengeldenrekeningen ten behoeve van illegale betalingen draagt bij aan het bieden
van afscherming tegen toezicht en controle (één van de onderzochte casussen).
De schadelijke gevolgen van deze afschermingsactiviteiten zijn moeilijk te
meten in termen van financieel nadeel. In elk geval dragen zij bij aan het
Schade van georganiseerde misdaad
neutraliseren van de sociale controle in de samenleving, en zij faciliteren plegers van misdrijven in het verhullen van hun identiteit.
8.4
Recapitulatie
Het is niet mogelijk de schade van georganiseerde criminaliteit volledig
valide en precies in kaart te brengen. Bij iedere methode die wordt gekozen
om schade van georganiseerde criminaliteit te beschrijven, spelen problemen omtrent operationalisering – hoe maak je begrippen als ‘leed voor een
slachtoffer’ of ‘reputatieverlies’ meetbaar? – en causaliteit – hoe bepaal je of
een schadepost ook echt het gevolg is van georganiseerde criminaliteit? Maar
desondanks is het zinvol en, als je prioriteiten aan wilt brengen in de opsporing, misschien zelfs noodzakelijk, om na te denken over niveaus en/of soorten van schade.
Op basis van het bestudeerde casusmateriaal maken we onderscheid tussen
drie dimensies van schade. De eerste dimensie betreft hurts to victims, de
schade die aan concrete slachtoffers wordt toegebracht. Het gaat hierbij
onder meer om de lichamelijke en/of psychische schade voor slachtoffers
van bijvoorbeeld mensenhandel of afpersing. Daarnaast gaat het om financiele schade, die eveneens bij slachtoffers van mensenhandel of afpersing kan
optreden maar bijvoorbeeld ook bij slachtoffers van fraude.
De tweede dimensie van schade betreft de zogeheten systemic effects van
georganiseerde misdaad. Het gaat hier om de schadelijke gevolgen van georganiseerde criminaliteit voor ‘systemen’, zoals verstoorde marktwerking in
bijvoorbeeld de vastgoedsector, of om gevolgen voor de lokale economie.
Maar ook de aantasting van de reputatie van een beroepsgroep, bijvoorbeeld
het notariaat, kan een indirect gevolg zijn van georganiseerde criminaliteit.
Deze dimensie belicht de ‘ondermijnende’ effecten van georganiseerde misdaad. De kans op het optreden van dergelijke negatieve systeemeffecten lijkt
groter naarmate de activiteiten van de plegers van georganiseerde criminaliteit meer maatschappelijk zijn ingebed. Zo beschouwd is de criminaliteit van
beroepsbeoefenaren in de vastgoedsector schadelijker dan de handel op een
volledig illegale en dus afgescheiden markt, zoals bijvoorbeeld de handel in
synthetische drugs (maar die brengt weer andere schade met zich mee, bijvoorbeeld voor de volksgezondheid).
Een derde dimensie van schade heeft betrekking op het vermogen om zich af
te schermen door het neutraliseren van sociale controle. In sommige gevallen
kan het effect hiervan zijn dat daders zich onkwetsbaar wanen en een levend
bewijs gaan vormen van het onvermogen van politie en justitie om de georganiseerde criminaliteit adequaat aan te pakken. Deze beeldvorming kan
gaan werken als een zichzelf waarmakende uitspraak. Als getuigen (slachtoffers, mededaders, toevallige waarnemers) niet over daders durven te verklaren of er geen vertrouwen in hebben dat gevoelige informatie bij politie en
269
270
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
justitie in veilige handen is, kan dit de strafrechtelijke slagkracht ernstig verzwakken.
9
Slotbeschouwing
9.1
Synthese van de belangrijkste onderzoeksbevindingen152
Bij discussies over misdaadbestrijding speelt beeldvorming een belangrijke
rol. Georganiseerde misdaad is in dit opzicht geen uitzondering. Sterker nog:
omdat het moeilijk is om wetenschappelijk onderzoek te doen naar dit fenomeen, kunnen beeldvorming en werkelijkheid gemakkelijk uiteenlopen. Zo is
er in de Verenigde Staten veel discussie geweest over het ‘alien conspiracy’model, waarbij georganiseerde misdaad lange tijd werd gezien als een
samenzwering van buitenstaanders. Ook is er heftig gediscussieerd over de
validiteit van het ‘bureaucratiemodel’, waarbij georganiseerde misdaad werd
voorgesteld als een afgegrensde formele organisatie met een strenge hiërarchie, een duidelijke taakverdeling, een gedragscode en een intern sanctiesysteem.
Beide beelden hebben ook in de Nederlandse discussie een rol gespeeld, toen
het probleem van georganiseerde misdaad eind jaren tachtig, begin jaren
negentig van de vorige eeuw op de politieke agenda verscheen. De sterk overdreven dreigingsbeelden van destijds zijn echter door systematisch onderzoek genuanceerd. Georganiseerde misdaad is niet zozeer een ‘externe dreiging’, maar vooral een verschijnsel dat sterk verweven is met de samenleving
en dat door sommige personen en groepen uit de samenleving ook bewust en
onbewust wordt gefaciliteerd. Daarnaast is deze misdaad vaak op andere
manieren georganiseerd dan het bureaucratiemodel suggereert. Er bestaan
wel degelijk hiërarchische verhoudingen, maar er is een grote diversiteit aan
criminele samenwerkingverbanden; grote, stabiele organisaties zijn eerder
uitzondering dan regel. Het beeld van criminele netwerken, waarbinnen
daders in wisselende verbanden kunnen samenwerken, doet dan ook meer
recht aan de criminele werkelijkheid in Nederland dan het ‘bureaucratiemodel’.
Een ander model dat een belangrijke rol heeft gespeeld in de Nederlandse
discussie is het ‘illegal enterprise’-model. Daders worden in deze visie
beschouwd als rationele, naar winst strevende ondernemers die zich bezighouden met activiteiten die min of meer toevalligerwijze illegaal zijn. Eigenlijk zijn het gewoon ‘misdaadondernemers’ die – net als in de legale handel –
handig proberen te opereren in een bepaalde marktomgeving en daarbij economische overwegingen centraal stellen. Vanuit de misdaadbestrijding wordt
dit beeld vaak gebruikt om aan te tonen dat ‘de vijand’ zeer rationeel en professioneel handelt. Critici beweren dan ook dat dit een vorm van ‘bureaupolitiek’ zou zijn om meer geld, mensen, middelen en bevoegdheden te verwerven. Want tegenover een sterke en slimme tegenstander dient natuurlijk ook
een sterk en goed uitgerust opsporingsapparaat te staan. Aan de andere kant
is het ‘illegal enterprise’-model ook populair in wetenschappelijke kringen
waarin misdaadmarkten als een gegeven worden beschouwd en ieder overheidsoptreden als contraproductief aan de kant wordt geschoven. Het
152 In de leesvervangende samenvatting worden de onderzoeksbevindingen hoofdstuksgewijs weergegeven.
272
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
belangrijkste voorbeeld in dit verband vormen de drugsmarkten en de kritiek
op de ‘War on Drugs’. De stelling is dan dat de krachten van vraag en aanbod
deze markten regeren. Overheidsoptreden zou daarom, zo is dan de redenering, enkel en alleen negatieve neveneffecten hebben.
In hoeverre is het model van ‘illegaal ondernemerschap’ houdbaar als we kijken naar de werkelijkheid van de georganiseerde misdaad in Nederland?
Gaat het hierbij om rationele ondernemers en markten waar de krachten van
vraag en aanbod het gedrag van ondernemers regeren? Of zijn bepaalde veronderstellingen van dit model niet houdbaar als we kijken naar de uitkomsten van ons onderzoek?153
Wel winstgedreven, maar geen bedrijf
Een belangrijke kracht van het model van ‘illegaal ondernemerschap’ is dat
het ons de ogen opent voor de winstkansen die er bestaan voor daders die het
niet zo nauw nemen met de wet. Wanneer er een vraag bestaat naar verboden goederen en diensten, zoals drugs, dan ontstaan er ook illegale winstkansen. Hetzelfde geldt voor producten die onderhevig zijn aan hoge belastingen
(bijvoorbeeld sigaretten, alcohol, olie), importheffingen (EU-fraude) en
andere restricties. Een economische blik op de werkelijkheid biedt zicht op
de voedingsbodem van verschillende vormen van georganiseerde criminaliteit.
Ook de focus op de motivatie van daders (winstgedreven) is ontnuchterend
en verhelderend. Daders zijn vooral gericht op het behalen van illegaal
gewin. Hoewel er geen volledig zicht is op verdiensten, maken de bestudeerde zaken wel duidelijk dat het in een aantal gevallen om zeer grote
bedragen gaat. Wat dit betreft is er wel een verschil met andere markten: illegale markten zijn vaak markten van ‘overvloed’. Volgens economische
modellen wordt vaak in alle openheid fel op prijs en kwaliteit geconcurreerd
en moeten ondernemers zo efficiënt mogelijk schaarse hulpbronnen inzetten.154 Goed ondernemerschap wordt daarbij beloond en slecht ondernemerschap wordt afgestraft: alleen de goede ondernemers ‘overleven’. Maar in
illegale markten zijn de winstmarges vaak dermate hoog dat allerlei irrationaliteiten niet door de markt worden afgestraft. Zo zijn de verschillen tussen de
aankoopprijs van cocaïne in Zuid-Amerika en de verkoopprijs in Europa
– ook op groothandelsniveau – dermate groot dat een cocaïnetransport vele
malen kan mislukken, terwijl er bij één geslaagd transport dan toch nog winst
wordt gemaakt.
Daarnaast geldt dat de vergelijking met bedrijven in veel opzichten mank
gaat. Zo is er slechts zelden een gezamenlijke ‘bedrijfsreserve’ waaruit investeringen bekostigd zouden kunnen worden. Alleen binnen bepaalde familie153 Overigens is ook door auteurs die werken binnen dit ‘illegal enterprise’-model zelf gewezen op belangrijke
verschillen tussen regulier ondernemerschap enerzijds en georganiseerde criminaliteit anderzijds (bijvoorbeeld Reuter, 1983).
154 Natuurlijk is niet op alle legale markten sprake van een even felle concurrentiestrijd en bestaan er op legale
markten grote verschillen in winstmarges.
Slotbeschouwing
verbanden en langjarige samenwerkingsrelaties bestaat er soms zoiets als een
‘gezamenlijke pot’, maar in het algemeen zijn winsten sterk geïndividualiseerd. Voor zover er een vergelijking gemaakt kan worden, is er eerder gelijkenis met een maatschap van professionals dan met een bedrijf. We zien dat
er vaak sprake is van een zeer ongelijke verdeling van inkomsten. Zo ontvangt
bij cocaïne-import de schakel die de import regelt, verreweg het meest. Daarentegen is er sprake van meer gelijkwaardigheid bij de keten van synthetische
drugsproductie, waarbij meer gelijkwaardige partijen ieder een deel van het
proces voor hun rekening nemen. Tevens zien we in de bestudeerde zaken
dat het vergroten van het eigen aandeel in de winst vaak wordt nagestreefd
met behulp van ‘criminele’ methodes, namelijk door het bedriegen van
zakenpartners in het geval van drugshandel of het via (dreiging met) geweld
opvoeren van druk op slachtoffers in het geval van mensenhandel en afpersing. Een belangrijk verschil met gewone ondernemingen is dat criminele
samenwerkingsverbanden werken in de illegaliteit. Zij kunnen bij eventuele
problemen over de kwaliteit van de geleverde waar of de financiering hiervan
geen beroep doen op de overheid of de rechter. Werken in de illegaliteit betekent dat conflicten zo onzichtbaar mogelijk voor de buitenwereld onderling
moeten worden beslecht. Door hechte onderlinge sociale relaties of gemeenschappelijke financiële belangen kan worden voorkomen dat zakelijke
geschillen gemakkelijk in ernstige conflicten uitmonden. Uit de analyse van
de 150 zaken blijkt evenwel dat een dergelijke escalatie regelmatig aanwezig
is en leidt tot gedrag dat in het ‘gewone’ zakelijke milieu ongebruikelijk is,
namelijk de dreiging met of toepassing van fysiek geweld. Voor een criminele
ondernemer zijn dus specifieke kwaliteiten van belang, namelijk de bereidheid en mogelijkheid om geweld toe te passen (of daarmee te dreigen).
Wat betreft de intenties (winst bereiken uit handel) zijn er dus wel degelijk
overeenkomsten tussen legale ondernemers en criminele samenwerkingsverbanden. Maar in veel andere opzichten gaat elke vergelijking met gewone
bedrijven mank. Dit geldt ook voor de veronderstellingen van economen over
het functioneren van markten. Criminele ‘markten’ zijn namelijk geen
gewone markten.
Criminele ‘markten’ zijn geen gewone markten
In de economische wetenschap wordt uitgegaan van het bestaan van perfecte
markten. Er is dan sprake van vrije toe- en uittreding; er is sprake van transparantie (vragers en aanbieders hebben volledige informatie); er is een
homogeen product; en er zijn veel aanbieders en vragers, waardoor een individuele aanbieder/vrager de prijs niet kan beïnvloeden. Deze veronderstellingen gaan echter niet op bij de meeste vormen van georganiseerde criminaliteit die wij hebben bestudeerd.155 Vooral de veronderstellingen over vrije
155 Deze veronderstellingen zijn nog het meest van toepassing op lokale drugsmarkten. Overigens is er ook in
reguliere economische sectoren vaak geen sprake van een perfecte markt.
273
274
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
toe- en uitreding en over het bestaan van transparantie zijn in veel gevallen
in tegenspraak met de gegevens die wij in de dossiers aantreffen.
Wat betreft de vrije toe- en uittreding kan worden geconstateerd dat daders
niet zomaar kunnen instappen in deze markten. Daders moeten elkaar kennen en vertrouwen. Zij kunnen zoals gezegd niet terugvallen op de overheid
of de rechter bij eventuele conflicten en dit trekt een zware wissel op het
onderling vertrouwen. Daarom spelen sociale relaties een heel belangrijke rol
voor het succesvol opereren binnen de wereld van de georganiseerde misdaad. Georganiseerde misdaad is daarom niet voor iedereen in gelijke mate
toegankelijk en niet in alle fasen van het leven. Zonder toegang tot leveranciers en zonder geschikte mededaders kan men in feite weinig beginnen. Dus
moet men gebruikmaken van bestaande sociale relaties of moet men vertrouwen opbouwen met een onbekende ander. Niet iedereen heeft dergelijke
relaties en het opbouwen van deze relaties kost vaak tijd. Daarom hebben
sommigen een veel betere uitgangspositie dan anderen. Een tweede aspect is
dat veel van deze activiteiten een transnationaal karakter hebben. Veel mensen hebben dergelijke transnationale contacten eenvoudigweg niet, terwijl
anderen die weer in de schoot krijgen geworpen, door persoonlijke achtergronden of door het beroep dat zij uitoefenen. Ten slotte zijn deze activiteiten logistiek gezien soms ook complex, waardoor contacten nodig zijn met de
legale wereld voor bijvoorbeeld transport, geldhandelingen en afscherming
ten aanzien van de opsporing. Dergelijke contacten heeft ook niet iedereen
en door de heimelijkheid waarmee georganiseerde criminaliteit gepaard gaat,
is het ook niet gemakkelijk om dergelijke contacten te zoeken, te vinden en
uit te nutten.
Uit het onderzoek naar criminele carrières (zie o.a. Kleemans & De Poot,
2008) bleek dat de sociale gelegenheidsstructuur van groot belang is voor het
verklaren van betrokkenheid bij georganiseerde misdaad. Sociale relaties, die
toegang geven tot winstgevende criminele activiteiten, verklaren waarom
bepaalde daders ‘doorgroeien’ naar bepaalde vormen van georganiseerde
misdaad (en andere niet) en waarom een deel van de daders pas op latere
leeftijd betrokken raakt. Dat komt omdat ze pas op die leeftijd toegang tot
winstgevende criminele activiteiten hebben en die mogelijkheden aangrijpen. Als instapmechanismen werden benoemd: bestaande sociale relaties,
werk, hobby’s en nevenactiviteiten, levensloopgebeurtenissen (vaak gerelateerd aan financiële tegenslagen), en bewuste rekrutering.
Ten slotte wordt in het huidige rapport geconcludeerd dat sommige sociale
omgevingen het ook gemakkelijker maken om toe te treden tot georganiseerde criminaliteit en om bepaalde activiteiten succesvol uit te voeren in
een afgeschermde omgeving. Genoemd werden onder meer sommige woonwagenkampen en motorclubs en bepaalde bedrijfstakken. Kenmerkend daarbij is dat binnen een afgeschermde omgeving geschikte mededaders kunnen
worden gevonden en dat formeel en informeel toezicht afwezig is of kan worden geneutraliseerd. Ook hierbij geldt weer dat mensen die zich binnen der-
Slotbeschouwing
gelijke afgeschermde omgevingen bevinden een betere uitgangspositie
hebben en sneller kunnen toetreden tot georganiseerde criminaliteit dan
anderen.
Aan de andere kant geeft het bestaan van dergelijke gemeenschappen ook
aan dat niet alleen het idee van vrije toetreding onjuist is, maar ook het idee
van vrije uittreding. Een opmerkelijk fenomeen bij georganiseerde criminaliteit is namelijk dat mensen niet altijd zomaar kunnen uittreden. Enerzijds
heeft dat te maken met het feit dat georganiseerde misdaad ingebed is in
sociale relaties, waardoor er ook andere factoren van belang zijn dan zakelijke afwegingen. Anderzijds geeft de illegaliteit van de uitgevoerde activiteiten een zekere asymmetrie: uitstappen is bij economische activiteiten net als
instappen een afweging van kosten en baten, maar bij georganiseerde misdaad speelt een andere dynamiek een rol: mensen hebben ‘guilty knowledge’, waardoor uitstappen gemakkelijk als groot bedrijfsrisico of verraad
kan worden geïnterpreteerd. In enkele zaken werd geweld gebruikt tegen
potentiële uittreders. Van belang hierbij is ook de mate van ‘afstand’ tussen
daders. Naarmate die afstand in sociaal en fysiek opzicht groter is, is uittreding gemakkelijker. In de vorige rapportage van de Monitor Georganiseerde
Criminaliteit werd een soortgelijke conclusie getrokken over de verklaringsbereidheid van daders (Van de Bunt & Kleemans, 2007). De verklaringsbereidheid bleek in het algemeen toe te nemen naarmate betrokkenen op grotere afstand van het criminele samenwerkingsverband stonden.
Geen transparantie
Ook op het punt van de transparantie gaat de vergelijking met het gewone
bedrijfsleven niet op. Veronderstellen economen vrije toegang tot volledige
informatie voor vragers en aanbieders, binnen de georganiseerde misdaad is
juist geheimhouding een wezenskenmerk. Het belang van geheimhouding is
ook door aanhangers van het ‘illegal enterprise’-model wel erkend (bijvoorbeeld Reuter, 1983). Geheimhouding is echter meer dan alleen een noodzakelijke, beperkende voorwaarde waaronder illegale ondernemingen moeten
opereren. Behalve dat het een beperking oplevert, is het vermogen om personen, activiteiten of geldstromen af te schermen in sommige gevallen juist
vooral een kwaliteit. Afschermende capaciteiten zijn bijvoorbeeld een
belangrijke reden waarom bepaalde gemeenschappen een goede voedingsbodem vormen voor georganiseerde criminaliteit. Zo zijn sommige woonwagenkampen en motorclubs goed in staat om zich af te schermen vanwege de
beschikking over afgesloten locaties, een sterke sociale cohesie, een code van
stilzwijgen richting de buitenwereld en/of een gewelddadige reputatie. Dat
biedt een groot voordeel voor het plegen van georganiseerde criminaliteit.
Ook in een bedrijfstak als de vastgoedsector hebben we een vorm van grootschalige fraude gezien die mede kon floreren dankzij goede mogelijkheden
voor afscherming. Hier is geen sprake van afzondering maar wel van effectieve afscherming. De daders functioneerden in de volle openbaarheid, maar
275
276
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
konden hun illegale activiteiten verbergen achter hun gewone functies en
een ‘ons kent ons’-cultuur, dat een scherm vormde waarachter de daders
hun criminele activiteiten konden ontplooien. Dat scherm werd verder versterkt door onder meer het uitschakelen van toezichthouders.
Voor afscherming wordt echter zeker niet alleen maar van de eigen kwaliteiten gebruikgemaakt. Vaak worden derden ingeschakeld, bijvoorbeeld voor
het afschermen van criminele geldstromen of het controleren op (of plaatsen
van) afluisterapparatuur. Sommige van die derden zijn professionele facilitators die zich hebben gespecialiseerd in het bedienen van een criminele niche.
Hun bestaansrecht ontlenen zij dus aan de behoefte aan geheimhouding van
derden. Dat geldt bijvoorbeeld voor dienstverleners die daders in staat stellen
om afgeschermd te consumeren. Voorbeelden daarvan zijn een autoverhuurbedrijf en woningbemiddelaar die het mogelijk maken om tegen contante
betaling en anoniem, dat wil zeggen niet tot de persoon herleidbaar, respectievelijk voertuigen en woonruimte te gebruiken. Ook andere actoren danken
hun bestaansrecht (grotendeels) aan geheimhoudingsfaciliteiten en zijn door
het optrekken van een ‘scherm’ van essentiële waarde voor de georganiseerde criminaliteit. Dit geldt bijvoorbeeld voor de fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdicties die worden gebruikt als scherm tussen personen enerzijds en hun vermogen anderzijds. Het toegankelijk maken van de faciliteiten
in die ‘tax havens’ of ‘belastingparadijzen’, zoals bankrekeningen en vennootschappen, is vervolgens weer een specialisme van andere, Nederlandse
dienstverleners. In andere gevallen kan de behoefte aan geheimhouding leiden tot het corrumperen van bijvoorbeeld politieambtenaren of het misbruiken van de bevoegdheden en de afgeschermde status van advocaten.156
Geheimhouding is dus een noodzakelijke voorwaarde voor het opereren in
de georganiseerde criminaliteit.157 Sommige daders hebben daarbij, bijvoorbeeld vanwege de gemeenschap waartoe ze behoren, van ‘nature’ een voorsprong. Maar daarnaast maken daders dus gebruik van derden die hen van
dienst zijn bij het afschermen van criminele activiteiten of geldstromen. De
centrale plaats die geheimhouding inneemt, brengt ook nog een ander schadelijk uitvloeisel met zich mee, namelijk de potentiële gewelddadigheid die
met georganiseerde criminaliteit samengaat. Uit de analyse van het voorkomen van geweld blijkt dat daders soms met grof geweld mededaders, slachtoffers of getuigen ervan weerhouden om aangifte te doen of verklaringen af te
leggen tegenover de rechter.
156 Daarvoor bevat het casusmateriaal verschillende signalen maar vaak komt het daarbij, voor zover bekend, niet
tot een daadwerkelijke vaststelling van strafbare feiten.
157 In enkele gevallen wordt echter wel degelijk de openbaarheid gezocht. Dit zagen we bijvoorbeeld in de casus
waarin daders via reclames op televisiezenders, via advertenties in een tijdschrift en op websites, en via folders en brochures klanten trokken voor een ‘beleggingsproduct’ (zie paragraaf 4.2.2). Overigens geldt ook
hier dat geheimhouding in zeker opzicht van levensbelang was voor de daders; het feit dat de ingelegde gelden grotendeels in de zakken van de daders zouden verdwijnen, moest natuurlijk onbekend blijven.
Slotbeschouwing
Sociale inbedding
Criminele samenwerkingsverbanden zijn ten opzichte van spelers op normale markten (bedrijven) dus veel meer gesloten (geen vrije toe- en uittreding), veel meer verborgen (geheim) en veel gewelddadiger. Criminele
samenwerkingsverbanden zijn echter geen ‘secret societies’ zoals de socioloog
Georg Simmel die beschreef; geheime genootschappen die afgescheiden
functioneren van de samenleving (Simmel, 1906; zie ook Erickson, 1981).
Daarvoor is het belang van de sociale omgeving voor de georganiseerde criminaliteit – de sociale inbedding – veel te groot. Criminele samenwerkingsverbanden hebben vrijwel altijd contact met de reguliere sociale omgeving.
Zo komt er vanuit die omgeving een koopkrachtige vraag naar de goederen
en diensten die groeperingen binnen de georganiseerde criminaliteit voortbrengen. Zonder burgers die bijvoorbeeld drugs, betaalde seks of illegale
migratiemogelijkheden willen afnemen, zouden de criminele samenwerkingsverbanden die deze stoffen en diensten aanbieden immers niet kunnen
bestaan. Verder is, zoals al in eerdere rapportages is opgemerkt, sociaal kapitaal van groot belang voor het ontstaan van criminele samenwerkingsverbanden. Daders benutten bijvoorbeeld de mogelijkheden die zij meekrijgen vanuit hun beroepsmatige achtergrond of vanuit de gemeenschap waaruit zij
afkomstig zijn. Via dezelfde sociale banden zoeken en vinden zij partners.
Een dadergroepering die bereid is om delicten te plegen en de aanwezigheid
van klanten zijn echter niet voldoende voor het realiseren van georganiseerde
criminaliteit. Voor het volledig tot stand brengen van een crimineel bedrijfsproces moeten verschillende functies en deeltaken worden verzorgd. Deze
zijn: het voorzien in de benodigde infrastructuur (opslag, transport, ontmoetingsruimten); het verkrijgen van apparatuur en stoffen (voor drugsproductie); het verzorgen van juridische (adviezen), financiële (witwassen) en
administratieve (bijvoorbeeld reisdocumenten) diensten; en afscherming.
Ook voor het verzorgen van deze taken zijn criminele samenwerkingsverbanden afhankelijk van hun omgeving. Als zij daarvoor aankloppen bij derden,
opereren die derden vaak, geheel of gedeeltelijk, vanuit een positie in de
reguliere economie of beroepswereld. Het gaat dan bijvoorbeeld om opslagbedrijven, vervoersbedrijven, horecagelegenheden, bedrijven die apparatuur
of stoffen leveren die nodig zijn voor het produceren van synthetische drugs,
en financieel adviseurs. Een deel van die derden is onwetend over de criminele bedoelingen van hun klanten. Maar zelfs de professionele facilitators die
daders bij verschillende stappen in het criminele bedrijfsproces kunnen
inschakelen en waarvan sommigen zich doelbewust hebben gespecialiseerd
in het bedienen van een criminele markt, werken vaak vanuit een legale positie. Sterker, het is juist de verbondenheid met de reguliere omgeving die een
facilitator tot een waardevolle partij maakt voor een crimineel samenwerkingsverband. Voorbeelden die we in deze rapportage tegenkwamen zijn
onder meer de bedrijven die het mogelijk maken om anoniem voertuigen en
woningen te gebruiken en de medewerkers van een luchthaven die de invoer
277
278
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
van cocaïne mogelijk maken. Zelfs ondergrondse bankiers, die in feite in het
geheel geen legale diensten leveren (ze opereren immers zonder bankvergunning), gebruiken voor hun ‘bedrijf’ posities in de legaliteit, bijvoorbeeld
een wasserette of kledingwinkel om klanten te ontvangen.
Daders kunnen ook zelf voorzien in (een deel van) de noodzakelijke voorwaarden voor het uitvoeren van het criminele bedrijfsproces. Ook dan komt
de sociale inbedding duidelijk naar voren. Ook deze daders doen dat immers
vaak via posities in de reguliere economie. Voorbeelden zijn daders die de
ruimte bij een eigen bedrijf gebruiken voor de opslag van verboden goederen,
daders die een eigen transportbedrijf inzetten voor het vervoer van drugs en
daders die een eigen bedrijf gebruiken voor het fingeren van een legale geldstroom. Of een crimineel samenwerkingsverband wel of niet zelf over de
benodigde sociale en economische bronnen beschikt, speelt waarschijnlijk
ook een belangrijke rol bij de vraag of de daders zelf een deeltaak uitvoeren of
een beroep doen op derden. Overwegingen omtrent de kosten of de risico’s
van het zelf of juist door anderen laten uitvoeren van deeltaken, spelen daarbij misschien een minder grote rol dan door sommigen wordt gesuggereerd.
Ten slotte zien we ook bij de bestedingen van criminele inkomsten de relatie
met de reguliere sociale omgeving. Voor zover het om consumptie gaat, worden (deels) dezelfde goederen gekocht en bij dezelfde winkels als gewone
burgers dat doen. Verder bleek dat investeringen van criminele inkomsten, in
bijvoorbeeld vastgoed, horecaondernemingen of andere bedrijven, veelal
plaatsvinden in de sociale of persoonlijke nabijheid van de dader. De afstand
tussen daders en hun investeringen is vaak letterlijk en/of figuurlijk vrij klein.
Zo worden investeringen vaak gedaan in het land van herkomst en in sectoren of goederen waarmee de dader bekend is vanuit het dagelijks leven of die
van functionele waarde zijn voor het criminele bedrijfsproces. Bij veel bestedingen is het voor de dader belangrijk om een scherm op te trekken tussen
hem en de bestemming van het geld. Dat kan vrij simpel via bijvoorbeeld katvangers die money transfers of bezit op hun naam zetten of bedrijven die
afgeschermde consumptie faciliteren, maar het kan ook via meer complexe
constructies, bijvoorbeeld via vermogensbeheerders of via rechtspersonen in
een fiscaal-juridisch afgeschermde jurisdictie. De formele relatie tussen de
dader en zijn geld is dan doorbroken, maar de feitelijke afstand is dat vaak
niet.
Daders treden dus op verschillende momenten in het criminele bedrijfsproces in contact met de reguliere omgeving. Bij het aanknopen van die relaties
moeten de criminele activiteiten en bedoelingen bovendien zo veel mogelijk
afgeschermd blijven. Contactpunten tussen de illegaliteit en de legaliteit kunnen zich op verschillende niveaus bevinden. Het eerste niveau is dat van een
persoon, waarbij het vooral gaat om personen die een positie hebben in de
bovenwereld en beschikken over kennis, capaciteiten en/of bevoegdheden
die van grote waarde kunnen zijn voor een crimineel samenwerkingsver-
Slotbeschouwing
band. Een tweede niveau waarbinnen de verbinding kan worden gemaakt is
het niveau van de onderneming. Ten derde kan gebruik worden gemaakt van
de mogelijkheden die een bepaalde gemeenschap biedt. Daarbij kan het gaan
om subculturele gemeenschappen, bepaalde etnische groeperingen, maar
ook om een beroepsgroep of economische sector. Ten vierde is er soms
sprake van faciliterende overheden, en wel wanneer een crimineel samenwerkingsverband gebruikmaakt van door overheden gecreëerde voorzieningen.
Geen enkel contactpunt is echter onfeilbaar. De sociale inbedding van georganiseerde criminaliteit brengt voor de daders ook risico’s en voor de opsporing dus kansen met zich mee. Zo kunnen dekmantels of witwasconstructies
worden doorgeprikt wanneer ze eenmaal in het vizier komen van de opsporing. Ook kan het gebruik van posities in de reguliere samenleving juist tot
aandacht van de opsporing leiden. Zo kunnen gebruikte dekmantels de
argwaan wekken van oplettende derden. Wanneer zij melding doen bij de
politie, kan dat de aanleiding vormen voor de start van een opsporingsonderzoek. Daarnaast kan bijvoorbeeld het gebruik van een onderneming bijdragen aan de bewijspositie tegen daders. Zo kan het afnemen van goederen bij
een extern, regulier bedrijf sporen nalaten in de boekhouding van dat bedrijf.
Wanneer een crimineel samenwerkingsverband zelf beschikt over een ‘regulier’ bedrijf, bijvoorbeeld een growshop, kan dat bedrijf letterlijk en figuurlijk
een goede ingang bieden voor de opsporing, bijvoorbeeld voor een undercoveroperatie.
Toch kunnen sommige contactpunten tussen illegaliteit en legaliteit langdurig als zodanig functioneren. Een belangrijke oorzaak daarvan is het falen of
ontbreken van adequaat toezicht. Toezicht faalt wanneer daders opereren
vanuit een sterk afgeschermde omgeving. In andere situaties ontbreekt het
toezicht simpelweg of is het niet sterk genoeg om een drempel op te werpen.
Soms is toezicht bewust beperkt omdat het concurreert met andere belangen, bijvoorbeeld van bedrijfsmatige, humanitaire of economische aard.
De vele voorbeelden van sociale inbedding illustreren dat georganiseerde criminaliteit symbiotische relaties onderhoudt met de wettige samenleving.
Zonder de bewuste en onbewuste ondersteuning zou veel georganiseerde criminaliteit zich niet kunnen ontwikkelen. Het bestaan van dergelijke symbiotische relaties zou – ten onrechte – de suggestie kunnen wekken dat het
bestaan en voortbestaan van georganiseerde criminaliteit eerder profijtelijk
dan schadelijk is. Dit is een misvatting want naarmate georganiseerde criminaliteit groeit, stijgen de kansen op schadelijke systeemeffecten. Symbiose
impliceert niet dat er geen negatieve systeemeffecten ontstaan. In onze
analyse van de schade van georganiseerde criminaliteit wordt op dit punt
concreter ingegaan. Naast het leed en nadeel dat individuele personen of
bedrijven lijden, wordt er een minstens zo belangrijke schadepost door georganiseerde criminaliteit toegevoegd; de schade die aan ‘de’ economie, ‘het’
veiligheidsgevoel of ‘de’ fiscus wordt toegebracht. Afzonderlijke samenwer-
279
280
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
kingsverbanden zijn doorgaans niet in staat effecten op een dergelijk geaggregeerd niveau te bewerkstelligen. Maar de optelsom van de effecten van
meerdere criminele samenwerkingsverbanden op het terrein van mensensmokkel, fraude en drugs leidt zonder meer tot ernstige ‘systeemeffecten’.
Door ‘niets doen’ ontstaat er namelijk een situatie die – zodra die is ontstaan – moeilijk is terug te draaien.
9.2
Mogelijke beleidsimplicaties
Welke beleidsimplicaties kunnen we ontlenen aan de uitkomsten en inzichten die in deze vierde rapportage van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit zijn besproken? Hieronder relateren we de bevindingen aan de situationele en de financiële aanpak, twee strategieën die bij de preventie en
bestrijding van georganiseerde criminaliteit steeds meer centraal zijn komen
te staan. Ten slotte gaan we in op de strafrechtelijke aanpak, die voor beide
‘alternatieve’ aanpakken een noodzakelijke functie vervult.
De situationele aanpak
Binnen de criminologie gaat de meeste aandacht doorgaans uit naar achtergronden en beweegredenen van daders, en hetzelfde kan worden gezegd over
veel studies naar georganiseerde criminaliteit. In de situationele benadering
is dat perspectief verlaten en wordt de aandacht gevestigd op de factoren in
de omgeving die criminaliteit mogelijk maken. De laatste jaren is deze benadering ook toegepast op het verschijnsel georganiseerde criminaliteit. In het
Nederlands beleid zien we dat terug in een grotere aandacht voor niet-strafrechtelijke maatregelen ter bestrijding en voorkoming van georganiseerde
criminaliteit. Bekende voorbeelden daarvan zijn de Wet BIBOB en de zogenoemde ‘bestuurlijke’ of ‘programmatische’ aanpak.
Binnen deze ‘aanpak’ is al het nodige gebeurd. Soms kunnen met relatief
eenvoudige ingrepen successen worden geboekt. Een voorbeeld hiervan is
het opwerpen van een barrière tegen de productie van synthetische drugs.
Belangrijke grondstoffen (precursoren), zoals PMK voor de productie van xtc,
kwamen onder meer uit China. Nadat door Nederlandse betrokkenen bij de
drugsbestrijding afspraken zijn gemaakt met de Chinese autoriteiten over de
uitvoer van deze stoffen, is het voor Nederlandse drugsproducenten een stuk
moeilijker geworden om aan de benodigde stoffen te komen.
Ook in deze rapportage is naar voren gekomen hoe sterk de georganiseerde
criminaliteit verweven is met haar sociale omgeving. Dit betekent dat er dus
nog veel te doen is wat betreft het aanpakken van situationele factoren die bij
georganiseerde criminaliteit een rol spelen. Georganiseerde criminaliteit kan
plaatsvinden dankzij het ontbreken van capable guardians, dat wil zeggen
actoren die in staat zijn om de misdrijven waar te nemen en daar iets tegen te
doen. Soms zijn deze guardians niet eens aanwezig; in andere gevallen pro-
Slotbeschouwing
beren criminele samenwerkingsverbanden door corruptie of bedreiging de
competentie van deze poortwachters aan te tasten. Wie georganiseerde criminaliteit wil tegengaan, moet dus dat toezicht in brede zin, of eigenlijk de
maatschappelijke weerbaarheid, versterken. In deze rapportage zijn verschillende manieren besproken waarop actoren in de reguliere omgeving bewust
en onbewust dienstbaar kunnen zijn aan georganiseerde criminaliteit. Bij een
deel van die actoren zal vergroting van het bewustzijn ertoe kunnen leiden
dat criminele samenwerkingsverbanden minder gemakkelijk van hen gebruik
kunnen maken. Dat geldt vooral voor degenen die zich nu onbewust zijn van
de wijze waarop ze mogelijk worden ingezet voor criminele doeleinden en
van de risico’s die zij daar zelf bij kunnen lopen. Het geldt ook voor degenen
die misschien wel vermoedens hebben maar zich lijdelijk opstellen en ‘geen
vragen stellen’. Wanneer zij zich, bijvoorbeeld via de inzet van brancheorganisaties, meer bewust worden van de rol die zij (onbedoeld) kunnen spelen
binnen criminele bedrijfsprocessen en van de gevaren die dat met zich meebrengt, kunnen sommigen misschien veranderen van onwetende of passieve
derden in oplettende derden. In deze rapportage hebben we verschillende
voorbeelden gezien waarin oplettende dienstverleners – een makelaar, een
opslagbedrijf, een raamverhuurder of een reisbureau – voorkwamen dat een
crimineel samenwerkingsverband van hen gebruikmaakte of waarin zij melding deden bij de politie omdat zij argwaan hadden gekregen bij een, naar
later bleek, criminele klant. Concrete beroepsgroepen en sectoren die in dit
verband aandacht verdienen, moeten vooral uit de opsporingspraktijk naar
voren komen. In deze rapportage zijn verschillende dienstverleners besproken die relevant zijn voor daders in de georganiseerde criminaliteit, zoals
bedrijven op het terrein van opslag en transport, maar ook notarissen, advocaten, trustkantoren en andere partijen.
Bij dienstverleners die doelbewust en min of meer beroepsmatig diensten
verlenen aan de georganiseerde criminaliteit, lijkt vooral strafrechtelijk optreden vereist. Dergelijke professionele facilitators kunnen in beeld komen in
opsporingsonderzoeken naar daders die van hen gebruikmaken. Maar
andersom kan een opsporingsonderzoek dat is gericht op een facilitator, ook
resulteren in een beeld van zijn criminele clientèle.
Naast onwetendheid, een lijdelijke opstelling of doelbewuste medewerking
wordt effectief toezicht soms beperkt door concurrerende belangen. Zo is het
toezicht op luchthavens begrensd omdat naast veiligheid nu eenmaal ook
een vlotte vluchtafhandeling belangrijk is. In luchthavens (bagagekelders)
speelt daarnaast het probleem dat de dagelijkse werkzaamheden van medewerkers moeilijk zijn te onderscheiden van criminele activiteiten. De hardnekkigheid waarmee luchthavens door criminele samenwerkingsverbanden
lijken te worden gebruikt, maakt dat dit echter geen reden kan zijn om dit
simpelweg te accepteren. Ook fiscaal-juridisch afgeschermde gebieden spelen een belangrijke rol binnen de georganiseerde criminaliteit. Verbetering
van het toezicht, en dus het opheffen van hun afgeschermde status, botst hier
281
282
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
met het grote economische belang dat deze ‘belastingparadijzen’ hebben bij
het aantrekkelijk blijven voor buitenlands vermogen.
Sommige daders neutraliseren potentieel toezicht omdat zij opereren vanuit
sterk afgeschermde gemeenschappen. Niet alleen beschikken zij over afgesloten locaties, ook voorkomen een sterke sociale cohesie, een code van
zwijgzaamheid en een gewelddadige reputatie dat groepsleden of buitenstaanders aangifte durven doen. Een dergelijk scherm van geheimhouding
maakt strafrechtelijk optreden moeilijk. Strafrechtelijk optreden is echter
juist hier van belang om het aura van onaantastbaarheid te doorbreken.
Nagedacht zou verder kunnen worden over mogelijkheden om de verklaringsbereidheid te vergroten. Verder zijn er ook hier mogelijkheden voor een
situationele of bestuurlijke aanpak. Daarbij geldt dat gemeenschappen zoals
sommige motorclubs in ieder geval één voordeel hebben voor opsporing en
openbaar bestuur; hun herkenbaarheid.
De financiële aanpak
Glaeser et al. wezen met het concept social multiplier op het belang van sociale interacties voor het verklaren van verschillen in criminaliteitsniveaus. Een
deel van de variatie in criminaliteitscijfers wordt veroorzaakt doordat de
keuze van een individu om wel of geen misdrijf te plegen mede wordt
bepaald door de keuzes die zijn naasten op dit terrein maken. Begeven de
naasten in de omgeving van een persoon zich in de misdaad, dan zal hij eerder geneigd zijn om ook delicten te plegen, bijvoorbeeld omdat de sociale
interacties een gevoel van onkwetsbaarheid creëren en de bereidheid tot het
overschrijden van normen versterken. De criminele daden en de criminele
carière van een persoon kunnen er dus toe leiden dat ook anderen misdrijven
gaan plegen. De misdrijven ‘vermenigvuldigen’ zich aldus (Glaeser et al.,
1996, 2002). Met deze social multiplier is het belang van een effectieve opsporing van misdaad en criminele verdiensten aangegeven. Wanneer een individuele crimineel en zijn verdiensten zichtbaar worden opgespoord, zal dit volgens het ‘vermenigvuldigingseffect’ een rem vormen op het mogelijke criminele handelen van anderen. Komt de crimineel er echter mee weg en loont
zijn misdaad dus, dan zal dit juist een criminogene aanmoediging zijn voor
zijn ‘buren’. De verdiensten van criminelen kunnen dus een wervende
invloed hebben op potentiële nieuwe daders, zeker nu ook in deze rapportage is gebleken dat de bestedingen van de criminele inkomsten in veel gevallen in de omgeving plaatsvinden.
De overheid is vanaf het eind van de vorige eeuw meer nadruk gaan leggen
op het afnemen van financieel voordeel. Zo werd er ontnemingswetgeving
geïntroduceerd en vervolgens zijn de wettelijke mogelijkheden voor ontneming verschillende keren verruimd. Behalve via wetgeving is ook beleidsmatig meer prioriteit gegeven aan het financieel opsporen, bijvoorbeeld via het
programma Financieel-Economische Criminaliteit (FinEC).
Slotbeschouwing
Om criminele verdiensten inderdaad effectief af te kunnen pakken, moet een
keten van acties succesvol worden uitgevoerd: criminaliteit moet worden
opgespoord evenals de verdiensten die daarmee gepaard zijn gegaan; een
financiële maatregel (zoals een ontnemingmaatregel) moet worden toegepast; en deze maatregel moet vervolgens worden geëffectueerd, dat wil zeggen dat de veroordeelde ook daadwerkelijk betaalt. Het doorlopen van deze
keten kan bij ontnemingen (vele) jaren duren, omdat de effectuering (en dus
de betalingsverplichting) pas begint nadat niet alleen de uitspraak in de strafzaak maar ook die in de ontnemingszaak onherroepelijk is geworden. Het
opsporen en afpakken van misdaadgeld verloopt in de praktijk als een trechter: wat er uiteindelijk daadwerkelijk wordt geïncasseerd, vormt een beperkt
deel van wat er in de georganiseerde criminaliteit wordt verdiend. Zoals
gezegd is het instrumentarium verschillende keren uitgebreid. De bedoeling
is dat de trechter wat minder smal gaat uitlopen en dat er dus meer van al het
misdaadgeld dat in omloop is wordt afgepakt.
In de opsporingspraktijk, zo komt uit ander onderzoek naar voren, blijkt dat
financieel rechercheren nog steeds niet de centrale plaats heeft die het in
beleidsdocumenten wél heeft. Bij de start van opsporingsonderzoeken is de
financiële component vaak alleen summier uitgewerkt. De financiële component lijkt nog vaak een secundair karakter te hebben, terwijl de primaire
focus blijft liggen op de ‘kerels’ en de ‘kilo’s’. Het financieel-economische
bewustzijn binnen de opsporing lijkt echter wel gegroeid. De uitdaging is om
dit ook steeds meer in concrete acties in opsporingsonderzoeken te vertalen.
Hoe de recente verruimingen van de mogelijkheden tot het afpakken van
misdaadgeld verder gaan uitwerken, is onbekend.
De ontnemingsmaatregel – de financiële maatregel waarvan in deze rapportage is gekeken hoe die in de bestudeerde zaken is uitgevoerd – is maar één
van de verschillende instrumenten waarmee daders financieel kunnen worden getroffen. Andere instrumenten zijn bijvoorbeeld boetes, schikkingen en
fiscale maatregelen. Deze zijn in deze rapportage niet aan bod gekomen. De
analyses van de ontnemingen in de bestudeerde zaken leren dat het daadwerkelijk incasseren van in ieder geval ontnemingsvorderingen niet zo
gemakkelijk is. Dat is echter geen reden om hier niet (versterkt) op in te blijven zetten. Wel is het misschien reden om de verwachtingen niet al te hooggespannen te laten zijn.
Verder is het belangrijk om de doelen en uitgangspunten bij het afpakken
helder te hebben. Wanneer het doel vooral is om zo veel mogelijk misdaadgeld binnen te halen, kan dit tot andere prioriteiten leiden dan wanneer het
doel is om bij zo veel mogelijk daders geld af te pakken. Wanneer het eerste
het geval is, zou de aandacht zich vooral kunnen richten op het relatief kleine
aantal veroordeelden waarbij zeer hoge ontnemingsvorderingen zijn opgelegd.158 Wanneer het laatste het geval is, worden zo veel mogelijk daders in
158 Een belangrijke kanttekening daarbij is echter dat juist hoge ontnemingsvorderingen moeilijk worden geïncasseerd.
283
284
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
het vizier genomen, dus ook de relatief grote groep bij wie naar verhouding
slechts een kleine ontnemingsvordering is opgelegd. Verder heeft het uitgangspunt dat ‘iedere euro die wordt gestopt in financieel rechercheren zich
terugverdient’, waarschijnlijk beperkte geldingskracht. Onder meer de lange
doorlooptijden zijn daar debet aan. Het financiële terugverdieneffect moet
misschien ook geen uitgangspunt zijn. Het ‘terugverdienen’ zit niet in de
euro’s die het oplevert, maar in het afgeven van het signaal dat misdaad niet
mag lonen.
Ten slotte is er iets voor te zeggen om vooral in te zetten op het leggen van
(conservatoir) beslag op bezittingen, en opsporingsonderzoeken ook vanuit
dat perspectief in te richten. Ontnemingsprocedures kunnen erg lang duren.
Daardoor heeft een veroordeelde meer mogelijkheden om misdaadgelden te
verbergen. Beslaglegging voorkomt dat en vergroot de kans dat een opgelegde ontnemingsvordering, of een andere financiële maatregel, ook daadwerkelijk wordt geïncasseerd. Daarmee wordt de kans op het bereiken van
het beoogde generaal-preventieve effect van het ‘afpakken’ vergroot. Beslaglegging kan ook in een ander opzicht bijdragen aan dat effect. Doordat
beslaglegging samen met of kort na strafrechtelijk optreden (aanhouding)
plaatsvindt en soms bovendien duidelijk zichtbaar is voor de omgeving van
de dader, wordt deze vorm van ingrijpen door de dader en zijn omgeving
misschien veel meer gezien en gevoeld als het afpakken van criminele
inkomsten dan een jarenlange betalingsregeling.
De strafrechtelijke aanpak
Daders van georganiseerde criminaliteit zijn bedreven in het effectief
afschermen van misdrijven. Dankzij de verwevenheid van criminele samenwerkingsverbanden met sectoren en gemeenschappen kunnen hun activiteiten lange tijd onzichtbaar blijven. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn de
omvangrijke fraudes in het vastgoed waar de daders hun illegale activiteiten
aan het oog van velen onttrokken door zich als normale beroepsbeoefenaren
of werknemers voor te doen. Hoe belangrijk de situationele aanpak ook is,
zonder overtuigend bewijsmateriaal zal er geen bewustwording van de problematiek zijn en zullen toezichthouders en dienstverleners, als hun wordt
verweten dat zij zich te lijdelijk zouden hebben opgesteld, zich kunnen
beroepen op onwetendheid. Voor de financiële aanpak geldt mutatis mutandis hetzelfde. Misdaad mag niet lonen, maar zonder opsporing van strafbare
feiten en een deugdelijke vaststelling van de opbrengsten en bestedingen van
misdaadgeld lukt het niet om dit waar te maken.
Met andere woorden: voor een succesvolle situationele en financiële aanpak
van georganiseerde criminaliteit is de aanwezigheid van overtuigend bewijsmateriaal van belang. Mede daarom dient naast ‘korte klappen-onderzoeken’, ook veel plaats ingeruimd te (blijven) worden voor traditioneel strafrechtelijk onderzoek. Het instellen van een dergelijk strafrechtelijk onderzoek
biedt de mogelijkheid om verregaande dwangmiddelen in te zetten, zoals
Slotbeschouwing
telefoontaps, huiszoeking en aanhoudingen, die als breekijzers kunnen fungeren om de onderste steen boven te brengen. Het lukt uiteraard lang niet
altijd om die onderste steen te vinden. Maar zonder deze breekijzers zouden
enkele belangrijke zaken uit deze monitor, zoals de fraudes in het vastgoed,
de afpersing van enkele zakenlieden, en de exploitatie van vrouwen in de vergunde prostitutiesector, vermoedelijk nooit in hun volle omvang naar buiten
zijn gekomen.
Natuurlijk kleven er ook aan de strafrechtelijke waarheidsvinding beperkingen. Opsporingsonderzoeken zijn gericht op de beantwoording van de vraag
of de tenlastegelegde strafbare feiten kunnen worden bewezen. Daarmee
vindt er een sterke reductie plaats van de werkelijkheid. Maatschappelijke
problemen, zoals ongecontroleerd persoonlijk winstbejag in de vastgoedsector of moderne vormen van slavernij, worden getransformeerd en geïndividualiseerd tot strafzaken. Dit is gegeven de strafrechtelijke context waarbinnen de waarheidsvinding plaatsvindt onvermijdelijk. Maar juist vanwege de
exclusieve breekijzers die het biedt, is strafrechtelijk onderzoek ook een
noodzakelijke voorwaarde voor een proces in omgekeerde richting: bewustwording van maatschappelijke problemen. Het is echter geen voldoende
voorwaarde. Om die bewustwording te bereiken, blijft er een belangrijke taak
weggelegd voor anderen; voor overheden, maar ook en vooral voor de sectoren, gemeenschappen en beroepsgroepen waarin sprake is van kwetsbaarheid voor georganiseerde criminaliteit.
285
Summary
Fourth report of the Organized Crime Monitor
Main research question and policy relevance
This report contains the findings of the fourth data sweep of the so-called
Organized Crime Monitor. The purpose of the Organized Crime Monitor is to
utilize the knowledge gathered during large-scale criminal investigations to
gain insight into the nature of organized crime in the Netherlands. By using
intrusive investigation methods, such as wire tapping, bugging, observation,
and undercover policing, these investigations provide a unique insight into
the nature of the phenomenon of organized crime. For this reason, it is of
great importance that these insights are systematically recorded, analyzed
and fed back to policymakers and practitioners involved in combating organized crime. After all, without a sound insight into the nature of organized
crime, it is impossible to fight it.
The idea to systematically record ‘shop floor knowledge’, which already existed for quite some time, gained momentum through the Parliamentary
Inquiry into Criminal Investigation Methods, which concluded that an accurate description of organized crime in the Netherlands was lacking (PEO,
1996). The Minister of Justice decided that the understanding of organized
crime should be enhanced through systematic and periodic research. The
Organized Crime Monitor meets this need.
The monitor’s main research question is as follows:
What is the nature of organized crime in the Netherlands and which developments can be discerned in the field of organized crime?
In stead of focusing on the scale of organized crime, the research focuses on
the nature of this phenomenon: What is the composition of the groups and
how do offenders cooperate? What kinds of illegal activities do they engage in
and how do they operate? How do they interact with the opportunities and
risks of their environment? What are the proceeds of the criminal activities
and how do they spend these proceeds? The answers to such questions are of
vital importance to the fight against organized crime.
Research method
The main sources of this ongoing research project are files of closed Dutch
police investigations of criminal groups, often spanning a period of several
years. Since 1996 up to now, we have analyzed systematically 150 large-scale
investigations (40 cases per sweep in the first 3 reports and 30 cases in the
fourth sweep). Each case study always starts with structured interviews with
288
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
police officers and/or public prosecutors. After these interviews we analyze
and summarize the police files. Describing and analyzing these files, use is
made of an extensive checklist. Sources of information such as transcripts of
wiretaps and data obtained from police observations and interrogations of
victims and offenders, often provide us with a detailed and interesting look
into the social world of organized crime. Following four data sweeps we now
have collected a wide cross-section of 150 cases, not only about the various
forms of organized crime and various forms of cooperation, but also set within a specific timeframe. In addition, use was made of expert interviews,
information from other investigations, confidential reports, crime analyses
and (scientific) literature.
Conclusions
This fourth report builds on the findings of the three monitor reports published earlier. For that reason, the summary below also mentions a few relevant
conclusions from the three preceding reports.159
Racketeering versus transit crime
When the issue of organized crime reached the Dutch political agenda in the
early 1990s, the threat of organized crime was framed in terms of ‘Mafia-type’
organizations in Italy or the United States. Organized crime groups were portrayed as bureaucracies with a pyramidal structure – a strict hierarchy, with a
clear division of tasks and an internal sanctioning system. Corruption, racketeering and infiltration in economic sectors were viewed as major threats of
organized crime. Controlling certain regions or economic sectors, organized
crime was believed to make a profit by taking over two traditional state
monopolies – the use of violence and taxation. In the international literature
this kind of activity of organized crime groups is referred to as racketeering.
Considering the available evidence of two decades of research into organized
crime in the Netherlands, one may conclude that this conception contradicted the phenomenon: the major business of organized crime groups in the
Netherlands boils down to international smuggling activities – drug trafficking, smuggling illegal immigrants, human trafficking for sexual exploitation,
arms trafficking, trafficking in stolen vehicles and other transnational illegal
activities, such as money laundering and evasion of taxes (e.g. cigarette
smuggling and European Community fraud). The nature of organized crime
might be more fittingly described as transit crime – criminal groups are pri-
159 Kleemans, E.R., Berg, E.A.I.M. van den, & Bunt, H.G. van de (1998). Georganiseerde criminaliteit in Nederland:
Rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag: WODC. Onderzoek en beleid 173; Kleemans, E.R., Brienen, M.E.I., & Bunt, H.G. van de (2002). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Tweede rapportage op basis
van de WODC-monitor. Den Haag: WODC. Onderzoek en beleid 198; Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R.
(2007). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Derde rapportage op basis van de Monitor Georganiseerde
Criminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 252.
Summary
marily involved in international illegal trade, using the same opportunity
structure that facilitates legal economic activities. The Netherlands could be
either a destination country, a transit country, or, especially in the case of
synthetic drugs, a production country.160
Rather than controlling certain regions or certain sectors of the economy, criminal groups use the legal infrastructure and legal commodity and money
flows. As the Netherlands is an important logistical node in Europe (Amsterdam-Schiphol Airport, the port of Rotterdam), this also creates an excellent
opportunity structure for organized crime. Economic sectors are used to
commit or to conceal crimes or to spend criminal proceeds.
From pyramid-shaped criminal organizations to criminal networks
In the Netherlands, pyramidal structures with a strict hierarchy, a clear division of tasks, and an internal sanctioning system, are the exception rather
than the rule. In many cases of the Organized Crime Monitor the term ‘criminal networks’ is far better suited for describing the actual structure of cooperation. Offenders cooperate in certain projects, yet the structure of cooperation is fluid and changes over time. Social relations form the basis for
criminal cooperation. Family, friends and acquaintances work together and
introduce each other to third parties. In this way, offenders do not only find
new opportunities, but also solve problems of cooperating in an environment
that is dominated by distrust, suspicion and potential deceit.
However, this does not imply that criminal associations do not have a structure or that the relationships within the organization are interchangeable and
horizontal. The previous monitor reports highlighted the wide variety of
organizations and the fact that the logistics of the criminal activities (what
matters have to be arranged?) have a major impact on the way in which
offenders shape their criminal cooperation.
The focus was also on the internal dynamics of criminal organizations and
criminal networks. By analyzing criminal associations as criminal networks,
in which offenders can collaborate with each other in varying combinations,
not only is it possible to get a clear view of the stability in certain associations, but also of discontinuity and change. Such insights are vital to police
investigations.
Thanks to this wider perspective, we are able to better analyze the positions
of offenders within criminal networks and their mutual dependency. In many
cases, there are clear key players on whom many other offenders depend
because of their financial resources, knowhow or contacts. These key players
or nodal offenders feature time and again, in different investigations and in
different criminal associations.
160 See for a review of Dutch research: Kleemans, E.R. (2007). Organized crime, transit crime, and racketeering. In
M. Tonry & C.J. Bijleveld (red.), Crime and justice: A review of research, vol. 35 (pp. 163-215). Chicago: The
University of Chicago Press.
289
290
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Little by little, other offenders may become less dependent of these key players, as they gather money, know-how and contacts themselves and subsequently start engaging in their own criminal activities. So, by not presuming a
priori a permanent, pyramid-shaped organization, it will become clear how
criminal networks grow and develop. It may also become clear that facilitators, who usually operate in the periphery of criminal organizations, render
services to several criminal organizations. This way, they occupy a more
important position within a criminal network than the consideration of separate ‘criminal organizations’ would make one think.
Trust and criminal cooperation
The previous reports have extensively addressed the importance of existing
social relationships in criminal associations. Relatives, friends and acquaintances cooperate and introduce each other to third parties. However, existing
social relationships do not always offer a solution, particularly in transit
crime. The problem with social relationships – most notably family ties and
bonds of friendship – is that such ‘strong’ social relationships are often clustered, geographically, socially, professionally, et cetera. As a result, they offer
offenders few extra opportunities.
‘Trust’ in criminal cooperation involves more than just reliability or integrity;
it also involves a component of capacity. For this reason, some offenders,
involved in major and risky criminal operations, throw in their lot with ‘outsiders’ – i.e. no relatives, friends or standing business associates. New relationships can offer new business opportunities. Moreover, these relationships
sometimes work more adequately (and therefore more safely) than trusted
partners, thanks to the skills of these new people. This is called the ‘strength’
of ‘weak’ ties. But how exactly do you get to trust these new partners? In the
first place, there are learning effects: trust is based on one’s experience with
regard to the partner’s performance (present or past). Secondly, trust can be
based on other people’s experience (which they share). Thirdly, reputations
can also be based on generalizations regarding the alleged or true characteristics of certain groups.
The connection between professions and organized crime
Professions can provide opportunities for organized crime in various ways.
First of all, such opportunities may consist of international contacts and travel movements, which can lead to the discovery and putting into effect of
opportunities for (transit) crime. Examples of this are professions related to
transport and logistics. Secondly, the individual discretion of certain occupations plays a role (autonomy). Thirdly, the ‘social’ nature of the occupations
plays a part. Occupations in which people come into contact with other people frequently, offer more opportunities to meet potential co-offenders.
Summary
Local embeddedness of transnational organized crime
It is a misapprehension to think that transnational organized crime is not
embedded locally. Without local embeddedness it is very hard to operate
successfully. Offenders who are very strongly embedded locally, on the other
hand, already have many existing relations with both the legal environment
and potential accomplices. Their knowledge about the local environment
enables them to develop into versatile, local illegal entrepreneurs. Yet, many
of these offenders never manage to rise above the level of the ‘local hero’;
they lack the exclusive skills or a specialization that makes them interesting
for criminal associates outside the region or outside the Netherlands. Nevertheless, we can see in several cases that locally operating offenders managed
to join in with transnational trading activities. In that context, meeting places
are of importance, more in particular the position of ‘market place Amsterdam’ in the international illegal drugs trade. In addition, international ‘brokers’ enable locally operating groups to join in the international drugs markets, without the need for such groups to cross the Dutch border.
Criminal careers in organized crime
In the previous reports, we have presented the results of an analysis of the
criminal careers of approximately 1,000 offenders who were involved in the
first 80 cases of the Organized Crime Monitor. These results give cause for an
adjustment of the idea that careers in organized crime always start at a young
age. In the first place, it turns out that youthful offenders were completely
absent from our study group of suspects. In total, about three quarters of the
offenders were aged thirty or older. Secondly, it turns out that the criminal
justice authorities have no idea about the antecedents of 28% of the offenders. It is not until the investigation that these offenders come within the
scope of the Dutch criminal justice authorities. These ‘unknown offenders’ to
a large extent are offenders that were born elsewhere and came to live or
reside in the Netherlands at a later date. Thirdly, among these offenders a
large number were ‘old acquaintances’: 72% of the offenders had been in
trouble with the Dutch judicial system before. On average, offenders are aged
approximately 27 when they come into contact with the Dutch judicial system for the first time. Although an early start is fairly standard, especially for
people with a long criminal career, only 25% of all offenders come into contact with the Dutch judicial system before reaching the age of 20.
If we want to find out how we could identify in an early stage that someone
gets involved in (organized) crime, it is important that we verify the way in
which people become involved in organized crime and how people ‘make a
career’. An analysis of 92 ‘starters’ shows that people get involved in many
different ways in forms of organized crime: existing social relationships,
through work and professional relationships, through leisure activities and
sidelines, through certain life events and through recruitment. This also
explains the phenomenon of the late starters: some opportunities to carry out
291
292
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
profitable criminal activities do not arise until later in someone’s life. In addition, some opportunities are grasped only later in life, as a consequence of
life events such as bankruptcy and serious debts.
An analysis of the careers of 66 ‘ringleaders’ or nodal offenders demonstrates
that the standard image of ‘a life of crime’ only is true to some extent. The
majority (36 people) run into trouble with the law for the first time only after
reaching the age of 20. Furthermore, it turned out that almost half (32) of the
‘ringleaders’ switched at a certain point in time to organized crime from a
regular occupational background.
We have also discussed a number of growth factors. Criminal careers may
gain momentum: through a broker who gives the offender entrance to interesting markets; through capital that the offender uses to invest in trade
opportunities; or through the availability of specific skills or transnational
contacts on which offenders depend.
Investigation of organized crime
The changing view on the nature of organized crime in the Netherlands since
the early 1990s is mirrored by a change in criminal investigation strategies.
The image of organized crime groups as long-lasting, pyramidal organizations matches with the large-scale criminal investigations that took place at
the beginning of the Nineties, which had a long lead-time and in which seizures and arrests were repeatedly put off until the opportunity presented itself
to ‘round up’ the complete criminal organization in one go. However, if organized crime groups are viewed as criminal networks, other investigative strategies are more suited, such as the ‘prompt intervention’ strategy.
In investigative practice, the debate on this strategy has resulted in three different forms of ‘prompt intervention’ investigations. First, the term ‘prompt
intervention’ is used as the investigation strategy is focusing on a short leadtime, between six weeks and three months. In terms of the sentences imposed, these short criminal investigations have a similar ‘yield’ as longer-lasting
investigations. Moreover, these investigations are not so much a success
thanks to their short duration but because of the approach taken, avoiding
longwinded decision-making procedures and using opportunities that present themselves during the investigation. Those short-term investigations
also have their downside, as the background to and causes of the crimes
committed often remain unexplained. A second variant consists of brief
interventions in the context of a lengthier criminal investigation. These may
be ‘lightning strikes’, aimed to disrupt the internal relationships in a network,
or short investigations into specific persons, aimed at gathering information
about the most important offenders through them. A third variant focuses on
tackling a crucial link (such as a facilitator or a broker) in the criminal network. This concerns a strategic (‘smart’) intervention based on thorough
knowledge of, for example, the logistics or the facilitators of criminal associations.
Summary
Statements made by offenders and witnesses can be an important contribution to criminal investigations. Yet, cooperation from offenders and witnesses may also be problematic. In the cases we studied we found many indications that violent threats were made and in some cases, these threats were carried out. Nevertheless, there always are persons – offenders and/or witnesses – who are willing to make a statement. This is made clear by the 22 cases
that we studied on this particular subject. The willingness to cooperate is higher among the less significant suspects than it is among the main suspects.
As witnesses are concerned, in almost all of the 22 cases we studied, one or
more witnesses were willing to cooperate, sometimes also despite their fear
of reprisals. Witnesses further removed from the offenders in particular seem
to be willing to supply the required information. A few interviewees told us
that the willingness to cooperate also depends on the time and attention paid
to witnesses.
The role played by violence
The succession of liquidations during the past ten to fifteen years has reinforced the idea that the use of serious violence forms an intrinsic part of organized crime. In numerous definitions of organized crime, the use of violence, or
at least the threat of violence, is mentioned as one of the elements of organized crime. One of the explanations offered for the prevalence of violence is
that offenders of organized crime are unable to call upon the government or
the law to settle conflicts which have started during business transactions.
Offenders will have to battle out conflicts among themselves. There is an
opposite interpretation of the use of violence as well. According to this reasoning, although many conflicts may arise, the use of violence is a ‘costly asset’.
After all, by using violence the offenders draw the attention of the law to
themselves. In addition, it would do no good to the offender’s reputation
among his business partners. Based on these considerations, researchers in
the field of organized crime often argue that the association between organized crime and violence is erroneous.
Whoever reads through all 150 cases to encounter violence and the threat of
violence will be forced to draw another conclusion. In about half the cases,
physical violence was used or a threat of (serious) violence was uttered. Both
the frequency of expressions of violence and their seriousness varied widely.
The majority of the violence focused on a relatively small circle of people:
accomplices, illegal business partners, direct victims (victims of human trafficking, for example), and to a much lesser extent on innocent citizens, legal
business partners or service providers and police- and judicial functionaries.
The nature and scope of the violence are incomparable to those in Mexico or
Italy. The violence in the Netherlands mirrors the organized crime encountered here. Offenders in the Netherlands are not interested in obtaining positions of power in order to function as a crypto-state; violence in the Netherlands often has to do with problems and conflicts arising from all kinds of
293
294
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
illegal transactions. With some types of offences there is little chance of such
trouble, because everyone involved rows in the same direction. Human
smuggling, underground banking and VAT fraud are examples of offences in
which relatively few conflicts occur among the participants, and in which the
use of physical violence and the threat of violence are exceptions.
With other offences the chances that violence occurs are bigger. Some types
of offences, such as extortion and human trafficking, (often) cannot even be
committed without the use or threat of violence. During the commitment of
offences that require the collaboration of many parties and the execution of
complex transactions, such as is the case with importing and exporting drugs,
problems often arise about the delivery of the products (price, quality) and
the manner of payment (time, place). Especially with regard to such transactions, offenders have to pay for the fact that they must act both without and
against the government.
Based on the actual incidents we encountered in the cases we studied, we
have made a classification into five forms of (or reasons for) violence. We distinguish: 1) violence that forms an essential part of the offence itself, as is the
case with extortion and human trafficking; 2) violence to make participants
in criminal cooperation toe the line; 3) violence to settle conflicts about, for
instance, the delivery of illegal goods and the manner of funding; 4) violence
to keep an offence from being disclosed; and 5) violence as a response to
deceit or betrayal.
Dependency on the environment
Within a criminal association, different tasks need to be taken care of. These
tasks pertain to the infrastructure; the provision of equipment and substances; financial, legal and administrative services; and concealment, protection
or promotion.
In the cases we studied, criminal associations carry out a number of infrastructural subtasks themselves, that is, the storage and to a lesser extent the
transport of mainly drugs and drug related substances. Regarding the spaces
offenders use to meet each other (and clients) there is a mixed picture; some
criminal groups, in particular those active in the field of underground banking, have such spaces at their own disposal, while others use spaces owned
by a third party. In order to take care of the other (sub)tasks of the criminal
business process, offenders more often call upon individuals or companies in
their environment. This applies the most to a very specific infrastructural
process: smuggling drugs and people through airport security, and the supply
of equipment and substances needed for the production of drugs. For financial, legal and administrative services, the help of third parties is frequently
brought in as well. This involves legal advice and services and the provision
of passports, for instance. To a lesser extent this also involves the laundering
of proceeds of crime. To conclude, offenders also frequently call upon others
for specific activities aimed at concealment, protection and promotion. In
Summary
addition, there is a small number of criminal associations that could be
described as universal do-it-yourself types; these are criminal groups that are
self-supporting with regard to various or all subtasks of the criminal business
process.
In the choice criminal associations need to make between carrying out a subtask themselves or, on the other hand, ‘contracting out’ a subtask to third
parties, pragmatic considerations also, or maybe chiefly, seem to play a role.
The subtasks that – in our cases – are almost always contracted out, involve
tasks which are simply impossible to carry out for most criminal collaborations themselves: smuggling drugs and people through airport security, and
the supply of equipment and substances needed for the production of drugs.
The lack of personal opportunities in these areas left little room for other
considerations such as the pursuit of the biggest possible profit or the smallest possible risk. Some criminal associations, on the other hand, have so
many means of their own – the universal do-it-yourself types – that carrying
out different or all subtasks themselves is no more than a natural outcome. It
is possible that for them, too, other considerations do not play a role (any
more).
The persons or companies who are made use of by criminal associations certainly are not in all cases conscious of this. In various cases it is clear, for
example, that an entrepreneur who has been called in did nothing more than
providing a regular, ‘standard’ service, that is, a service provided under normal circumstances and to which no deviating conditions applied. For the
entrepreneur involved, in such cases there generally was no reason to get
suspicious. An example of this may be a storage company, where space is
rented by criminals who subsequently store drugs or drug related substances
there. Yet, there also is another category of service providers, for whom the
circumstances under which or the context in which a client operates might or
perhaps should have raised questions – questions the service provider involved did not pose, however. Sometimes, these circumstances were such that it
seemed to be a matter of wilful cooperation, although this often could not be
proven.
Wilful cooperation certainly does apply, however, to a category of service
providers who service their criminal clientele more or less professionally: the
professional facilitators. Some professional facilitators focus exclusively on
criminal clients, such as the criminal association the members of which abused their jobs in airport baggage handling to smuggle cocaine through security. Others operate on a legal market, but have criminal as well as regular clients. Like the glassblower, for instance, who serviced ‘normal’ customers but
also supplied various drug manufacturers with very specialized glassware
and other equipment. In his case, the criminal clients did approach him, in
particular because of his scarce workmanship. Other facilitators use a more
active, almost marketing-driven strategy. Unlike the glassblower, they do not
have any special skills; they provide quite ordinary services. However, they
295
296
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
provide these services under conditions that are particularly attractive to
people with criminal intentions. Those conditions are what distinguishes
them from other parties on the market: they are their unique selling points.
Such facilitators operate in a criminal niche. Examples are companies that
make it possible to make use of houses or cars that cannot be traced back to
the user. In the cases we studied, we observed that the service providers used
by an offender, at least those who collaborated consciously, frequently came
from his social network; they could often be found among his already existing
relations.
Financial profit probably is an important motive for people and companies
to provide services to criminal collaborating networks. Yet, the cases we studied also contained examples in which services were provided because of
loyalty, dependency or coercion.
Contact points between underworld and licit world
Thus, in many cases criminal associations make use of persons and companies in their environment. This often means that contact is established with
‘the licit world’. However, offenders who are self-providing with regard to the
goods and services they need for their criminal business process, are often
also in touch with the licit world. The latter is the case, for instance, when an
offender uses his own regular (at least on paper) garage business to launder
criminal earnings.
Contact points between the underworld and the licit world may be found at
four different levels: at the level of a person; of a company, of a community;
or of a provision created by the government.
With regard to persons who serve as a contact point, the people involved hold
a position, often professionally, in the licit world and have knowledge, skills
and/or competences that may be of great value to a criminal association. We
distinguish four categories: financial specialists; notaries public and lawyers;
airport personnel; and corrupt civil servants. Financial specialists are brought
in to aid with: the investment, diversion and fiscal concealment of capital; the
conclusion of transactions; the establishment of legal entities; and/or taking
care of contact with the tax authorities. Notaries public and lawyers can provide important services to criminal associations due to their knowledge, the
statutory obligation to involve a notary public or lawyer in particular matters,
their protected status, and the respectability of their office. In the cases we
studied, lawyers more often were used than notaries public were. Their involvement usually falls under one of the following labels: giving legal advice;
lending a semblance of reliability; the concealment of a crime; providing support in human trafficking or human smuggling; and laundering money.
However, we need to add that in the majority of the cases in which a lawyer
was involved, no criminal culpability on his part had been established. This
might be partially due to the fact that during criminal investigations in gene-
Summary
ral, when there are indications that lawyers are involved in organized crime,
restraint is exercised.
Airport personnel, too, can constitute a very valuable contact point for criminal associations. In several of the cases we studied, at airports use was made
of civilian personnel – employees working in baggage handling or cargo, cleaning personnel, or flight attendants – who, due to their profession, were
capable of letting batches of drugs or people enter the country while by-passing security. Even more than the civilian personnel just mentioned, civil servants, for instance employed by the police, the judicial system or customs,
have exclusive competences of which criminal associations may make good
use. Contacts with these officials can play a role in passing the borders. Yet
they may also be used to attain more general objectives related to the concealment of crimes, such as getting informed about investigative activities.
Various cases showed indications of a possible involvement of Dutch or
foreign civil servants. However, in this context, too, such involvement was
often just deemed ‘possible’ since there was not enough evidence for the
assumed contacts to prosecute.
In many cases use is made of (on paper) regular companies as a point of contact to the licit world. A lot of the criminal associations we encountered in our
cases had their own enterprises or firms. These may serve three different kind
of goals: logistic support, that is, storage, transport or a meeting place; laundering money, especially faking a legal source of money; and legitimization
and concealment, such as the provision of cargo as cover for a drug transport,
or acting as intermediary between the offenders and regular, external companies. External enterprises are also used, mainly for logistic support and to
obtain equipment and substances. When these companies are brought in
with the aim to launder money, this often happens through financial specialists as mentioned earlier. A striking example of the use of external enterprises pertains to the use of mass media. This has occurred in a few cases and
may have served several objectives: to influence public opinion; to damage
opponents; and to attract customers (advertisement).
Communities can also function as a point of contact between the underworld
and the licit world. Some motorcycle clubs and trailer parks form subcultural
communities to which this applies. Both these communities seem to accommodate a lot of potential accomplices. Furthermore, both networks offer any
possible offender a variety of logistics, other kinds of facilities, and connections with the regular environment. In addition, both communities offer good
conditions for concealment; they have locations at their disposal that are literally and/or figuratively ‘closed’, social cohesion is strong, there is a code of
silence vis-à-vis the outside world, and membership of one of these communities often inspires awe or fear. Some ethnic communities offer potential
advantages to organized crime as well. Through their contacts, both in their
country of origin and in the Netherlands, members of particular communities can act as the link between the source country and the country of desti-
297
298
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
nation for the drug trade or human smuggling. These contacts also expand
their ability to smuggle money out of the country. Furthermore, sometimes a
regular economic branch constitutes a ‘community’ that provides concealed
opportunities for organized crime. An example of this is the real estate sector.
The world of commercial real estate is relatively vulnerable to fraud due to
the lack of specialized supervision, a lack of transparency regarding the price
mechanism, and a culture that might be described as ‘an old boys’ network’
and ‘you scratch my back and I’ll scratch yours’.
In some cases, provisions created by the government are used to fulfil a specific function in the criminal business process. The ways in which human
smuggling organizations have abused the asylum procedure in some cases is
an example of this. Another example is the use of fiscally and legally protected jurisdictions for laundering purposes. In many cases, offenders, through
bank accounts or legal persons, have placed capital in a so-called ‘tax haven’.
Besides low tax rates, these jurisdictions especially offer good opportunities
for concealment. On the Dutch market of commercial service providers,
several providers are specialized in making the facilities offered in those
jurisdictions accessible.
Apart from opportunities, the use of positions in the licit world also involves
risks for criminal associations. In the first place, covers or money laundering
constructions may not hold up once criminal investigators focus on a criminal association. Secondly, when it arouses the suspicion of an attentive third
party who then informs to the police, the use of positions in the licit world
itself may constitute the cause for starting a criminal investigation. The third
risk is that the use of a legal enterprise may contribute to the furnishing of
proof against the offenders. The purchase of goods from an external company, for instance, can leave traces in that company’s bookkeeping. And
when a criminal collaborating association itself has a ‘regular’ company, such
as a ‘grow shop’ (providing equipment for cannabis cultivation) or a ‘coffee
shop’ (cannabis outlet), that company may literally as well as figuratively provide a good entrance for an investigation, such as an undercover operation.
Despite these risks, some points of contact between the underworld and the
licit world can function intensively and for a long time. An important reason
for this is the lack or failure of supervision. Some criminal associations operate from a concealed position. The concealed locations at their disposal, a
strong social cohesion, a code of silence toward the outside world and/or a
violent reputation may make it very difficult for capable guardians to function. In addition, supervision is sometimes lacking completely or does not
function well enough. In a large-scale fraud case, for instance, supervision
had been rendered harmless, was lacking or was incapable of preventing
long-lasting fraud, both within the organizations by which the suspects were
employed and with regard to external parties. To conclude, supervision is
sometimes limited due to other interests playing a role in that particular field,
such as the economic interest that tax havens have in maintaining their spe-
Summary
cific fiscal and legal arrangements or the economic interest that airports have
in maintaining a smooth dispatch of flights.
The earning, distribution and spending of criminal income
Symbiotic forms of organized crime are market-oriented and, by supplying a
good or service, fulfil a demand. For criminal associations that engage in the
trade of exotic drugs such as heroin and cocaine, the ‘earning capacity’ is
based on bridging the distance between the production country on the one
hand and the market on the other. Through international contacts and the
possibilities for transport, for instance, they profit from the difference
between the purchase price in the region of production and the selling price
in the market region. In doing so, some criminal associations solely focus on
part of the route between the production area and the European market.
Groups that export ‘home grown’ drugs such as cannabis, amphetamine and
xtc, also profit from the difference between production- or purchase costs on
the hand and the selling prices in market regions on the other. Yet, the trade
in exotic and domestically produced drugs cannot be compared on all points.
To the various trade chains, specific problems apply that need solving. For
the production of xtc, for instance, such a problem – and thus an opportunity
to make money – is presented by the need to obtain the right raw materials.
Human trafficking organizations satisfy a demand, too, in this case the
demand for opportunities for international migration outside the regular
channels. Their earning capacity lies in the network at their disposal that
covers both the country of origin and the country of destination, but often
also the countries in-between. That network provides contacts with customers, transport facilities, people who pick up the customers and guide them
further, and possibly also travel documents. A specific group of players on the
criminal market are the facilitators. The earning capacity of facilitators is
generated by the fact that they can deliver a service or goods to a criminal
association, often due to their specialist background, that is essential to the
criminal business process but cannot be provided by the criminal association
itself.
Parasitic forms of organized crime do not fulfil a market demand but simply
take something from others. For human trafficking and extortion, the earning
capacity of a offender is based on dominance: the capacity to get and keep
victims in their power. That power base is founded on, among other things,
(the threat of) violence and/or deceit. With the aid of those ingredients,
offenders are capable of forcing their victims to do what they want: hand over
their money. With various forms of fraud, victims are robbed of their money
as well. Yet, in general this does not involve the use of violence. Here, the key
words are deceit and seduction.
With respect to the distribution of criminal earnings within a criminal association, roughly a divide can be made between a core of two to four main
actors who usually get the major part of the money on the one hand, and on
299
300
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
the other hand a category consisting mainly of those carrying out orders, who
usually get paid a much smaller part. The core of drug organizations consists
of people who organize and fund the import of cocaine or heroin, or the production of cannabis or synthetic drugs. The suppliers of BMK and PMK (raw
material (precursors) for synthetic drugs) can also be counted as belonging to
that core. Within the category of those carrying out orders there is great variation, both in the actual tasks, the way in which people are rewarded and the
extent of this reward. In some cases, for example, we observed people who
functioned as some type of ‘right-hand man’ of a core member, and who
received a more or less fixed salary. Furthermore, there are executants, such
as couriers and drivers, who are often paid by the piece (per kilo or load). Although the amounts received by the executants are smaller than the share of
the core members, they may still be quite high in comparison to standards in
the regular economy.
The skewness of the profit distribution differs per drug market and is related
to the logistic nature of the trade chain. In the case of cocaine there is a big
distance between the production locations on the one hand and the markets
on the other. The successful bridging of that distance constitutes the most
important and lucrative step within the total chain of the cocaine market.
Therefore, the person who has the contacts and/or the ability to arrange for a
successful importation of this drug is the top earner.
Contrary to the production of coca leaves, the production of synthetic drugs
is not restricted to one geographically region. In addition, in the case of synthetic drugs the distance between production and the (European) market is
much smaller. With respect to the synthetic drug trade, the trade chain consists of the following three links: the raw materials, which are much harder to
obtain now than in the early days of xtc production; the production, which
requires equipment and knowledge; and (international) market channels.
The relation between these links is more equal, making the profit distribution
less skewed than it is in the case of the cocaine trade (although the export of
for instance xtc is far more profitable than the domestic market is).
The distribution of criminal profits is not a static fact; actors may try to
increase their own share at the cost of others. In the context of the drug trade,
increasing one’s share of the profits often seems to boil down to shutting out,
deceiving or robbing one’s ‘business partners’. In the context of human trafficking and extortion, however, the profit is chiefly added to by increasing the
pressure on the victims.
With respect to the spending done with the earnings, in a way the cases we
studied answer to the stereotypical image; many cases show offenders with a
(very) luxurious lifestyle. Popular goods to spend money on are expensive
cars, watches, jewels, home furnishings, vacations and nightlife. With regard
to investments in criminal activities, it seems that these are primarily financed individually. Thus, we almost never encountered collective ‘business
reserves’ or a collective kitty, while both investments and profits are extre-
Summary
mely individualized. In the cases we studied, we found almost no examples of
strategic investments in the Netherlands that would result in the acquisition,
on the national level, of a position in large companies or projects, or in other
kinds of influence in society. We did find examples, however, of offenders
who, through investments in real estate and/or companies, obtained a certain position on a local level.
Offenders usually stay close to home with their investments. Familiarity with
an investment destination seems to play a role, that is, offenders invest in
goods or sectors they are familiar with in their everyday lives. A frequently
occurring investment is in real estate This often involves a house in which the
offender lives, but in a number of cases the investments are more large-scale.
Furthermore, we relatively often encounter investments in catering businesses and other companies that could be used for the purposes of money laundering, logistics or legitimization. To conclude, offenders frequently make
investments in their country of origin. The distance between the offender and
his investment thus is often small, literally as well as figuratively; the investments are functional to the criminal process and/or are made in an environment familiar to the offender.
Concealing of criminal earnings
In the literature, money laundering is often divided into a number of phases.
The model used implies that the term ‘money laundering’ only applies to
situations in which criminal money has been actively ‘laundered’ and has
become part of the legal economy. In addition laundering money is also frequently presented as a process consisting of refined and complex constructions. Yet, the cases we studied show that there are simple and quite direct
ways to ‘safely’ use income from crime, too. In a number of cases offenders
(temporarily) will not get around to using their money anyway, for that matter, but will physically hide it.
When an offender does want to use his money, he can rely on both relatively
simple and somewhat more complex possibilities. The criminal money can
be transferred, for instance, to countries where supervision of financial transactions is less stringent and where the money can be spent without too many
questions being asked. Such a relocation may take place either physically or
through formal institutions (domestic or foreign banks or money-transferring
agencies), or through so-called underground banking. Furthermore, there
also are ways to spend the money in the Netherlands. This ‘concealed consumption’ is possible, among other things because facilitators offer that as a
service. In the case material, we have found examples of facilitators who
enable offenders to use vehicles or homes without any risk of these ‘goods’
being traced back to them. Other methods of concealed consumption
include bringing in a front man or using false identities.
In addition to this, we actually have encountered many forms of more complex money laundering constructions in the cases we studied. In several cases
301
302
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
criminal money is given a legal appearance by making up or increasing
income from employment, returns of a company, profit won in a game of
chance, or a claim. In the case of making up or increasing returns of a company a company is used for the sole purpose of feigning that the offender has
a legal source of income. In the case of another form of money laundering,
however, an investment is actually made in a legal company but in a manner
that is intended to conceal its true source. Furthermore, as mentioned
before, in several cases criminal money is invested in real estate. Yet another
method is to channel the money to firms or persons (front men/accomplices)
by means of a series of transactions. In the cases we examined we often
encounter combinations of different forms.
Usually, different money laundering constructions have one or more characteristics in common. These are: the division of the total amount of money
into differing smaller amounts (‘smurfing’ or ‘structuring’); the repetitive
transfer of money, in very quick succession; the transport, withdrawal or
deposit of large amounts of cash; the use of accounts and legal persons
abroad, especially in territories that provide special fiscal and legal arrangements, also known as tax havens.
The different forms used to cover up criminal money flows – the hiding, the
transferring, the concealed consumption and the more complex money laundering constructions – are characterized by an increasing complexity and
also require an increasing amount of social and/or economic resources.
Hiding money is very simple and transferring it can be simple as well. Yet,
when the transferral takes place through an underground banker, the offender is required to, through his network, have contacts with such a ‘banker’ at
his disposal. Offenders’ resources play at least as important a role in the more
complex forms of money laundering, such as when criminal earnings need to
be ‘hidden’ in legal enterprises or invested in real estate through intermediaries. In such cases, the ‘money laundering potential’ in large part depends on
the extent to which an offender and/or his relations can make use of established positions in the licit world. Legal business activities, a legal, and preferably international, structure of firms and property provide good opportunities
for placing criminal earnings. Of course, the bigger the financial size of the
positions in the licit world, the more possibilities there are to launder money.
Yet, not just the financial volume plays a role in the potential for money laundering. The nature of the legal (at least on paper) economic activities in
which the offender or his network participates is of importance as well. Especially suited for money laundering purposes are goods and services of which
the price-making process lacks transparency, making high prices or very high
(fictitious) profits not too implausible. Examples of this are goods such as real
estate or art, or companies where compensations can be entered in the books
for vaguely circumscribed services like coordination, advice or management.
The extent to which an offender maintains direct control of his money and
property is greatest when he takes care of concealing his criminal earnings
Summary
himself, without being dependent on others. Yet the money laundering capacity of one’s own company, for instance, has its limits. For this reason, third
parties are also often called upon to launder criminal income. When an
offender wants to make use of the services of a third party to conceal his criminal money flows, the question of course arises to whom he can entrust his
money. That trust may rest on four pillars. The first of these is the financial
gain of the person servicing the offender. A personal connection between the
offender and the ‘money launderer’ is the second pillar on which the trust
may be based. The third pillar is the violent reputation of the offender himself. In that case, the offender ‘trusts’ the service provider to know better than
to deceive him, since the service provider knows what the physical consequences of deceiving his client may be. The fourth pillar on which trust may
rest is, on the contrary, the reputation of a financial service provider. The
underground banking system is a good example of this. These ‘bankers’ operate by the grace of the trust enjoyed by the institution of underground banking. Any underground banker knows that the betrayal of that trust will mean
an economic death sentence.
Finally, we have discussed the liquidity of different destinations of criminal
money. Obviously, that liquidity is greatest when the offender has simply stored or hidden his money somewhere. If instead the money has been invested,
the liquidity depends on the type of goods or business in which the money
has been invested. Besides that, it depends on the question whether the
investment is controlled by the offender himself or by an asset manager, for
example. When this last option has been used, claiming the money quickly
may be hard if the asset manager has trouble cashing in the goods in which
the money has been invested, if he has come to the attention of the police,
and/or if other criminal clients want their money back as well.
Criminal investigation and dispossession of criminal earnings
Although over the years financial investigation has received greater emphasis, a number of studies have shown that it does not yet have the central place
within the investigative process as it is supposed to have according to policymakers.
Although criminal money flows are a lot harder to bring into vision than the
money flows within regular enterprises are, criminal money still leaves its traces. Four characteristics of the criminal association or the criminal business
process exert an influence on whether or not traces can be found. Firstly, the
personality of the offender is of relevance. Individual offenders differ from
each other, for instance in the extent to which they are aware of the possible
attention paid to them by the authorities, and in their discipline to adjust
their behaviour as much as possible according to that attention. Secondly,
the scale and logistics of the criminal business process play a role; criminal
activities of a larger scale and more complex nature more likely require a
form of administration than small-scale and simpler activities do. Thirdly,
303
304
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
some criminal networks have connections with regular enterprises, which
can increase the visibility of the money flows involved. Fourthly, sometimes
offenders are more or less forced by uncertainties or obstacles during a criminal transaction to be more open than they would really want to be.
When traces of criminal money flows are found, they can be classified into
four kinds, at least in the cases we studied: 1) traces in regular financial traffic, for instance through regular banks or money transfer agencies; 2) the
bookkeeping of other regular enterprises with which the offenders were in
contact, such as a supplier of raw materials or equipment needed for the
manufacture of drugs, or the bookkeeping of a company owned by the offenders themselves which they had used to feign a legal money flow (money
laundering); 3) the ‘criminal bookkeeping’, that is, the report made of the
purchases and sales of drugs, for instance; and 4)wire tap reports and statements of victims and suspects.
For 102 convicted offenders from the first three data sweeps of the Organized
Crime Monitor, we have analysed how both the court procedures and the
execution of dispossession claims have been developing. Since it is possible
for an offender to appeal to a higher court both with respect to the verdict in
his criminal case and the verdict in his dispossession case (after which, if so
desired, an appeal can be lodged with the Supreme Court), and since the
actual execution of the dispossession claim (and thus the obligation to pay)
only starts after both verdicts have become irrevocable, from the criminal
case on it may take many years before that execution begins. For that matter,
the dispossession measure constitutes only one way of hurting offenders
financially. Here we have left aside other instruments used to confiscate their
money, such as settlements, fines, damages, or claims made by the treasury.
The total amount of dispossession claims brought against the 102 convicted
offenders by Public Prosecutors was € 62,440,188. The court, however, only
imposed € 46,353,192 in verdicts. After the appeals lodged to a higher court,
only € 30,471,637 of this amount remained (including the claims that were
not taken to a higher court). When the Supreme Court had ruled in 34 cases
as well, the total of irrevocable dispossession claims amounted to
€ 27,463,899, which equals 44% of the total amount originally claimed by the
Public Prosecutors in the first instance.
In large part, the reasons why an irrevocable claim turns out lower than the
amount claimed for dispossession by the Public Prosecutor can be classified
into three categories: 1) the court arrives at a lower total sum of criminal earnings, for instance because it includes fewer drug transports in its calculation
than the Public Prosecutor has done; 2) the court decides that an exceeding
has occurred of the ‘reasonable period of time’ within which the dispossession case should have been concluded, which is in violation with article 6 of
the European Convention on Human Rights (ECHR), which in turn often
results in a reduction of the amount claimed; or 3) the court estimates the
payment capacity of the convicted offender to be lower.
Summary
Of the € 27,463,899 that was irrevocably claimed of the 102 convicted offenders, 34% has actually been paid at the moment we retrieved the data (September 2011). A considerable number of the claims, however, is still being
dealt with. Lower claims have been paid to a greater extent than higher
claims. These outcomes pertain to the cases we studied and cannot be generalized to all dispossession cases. Yet, basically the outcomes do not differ
much from the results from some other sources.
Harm
There are no completely valid and exact assessments of harm arising from
organized crime. Regardless of the method that is chosen to describe the
negative consequences of organized crime, one is always confronted with
problems regarding operationalization – how do you measure concepts such
as ‘harm to victims’ and ‘loss of a good reputation’ – and causality – how do
you determine whether a certain kind of damage really is the effect of organized crime? Having sad that, it is still useful and, if one should want to prioritize among criminal investigations, perhaps even necessary to explore the
level and/or different kinds of harm arising from organized crime.
On the basis of the cases we studied, we distinguish between three dimensions of harm. The first dimension involves hurts to victims, i.e. the damage
inflicted on concrete victims. This dimension refers to both physical and psychological injuries inflicted on, for instance, victims of human trafficking or
extortion. Furthermore it includes the financial damage caused to victims of,
again, human trafficking or extortion, but also to victims of, for instance,
fraud.
In addition, a second dimension has been distinguished and described. This
dimension relates to the so-called systemic effects of organized crime. These
are the harmful consequences of organized crime for ‘systems’, such as a distortion of the free market in the real estate sector or in the local economy.
Yet, a slur on the reputation of a professional group, for instance the office of
notary public, can also be an indirect result of organized crime. This dimension sheds light on the ‘undermining’ effects of organized crime. The chances
of occurring of these systemic effects seem to be higher when the activities of
the offenders of organized crime are more embedded in regular society. Seen
in this way, the criminal activities deployed by practitioners in the real estate
sector are more harmful than trading in a completely illegal and therefore
separate market, such as trading synthetic drugs (although the latter does
produce another kind of damage, health issues for instance).
The third dimension relates to a specific characteristic of organized crime,
that is, the ability of offenders to shield their criminal activities from the
authorities by neutralizing the functioning of social control. In some cases
this causes offenders to imagine themselves to be invulnerable and thereby
become living evidence of the incompetence of the authorities to act adequately against organized crime. Such an image can become self-fulfilling. When
305
306
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
witnesses (victims, co-offenders, accidental observers) do not dare to make
statements about offenders or do not trust the authorities enough to take
them in confidence, the strength of criminal justice can be seriously jeopardized.
Policy implications
The situational approach
In the field of criminology, most attention is usually paid to the backgrounds
and motives of offenders, and the same can be said of many studies on organized crime. In the situational approach, this perspective has been abandoned and the focus of attention has shifted to environmental factors that make
the occurrence of crime possible. In recent years this approach has also been
applied to the phenomenon of organized crime. This is reflected in Dutch
policy, in the increased attention paid to non-criminal justice measures to
combat and prevent organized crime.
Within this approach already a lot has been achieved. Sometimes successes
can be attained by means of simple interventions. An example of such an
intervention can be found among the measures that have been taken against
the production of synthetic drugs. Raw materials (precursors) essential for
the production process, such as PMK in case of xtc-production, used to be
imported from, among other countries, China. After Dutch and Chinese officials reach agreements, it became a lot more difficult for drug manufacturers
to purchase the necessary materials.
This report, too, has brought to the fore how strongly organized crime is
interwoven with its social environment. This means that a lot still needs to be
done with regard to the situational factors at play in organized crime. Organized crime can take place because of a lack of capable guardians, that is,
actors who are capable of detecting crimes and of doing something to counteract them. Sometimes these guardians are not even present. In other cases
criminal associations try to undermine the competence of these gatekeepers
through corruption and threats. Whoever wants to combat organized crime
needs to reduce the vulnerability of society and strengthen the supervision in
a broad sense. In this report we have discussed different forms by means of
which actors in the regular environment may consciously or unconsciously
be of service to organized crime. For a part of these actors, more awareness
may result in making it less easy for criminal collaborations to use them. This
applies in particular to those who now are unaware of the way in which they
may be used for criminal purposes and of the risks involved in that to them. It
also goes for those who maybe entertain suspicions but who look on passively and ‘do not ask questions’. When they become more aware, for instance
through branch organizations, of the role they (unconsciously) play within
Summary
criminal business processes and of the dangers involved, some of them may
change from passive lookers-on to perceptive actors. In this report, we have
seen various examples in which observant service providers – an estate agent,
a storage company, or a travel agency – prevented a criminal association
from using them, or informed the police because they had grown suspicious
of a client who later proved to be criminal. Exactly which professional groups
and sectors deserve attention in this context must emerge from the investigative practice. In this report we have discussed several service providers who
were used (without knowing it) by offenders taking part in organized crime,
such as storage and transport companies, but also notaries public, lawyers,
trust companies and other parties.
With regard to service providers who consciously and more or less professionally provide services to organized crime, chiefly criminal prosecution seems
to be required. Such professional facilitators may surface in criminal investigations into criminal associations who make use of them. Yet, the other way
around, a criminal investigation aimed at a facilitator can also result in the
emergence of a picture of his criminal clientele.
Besides ignorance, a passive attitude or conscious cooperation, effective
supervision is sometimes limited by competing interests. The supervision of
airports is limited, as was mentioned before, because next to safety a smooth
dispatch of flights is of course important as well. An additional problem in
the case of airports is that criminal activities of employees very easily blend in
with their regular activities; for someone who works in luggage handling, it is
not conspicuous to move around suitcases. Yet, the persistency with which
airports seem to be used by criminal collaborations makes clear that this cannot be taken for granted. Tax havens play an important part in organized
crime as well. Here, the improvement of supervision, which means the (partial) abolition of the legal and fiscal arrangements they provide, conflicts with
the big economic interest these tax havens have in maintaining their attraction for foreign capital.
Some offenders neutralize potential supervision by operating from closed
communities. Not only do they have isolated locations at their disposal, a
strong social cohesion, a code of silence and a violent reputation also prevent
group members or outsiders from informing the police. Such a ‘screen of
secrecy’ makes it difficult to prosecute. Especially in this context, however,
judicial intervention is important to cut through the aura of invulnerability.
Further thought may be given to the possibilities of increasing the willingness
of witnesses, victims or perpetrators to make statements to the police. In
addition, in this context, too, there are opportunities for either a situational
or an administrative approach. At least these communities, like some biker
clubs, have one advantage for criminal investigators and administrators: their
recognisability.
307
308
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
The financial approach
With the concept of the social multiplier, Glaeser et al. have pointed out the
importance of social interactions for the explanation of differences in crime
levels. Part of the variation in crime figures comes about because the choice
of an individual to either commit a crime or not is also determined by the
choices made in this respect by the people close to him. When the people in a
person’s immediate surroundings choose a life of crime, he will be more readily inclined to commit offences as well, for instance because the social interactions evoke a feeling of invulnerability and strengthen the willingness to
transgress norms. One person’s criminal acts and career can thus result in
others starting to commit crimes as well. In this way crimes ‘multiply’.161 This
‘social multiplier’ shows the importance of an effective investigation of crime
and criminal earnings. Whenever the crimes and earnings of an individual
criminal are tracked down for all to see, according to the ‘multiplyer effect’,
this will slow down potential criminal acting of others. Yet, on the other
hand, whenever the criminal gets away with it and crime therefore turns out
to pay, this will constitute an encouraging incentive to criminal behaviour for
his ‘neighbours’. The earnings of criminals thus may have a recruiting influence on potential new offenders, which is even more plausible now that this
report proves that the spending of criminal earnings mostly takes place in
their own environment.
Since the end of last century, the government has begun to put greater
emphasis on the dispossession of criminal financial gain. Dispossession
legislation has been introduced, followed by several extensions of the legal
possibilities for taking away criminal gain. Besides legislation, the government has also given higher priority in policy to the financial investigation of
crime, for instance through the Financial Economic Crime Programme
(FinEC).
Dealing with criminal earnings really effectively requires the successful execution of a chain of actions: crime needs to be traced as well as the profits
gained from it; a financial measure (for instance a dispossession measure)
then must be applied; and this measure subsequently needs to be put into
effect, which means that the sentenced offender must be made to pay. In dispossession cases it may take (many) years to work through the chain, since
the effectuation (that is, the obligation to pay) only starts after not only the
verdict passed in the criminal case has become irrevocable, but the verdict
passed in the dispossession case as well. In practice, the tracing and taking
away of criminal money works like a funnel: what is actually collected in the
end constitutes only a small part of what has been earned in organized crime.
As we have said earlier, the set of instruments used has been extended a
161 Glaeser, E.L., Sacerdote, B., & Scheinkman, J.A. (1996). Crime and social Interactions. The Quarterly Journal of
Economics, 111(2), 507-548; Glaeser, E.L., Sacerdote, B.I., & Scheinkman, J.A. (2002). The Social Multiplier. :
Harvard University, Harvard Institute of Econmic Research. Discussion Paper 1968.
Summary
number of times. The objective is to reduce the level of attrition in confiscating the proceeds of crime.
Studies show that in the investigative practice, financial investigating still
does not have the central place it does have in policy documents. At the start
of criminal investigations, the financial component is often only elaborated
summarily. It still seems to have a secondary character, while the primary
focus is on the ‘men’ and the ‘kilos’. Financial-economic awareness, however, seems to have increased among criminal investigators. The challenge is
to translate this more and more into concrete actions in criminal investigations as well. How the recent extensions of the possibilities to dispossess criminal money will work out is as yet unknown.
The dispossession measure – the financial measure of which we have examined the implementation in the cases studied in this report – is only one of the
various instruments available to hurt offenders financially. Other such instruments, such as fines, settlements and fiscal measures, were not discussed in
this report. The analyses of the dispossessions in the cases we studied have
shown that the actual execution of at least the dispossession claims is far
from easy. That is no reason, however, not to continue to make an (extra)
effort in this regard. Yet it might be a reason not to let expectations run too
high.
In addition, it is important to have clear goals and starting points for dispossession of criminal property. When the goal is to collect as much criminal
money as possible, this may result in other priorities than when the goal is to
take away money from as many offenders as possible. In the first case, the
attention should primarily be focused on the relatively small number of
convicted people on whom very high dispossession claims have been
imposed.162 In the latter case, on the other hand, investigators should set
their sights to as many offenders as possible, which also includes the relatively large group on whom only a relatively low dispossession claim has been
imposed. In addition, it is likely that the basic assumption that ‘every euro
spent on financial investigating will pay for itself’ may only have limited validity. This is due to the long lead-time of dispossession procedures, among
other things. Yet maybe the financial effect of recovery of criminal assets
should not be the point of departure. The ‘recovery of the costs’ is not in the
euros it yields, but in the signal sent that crime must not be allowed to pay.
To conclude, there are reasons to focus the effort primarily on seizing property and to set up criminal investigations from this perspective. Dispossession procedures can take a very long time. This gives the convicted offender
more opportunities to hide his criminal earnings. A seizure prevents this and
increases the chances that an imposed dispossession claim or a different
financial measure will actually be collected. This in turn increases the chances of achieving the intended, generally preventive effect of recovering criminal assets. Seizures can contribute to that effect in another respect as well.
162 We should add, however, that especially the high dispossession claims are difficult to collect.
309
310
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Because a seizure takes place in conjunction with or shortly after a police
intervention (an arrest), and sometimes is clearly visible for the offender’s
environment as well, this form of intervention may be conceived and felt by
the offender and his surroundings as much more of a ‘dispossession’ than a
lengthy payment settlement.
The criminal justice approach
Offenders of organized crime are adept at effectively concealing their crimes.
Thanks to the interrelatedness of criminal associations with sectors and communities, their activities can remain invisible for a long time. Important
examples of this are the large-scale frauds in real estate, where offenders
blocked their illegal activities from view by posing as regular professionals or
employees. However important the situational approach is, without convincing proof the awareness about these problems will not grow, while supervisors and service providers will be able to claim ignorance if they should be
reproached for having been too passive. The same goes for the financial
approach. Crime cannot be allowed to pay, yet without the detection of criminal facts and a sound assessment of the profits and spending of criminal
money we will not succeed in living up to this goal.
In other words: to make a situational and financial approach of organized
crime successful, uncovering convincing evidence is of the essence. This is
one of the reasons why, besides ‘prompt interventions’, (still) also ample
room needs to be cleared for traditional criminal investigation. The start of
such a criminal investigation provides the opportunity to use far-reaching
means of force such as phone taps, house searches and arrests, which may
serve as crowbars. Of course, we do not always succeed in getting to the bottom of things. Yet, without these crowbars several important cases presented
in this monitor, such as the real estate frauds, the extortion of a number of
businessmen and the exploitation of women in the licensed prostitution sector, would never have come to light to their full extent.
Of course, there are also limits to the judicial process of establishing the
truth. Criminal investigations are focused on finding an answer to the question whether the criminal facts someone is charged with can be proven. This
in itself generates a sharp reduction of reality. Social problems such as the
uncontrolled, personal pursuit of profit in the real estate sector or modern
forms of slavery are transformed and individualized into criminal cases.
Given the legal context in which the process of establishing the truth takes
place, this is inevitable. Yet, precisely because of the exclusive crowbars it
provides, a criminal investigation sometimes is also a necessary condition for
a process going into the opposite direction: becoming aware of social issues.
It is not a sufficient condition, however. To bring about this awareness, an
important task remains for others: the government but also, and especially,
the sectors, communities and occupational groups that are vulnerable to
organized crime.
Literatuur
Aarts, J. (2009). Een etnografische studie over ondergronds bankieren in de
Nigeriaanse gemeenschap in Nederland. In H.G. van de Bunt & D. Siegel
(red.), Ondergronds bankieren in Nederland (pp. 59-82). Den Haag: Boom
Juridische uitgevers.
Akse, Th. (1996). Geldstromen onder N.A.P. Ondergronds bankieren in Nederland. Zoetermeer: CRI.
Akse, Th. (2003). €n de kleur is Vuil. Zoetermeer: KLPD.
Almelo, L. van (2010). Forensisch accountants bij de nationale recherche:
Follow the money. de Accountant, september 2010, 36-39.
Algemene Rekenkamer (2012). Intracommunautaire btw-fraude: Terugblik.
Den Haag: Sdu.
Andreas, P., & Wallman, J. (2009). Illicit markets and violence: what is the
relationship? Crime, Law and Social Change, 52(3), 225-229.
Astorga, L. (2012). México: Organized crime politics and insecurity. In D. Siegel & H. van de Bunt (red.), Traditional organized crime in the modern
world (pp. 93-108). NewYork: Springer.
Aviram, A. (2003). Regulation by Networks. The Law School The University of
Chicago, Geraadpleegd op 5 december 2012: www.law.uchicago.edu/Lawecon/index.html.
Barone, R., & Masciandaro, D. (2011). Organized crime, money laundering
and legal economy: theory and simulations. European Journal of Law and
Economics, 32, 115-142.
Black, D. (1983). Crime as Social Control. American Sociological Review, 48,
34-45.
Boerman, F., Grapendaal, M., Nieuwenhuis, F., & Stoffers, E. (2012). Nationaal dreigingsbeeld 2012: Georganiseerde criminaliteit. Zoetermeer: KLPD,
Dienst IPOL.
Bokhorst, R.J., Steeg, M. van der, & Poot, C.J. de (2011). Rechercheprocessen bij
de bestrijding van georganiseerde criminaliteit. Den Haag: WODC. Cahier
2011-11.
Boon, V. van der & Marel, G. van der (2009). De vastgoedfraude. Miljoenenzwendel aan de top van het Nederlandse bedrijfsleven. Nieuw Amsterdam
Uitgevers.
Borgers, M.J., & Kooijmans, T. (2010a). Verruiming, vereenvoudiging en verbetering? Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden voordeelontneming.
Delikt en Delinkwent, 40(3), 205-270.
Borgers, M.J., & Kooijmans, T. (2010b). Verruiming van de mogelijkheden tot
voordeelontneming: Het vervolg. Delikt en Delinkwent, 40(5), 608-627.
Bovenkerk, F. (1998). Fenomeenonderzoek; of hoe de etnografische criminologie haar onschuld verliest. Justitiële verkenningen, 24(8), 27-34.
Bovenkerk, F. (2011). Uittreden uit criminele organisaties. In F. Bovenkerk
(red.), Een gevoel van dreiging: Criminologische opstellen (pp.172-207).
Amsterdam: Augustus.
312
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Bullock, K., R.V. Clarke, & Tilly, N. (red.) (2010). Situational prevention of
organised crimes. Portland, Oregon: Willan Publishing, 2010.
Bunt, H.G. van de (2008a). The role of hawala bankers in the transfer of proceeds from organised crime. In D. Siegel & H. Nelen (red.), Organized
crime: Culture, markets and policies. New York: Springer.
Bunt, H.G. van de (2008b). A case study on the misuse of hawala banking.
International Journal of Social Economics, 35(9), 691-702.
Bunt, H.G. van de (2009). ‘Betrekkelijk effectieve’ afscherming. In C. Brants &
S. van der Poel (red.), Diverse kwesties, Liber amicorum prof. dr. Frank
Bovenkerk (pp. 213-222). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Bunt, H.G. van de, Holvast, N.L., Huisman, K., Meerts, C., Mein, A.G., & Wingerde, C.G. van (2011). Bestuurlijke rapportage vastgoedfraudezaak
‘Klimop’: Eindrapportage. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut.
Bunt, H.G. van de, & Huisman, K. (2009). Pakistaanse hawala bankiers in
Nederland. In H.G. van de Bunt & D. Siegel (red.), Ondergronds bankieren
in Nederland (pp. 109-134). Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R. (2000). De WODC-monitor georganiseerde criminaliteit. In H. Moerland & B. Rovers (red.), Criminaliteitsanalyse in Nederland (pp. 263-276). Den Haag: Elsevier Bedrijfsinformatie.
Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R., m.m.v. Poot, C.J. de, Bokhorst, R.J., Huikeshoven, M., Kouwenberg, R.F., Nassou, M. van, & Staring, R. (2007). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Derde rapportage op basis van de
Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 252.
Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R. (red.) (2011). Themanummer ‘Preventie
van georganiseerde misdaad’. Justititiële Verkenningen 37(2).
Bunt, H.G. van de, & Schoot, C. van der (red.) (2003). Prevention of organised
crime: A situational approach. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Onderzoek en beleid 215.
Bunt, H.G. van de, & Siegel, D. (2009). Inleiding. In H.G. van de Bunt & D. Siegel (red.), Ondergronds bankieren in Nederland (pp. 1-10). Den Haag:
Boom.
Bureau Nationaal Rapporteur Mensenhandel (2002). Mensenhandel: Eerste
rapportage van de Nationaal Rapporteur. Den Haag: Bureau Nationaal
Rapporteur Mensenhandel.
Bureau Nationaal Rapporteur mensenhandel (2010). Mensenhandel – 10 jaar
Nationaal Rapporteur Mensenhandel in Nederland – Achtste rapportage
van de nationaal rapporteur. Den Haag: Bureau Nationaal Rapporteur
Mensenhandel.
Bushway, S., & Reuter, P. (2008). Economists’ contribution to the study of
crime and the criminal justice system. In M. Tonry, (red.), Crime and justice: An annual review of research, vol. 37 (pp.389-452). Chicago: University
of Chicago Press.
Literatuur
Cardol, G. (2006). In de schaduw van de samenleving. Journaal Vreemdelingenrecht, (4), 255-266.
Chimeli, A.B., & Soares, R.R. (2011). The use of violence in illegal markets: Evidence from mahogany trade in the Brazilian Amazon. Rio de Janeiro:
Departamento de Economia.
Christensen, J. (2012). The hidden trillions: Secrecy, corruption, and the offshore interface. Crime, Law and Social Change, 57, 325-343.
CJIB (Centraal Justitieel Incassobureau) (2010). Jaarbericht 2009. Leeuwarden: Centraal Justitieel Incassobureau.
Commonwealth of Australia (2011). Professional Facilitators of Crime.
Geraadpleegd op 5 december 2012: www.crimecommission.gov.au. Australian Crime Commission.
Cornish, D.B., & Clarke, R.V. (2002). Analyzing organized crimes. In A.R.
Piquero & S.G. Tibbetts (red.), Rational choice and criminal behavior:
Recent research and future challenges. New York: Garland.
Cornish, D.B. & Clarke, R.V. (2003). Opportunities, precipitators and criminal
decisions: A reply to Wortley’s critique of situational crime prevention. In
M.J. Smith & D.B. Cornish (red.), Theory for practice in situational crime
prevention (pp.41-96). Monsey, NY: Criminal Justice Press. Crime Prevention Studies, volume 16.
Cressey, D.R. (1969). Theft of the nation: The structure and operations of organized crime in America. New York: Harper and Row.
Diepenmaat, F,. & Verrest, P.A.M. (2007). De strafbare gedraging witwassen.
In P.H.P.H.M.C. van Kempen, T. Kraniotis & G. van Roermund (red.), De
gedraging in beweging: Handelen en nalaten in het materiële strafrecht,
strafprocesrecht en sanctierecht (pp. 39-64). Nijmegen: Wolf Legal Publishers.
Dorn, N., & Bunt, H. van de (2009). Bad thoughts: Towards an organised crime
harm assessment and prioritisation system (OCHAPS). Rotterdam: Criminology Department, Erasmus School of Law, Erasmus University Rotterdam.
Dubourg, R., & Prichard, S. (red.) (2009). The impact of organised crime in the
UK: Revenues and economic and social costs. Londen: Home Office.
Duyne, P.C. van (2006). Witwasonderzoek, luchtspiegelingen en de menselijke maat. Justitiële verkenningen, 32(2), 34-40.
Erickson, B.H. (1981). Secret societies and social structure. Social Forces,
60(1), 188-210.
Eysink Smeets, M., & Bervoets, E., m.m.v. Nap, J. (2012). De destructieve doorwerking van onaantastbaren in wijk en buurt. Den Haag: Nicis Institute.
Fagan, J., & Chin, K. (1990). Violence as regulation and social control in the
distribution of crack. In M. De La Rosa, E.Y. Lambert & B. Gropper (red.),
Drugs and violence: Causes, correlates and consequences (pp. 8-43). Rockville, MD: US Department of Health and Human Services, Public Health
Service.
313
314
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Farrell, D., Lund, S., Skau, O., Atkins, C., Mengeringhaus, J.P., & Pierce, M.S.
(2008). Mapping global capital markets: Fith annual report. San Francisco:
McKinsey Global Institute.
Felson, M. (2006a). Crime and nature. Thousand Oaks: Sage.
Felson, M. (2006b). The Ecosystem for Organized Crime. Helsinki: The European Institute for Crime Prevention and Control. Beschikbaar op:
www.heuni.fi.
Fijnaut, C. (ed.) (2001). De bestuurlijke aanpak van (georganiseerde) criminaliteit in Amsterdam. Amsterdam: Directie Openbare Orde en Veiligheid
Gemeente Amsterdam.
Fijnaut, C., & Paoli, L. (2004). Organised crime in Europe: Concepts, patterns
and control policies in the European Union and beyond. Dordrecht: Springer.
FATF (Financial Action Task Force on Money Laundering) (1997). Annual
report 1996-1997. Parijs: FATF Secretariat, OECD.
FATF (Financial Action Task Force on Money Laundering) (1999). 1998-1999
Report on money laundering typologies. Parijs: FATF Secretariat, OECD.
FATF (Financial Action Task Force on Money Laundering) (2005). Money
laundering & terrorist financing typologies 2004-2005. Parijs: FATF Secretariat, OECD.
FinCEN (Financial Crimes Enforcement Network) (2003). Informal value
transfer systems. Washington DC: US Department of Treasury. FinCEN
Advisory Issue 33.
Finckenauer, J.O. (2005). Problems of definition: What is organized crime?
Trends in Organized Crime, 8(3), 63-83.
Gambetta, D. (1993). The Sicilian mafia: The business of private protection.
Cambridge, Massachusetts: Harvard University Press.
Gambetta, D. (2009). Codes of the underworld: How criminals communicate.
Princeton, NJ: Princeton University Press.
Gelemerova, L. (2008). On the frontline against money-laundering: the regulatory minefield. Crime, Law and Social Change, 52, 33-55.
Gestel, B. van (2010). Mortgage fraud and facilitating circumstances. In K.
Bullock, R.V. Clarke & N. Tilly (red.), Situational prevention of organised crimes (pp. 111-129). Portland, Oregon: Willan Publishing.
Glaeser, E.L., Sacerdote, B., & Scheinkman, J.A. (1996). Crime and social interactions. The Quarterly Journal of Economics, 111(2), 507-548.
Glaeser, E.L., Sacerdote, B.I., & Scheinkman, J.A. (2002). The Social Multiplier.
Cambridge, MA: Harvard University, Harvard Institute of Economic
Research. Discussion Paper 1968.
Görg, H., & Hanley, A. (2011). Services outsourcing and innovation: An empirical investigation. Economic Inquiry, 48(2), 460-482.
Haller, M.H. (1990). Illegal enterprise: A theoretical and historical interpretation. Criminology, 28, 207-235.
Literatuur
Her Majesty’s Government (2011). Local to global: Reducing the risk from
organised crime. Londen: the Crown.
Home Office (2009). Examining attrition in confiscating the proceeds of crime.
Londen: Home Office. Research Report 17.
Huisman, S., & Jansen, F. (2012). Willing offenders outwitting capable guardians. Trends in organized crime 15(2/3), 93-110.
Huisman, W., Huikeshoven, M., Nelen, H., Bunt, H. van de, & Struiksma, J.
(2005). Het Van Traa-project: Evaluatie van de bestuurlijke aanpak van
georganiseerde criminaliteit in Amsterdam. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Inspectie Openbare Orde en Veiligheid (2012). Follow the money! Een onderzoek naar financieel opsporen door de politie in het licht van het landelijk
programma FinEC Politie. Den Haag: Inspectie Openbare Orde en Veiligheid, Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Jacobs, J.B., & Peters, E. (2003). Labor racketeering: The mafia and the unions.
In M. Tonry (red.), Crime and justice: A review of research, vol. 30
(pp. 229-282). Chicago: The University of Chicago Press.
Jacobs, J.B. (1999). Gotham unbound: How New York City was liberated from
the grip of organized crime. New York: New York University Press.
Kleemans, E.R. (2007). Organized crime, transit crime, and racketeering. In
M. Tonry & C.J. Bijleveld (red.), Crime and justice: A review of research,
vol. 35 (pp. 163-215). Chicago: The University of Chicago Press.
Kleemans, E.R., Berg, E.A.I.M. van den, & Bunt, H.G. van de, m.m.v. Brouwers, M., Kouwenberg, R.F., & Paulides, G. (1998). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag:
WODC. Onderzoek en beleid 173.
Kleemans, E.R., & Brienen, M.E.I. (2001). Van vriendendienst tot Slangenkop:
Een analyse van tien opsporingsonderzoeken naar mensensmokkel. Tijdschrift voor Criminologie, 43(4), 250-259.
Kleemans, E.R., Brienen, M.E.I., & Bunt, H.G. van de, m.m.v. Kouwenberg,
R.F., Paulides, G., & Barensen, J. (2002). Georganiseerde criminaliteit in
Nederland: Tweede rapportage op basis van de WODC-monitor. Den Haag:
WODC. Onderzoek en beleid 198.
Kleemans. E.R., & Poot, C.J. de (2008). Criminal careers in organized crime
and social opportunity structure. European Journal of Criminology, 5(1),
69-98.
Kleemans, E.R., Soudijn, M.R.J., & Weenink, A.W. (2012). Organized crime,
situational crime prevention and routine activity theory. Trends in Organized Crime, 15(2/3), 87-92.
Klerks, P.P.H.M. (2000). Groot in de hasj: Theorie en praktijk van de georganiseerde criminaliteit. Antwerpen: Kluwer Rechtswetenschappen.
Koppen, M.V. van, Poot, C.J. de, & Blokland, A.A.J. (2010a). Comparing criminal careers of organized crime offenders and general offenders. European
Journal of Criminology, 7(5), 356-374.
315
316
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Koppen, M.V. van, Poot, C.J. de, Kleemans, E.R. & Nieuwbeerta, P. (2010b).
Criminal Trajectories in Organized Crime. British Journal of Criminology,
50 (1), 102-123.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2008a). Nationaal dreigingsbeeld
2008: Georganiseerde criminaliteit. Zoetermeer: KLPD, Dienst IPOL.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2008b). Jaaroverzicht 2007: Financial Intelligence Unit - Nederland. Zoetermeer: KLPD, Dienst DNRI.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2008c). Witwassen: Verslag van een
onderzoek voor het Nationaal dreigingsbeeld 2008. Zoetermeer: KLPD,
Dienst IPOL.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2009). Jaaroverzicht 2008: Financial
Intelligence Unit - Nederland. Zoetermeer: FIU - Nederland.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2010a). Jaaroverzicht 2009: Finiancial Intelligence Unit - Nederland. Zoetermeer: FIU - Nederland.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2010b). Overall-beeld Aandachtsgebieden. Driebergen: Dienst Nationale recherche.
KLPD (Korps landelijke politiediensten) (2011). Jaaroverzicht 2010: Finiancial
Intelligence Unit - Nederland. Zoetermeer: KLPD, Dienst IPOL.
Kromhout, M.H.C., Liefaard, T., Galloway, A.M., Beenakkers, E.M.Th., Kamstra, B., & Aidala, R. (2010). Tussen beheersing en begeleiding: Een evaluatie
van de pilot ‘beschermde opvang risico-AMV’s’. Den Haag: WODC. Cahier
2010-6.
Kruisbergen, E.W., & Jong, D. de, m.m.v. Kouwenberg, R.F. (2010). Opsporen
onder dekmantel: Regulering, uitvoering en resultaten van undercovertrajecten. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 282.
Kruisbergen, E.W., Jong, D. de & Kleemans, E.R. (2011). Undercover Policing:
Assumptions and Empirical Evidence. British Journal of Criminology, 51(1),
394-412.
Laan, F. van der (2012). ‘Prison doesn’t stop them’ Orchestrating criminal
acts from behind bars. Trends in Organized Crime, 15(2/3), 130-145.
Lampe, K. Von (2010). Preventing organised crime: the case of contraband
cigarettes. In K. Bullock, R.V. Clarke & N. Tilly (red.), Situational prevention
of organised crimes (pp. 35-57). Portland, OR: Willan Publishing.
Lankhorst, F. & Nelen, J.M. (2005). Integriteitsproblemen van advocaten en
notarissen in relatie tot georganiseerde criminaliteit. Justitiële verkenningen, 31(3), 32-48.
Levi, M., & Maguire, M. (2004). Reducing and preventing organised crime: An
evidence-based critique. Crime, Law and Social Change, 41, 397-469.
Levi, M., & Maguire, M. (2011). Financial and organized crime in Europe:
Converging paradigms of control? In T. Spapens, M. Groenhuijsen &
T. Kooijmans (red.), Universalis: Liber amicorum Cyrille Fijnaut
(pp. 723-734). Antwerpen/Cambridge: Intersentia.
Liddick, D. (1999). The enterprise ‘model’ of organized crime: Assessing theoretical propositions. Justice Quarterly, 16(2), 403-430.
Literatuur
Lugt, A. van der, & Zoetekouw, R. (2003). De strijd tegen georganiseerde illegale arbeid: Het barrièremodel. In M. Kaptein, H. Menkhorst & P. Willems
(red.), Jaarboek Fraudebestrijding 2003 (pp. 198-208). Deventer: Kluwer.
Magnani, E., & Prentice, P. (2010). Outsourcing and unionization: A tale of
misallocated (resistance) resources. Economic Inquiry, 48(2), 460-482.
Maltz, M.D. (1976). On defining ‘organized crime’: The development of a
definition and a typology. Crime & Delinquency, 22, 338-346.
McCusker, R. (2005). Underground banking: Legitimate remittance network
or money laundering system? Canberra, Australië: Australian Institute of
Criminology.
Meloen, J.D., Landman, R., Miranda, H. de, Eekelen, J. van, & Soest, S. van,
m.m.v. Duyne, P.C. van, & Tilburg, W. van (2003). Buit en besteding: Een
empirisch onderzoek naar de omvang, de kenmerken en de besteding van
misdaadgeld. Zoetermeer: Nationale Recherche Informatie.
Middelburg, B. (2002). Onderwereld-p.r: Hoe de misdaad de media manipuleert. Amsterdam: Veen.
Naylor, R.T. (1999). Wash out: A critique of follow-the-money in crime control policy. Crime, Law & Social Change, 32, 1-57.
Naylor, R.T. (2002). Wages of crime: Black markets, illegal finance, and the
underworld economy. Ithaca, NY/Londen: Cornell University Press.
Naylor, R.T. (2003). Towards a general theory of profit-driven crimes. British
Journal of Criminology, 43, 81-101.
Naylor, R.T. (2009). Violence and illegal economic activity: A deconstruction.
Crime, Law and Social Change, 52(3), 231-242.
Nelen, H. (2008). Real estate and serious forms of crime. International Journal of Social Economics, 35(10), 751-762.
Nelen, H., & Lankhorst, F. (2008). Facilitating organized crime: The role of
lawyers and notaries. In D. Siegel & H. Nelen (red.), Organized crime: Culture, markets and policies (pp. 127-142). New York: Springer.
Nelen, J.M. & Sabee, V. (1998). Het vermogen te ontnemen: Evaluatie van de
ontnemingswetgeving: Eindrapport. Den Haag: WODC. Onderzoek en
beleid 170.
Paoli, L. (2002). The paradoxes of organized crime. Crime, Law and Social
Change, 37(1), 51-97.
Paoli, L. (2003). Mafia brotherhoods: Organized crime, Italian style. New York:
Oxford University Press.
Parlementaire Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (PEO) (1996). Inzake
opsporing: Enquête opsporingsmethoden. Den Haag: Sdu Uitgevers.
Passas, N. (1999). Informal value transfer systems and criminal organizations:
A study into so-called underground banking networks. Den Haag: WODC.
Onderzoeksnotities 1999/4.
Passas, N. (2003). Hawala and other informal value transfer systems: How to
regulate them? Risk management, 5(2), 49-59.
317
318
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Passas, N. (2005). Informal value transfer systems and criminal activities. Den
Haag: WODC. Cahier 2005-1.
Perry, M.K. (1989). Vertical integration: Determinants and effects. In
R. Schmalensee & R. Willig (red.), Handbook of Industrial Organization,
Volume 1 (pp. 183-255). New York, NY: North Holland.
Port, M. van der Port (2001). Geliquideerd: Criminele afrekeningen in Nederland. Utrecht: Universiteit Utrecht, Willem Pompe Instituut voor Strafrechtwetenschappen.
Potter, G.W. (1994). Criminal organisations: Vice, racketeering, and politics in
an American city. Prospect Heights: Waveland Press.
Punt, H.G. (2011). Praktijkboek Ontneming van het wederrechtelijk verkregen
voordeel. Den Haag: Sdu uitgevers.
Put, S. (2010). ‘Het is mis in de opslagbranche’. Secondant, 24 (juli-augustus
2010), 49-53.
Razavy, M. (2005). Hawala: An underground haven for terrorists or social
phenemenon? Crime, Law & Social Change, 44, 277-299.
Reckon (2009). Study to quantify and analyse the VAT gap in the EU-25 Member States. Londen: Reckon LLP.
Reuter, P. (1983). Disorganized crime: The economics of the visible hand.
Cambridge: MIT Press.
Reuter, P. (2009). Systemic violence in drug markets. Crime, Law and Social
Change, 52(3), 275-284.
Reuter, P., & Greenfield, V. (2001). Measuring global drug markets. How good
are the numbers and why should we care about them? World Economics,
2(4), 159-173.
Reynald, D.M. (2010). Guardians on guardianship: Factors affecting the willingness to supervise, the ability to detect potential offenders, and the willingness to intervene. Journal of Research in Crime and Delinquency, 47(3),
358-390.
Roxburgh, C., Lund, S., & Piotrowski, J. (2011). Mapping global capital markets 2011. San Francisco: McKinsey Global Institute.
Schaap, C.D. (1999). Heling getoetst: Studie naar het witwassen van geld en de
strafbaarstelling door middel van de helingsbepalingen. Arnhem: Gouda
Quint.
Schneider, F., & Windischbauer, U. (2008). Money laundering: some facts.
European Journal of Law and Economics, 26, 387-404.
SOCA (Serious Organised Crime Agency) (2009). The United Kingdom threat
assessment of organized crime, Annex A : Harm Framework for Organised
Crime. Londen: SOCA.
Sieber, U., & Bögel, M. (1993). Logistik der Organisierten Kriminalität. Wiesbaden: Bundeskriminalamt.
Siegel, D. (2009). Informeel bankieren in historisch perspectief. In H.G. van
de Bunt & D. Siegel (red.), Ondergronds bankieren in Nederland (pp. 11-32).
Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Literatuur
Slot, B.M.J. (2006). Is ondergronds bankieren een reëel gevaar? Justitiële verkenningen, 32(2), 9-20.
Simmel, G. (1906). The sociology of secrecy and of secret societies. American
Journal of Sociology, 11(4), 441-498.
Smith, A., & Varese, F. (2001). Payment, protection and punishment: The role
of information and reputation in the mafia. Rationality and Society, 13(3),
349-393.
Snyder, R., & Duran-Martinez, A. (2009). Does illegality breed violence? Drug
trafficking and state-sponsored protection rackets. Crime, Law and Social
Change, 52(3), 253-273.
Soudijn, M. (2006). Chinese human smuggling in transit. Den Haag: Boom
Juridische uitgevers.
Soudijn, M.R.J. (2011). Geen smoesjes meer: De strategie van ‘removing excuses’ toegepast op financiële facilitators. Justitiële verkenningen, 37(2),
40-57.
Soudijn, M.R.J., & Akse, Th. (2012). Witwassen, Criminaliteitsbeeldanalyse
2012. Driebergen: KLPD, Dienst Nationale Recherche.
Spapens, A.C. (2006). Interactie tussen criminaliteit en opsporing: De gevolgen
van opsporingsactiviteiten voor de organisatie en afscherming van xtc-productie en -handel in Nederland. Antwerpen: Intersentia.
Spapens, A.C., Bunt, H.G. van de, & Rastovac, L., m.m.v. Miralles Sueiro, C.
(2007). De wereld achter de wietteelt. Den Haag: Boom Juridische uitgevers.
Onderzoek en beleid 258.
Staring, R. (2007). Handelaars in vrouwen: Achtergronden en werkwijze. Justitiële verkenningen, 33(7), 50-63.
Staring, R., Engbersen, G., Moerland, H., Lange, N. de, Verburg, D., Vermeulen, E., & Weltevrede, A. (2005). De sociale organisatie van mensensmokkel.
Zeist: Uitgeverij Kerckebosch.
Sutherland, E.H. (1945). Is ‘White Collar Crime’ crime? American Sociological
Review, 10, 132-139.
Tappan, P. (1947). Who is the criminal? American Sociological Review, 12,
96-102.
Tajfel, H. & Turner, J.C. (1986). The social identity theory of intergroup
behavior. In S. Worchel & L.W. Austin (red.), Psychology of intergroup relations (pp. 7-24). Chigago: Nelson-Hall.
Tijhuis, A.J.G. (2006). Transnational crime and the interface between legal and
illegal actors: The case of the ilicit art and antiquities trade. Nijmegen: Wolf
Legal Publishers.
Tijssens, I., Hamers, H., & Buijk, W. (2011). Mensensmokkel: Criminaliteitsbeeldanalyse 2012. Utrecht: Koninklijke Marechaussee, Brigade Centrale
Recherche & Informatie.
Tusikov, N. (2012). Measuring organised crime-related harms: Exploring five
policing methods. Crime, Law and Social Change, 57, 99-115.
319
320
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Unger, B. (2008). Effectiviteit van anti-witwasbeleid in Nederland. Economisch Statistische Berichten, 93, 45-50.
Unger, B., Siegel, M., Ferwerda, J., Kruijf, W. de, Busuioic, M., Wokke, K., &
Rawlings, G. (2006). The amounts and the effects of money laundering.
Report for the Ministry of Finance, February 16, 2006. Utrecht: Utrecht
School of Economics; Canberra, Australië: Australian National University.
UNODC (United Nations Office on Drugs and Crime) (2011). World Drug
Report 2011. Wenen: UNODC.
Varese, F. (2011). Mafias on the move: How organized crime conquers new territories. Princeton: Princeton University Press.
Verhoeven, M.A., Gestel, B. van & Jong, D. de (2011). Mensenhandel in de
Amsterdamse prostitutie: Een onderzoek naar aard en opsporing van mensenhandel. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Onderzoek en beleid 295.
Verrest, P.A.M. (2006). De strafbaarstelling van witwassen. Justitiële verkenningen, 32(2), 41-53.
Vocks, J. & Nijboer, J. (2000). The promised land: a study of trafficking in
women from central and eastern Europe to the Netherlands. European
Journal on Criminal Policy and Research, 8, 379-388.
Volkov, V. (2002). Violent entrepreneurs: The use of force in the making of Russian capitalism. Ithaca, NY: Cornell University Press.
Vries, M.S. de (2008). De Nederlandse aanpak van illegale vuurwapenhandel.
Justitiële verkenningen, 34(4), 76-88.
Walker, J. (1999). How big is global money laundering? Journal of Money
Laundering Control, 3(1), 25-37.
Wartna, B.S.J. (2009). In de oude fout: Over het meten van recidive en het vaststellen van het succes van strafrechtelijke interventies. Den Haag: Boom
Juridische uitgevers.
Williams, P. (2009). Illicit markets, weak states and violence: Iraq and Mexico.
Crime, Law and Social Change, 52(3), 323-336.
Worldbank (2006). Global economic prospects. Economic implications of
remittances and immigration. Washington: The World Bank.
Yeager, M.G. (2012). 50 years of research on illegal enterprise: An interview
with Mark Haller. Trends in Organized Crime, 15(1), 1-12.
Zaitch, D. (2002). Trafficking cocaine: Colombian drug entrepreneurs in the
Netherlands. Den Haag: Kluwer Law International.
Zoomer, O., Nieuwkamp, S., & Johannink, R. (2004). Economische belangen:
Barrières voor preventie en bestrijding van (georganiseerde) criminaliteit?
Dordrecht: Stichting SMVP Producties.
Jurisprudentie
Hoge Raad, 8 oktober 2002, LJN AE 5613
Hoge Raad, 18 juni 2008, LJN BD 2578
Literatuur
Wetgeving, kamerstukken en ministeriële stukken
Aanwijzing toepassing opsporingsbevoegdheden en dwangmiddelen tegen
advocaten (Staatscourant, 2011, nr. 4981).
Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken (1992). De georganiseerde criminaliteit in Nederland: Dreigingsbeeld en plan van aanpak.
Den Haag: Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken (1996). Plan van
aanpak ter implementatie besluitvorming enquête opsporingsmethoden.
Den Haag: Ministerie van Justitie/Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2011). Crimineel vermogen vaker opgespoord en afgepakt. Persbericht 26 januari 2011. Den Haag: Ministerie van
Veiligheid en Justitie.
Ministerie van Veiligheid en Justitie (2012). Brief voortgangsrapportage geïntegreerde aanpak outlawbikers, 17 augustus 2012, kenmerk: 292814.
Kamerstukken II, vergaderjaar 1985/86, 18 995, nr. 13-14.
Kamerstukken II, vergaderjaar 1989/90, 21 504, nr. 3.
Kamerstukken II, vergaderjaar 2009/10, 32 194, nr. 3.
Wet van 10 december 1992 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en
het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming
van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties
(Stb. 1993, nr. 11).
Wet van 8 mei 2003 tot wijziging en aanvulling van een aantal bepalingen in
het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige
andere wetten met betrekking tot de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (aanpassing ontnemingswetgeving) (Stb. 2003, nr. 202).
Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen
voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) (Stb. 2011,
nr. 171).
Wet van 24 november 2011 tot wijziging van de Wet op het notarisambt in
verband met de invoering van een informatieplicht ten aanzien van gegevens betreffende de bijzondere rekening, bedoeld in artikel 25 van die wet
(informatieplicht derdengeldenrekening notariaat) (Stb. 2011, nr. 557).
Mediaberichten
De Telegraaf, 22 januari 2011, p. 5, Roemloos einde.
Financieele Dagblad, 18 april 2008, Wethouder: ‘Gemeente Amsterdam gaat
haar partners in vastgoedprojecten voortaan toch maar wel screenen’.
321
322
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Time World. (2001). A banking system built for terrorism. 5 oktober 2001.
Geraadpleegd op 31 oktober 2011: www.time.com/time/world/article/
0,8599,178227,00.html.
Bijlage 1
Samenstelling
begeleidingscommissie
Voorzitter
Mr. G.W. van der Burg
Hoofdofficier Landelijk Parket, Openbaar
Ministerie
Leden
J. Dobbelaar MSc
Openbaar Ministerie
Drs. B. Naaijkens / drs. S. Hulscher Directoraat-Generaal Rechtspleging en
Rechtshandhaving, Ministerie van Veiligheid en Justitie
Drs. F. Adrichem MA
Directoraat-Generaal Politie, Ministerie
van Veiligheid en Justitie
R. Heuff MSM / drs. S. Huisman
Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)
Bijlage 2
Aandachtspuntenlijst
Toelichting
De gegevens voor de aandachtspuntenlijst worden verkregen door middel
van interviews en dossieronderzoek. In eerste instantie dienen de betrokken
OvJ/parketsecretaris en de teamleider van het onderzoek te worden benaderd. Op basis van deze gesprekken en een analyse van het overzichtsprocesverbaal kan vervolgens worden besloten om bepaalde delen van het dossier
diepgaander te analyseren en eventueel aanvullende interviews af te nemen.
Hoewel een zaak meerdere gerechtelijke vooronderzoeken (GVO’s) en meerdere deelonderzoeken kan omvatten, wordt per zaak in principe één aandachtspuntenlijst ingevuld. De ‘structuur’ van de zaak en van de deelonderzoeken kan dan worden aangegeven onder de aandachtspunten 1 en 2. Ook
kan daar worden aangegeven dat bepaalde deelonderzoeken om bepaalde
redenen beknopter of niet nader zijn geanalyseerd.
De antwoorden dienen kort te worden toegelicht. In zoverre andere bronnen
zijn geraadpleegd dient dit apart te worden vermeld. Beweringen die afkomstig zijn uit interviews, dienen zo veel mogelijk op hun betrouwbaarheid te
worden getoetst.
Bepaalde informatie kan relevant zijn voor meer dan één aandachtspunt. In
dat geval deze informatie onder ieder relevant aandachtspunt herhalen.
Nummer de verdachten en gebruik deze nummering zo veel mogelijk in de
tekst (in principe staan er alleen persoons- en bedrijfsgegevens bij de aandachtspunten 3.2 tot en met 3.4).
Overzicht aandachtspunten
1
2
3
4
5
6
7
1
–
–
Zaakgegevens
Kort overzicht opsporingsonderzoek
Het samenwerkingsverband
Activiteiten, werkwijze en schade
Contacten met de omgeving
Omvang, verdeling en besteding wederrechtelijk verkregen voordeel
Strafrechtelijke afdoening
Evaluatie
Zaakgegevens
Codenaam van de zaak:
Procesverbaal-nummer:
326
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
–
2
Parketnummer(s):
Relaties met andere onderzoeken:
Onderzoekende instantie(s):
Naam teamleider(s) en officier van justitie:
Datum start onderzoek:
Datum opening (eerste) GVO en sluiting (laatste) GVO:
Datum opening en sluiting SFO (indien van toepassing):
Naam onderzoeker(s):
Data interviews en dossieronderzoek:
Gegevens van de respondenten (namen, functies, telefoonnummers):
Andere geraadpleegde bronnen:
Nog aan te vullen gegevens:
– Verdachtengegevens (o.a. antecedenten uit JD)
– Vonnissen (in eerste aanleg en in hoger beroep)
– Sfo
Kort overzicht opsporingsonderzoek
Het gaat hierbij om gegevens die relevant zijn voor het interpreteren van de
informatie die in het kader van het opsporingsonderzoek is verzameld.
– Wat was de aanleiding tot het onderzoek?
– Hoe is de zaak aan het licht gekomen?
– De strafbare feiten en de verdachten waarop het onderzoek zich heeft
gericht.
– Eventuele belangrijke problemen en wijzigingen die zich in het verloop
van het onderzoek hebben voorgedaan.
– Opsporingsmethoden die veel betrouwbare informatie hebben opgeleverd.
– Welke relevante personen zijn er wel en niet aangehouden en verhoord,
wie zijn er gehoord, et cetera.
– Met betrekking tot welke aspecten van de zaak is er veel respectievelijk
weinig betrouwbare informatie verzameld?
3
3.1
–
–
Het samenwerkingsverband
Omvang en samenstelling van het criminele samenwerkingsverband
Totaal aantal verdachten.
Structuur en samenstelling van de groep / het netwerk: hoe zijn de verdachten gerelateerd en wat is hun rol of functie in het samenwerkingsverband (verschillende gerelateerde (sub)groepen, kernfuncties, belangrijke
ondersteunende functies, periferie).
Bijlage 2
–
3.2
Met name bij grotere groepen / samenwerkingsverbanden is het belangrijker om de structuur en de samenstelling aan te geven, dan om alle persoonsgegevens van ‘perifere’ verdachten te noteren (dit is overigens ter
beoordeling van degene die de zaak analyseert).
Hoofdverdachten
Vermeld per verdachte de volgende gegevens (verdachten nummeren):
– (* Nummer)
– Naam: (* Voornamen ACHTERNAAM (bijnamen / roepnamen…….))
– Geboortedatum:
– Geboorteplaats (geboorteland):
– Geslacht:
– Nationaliteit:
– Woonplaats:
– Beroep:
– Criminele antecedenten:
– Bijzonderheden: (* arbeidsverleden, specialisatie, taal en dergelijke)
– Rol in de criminele groep (* inclusief verwantschapsrelaties binnen de
groep):
3.3
Andere verdachten
Vermeld de volgende gegevens over de andere verdachte(n) (nummering 3.2
voortzetten):
– (* Nummer)
– Naam: (* Voornamen ACHTERNAAM (Bijnamen / roepnamen: ...))
– Geboortedatum:
– Geboorteplaats (geboorteland):
– Geslacht:
– Nationaliteit:
– Woonplaats:
– Beroep:
3.4
Overige betrokken personen en bedrijven
Het gaat hierbij om overige betrokken personen en bedrijven, die niet formeel als verdachte zijn aangemerkt, maar die wel betrokken zijn bij het
samenwerkingsverband en/of daarvoor een faciliterende functie vervullen.
N.B.: Licht de betrokkenheid van deze personen verder toe onder 5.
Nummer de betrokkenen (P1, P2, etc. voor natuurlijke personen en B1, B2,
etc. voor bedrijven / rechtspersonen) en vermeld de onderstaande gegevens:
327
328
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
P1
–
–
–
–
–
–
–
Naam: (* Voornamen ACHTERNAAM (Bijnamen / roepnamen: ...))
Geboortedatum:
Geboorteplaats (geboorteland):
Geslacht:
Nationaliteit:
Woonplaats:
Beroep:
B1
–
–
–
–
Naam bedrijf:
Plaats (land) van vestiging:
Soort bedrijf:
Eigenaren / directeuren:
3.5
Herkomst van de (hoofd)verdachten
Geef kort aan uit welke landen de (hoofd)verdachten afkomstig zijn (en eventueel: uit welke regio/streek/dorp) en uit welke etnische groep (bijvoorbeeld:
Turkije, Koerden).
– ‘Etnische’ bindingen binnen (delen van) het criminele netwerk.
– De mate van ‘etnische’ geslotenheid respectievelijk openheid van (delen
van) het criminele netwerk.
3.6
Ontstaansgeschiedenis en bestendigheid van het
samenwerkingsverband
Geef een beschrijving van het ontstaan van het samenwerkingsverband, de
specifieke rol en kwaliteiten van de hoofdverdachten, de taakverdeling binnen de groep, het onderlinge vertrouwen, de duur van de criminele activiteiten en de ontwikkeling van het samenwerkingsverband.
– Banden gebaseerd op familierelaties (specifiek beschrijven!), vriendschapsrelaties, herkomst, beroep, etc.
– Hoe en wanneer is het samenwerkingsverband ontstaan?
– Vertrouwen of achterdocht in de onderlinge relaties?
– De structuur van de groep / het netwerk (zelfstandige eenheid of wisselende samenstelling gebaseerd op een specifiek doel, cruciale functies /
contacten).
– Hiërarchische verhoudingen en/of wederzijdse afhankelijkheid.
– Plaats en kwaliteiten van de leider(s) / hoofdpersonen.
– Facilitators / illegale dienstverleners: witwassers, geldwisselaars, ondergrondse *bankiers, documentenvervalsers, transporteurs, B.V.-makelaars,
etc.
– Plaats en taak van de andere leden binnen het samenwerkingsverband.
Bijlage 2
–
–
–
–
3.7
Duur van de activiteiten van het samenwerkingsverband.
Wisselingen in het samenwerkingsverband.
Aanwezigheid van geweld, onderlinge conflicten.
Ontwikkeling van het samenwerkingsverband: ‘sneeuwbaleffect’ en / of
‘rekrutering’.
Bindingsmechanismen
Wat hield de leden van het samenwerkingsverband bij elkaar en op welke
wijze vonden geheimhouding, controle en disciplinering plaats binnen het
samenwerkingsverband?:
– Sociale relaties: familierelaties (specifiek beschrijven!), vriendschapsrelaties, herkomst, beroep, etc.
– Economisch voordeel en/of immateriële beloningen.
– Gehoorzaamheid uit angst vanwege dreiging met sancties en / of feitelijke
geweldspleging.
– Andere bindingsmechanismen.
3.8
De rol van vrouwen
Welke rol speelden vrouwen bij de illegale activiteiten?:
– Vrouwen met een zelfstandige rol (en waaruit blijkt die zelfstandige rol)?
– Logistieke functies (toelichten).
– Afscherming van illegale activiteiten.
– Contacten met de dienstverlenende omgeving en met aanbieders of afnemers van illegale goederen en diensten.
4
4.1
Activiteiten en werkwijze
Primaire activiteiten, modus operandi en werkterrein van de groep /
het netwerk
Samenvatting
Het gaat om een korte, zakelijke vermelding van de voornaamste criminele
activiteiten van de groep (in maatschappelijke en strafrechtelijke termen) en
van de wijze waarop slachtoffers werden misleid; alsmede van het werkterrein van de groep (regio, Nederland, andere landen).
Toelichting: primaire activiteiten en modus operandi
Geef een toelichting op de voornaamste criminele activiteiten van de groep
en op de werkwijze (modus operandi).
N.B.: Besteed hierbij ook aandacht aan de internationale aspecten van de illegale activiteiten.
329
330
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Is er sprake van optreden op illegale markten in termen van de afzet van goederen en/of het verrichten van diensten?
Geef een korte beschrijving van o.a. de herkomst, de bestemming, logistieke
kenmerken en de modus operandi (o.a. de wijze van vervoer en / of de wijze
waarop bepaalde logistieke knelpunten worden opgelost).
– Drugs (o.a. wel of geen specialisatie in bepaalde soorten drugs, de delen
van het logistieke proces die men zelf verzorgt en / of uitbesteedt: productie, invoer, doorvoer, uitvoer, distributie);
– vrouwenhandel / prostitutie;
– mensenhandel of mensensmokkel;
– wapenhandel;
– gokken;
– (vracht-)autodiefstallen.
Is er sprake van illegaal optreden op legale markten?
Geef een beknopte beschrijving van relevante marktregelingen, heffingen
(o.a. btw, accijnzen, EU-heffingen, premies) en andere kenmerken van de
legale markten waarop men illegaal opereert, en van de modus operandi:
waaraan en op welke wijze verdient men illegaal geld op deze markten?
– Horeca/speelautomaten;
– transport;
– bouwnijverheid (o.a. koppelbazerij, premiefraude);
– textielnijverheid (o.a. illegale naaiateliers en merkenfraude);
– afvalverwerking;
– vlees (o.a. EU-fraude);
– zuivel/melkpoeder (o.a. EU-fraude);
– olie;
– tabak/sigaretten (o.a EU-fraude);
– computermarkt (o.a. btw-fraude en illegale kopieën);
– electronicamarkt (o.a. btw-fraude);
– beleggingswereld (oplichting).
Andere illegale activiteiten (geef een korte beschrijving):
– Contraspionage;
– overvallen;
– kidnappings;
– wisselen van geld uit illegale handelingen;
– witwassen.
– afpersing.
4.2
Secundaire activiteiten
Zijn er nog bijzondere, strafbare of niet strafbare nevenactiviteiten te vermelden?
Bijlage 2
4.3
Indicatie van de materiële en immateriële schade
Geef een indicatie van de aard en de omvang van de materiële en immateriele schade (bij voorkeur op basis van het dossier en/of de interviews, in
andere gevallen nadrukkelijk de bron vermelden):
– De aard van de schade voor Nederland en andere landen (schade aan
slachtoffers; (dodelijk) letsel, materiële schade; schade aan opsporingsinstanties ed.: integriteitsverlies; schade aan markten, branches, milieu:
bijv. concurrentievervalsing, schade aan het milieu, niet afgedragen heffingen, etc.).
– De omvang van de schade voor Nederland en andere landen (indien
mogelijk: per jaar en voor de totale periode waarin men actief was).
5
5.1
Contacten met de omgeving
Contacten met de omgeving (samenvatting)
Geef hier een korte samenvatting (op basis van aandachtspunt 5.2 tot en
met 5.9) van de mogelijkheden die de omgeving (buurt, bedrijf, beroep, etc.)
biedt aan het criminele samenwerkingsverband en de risico’s en geef aan hoe
het criminele samenwerkingsverband omgaat met deze mogelijkheden en
risico’s.
5.2
Contacten met andere criminele groeperingen of daders
Zijn er contacten met andere criminele groeperingen of daders? Beschrijf de
aard van de vastgestelde contacten en geef hierbij aan of het contact wordt
gekenmerkt door samenwerking of door concurrentie en/of geweld. Hoe
komen contacten tot stand; hoe tasten beide partijen elkaar af?
N.B. Geef een indicatie van de betrouwbaarheid van de informatie.
– Facilitators / illegale dienstverleners: witwassers, geldwisselaars, ondergrondse bankiers, documentenvervalsers, transporteurs, B.V.-makelaars,
etc.;
– zakelijke relaties;
– gemeenschappelijke projecten;
– uitwisseling kennis / menskracht;
– onderlinge dienstverlening;
– ruilhandel;
– territoriale afspraken;
– geweld (bedreiging, intimidatie, geweldspleging, liquidatie, afpersing,
chantage of *ontvoering);
– ontneming goederen (ripdeals).
– verdeelsleutel van winsten; prijsbepaling.
331
332
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
5.3
Contacten met terroristische en / of separatistische bewegingen
Vermeld de naam van de groeperingen. Beschrijf de aard van de contacten.
N.B. Geef een indicatie van de betrouwbaarheid van de informatie.
5.4
Betrokkenheid van wettige ondernemingen en rechtspersonen
In hoeverre zijn er relaties met wettige bedrijven, welke rol spelen deze wettige bedrijven bij de criminele activiteiten en op welke manier zijn deze
bedrijven bewust of onbewust betrokken bij de illegale activiteiten?
– Directe facilitering van illegale activiteiten (o.a. dekmantel-firma’s).
– geef tevens aan of deze bedrijven bewust voor dit doel zijn opgericht of
reeds bestonden voor de aanvang van de illegale activiteiten;
– actieve samenwerking;
– meeprofiteren door afname van (te) goedkope goederen;
– onbewust een belangrijke rol vervullen voor het criminele samenwerkingsverband;
– witwassen van misdaadgelden;
– ontmoetingsplekken en huisvesting;
– vervoer van goederen en personen.
N.B.: Geef bij meeprofiterende bedrijven aan wat de verhouding was tot het
criminele samenwerkingsverband, in welke mate men op de hoogte was of
had kunnen zijn van de illegale activiteiten en wat de reden was om mee te
werken.
5.5
Corrupte contacten met overheidsfunctionarissen
Beschrijf de individuele contacten met personen werkzaam bij de overheid,
politie, justitie, douane etc., die door hun functie bepaalde diensten konden
verlenen aan het criminele samenwerkingsverband:
– Het leveren van benodigde middelen zoals vergunningen, paspoorten,
visa, vervalste documenten, etc.;
– het omzeilen van controles (bijvoorbeeld: grenscontroles, bordeelcontroles, administratieve controles, etc.);
– het verstrekken van opsporingsinformatie (bijvoorbeeld: informatie over
lopend opsporingsonderzoek of op handen zijnde politieacties).
Beschrijf de aard van de geleverde diensten en beschrijf de mogelijke redenen waarom deze diensten werden geleverd:
– Sociale relaties;
– economisch voordeel en/of immateriële beloningen;
– dreiging met sancties en/of feitelijke geweldspleging;
– andere motieven.
Bijlage 2
5.6
Contacten met externe deskundigen / specialisten
De mogelijkheid bestaat dat de verdachten regelmatig gebruikmaken van
diensten uit de bovenwereld, zonder dat er sprake is van corruptie, pressie of
intimidatie. Te denken valt hierbij in de eerste plaats aan personen uit de
bankwereld en de vrije beroepsgroepen zoals bijvoorbeeld notarissen, advocaten, belastingsadviseurs, beleggers, accountants en makelaars. Daarnaast
kan gedacht worden aan andere deskundigen en specialisten, die een schijn
van betrouwbaarheid wekken en daarmee een bijdrage leveren aan de
afscherming van de illegale activiteiten.
Beschrijf de aard van de geleverde diensten en de mate waarin de externe
deskundige zich van zijn bijdrage aan de criminele organisatie bewust was of
had moeten zijn.
N.B.: Indien deze deskundige (hoofd)verdachte is, dit ook onder dit aandachtspunt vermelden.
5.7
Overige contacten met de omgeving
Zijn er nog andere contacten met personen uit de omgeving die van belang
zijn voor de uitvoering van de illegale activiteiten?
Beschrijf de aard van de geleverde diensten en de mogelijke redenen waarom
deze werden geleverd:
– Sociale relaties;
– economisch voordeel en/of immateriële beloningen;
– dreiging met sancties en/of feitelijke geweldspleging;
– andere motieven.
5.8
Specifieke afschermingsmethoden
Wordt er gebruikgemaakt van één of meer van de onderstaande specifieke
afschermingsmethoden? Zo ja, waar blijkt dit dan uit en wat houden deze
afschermingsactiviteiten concreet in?
– Verspreiden van valse informatie (nepfacturen, e.d.);
– inbraken;
– geweld (bedreiging, intimidatie, geweldspleging, afpersing, chantage of
ontvoering);
– liquidaties (N.B.: Geef aan hoe hard eventuele vermoedens zijn en wat de
mogelijke aanleiding voor de liquidatie(s) is geweest);
– screenen medewerkers;
– vernietiging / vervalsing administratie;
– beperking informatie-uitwisseling (o.a. codetaal);
– contra-tap;
333
334
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
–
–
5.9
–
–
6
6.1
contra-observatie;
desinformatiecampagnes;
andere dan de gebruikelijke communicatiekanalen;
verblijf in het buitenland.
Reacties op de overheid
In hoeverre reageren de betrokken daders op maatregelen van de overheid of op politie-acties?
Op welke manier reageren de betrokken daders in deze gevallen (bijvoorbeeld: contra-activiteiten, aanpassen strategie, vermijdingsgedrag, etc.)?
Omvang, verdeling en besteding van het wederrechtelijk verkregen
voordeel (wvv)
Omvang van het wvv
Geef een schatting van de omvang van het totale wvv en geef indien mogelijk
een toelichting m.b.v.:
– Een indicatie van de lucrativiteit van de criminele activiteiten / de ‘winstmarge’ (op basis van verkregen baten en gemaakte kosten (indien mogelijk: per eenheid));
– de geschatte omvang van de illegale activiteiten (indien mogelijk: per jaar
respectievelijk voor de geschatte totale duur van de criminele activiteiten).
6.2
Verdeling van het wvv binnen het samenwerkingsverband
Beschrijf kort de wijze waarop het wvv binnen het samenwerkingsverband
wordt verdeeld:
– Staan de medewerkers op de loonlijst, worden zij betaald met een deel
van het wvv en/of bestaat er een bepaalde relatie tussen beloningen en
prestaties?;
– Welke verdachten verdienen relatief het meest aan de criminele activiteiten?
6.3
Besteding wvv door de betrokken personen
Waar (in Nederland of elders) en waaraan wordt het wvv besteed? In hoeverre
is er sprake van puur consumptieve privébestedingen (dure levensstijl), van
investeringen in andere illegale activiteiten of van investeringen in legale
ondernemingen/activiteiten?
– Consumptieve privébestedingen (dure levensstijl);
Bijlage 2
–
–
–
–
–
–
–
–
6.4
investeringen in andere illegale activiteiten;
aankoop roerende goederen;
aankoop onroerende goederen;
vestiging wettige onderneming(en);
investering in bestaande wettige ondernemingen;
communicatie;
beleggingen (o.a. aandelen, obligaties, projectontwikkeling);
sponsoring (sport, cultuur, politie, evenementen).
Geldtransacties en witwassen
Ga beknopt in op de geldtransacties binnen de criminele groep en op het verschijnsel witwassen (het omzetten van de verborgen, niet te verantwoorden
herkomst van gelden in een wel te verantwoorden herkomst).
Besteed hierbij aandacht aan de betrokkenheid bij illegale geldtransacties
van Nederlandse banken, wisselkantoren, buitenlandse banken, wettige
bedrijven, trusts, ambassades en consulaten.
Betalingsverkeer:
– ruilhandel;
– kredietverstrekking / voorschotten;
– ondergronds bankieren;
– financiële transacties (zie hieronder).
Wegsluizen van gelden zonder witwassen (witwassen niet altijd noodzakelijk):
– Wisseltransacties;
– fysieke verplaatsingen (door personen of per post);
– girale verplaatsingen (rep-offices, (pseudo)banken en ondergrondse banken).
Witwassen:
– Het voorwenden van vermogensstijging (o.a. ABCD-transacties, onroerendgoedhandel, kunsthandel en effectenhandel);
– het overdragen van vermogen (o.a. schenken van vermogen aan jezelf,
gefingeerde gokwinsten en lenen aan jezelf (‘loan back-methode’));
– het creëren van inkomsten.
6.5
Vermogensbestanddelen / bezittingen
Ga kort in op de vermogensbestanddelen / bezittingen die in het kader van
het strafrechtelijk onderzoek zijn getraceerd. Geef hierbij tevens aan welke
vermogensbestanddelen / bezittingen in beslag zijn genomen:
– Horecagelegenheden;
– detailhandel;
335
336
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
–
–
–
–
–
–
7
7.1
–
–
–
–
7.2
–
–
8
8.1
–
–
–
–
8.2
andere bedrijfspanden;
woningen;
gebouwen / complexen;
auto’s;
vaar- en vliegtuigen;
contant geld, sieraden, etc.
Strafrechtelijke afdoening
Rechtszaak in eerste aanleg en vonnissen
Is er een strafzaak geweest en heeft dit geleid tot een vonnis?
Wat is het aantal en de aard van de vonnissen?
Op basis van welke artikelen van het Wetboek van Strafrecht (of andere
relevante wetten) zijn de verdachten veroordeeld?
Is er hoger beroep aangetekend?
Sfo / ontnemingsvordering
Heeft er een strafrechtelijk financieel onderzoek plaatsgevonden? Zo ja,
wat zijn daarvan de belangrijkste uitkomsten?
Ontnemingsvorderingen en de resultaten daarvan.
Evaluatie
Leerervaringen en nieuwe inzichten
Wat zijn de belangrijkste leerervaringen van dit onderzoek geweest?
Welke nieuwe inzichten heeft deze zaak opgeleverd over het verschijnsel
georganiseerde criminaliteit?
In hoeverre wijkt de zaak af van gangbare beelden van georganiseerde criminaliteit en in hoeverre bevestigt deze zaak deze beelden?
Is er een bestuurlijke rapportage, wat is de inhoud?
Mogelijkheden voor preventie
Wat maakte het uitvoeren van de criminele activiteiten zo gemakkelijk /
moeilijk en op welke manier zouden barrières opgeworpen kunnen worden
(preventie)?
– Maatschappelijke probleemgebieden en mogelijke ontwikkelingen
daarin;
Bijlage 2
–
–
8.3
Criminogene factoren overheidsbeleid (o.a. regelgeving, prikkels, toezicht, controle, opsporing);
Potentiële barrières / preventiemogelijkheden.
Mogelijke nieuwe ontwikkelingen
Welke mogelijke nieuwe ontwikkelingen signaleert u op het gebied van de
georganiseerde criminaliteit?
8.4
–
–
8.5
Effectiviteit van toegepaste recherchestrategie(ën)
Wat zijn de maatschappelijke effecten van dit opsporingsonderzoek
geweest?
Wat valt er te zeggen over de effectiviteit van de toegepaste recherchestrategie(ën)?
Te interviewen personen en op te vragen rapporten
Noteer hier de gegevens van te interviewen personen of op te vragen rapporten, die relevant kunnen zijn voor het eindrapport.
337
Bijlage 3
Beknopte
casusbeschrijvingen
Hieronder volgen beknopte beschrijvingen van de 150 door ons onderzochte
casussen.
Casus 1
Mensensmokkel vanuit India. De route liep via Rusland en Polen naar Duitsland en/of Nederland en van daaruit veelal naar Engeland, Canada of de VS.
Transporten vonden plaats met auto’s, schepen en vliegtuigen.
Casus 2
Productie van en handel in heroïne en cocaïne; witwasactiviteiten. In openbare gelegenheden werden contacten gelegd met klanten. Opbrengsten werden via verschillende postkantoren omgewisseld en doorgesluisd naar
Marokko. Via een Brusselse bank werd geld ook witgewassen.
Casus 3
Productie van en handel in amfetamine. Legale en illegale grondstoffen kocht
men bij legale bedrijven en bij een drietal leveranciers. De deelprocessen van
productie werden door verschillende koppels en groepjes uitgevoerd op
diverse locaties in binnen- en buitenland.
Casus 4
Mensenhandel. Vrouwen werden in Oost- en Centraal Europa geworven en
meestal per bus (onder valse voorwendselen) naar Nederland gebracht. Zij
belandden in de prostitutie. Met hulp van een ambtenaar kregen vrouwen
een aanmeldingsstempel in hun paspoort. Ook antedateerde de ambtenaar
stempels, zodat vrouwen langer in Nederland konden blijven.
Casus 5
Productie van en handel in xtc en amfetamine; invoer van hasj; export van
xtc, amfetamine, hasj, nederwiet en cocaïne. Xtc en amfetamine werden in
een laboratorium geproduceerd en per boot naar Engeland en Spanje vervoerd. Hasj werd vanuit Marokko per rubberboot naar Spanje gesmokkeld.
De smokkel vanuit Spanje via Nederland naar Engeland vond plaats met
vrachtwagens. Vanuit Colombia werd een cocaïnetransport naar Nederland
georganiseerd.
Casus 6
Handel in cocaïne, heroïne, hasj, xtc en amfetamine. De cocaïne werd vanuit
Venezuela per container naar Nederland vervoerd. Heroïne werd in een tankauto naar Engeland gesmokkeld. Wat de hasj betreft ging het om het bezit
van ruim 1.000 kilo en aanwijzingen van vervoer van Marokko naar Spanje en
van Spanje naar Engeland. In Nederland geproduceerde xtc en amfetamine
werden door de organisatie vervoerd naar Engeland.
340
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 7
Invoer van cocaïne. In een zeiljacht werd de cocaïne vanuit het Caribisch
gebied naar een haven in Nederland gebracht. Een van de hoofdverdachten
van de Colombiaanse groep werd naar Nederland gestuurd om de operatie
hier voor de Colombianen te begeleiden en de voor hen bestemde cocaïne in
ontvangst te nemen.
Casus 8
Invoer van cocaïne en marihuana die per container vanuit Colombia via
Nederland West-Europa werden binnengebracht om daar te worden overgedragen aan een Colombiaanse groep, die de partijen weer doorleverde. Ook
werd cocaïne op het lichaam van een koerier per vliegtuig en via postpakketten vervoerd.
Casus 9
Mensensmokkel en vervalsing van paspoorten. Gemiddeld ging het om
240-300 personen per jaar op de route Iran - Nederland - Canada. Personen
reisden deels op een eigen paspoort en een authentiek visum en deels op vervalste documenten. Ook werd gebruikgemaakt van nepuitnodigingen van
bedrijven en van pasjeshouders op een luchthaven, waardoor personen vrijwel probleemloos het land konden binnenkomen.
Casus 10a
Mensenhandel; exploitatie van meer- en minderjarige vrouwen. De over het
algemeen jonge vrouwen werden door vaste ronselaars in Oost- en CentraalEuropa onder valse voorwendselen naar Nederland gehaald. In Slovenië werden de vrouwen overgedragen aan andere vervoerders en voorzien van valse
reisdocumenten. In Nederland moesten de vrouwen onder dwang werken als
prostituee.
Casus 10b
Mensenhandel; exploitatie van meer- en minderjarige vrouwen. In Oost- en
Centraal-Europa werden vrouwen geronseld. Er werd gebruikgemaakt van
diverse routes met als centrale ontmoetingsplaats Hongarije, waar de vrouwen werden voorzien van valse reisdocumenten en werden overgedragen
aan chauffeurs, die de reis naar Nederland verder verzorgden. In Nederland
werden zij gedwongen in de prostitutie te werken.
Casus 11
Smokkel over de weg van hasj uit Pakistan, heroïne uit Turkije en van cocaïne
uit Colombia door middel van zeeschepen, die aankwamen in Ierland, Engeland, België, Nederland, Frankrijk en Malta. Door middel van koeriers werden de verdovende middelen indien nodig verder naar Nederland gebracht.
Koeriers fungeerden ook als geldloper.
Bijlage 3
Casus 12
Mensenhandel. In Oost- en Midden-Europa werden meer- en minderjarige
vrouwen onder valse voorwendselen geronseld. Zij werden van valse reisdocumenten voorzien en per auto naar Nederland gebracht. De vrouwen werden door de hoofdverdachte in seksclubs geplaatst en tot prostitutie gedwongen. Ook kwam het voor dat zij werden doorverkocht.
Casus 13
Mensenhandel. Vooral in Tsjechië en Polen werden vrouwen door middel
van misleiding geronseld. Met valse papieren reisden de vrouwen per vliegtuig of bus naar Nederland of Duitsland. In seksclubs werden de vrouwen tot
prostitutie gedwongen of doorverkocht.
Casus 14
Mensenhandel. De hoofdverdachte ronselde of kocht meer- en minderjarige
vrouwen in met name Tsjechië, of in Nederland van doorgaans buitenlandse
ronselaars, vervoerders en souteneurs. In Nederland werden de vrouwen
doorverkocht aan exploitanten en aan souteneurs, of zij kwamen te werken
in seksclubs, in een privéclub of in de raamprostitutie.
Casus 15
Mensenhandel. Vrouwen werden in Tsjechië geronseld en reisden via Duitsland per auto met de hoofdverdachte af naar Nederland. Daar werden zij
overgedragen aan de hoofdverdachte van de hierboven beschreven casus 14.
Casus 16
Cocaïnehandel. Vanuit Curaçao werd cocaïne in pakketten levensmiddelen
verzonden naar België of Duitsland. De pakketten werden op een Nederlandse luchthaven ‘opgevangen’. Vanuit Curaçao werd het airwaybill-nummer doorgespeeld aan luchthavenpersoneel in Nederland. Dit onderschepte
de lading en bracht de handel buiten het vliegveld.
Casus 17
Beheer van 15 wietkwekerijen, cocaïnehandel, fraude en geweld. De kwekerijen waren ondergebracht in schuren, kelders, slaapkamers en zolders. De
wiet werd verkocht aan coffeeshops. De cocaïne was bestemd voor de tussenhandel ten behoeve van het lokale circuit. De fraude betrof het opkopen en
leeghalen van noodlijdende bv’s. Het geweld ging om bedreigingen in verband met overnames in de horeca en om bedreiging van een koppelbazenbedrijf en van schuldenaars.
Casus 18
Handel in cocaïne en heroïne. Een organisatie in Turkije leverde op bestelling
heroïne en cocaïne. Die werden door middel van vrachtauto’s naar Polen
341
342
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
getransporteerd, waar ze door Nederlandse Turken werden afgehaald. Via
tussenpersonen werden de drugs op lokale markten in Nederland afgezet en
doorverkocht aan afnemers in Duitsland.
Casus 19
Afpersing, ripdeals, flessentrekkerij, illegale loterij, drugshandel en koppelbazerij. Onder andere door bedreiging, mishandeling, werd getracht een aantal
personen geld afhandig te maken. Slachtoffers en daders kwamen uit hetzelfde (criminele) milieu. De ripdeals betroffen het niet betalen en niet leveren van hasj en het beroven van houders van coffeeshops. Bij de flessentrekkerij werden gedane bestellingen niet of ten dele betaald. Een illegale lotto
werd overgenomen en voortgezet. Daarnaast zag men hasjhandel in kleine
partijen. Door de verdachten werden een koppelbazenbedrijf en een Engelse
limited opgericht. Dit laatste om Engelse werknemers in Duitsland te laten
werken.
Casus 20
Handel in hasj, productie van en handel in xtc en amfetamine. Bij de productie van xtc ging het vooral om de voorbereiding. Wat de amfetamine betreft
ging het meer om ‘pogingen’ tot produceren. Of dit voor beide producten
daadwerkelijk gelukt is, wordt niet duidelijk. Bij de handel in xtc leken de pillen op bestelling door de hoofdverdachte in Nederland te worden aangekocht
en doorgeleverd. Een poging om xtc aan een groep in Spanje te leveren mislukte. Bewezen is dat de hoofdverdachte betrokken was bij de uitvoer van
2 kilo hasj.
Casus 21
Primair ging het om ‘contra-activiteiten’: het onderscheppen van berichtenverkeer van politie en justitie. Voor het onderscheppen van semafoon- en
radioverkeer gebruikte men een speciaal ontwikkeld semafoonprogramma
en speciaal ontworpen scanners. Ook hield de groep zich bezig met het kraken van cryptogegevens van een observatieteam. Hiervoor werden computers, software en scanners aangekocht, die door ‘deskundige verdachten’
werden aangepast. Gegevens werden doorgespeeld aan derden. Daarnaast
zag men creditcardfraude, fraude met overboekingen, diefstal c.q. heling van
computers en handel in PMK.
Casus 22
Handel in cocaïne, die per schip vanuit Brazilië door koeriers in weekendtassen vervoerd werd naar België, om per auto verder vervoerd te worden naar
Nederland. Daar werd de cocaïne overgedragen aan een groepslid en onder
bewaking gesteld van weer een ander. De woningen van medeverdachten
werden gebruikt voor opslag, testen en in plakken persen.
Bijlage 3
Casus 23
Handel in versnijdingsmiddelen en heroïne. De heroïne werd rechtstreeks uit
Turkije geïmporteerd en in Nederland afgezet. Ook was er sprake van uitvoer
van heroïne en versnijdingsmiddelen naar Frankrijk. Laatstgenoemde middelen werden bij een wettige leverancier besteld.
Casus 24
Hasjhandel. Boten werden aangekocht die op een bepaalde plaats werden
beladen met Pakistaanse en Marokkaanse hasj. Soms werd de waar overgeladen op een andere boot, soms werd rechtstreeks naar een bepaalde haven
gevaren om te lossen. De hasj werd opgeslagen om daarna te worden overgedragen aan afnemers in Nederland, Engeland en Canada. Buitenlands geld
werd via koeriers naar Nederland vervoerd.
Casus 25
Hasjhandel. Partijen hasj werden met schepen afgehaald (Pakistan en
Marokko) en naar een ontmoetingspunt gevaren, waar de handel door een
kleinere boot werd afgehaald die dan naar de plaats van bestemming voer
(Nederland, Australië, Engeland). Ladingen werden soms overboord gezet
om later weer opgevist te worden.
Casus 26
Handel in hasj, xtc, precursoren, amfetamine en valse merkkleding. De
drugshandel geschiedde op twee wijzen. Ten eerste door het gebruikmaken
van reguliere ladingen en het daarin verbergen van de verdovende middelen;
ten tweede door het zelf vervoeren met een chauffeur, waarbij de organisatie
gebruikmaakte van een geprepareerde vrachtauto. De handel in valse merkkleding geschiedde via de lijn Turkije – Nederland – Spanje.
Casus 27
Invoer van hasj, marihuana en cocaïne. De groep hanteerde twee methoden:
containers met een reguliere lading, bestemd voor bonafide bedrijven, werden gebruikt om sporttassen of koffers met cocaïne naar Nederland te brengen. Bij de tweede methode werden containers, met op papier een reguliere
lading, gebruikt om partijen marihuana en hasj Nederland binnen te brengen. Hierbij gebruikte men niet bestaande bedrijven in voormalige Oostbloklanden.
Casus 28
Invoer hasj; handel in xtc en amfetamine. Marokkaanse hasj werd gesmokkeld met een camper en een touringcar. Via twee bedrijven werden grondstoffen besteld die vervolgens werden doorgeleverd aan producenten van
amfetamine/xtc. Ook via Tsjechië en Frankrijk werden grondstoffen in
343
344
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Nederland ingevoerd. Amfetamine werd naar Engeland gebracht in een
geprepareerde auto.
Casus 29
Fraude: ontduiking van EU-heffingen. Melkpoeder uit het Oostblok had als
zogenaamde bestemming onder andere Spanje en Nigeria, maar werd in
Nederland afgezet. De T1-documenten werden niet bij de douane aangeboden of de schijn werd gewekt dat aanzuivering had plaatsgevonden. Het
‘groene strookje’ werd van een (valse) stempel voorzien en weer teruggestuurd naar de douane-expediteur. In feite werd nooit betaald. Valse aankoopfacturen verhulden waar de melkpoeder vandaan kwam.
Casus 30
Invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland en witwassen.
Invoer geschiedde in containers per schip. In een garnalenverwerkingsbedrijf
in Zuid-Amerika werd de waar verpakt in dozen garnalen met een dubbele
bodem. Ten behoeve van het witwassen had de organisatie de beschikking
over ruim 45 bedrijven in Nederland, Zwitserland en de Nederlandse Antillen.
Casus 31
Geld wisselen en vermoedelijk ondergronds bankieren. Drugs- en textielhandelaren die geld wilden wisselen konden hierover telefonisch afspraken
maken, of naar de woning of winkel van de hoofdverdachten gaan en daar
hun geld afleveren. De wisselaars bekeken eerst of zij te wisselen geld direct
aan anderen kwijt konden. De rest werd in België gewisseld.
Casus 32
Heroïnehandel; vermoedelijke productie/handel in xtc, precursoren en
amfetamine. De heroïne werd vanuit zuid Oost-Azië in pakketten kleding
naar woonadressen of bedrijven gestuurd op naam van een onbekende
adressant. Ook werd van daaruit de heroïne in kisten met porselein naar een
Duits restaurant gezonden. Doorvoer naar Frankrijk geschiedde met koeriers
per auto of trein.
Casus 33
Mensenhandel. Op eigen initiatief of op bestelling werden de vrouwen in
Nigeria geronseld. Voor paspoorten werd gebruikgemaakt van een documentenvervalser. Per vliegtuig reisde men af naar Nederland of Duitsland. De
vrouwen werden in Nederland, Duitsland en België tewerkgesteld in een bordeel of in de raamprostitutie.
Bijlage 3
Casus 34
Mensenmokkel (kinderen). Vanuit India werden jongens, veelal van 8 tot 15
jaar, met ‘nep-ouders’ naar Europa gebracht, waarvoor de echte ouders ruim
€ 11.000 per kind moesten betalen. De nep-ouders brachten de kinderen naar
Europa op hun paspoort waarop hun eigen kinderen stonden bijgeschreven.
De reis liep via Duitsland, Frankrijk of Zwitserland en dan naar Nederland.
Een volgend paar nep-ouders bracht de kinderen vervolgens naar de VS.
Casus 35
Mensensmokkel (Turken). Het traject Turkije - Nederland geschiedde veelal
op Russische en Poolse schepen, of in containers op vrachtwagens via België,
Frankrijk en Duitsland, of rechtstreeks via luchtverkeer. Door veelvuldige
controles in Engeland is de organisatie, na een andere methode, overgestapt
op het als verstekeling aan boord zetten in Nederlandse en Belgische havens.
Dit gebeurde met de hulp van bemanningsleden, al dan niet met medeweten
van de kapitein.
Casus 36
Handel in heroïne en xtc; belastingfraude. Pakistaanse heroïne werd vanuit
Turkije met in Nederland geprepareerde auto’s naar Nederland gebracht. De
xtc werd afgenomen van een onbekend gebleven leverancier. De belastingfraude had betrekking op door de hoofdverdachte georganiseerde colportageactiviteiten en bestond uit verkeerde opgave van aantallen gesloten contracten.
Casus 37
Productie van precursoren en xtc. De groep maakte gebruik van drie laboratoria voor de productie van xtc. Door bepaalde verdachten werden grondstoffen geleverd. Een andere regelde betalingen, personenvervoer van en naar de
laboratoria en contacten met opdrachtgevers. Men was ook doende om zelf
grondstoffen te maken en om zelf direct uit een bepaalde chemische stof xtc
te maken.
Casus 38
Handel in hasj, die vooral in Pakistan werd aangekocht en daarna in containers met dekladingen per schip werd vervoerd naar België, in transit naar
Polen of Frankrijk. De aankoop vond plaats via ontmoetingen in onder
andere Turkije. Soms werd gebruikgemaakt van een schip waarin de hasj
voor langere tijd werd opgeslagen. Met kleine schepen werden vervolgens
partijen vanaf het opslagschip gehaald. De waar werd doorverkocht naar de
VS of Canada.
345
346
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 39
Oliefraude: verwerving van olieproducten door middel van verduistering,
heling en valsheid in geschrifte. De olieproducten werden door een aantal
schippers achtergehouden en afgeleverd bij een bedrijf, dat de producten op
zijn beurt weer zwart doorverkocht aan een volgend bedrijf. Uiteindelijk
kwam alles bij een onderneming terecht die ervoor zorgde dat de producten
weer ‘witgewassen’ in het officiële circuit verhandeld werden. Dit witwassen
geschiedde met valse facturen die door verschillende verdachten werden
aangeleverd.
Casus 40
Samenstelling, verveelvoudiging en distributie van illegale cd’s en cd-roms;
flessentrekkerij. Met behulp van ‘plof-bv’s’ liet de groep cd’s en cd-roms
masteren en persen, om deze vervolgens in het grijze en zwarte circuit te verhandelen. Het masteren en persen gebeurde ook in het buitenland. Via de
plof-bv’s werden ook grote hoeveelheden goederen besteld bij bedrijven die
echter nooit betaald werden.
Casus 41
Heroïnehandel vanuit Turkije. Door Poolse echtparen werd de heroïne in
geprepareerde personenauto’s vanuit Turkije via Bulgarije naar Polen vervoerd. Daar werd de handel overgenomen door een ander (Pools) echtpaar
en vervolgens naar Nederland vervoerd.
Casus 42
Handel in heroïne, cocaïne, xtc en methadon. Cocaïne werd vanuit ZuidAmerika per vliegtuig door koeriers gesmokkeld in pakketjes, maar ook door
het slikken van bolletjes. Heroïne werd in vrachtwagens vanuit Turkije vervoerd via Griekenland, Roemenië en Italië. De handel werd in Nederland
afgezet en uitgevoerd naar Engeland, Duitsland, Spanje en België. Aan Turkije werden xtc- en methadonpillen geleverd.
Casus 43
Handel in cocaïne, heroïne en marihuana. De invoer liep via Schiphol, door
middel van koeriers of verborgen in apparatuur, in containers, of in vrachtwagens. Meestal geschiedde de uitvoer door middel van koeriers in auto’s
richting Duitsland, Frankrijk en Spanje.
Casus 44
Productie van en handel in synthetische drugs. De benodigde chemicaliën
werden bij bedrijven in Duitsland, Italië, Zwitserland en Nederland ingekocht. De grondstoffen werden vervolgens doorgeleverd of verwerkt tot synthetische drugs. De pillen werden geproduceerd in een bedrijf van de hoofdverdachte. Afnemers zaten door heel Nederland.
Bijlage 3
Casus 45
Productie van en handel in synthetische drugs en nepdrugs. De grondstoffen
kwamen bij andere Nederlandse criminele groeperingen vandaan en via contacten met chemische bedrijven. De productie vond plaats in laboratoria in
Nederland. De afzetmarkt lag zowel in Nederland als in het buitenland.
Casus 46
Mensensmokkel vanuit China en vervalsen van paspoorten. De route was
veelal dezelfde en liep, grotendeels per vliegtuig, vanuit China via Moskou of
de Oekraïne naar Praag. Hier vandaan, maar ook via Oostenrijk, werden de
gesmokkelden naar het land van bestemming gebracht, zoals Nederland en
Duitsland.
Casus 47
Productie van en handel in xtc en amfetamine. De drugs kwamen uiteindelijk
terecht bij Nederlandse afnemers, maar er waren ook lijnen naar het buitenland.
Casus 48
Wapensmokkel vanuit Oost-Europa. De vuurwapens werden rechtstreeks
aangekocht bij een fabriek. Via Hongarije, Oostenrijk en Duitsland werden de
wapens over de weg naar Nederland vervoerd en verkocht via contacten in
onder meer coffeeshops.
Casus 49
Creditcardfraude. In Chinese restaurants werden door obers creditcards
gekopieerd door de gegevens van de magneetstrip op te slaan. Deze gegevens
werden elders op blanco creditcards gedrukt. Met die vervalste creditcards
werden allerlei aankopen gedaan in België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken en Japan.
Casus 50
Hasjhandel vanuit Marokko. De organisatie verzorgde transporten per
vrachtwagen op het traject Spanje - Nederland (deels bestemd voor de
Nederlandse markt) en vanuit Nederland naar Denemarken, Noorwegen,
Schotland, Engeland en Ierland.
Casus 51
De groep hield zich bezig met het organiseren van schijnhuwelijken, met
name van schijnrelaties. Via de hoofdverdachte en zijn dochter werden mensen aan elkaar gekoppeld, met als doel een verblijfsvergunning te krijgen voor
degene die zich illegaal in het land bevond. Daarnaast werden via een stichting valse naturalisaties geregeld.
347
348
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 52
Geld wisselen. Het ging hierbij om het wisselen van grote hoeveelheden buitenlands geld in Nederlandse guldens, afkomstig van organisaties die softdrugs exporteerden.
Casus 53
Mensensmokkel vanuit Irak. De organisatie had contact met een groep die in
Irak voor de uitreis zorgde. Een deel van de mensen werd uit Jemen gehaald.
Daarnaast was deze criminele groep een onderdeel van een netwerk van
smokkelorganisaties, die de route over land via Turkije, Griekenland, Albanië
en Italië gebruikten. Eindbestemmingen waren Noord- en West-Europa.
Casus 54
Mensensmokkel en vervalsing paspoorten. De smokkelactiviteiten van deze
groep betroffen vooral de doorvoer van Irakese mannen van Nederland naar
Zweden. De route liep van Schiphol via Parijs naar Noorwegen of Zweden
voor telkens een of twee personen. De groep regelde de reis en de benodigde
valse papieren.
Casus 55
Mensensmokkel en handel in vervalste paspoorten. De ene groep kocht
gestolen paspoorten, bewerkte die en hield zich bezig met mensensmokkel
uit Iran/Irak naar Nederland en Engeland. De tweede groep gebruikte routes
vanuit Italië naar België, Duitsland en Nederland, en vanuit Nederland naar
Scandinavië. De derde groep was afnemer van valse paspoorten en exploiteerde illegale raamprostituees uit het Oostblok.
Casus 56
Cocaïnehandel vanuit Zuid-Amerika. De groep maakte gebruik van machines, die In Israël werden opgekocht en geprepareerd. Deze machines werden
vervolgens via Europa naar Zuid-Amerika getransporteerd, waar de cocaïne
werd ingebracht, waarna zij weer terug naar Europa werden vervoerd, onder
meer via Nederland, België en Duitsland.
Casus 57
Heroïnehandel vanuit Turkije. De smokkel werd uitgevoerd met vrachtauto’s
en gedeeltelijk door middel van een busdienst die eigendom was van familie
van de hoofdverdachte. De route liep vanuit Irak/Iran naar Istanbul (in Turkije werd de ruwe opium in een laboratorium verwerkt tot heroïne), via Bulgarije/Roemenië naar Nederland.
Bijlage 3
Casus 58
Cocaïnehandel vanuit Colombia. Door middel van koeriers werden de verdovende middelen per vliegtuig vanaf de Antillen/Suriname overgebracht naar
Nederland.
Casus 59
Mensensmokkel, heling en vervalsing van paspoorten. De groep smokkelde
Irakese personen van Nederland naar Engeland. De klanten werden via België door Frankrijk naar Calais vervoerd en van daaruit per veerboot naar
Dover. Valse paspoorten werden aangekocht.
Casus 60
Vervaardigen, verveelvoudigen en verspreiden van illegale cd’s en cd-rom’s.
De organisatie maakte gebruik van diverse reguliere buitenlandse bedrijven,
onder meer voor het persen. Verspreid werd de handel onder meer in cafés,
verenigingen en buurthuizen.
Casus 61
Wapenhandel vanuit de Balkan. De vuurwapens waren afkomstig uit Slovenië/Kroatië en werden over de weg door middel van koeriers naar Nederland
gebracht. Het ging om kopieën van bestaande merken die van bedenkelijke
kwaliteit waren. Zij kwamen uiteindelijk bij Joegoslavische afnemers terecht.
Casus 62
Mensenhandel vanuit het Oostblok. Vrouwen werden in een discotheek
geronseld en onder valse voorwendselen met valse paspoorten naar Nederland gehaald en vervolgens gedwongen om in de prostitutie te werken.
Casus 63
Handel in cocaïne en synthetische drugs. De hoofdverdachte van deze groep
kon wel aan synthetische drugs komen (xtc), maar niet aan cocaïne. Om dit
op te lossen ruilde hij met een andere criminele organisatie xtc tegen
cocaïne.
Casus 64
Productie van en handel in synthetische drugs en invoer van cocaïne. De
cocaïne werd per schip vanuit Zuid-Amerika in machines Nederland binnengesmokkeld. Met auto’s en vrachtwagens werden xtc en amfetamine vervoerd naar onder meer Hongarije en Engeland.
Casus 65
Geld wisselen voor drugshandelaren en ondergronds bankieren. Het wisselen
werd uitgevoerd bij banken en wisselkantoren in België. Daarnaast was er
sprake van informele money-transfers door een aantal ondergrondse ban-
349
350
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
kiers. Deze zorgden ervoor dat illegale verdiensten konden worden weggesluisd naar het buitenland.
Casus 66
Hasjhandel vanuit Marokko. Een Marokkaanse medeverdachte regelde de
aanvoer naar Spanje. De organisatie zorgde voor verder transport naar
Nederland met vrachtauto’s. De hasj was bestemd voor de Nederlandse, de
Scandinavische en de Engelse markt.
Casus 67
Oliefraude. Vanuit België en Duitsland werden minerale oliën in Nederland
in het vrije verkeer gebracht zonder dat afdracht van btw/accijnzen had
plaatsgevonden. Het geleidedocument werd telkens valselijk voorzien van
een Nederlands douanestempel. De goederen werden in het vrije verkeer
gebracht door een aantal papieren firma’s en werden dan ‘gewit’ door tussenkomst van legale ondernemingen.
Casus 68
Handel in merkvervalste kleding vanuit Turkije. Een persoon in Turkije
regelde inkoop en transport vanuit Turkije en vanuit Thailand via Turkije en
Duitsland naar Nederland, via vrachtvervoer over de weg. Na opslag in loodsen werd de kleding doorverhandeld.
Casus 69
Sigarettensmokkel. De sigaretten werden legaal ingekocht, buiten de EU
gebracht en vervolgens de EU weer binnengesmokkeld. Daarmee deed men
voorkomen dat de handel niet voor de EU bestemd was, zodat geen accijns
betaald hoefde te worden. Een andere methode was het valselijk afstempelen
van de bij de zendingen behorende documenten. De sigaretten kwamen uiteindelijk terecht in Ierland, Engeland, Spanje en Portugal.
Casus 70
Handel in cocaïne, xtc en marihuana. De cocaïne werd uit Colombia betrokken en kwam per schip naar Nederland, soms via tussenhavens in Duitsland,
België of Spanje. De xtc werd gekocht van een andere organisatie. De exacte
herkomst van de marihuana is niet bekend.
Casus 71
Autodiefstal. Diefstal geschiedde door het openbreken van auto’s, door het
benaderen van eigenaren om behulpzaam te zijn bij de diefstal (afgeven van
kentekens en autosleutels) en door het huren van luxe wagens bij autoverhuurbedrijven en garages m.b.v. valse rijbewijzen. De auto’s werden vervolgens als gestolen opgegeven. Over de weg en via havensteden in Engeland en
Italië kwamen de wagens uiteindelijk bij de afnemer terecht.
Bijlage 3
Casus 72
Valutatermijnhandel. Doel van de organisatie was klanten te bewegen geld te
investeren in de valuta(termijn)handel, om zich deze gelden vervolgens
wederrechtelijk toe te eigenen. Na ondertekening door de klanten van een
contract maakten zij geld over naar een rekening bij een Zwitserse bank. Over
dit geld konden zij vervolgens niet meer beschikken, mede doordat de hele
handel voornamelijk op papier bestond.
Casus 73
Geld wisselen. De groep hield zich bezig met het wisselen van geld dat door
(drugs)organisaties werd aangeleverd. Bij een vast kantoor in België werd het
geld gewisseld.
Casus 74
Geld wisselen. De groep wisselde in België geld met een criminele herkomst.
Als dekmantel voor het wisselen werden een antiekzaak en een kledingwinkel
gebruikt.
Casus 75
Mensenhandel. De groep hield zich bezig met het ronselen van vrouwen,
vooral in Nigeria, om hen in Europa te verhandelen aan seksexploitanten. De
reis naar Nederland maakten de slachtoffers zelfstandig, per vliegtuig naar
Schiphol, onder een valse naam en met een vals paspoort. De eindbestemming was vaak Nederland, maar velen werden verhandeld aan exploitanten
in Duitsland, België en Italië.
Casus 76
Diefstal van auto’s en motoren, gewapende overvallen en inbraken en handel
in cocaïne. Het ging hier om een netwerk van samenwerkende groepen die
elk hun eigen specialiteit hadden. De voertuigen werden geleverd aan reguliere motor- en autobedrijven. Verder pleegden zij overvallen en inbraken op
onder meer postkantoren en juweliers door het gehele land. Eén van de verdachten bezat een winkel, van waaruit verdovende middelen werden verhandeld. Cocaïne werd ingevoerd vanuit Aruba en uitgevoerd naar onder meer
Italië.
Casus 77
Handel in vuurwapens en explosieven. Vanuit Joegoslavië werd de handel
met touringcarbussen en vrachtwagens via Duitsland naar Nederland vervoerd. Eén van de verdachten zocht naar kopers; meestal vonden de afleveringen van wapens plaats in wegrestaurants. Bij huiszoekingen werden nog
twee hennepkwekerijen aangetroffen.
351
352
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 78
Handel in vuurwapens. De groep bracht op grote schaal wapens in het zwarte
circuit. De aanlevering werd verricht door twee Belgische wapenhandelaren
door wapens op papier te exporteren en deze wapens, die gewoon in België
bleven, daarna zwart te verhandelen. Een Nederlandse wapenhandel zorgde
voor exportvergunningen naar een postbusfirma in Gibraltar.
Casus 79
Geld wisselen, drugshandel en wapenhandel. Door deze groep werd geld
gewisseld (verdiend met drugsleveringen aan coffeeshops) en gehandeld in
wiet, hasj, xtc, amfetamine en vuurwapens. De wapens werden verkregen van
twee Zwitsers in ruil voor drugs. Wiet werd deels ingekocht bij thuiskwekers;
hasj werd gekocht van verschillende leveranciers.
Casus 80
Handel in vuurwapens. De precieze werkwijze van deze groep is niet duidelijk in beeld gekomen. Vermoedelijk betrok de groep de wapens vanuit het
voormalige Oostblok, vooral uit Rusland.
Casus 81
Handel in xtc, MDMA, BMK, PMK, amfetamine, hasj, marihuana en nederwiet. De verdovende middelen werden naar verschillende landen uitgevoerd
en verkocht aan afnemers in onder meer Engeland, Zweden en Nederland
zelf. Het vervoer van de verdovende middelen werd uitgevoerd per
(huur)auto, bestelbus, vrachtauto, via een transportbedrijf, per trein, per
boot, per zeecontainer en per touringcar.
Casus 82
Mensensmokkel. Vanuit China werden groepen mensen naar West-Europa
gesmokkeld en via Nederland en België naar het Verenigd Koninkrijk vervoerd. Daar werden de gesmokkelden opgevangen en werden zij geholpen bij
het aanvragen van asiel.
Casus 83
Mensensmokkel. Crimineel samenwerkingsverband dat zich bezighield met
de smokkel van mensen vanuit China naar West-Europa. Via Nederland en
België werden de gesmokkelden verder vervoerd naar het Verenigd Koninkrijk.
Casus 84
Handel in cocaïne, amfetamine, xtc, MDMA-pillen, hasj, hennep en sigaretten door verschillende samenwerkingsverbanden. De verdovende middelen
werden per boot en per vrachtwagen in- of uitgevoerd.
Bijlage 3
Casus 85
Productie van en handel in xtc, amfetamine, MDMA, PMK, cocaïne, hasj en
hennep, deels bestemd voor de Engelse markt. Vervoer geschiedde per
vracht-, bestel- en personenauto.
Casus 86
Smokkel van heroïne vanuit Turkije via Nederland naar Spanje, deels ook
bestemd voor de Nederlandse markt. Als deklading werden machineonderdelen, groente en fruit gebruikt.
Casus 87
Invoer van heroïne vanuit Turkije in Nederland en de distributie ervan en
geldsmokkel m.b.v. koeriers naar Dubai en Turkije.
Casus 88
Inkoop bij legale bedrijven van apparatuur en materialen die, al dan niet na
bewerking ervan, werden doorverkocht aan afnemers voor de vervaardiging
van synthetische drugs.
Casus 89
Uitvoer van xtc naar de VS, Engeland en Panama, via koeriers met koffers en
reguliere vervoersbedrijven. Bij dit laatste werd speelgoed als deklading
gebruikt.
Casus 90
Bezit en uitvoer van xtc; invoer van cocaïne in Nederland. Xtc werd ook
gebruikt als betaal- c.q. ruilmiddel voor cocaïne. Xtc werd naar de Cariben
vervoerd; cocaïne vanuit Zuid-Amerika via de Cariben naar Nederland.
Casus 91
Bezit en uitvoer van xtc naar vooral New York en verder naar Spanje en Duitsland. Daarbij werd onder meer gebruikgemaakt van koeriers en pakketdiensten.
Casus 92
Inkoop van xtc en de uitvoer ervan naar de VS, Australië en Engeland door
een organisatie die opereerde vanuit Amsterdam. De pillen werden afgenomen van Nederlanders die zich bezighielden met de productie van de xtc en
de verkoop ervan aan groothandelaren.
Casus 93
Mensensmokkel en -handel. Het samenwerkingsverband hield zich zowel
bezig met vrouwenhandel vanuit de Baltische staten, met als doel deze vrouwen in Nederland in de prostitutie voor zich te laten werken, als met men-
353
354
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
sensmokkel. Deze mensen werd beloofd dat zij, in ruil voor grote bedragen,
hier werk en een huis zouden krijgen.
Casus 94
Primaire activiteit was de grootschalige invoer van cocaïne vanuit Colombia.
Daarnaast vond invoer plaats van hasj en uitvoer van xtc. Behalve de handel
in verdovende middelen hield men zich ook bezig met illegale gokspelen.
Casus 95
Uitvoeren van illegale geldtransacties. Deze bestonden uit het omwisselen
dan wel verplaatsen van geld naar het buitenland. Het ging om geld dat
afkomstig was van drugshandel.
Casus 96
Cocaïnesmokkel van Curaçao naar Nederland, waarbij de cocaïne hetzij door
koeriers werd gesmokkeld dan wel door middel van postpakketten werd verzonden. De opbrengsten werden via money transfers naar Curaçao overgemaakt.
Casus 97
Cocaïnesmokkel. Door de groep werd met behulp van een geprepareerd
voertuig cocaïne vanuit Nederland naar Italië gesmokkeld, waar zich Joegoslavische afnemers bevonden. De cocaïne werd geleverd door een persoon
uit Rotterdam.
Casus 98
Smokkel van xtc vanuit Nederland naar de VS en een enkele keer naar
Canada. Hierbij werd gebruikgemaakt van stewards als koeriers. De pillen
werden in de handbagage meegenomen van de stewards waarbij gebruik
werd gemaakt van de personeelsingang.
Casus 99
Cocaïnesmokkel vanuit Curaçao en de Dominicaanse Republiek naar Nederland door middel van het slikken van bolletjes. Opbrengsten werden via
money transfers vanuit Nederland naar Curaçao en de Dominicaanse Republiek verzonden.
Casus 100
Smokkel van cocaïne die per schip naar West-Europa werd vervoerd. Dit
gebeurde in containers met verschillende soorten dekladingen, vooral fruit.
De andere lijn betrof xtc die voornamelijk in postpakketten naar de VS werd
verstuurd. Tijdens het onderzoek werd ook een xtc-laboratorium aangetroffen.
Bijlage 3
Casus 101
Twee groeperingen hadden een samenwerkingsverband teneinde verdovende middelentransporten tot stand te laten komen. De Colombiaanse
organisatie zorgde voor de aanvoer van de cocaïne en verzorgde de dekladingen in Latijns-Amerika. De Nederlandse c.q. Surinaamse tak verzorgde de
invoer.
Casus 102
De groepering bestond hoofdzakelijk uit medewerkers van een bagageafhandelingsbedrijf op een luchthaven. Uit koffers werden rugtassen met cocaïne
gehaald, die vervolgens door de medewerkers van ‘airside’ naar ‘landside’
werden gebracht. Op landside werd de rugtas overgedragen aan een andere
medewerker van de groepering.
Casus 103
Smokkel en fabricage van sigaretten. De smokkel werd per schip uitgevoerd
vanuit twee Baltische staten. Via een aantal Noord-Duitse havens werden de
containers over de weg met vrachtwagens de EU binnengebracht. Vanuit
Duitsland werden de sigaretten naar België vervoerd. Ook beschikte de organisatie in België over een productielijn voor sigaretten.
Casus 104
Fraude. Vennootschappen kochten voor omvangrijke bedragen bepaalde
rechten, onder meer in olie, kolen en goud. Geld dat in de vennootschappen
aanwezig was werd niet gebruikt om de verworven rechten te exploiteren,
maar werd verdeeld onder leden van de organisatie. Om het spoor naar deze
begunstigden te verhullen werd bij de verdeling gebruikgemaakt van diverse
buitenlandse bankrekeningen, trustkantoren en Limiteds.
Casus 105
Verschillende criminele activiteiten, vooral productie van en handel in xtc.
De organisatie maakte gebruik van verschillende xtc-laboratoria. Daarnaast
was sprake van heling, handel in hasj en in verschillende geneesmiddelen,
waaronder Viagra.
Casus 106
Fraude. Aankopen van bv’s om vervolgens de belastingheffing te frustreren.
Om het geheel voor de fiscus zo ondoorzichtig mogelijk te maken werden
onder meer de namen van gekochte rechtspersonen veranderd; bedrijven
verkocht (en toch de oorspronkelijke zeggenschap gehandhaafd); documenten vervalst; eigendom en exploitatie verdeeld over verschillende rechtspersonen; en deed men het voorkomen alsof administratie gestolen of incompleet was.
355
356
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 107
Mensensmokkel. Illegalen uit diverse landen werden vanuit Turkije via
Nederland naar het Verenigd Koninkrijk gesmokkeld. Landen van herkomst
waren onder meer Albanië, Slovenië, Georgië, Afghanistan en Turkije.
Casus 108
Mensensmokkel. Illegalen werden vanuit Noord-Afrikaanse en Arabische landen via Nederland naar het Verenigd Koninkrijk gesmokkeld. Landen van
herkomst waren onder meer Somalië, Ethiopië, Soedan, Saoedi-Arabië,
Jemen en Koeweit.
Casus 109
Mensenhandel. De vrouwen waren afkomstig uit Estland met als bestemmingsland Nederland. Gereisd werd via Zweden, Denemarken en Duitsland.
De vrouwen werden in de prostitutie tewerkgesteld.
Casus 110
Mensenhandel. Vrouwen werden naar Nederland gesmokkeld en belandden
in de prostitutie. Zij waren afkomstig uit de Oekraïne, Moldavië, Polen, Slowakije, Tsjechië, Wit-Rusland, en Rusland.
Casus 111
Mensensmokkel vanuit China naar Nederland. Chinezen werden naar Moskou gevlogen en vervolgens met de trein naar Tsjechië, Slowakije of Polen
gebracht om daarna per auto via Duitsland naar Nederland vervoerd te worden. Chinezen konden ook verder reizen naar Engeland.
Casus 112
Wisselen van geld en innen en uitbetalen van internationale overboekingen.
Bij het wisselen van geld opereerde de hoofdverdachte zelfstandig. Bij internationale overboekingen werd samengewerkt met personen in Dubai en
Pakistan. Geld was voornamelijk afkomstig van verdovende middelenhandel.
Casus 113
Hoofdactiviteit van de verdachten was de productie van en handel in amfetamine. Ook werd eenmaal hasj uitgevoerd en verkocht in Duitsland. In een
aangetroffen amfetaminelaboratorium werden, behalve amfetamine, chemicaliën en BMK aangetroffen.
Casus 114
Inkoop van xtc en uitvoer ervan naar onder meer Australië, Nieuw-Zeeland
en Azië. De pillen werden gekocht in Nederland. Wat het smokkelen betreft
was er geen vaste modus operandi. Naast xtc was er ook sprake van een
cocaïnetransport vanuit Zuid-Amerika dat in Nederland werd geregeld.
Bijlage 3
Casus 115
De organisatie hield zich bezig met mensenhandel, de verstrekking en het
gebruik van valse paspoorten, handel in verdovende middelen (vooral het
uitvoeren van cocaïne vanuit Nederland naar Italië) en het witwassen van
geld.
Casus 116
Mensenhandel. In Roemenië werden vrouwen benaderd, die tewerkgesteld
werden in clubs, bars of op een tippelzone. De vrouwen werd voorgehouden
te gaan dansen in een club of te gaan bedienen in de horeca. Het transport
werd uitgevoerd met een autobus van een regulier personenvervoerbedrijf en
met minibusjes.
Casus 117
Mensenhandel. In Bulgarije werden vrouwen benaderd die vervolgens in
Nederland in de prostitutie terechtkwamen. Vervoer geschiedde per vliegtuig, auto of minibusje.
Casus 118
Ondergronds bankieren en mensensmokkel. Het merendeel van de transacties betrof de inleg in Nederland van kleine geldbedragen door personen van
voornamelijk Irakese afkomst, bestemd voor familie in Irak. De hoofdverdachte is als organisator en coördinator betrokken geweest bij enkele mensensmokkeltransporten en ook fungeerde hij als borgsteller voor de financiele afhandeling van mensensmokkeltransporten.
Casus 119
Witwassen van crimineel vermogen en handel in drugs. Voor het witwassen
werd gebruikgemaakt van diverse rechtspersonen in Nederland en Luxemburg. De verdovende middelen betroffen voornamelijk cocaïne, die per vliegtuig en boot vanuit Zuid-Amerika naar Nederland werd vervoerd, en om xtc
die naar Zuid-Amerika werd gebracht. In een woning werd een hennepkwekerij aangetroffen.
Casus 120
Afpersing, waarbij de hoofdverdachte de rol van afperser had. De afpersing
vond plaats rondom vastgoedtransacties.
Casus 121
Afpersing van een aantal personen uit de vastgoedwereld en witwassen van
de afgeperste gelden. De hoofdverdachte had daarbij de rol van afperser. De
modus operandi kwam er (onder meer) op neer dat de slachtoffers een verzonnen probleem werd gepresenteerd en vervolgens tegen betaling een
oplossing voor dat probleem werd aangeboden.
357
358
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 122
Hasjhandel, productie van hennep en witwassen. De hasj werd vanuit
Marokko naar West-Europa vervoerd. Door de organisatie werden verder
diverse hennepkwekerijen geëxploiteerd waartoe, al dan niet onder valse
naam, verschillende locaties werden gehuurd. De hoofdverdachte was ook
betrokken bij verschillende growshops.
Casus 123
Mensenhandel. Het netwerk was actief in de prostitutie en hield zich bezig
met het uitbuiten van verschillende vrouwen. Deze werden tewerkgesteld in
Amsterdam, Utrecht, Alkmaar, Den Haag en Antwerpen. De vrouwen waren
voornamelijk afkomstig uit Duitsland en Nederland, een kleiner deel kwam
uit (voormalig) Oost-Europese landen.
Casus 124
Smokkel van cocaïne van Zuid-Amerika naar West-Afrika (voorbereidingshandelingen, er is nooit een concreet transport onderschept) en witwassen.
Een lege boot werd de zee opgestuurd vanuit Zuid-Amerika en vervolgens
bevoorraad met cocaïne via kleinere scheepjes. Het lossen van de lading bij
West-Afrika ging ook met kleinere bootjes. Zo werd de gehele problematiek
rond het in- en uitschepen van boten in havens voorkomen.
Casus 125
Mensenhandel. Het ronselen van vrouwen gebeurde in Hongarije, waarbij
het slachtoffer iemand leerde kennen die dan vertelde dat er veel werk was in
Nederland. De vrouwen werd voorgehouden dat zij in een bar of elders in de
horeca konden werken. Eenmaal in Nederland bleek dat zij in de rosse buurt
moesten werken. Sommige vrouwen wisten overigens dat zij in de prostitutie
terecht zouden komen.
Casus 126
Invoer van cocaïne door medewerkers van de bagagekelder Schiphol en witwassen. Koffers met cocaïne werden door de medewerkers onderschept en
buiten het luchthaventerrein gebracht.
Casus 127
Productie en (internationale) handel in synthetische drugs, invoer en handel
in precursoren en witwassen. De organisatie liet verdovende middelen door
anderen produceren. Daarom moesten ‘laboratoriumeigenaren’ zo veel
mogelijk zelf zorgen voor de apparatuur en een locatie. Er werd 113 kg amfetamine in beslag genomen. Andere trajecten (invoer PMK en de productie
van LSD) mislukten.
Bijlage 3
Casus 128
Invoer cocaïne vanuit Midden- of Zuid-Amerika naar Nederland en witwassen. De cocaïne werd voor de kust van een Zuid-Amerikaans land door kleine
boten naar grote zeeschepen gebracht. Voor de kust van Nederland werden
de partijen cocaïne middels kleine boten weer van de zeeschepen afgehaald.
Ook vond transport plaats via luchthavens, waarbij koeriers werden ingezet
die de cocaïne via een koffer met dubbele bodem probeerden Nederland in te
smokkelen.
Casus 129
Mensenhandel, mensensmokkel en het vervalsen van reisdocumenten. Minderjarige meisjes werden in Nigeria geronseld om onder valse voorwendsels
in landen als Italië en Spanje in de prostitutie te gaan werken. Nederland was
daarbij transitland. De meisjes dienden zich in Nederland als asielzoeker aan
te melden. Daar de slachtoffers minderjarig waren, werden zij in open
opvangcentra geplaatst. Dit maakte het voor de criminele organisatie in
Nederland relatief eenvoudig om de slachtoffers uit de centra te halen,
waarna zij verdwenen. Ruim 50 meisjes werden door de organisatie verhandeld, waarvan er uiteindelijk maar 10 werden teruggevonden.
Casus 130
Productie van en (internationale) handel in xtc en witwassen: uitvoer van xtc
naar de VS, handel in PMK, invoer van aceton vanuit België naar Nederland,
uitvoer van xtc naar Australië en uitvoer van xtc naar België. Vervoer werd op
verschillende wijzen gedaan, zoals in jerrycans, kroonluchters, in een metalen kluis, een pizzaoven, PVC-pijpen en bloempotten.
Casus 131
Poging tot invoer in Nederland van 485 kg cocaïne (subsidiair de voorbereidingshandelingen daartoe) en witwassen. De cocaïne kwam uit Colombia,
vervolgens werd deze in Brazilië, Uruguay of Argentinië verpakt, en in Nederland ontvangen en in kleinere porties verdeeld om door te zenden naar
andere Europese landen.
Casus 132
Productie en verkoop van xtc, die echter geen (of nauwelijks) MDMA bevatte
maar mCPP. Dit middel staat niet op de lijst van de Opiumwet maar valt
onder de Wet op de geneesmiddelen. MCPP is een poeder dat, na toevoeging
van bijvoorbeeld een antibraakmiddel, meteen tot pillen geslagen kan worden. Je hebt daar alleen een recept voor nodig en een tabletteermachine.
359
360
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 133
Handel in versnijdingsmiddelen. Verdachten kochten paracetamol en cafeïne
in bij de reguliere handel. Zij verkochten het door aan personen die de stoffen gebruikten als middel om onder meer heroïne mee te versnijden.
Casus 134
Leveren van verwarmingsmantels, rondbodemkolven en andere laboratoriumbenodigdheden door een glasblazer aan personen die deze apparatuur
gebruikten voor de productie van synthetische drugs.
Casus 135
Een glasblazer houdt zich bezig met het vervaardigen van materiaal (vooral
de aanpassing van kolven) voor de productie van synthetische drugs. Dit
materiaal wordt afgenomen door producenten van synthetische drugs.
Casus 136
Witwassen, valsheid in geschrifte, oplichting en belastingfraude. Het witwassen had onder meer betrekking op miljoenen euro’s aan afgeperst geld.
Casus 137
Heroïnehandel. De heroïne werd ingekocht in Turkije en per auto naar
Nederland vervoerd. De groep versneed de heroïne en verkocht deze aan
lokale afnemers en aan afnemers in Frankrijk, Duitsland, België en Ierland.
Nederland fungeerde als transitland. Vrouwen fungeerden als tolk.
Casus 138
Hennephandel en witwassen. De groep hield zich bezig met inkoop, bewerking en verkoop van hennep. De natte hennep werd ingekocht via tussenpersonen. De eindafnemers kwamen uit België, Duitsland en Polen, maar er
werd bemiddeld door tussenpersonen die in Nederland woonden.
Casus 139
Cocaïnehandel en witwassen. De hoofdverdachten importeerden de drugs
vanuit Peru en Brazilië, soms via Suriname, naar Nederland. De drugs werden binnengesmokkeld via Schiphol of per boot afkomstig uit Brazilië via de
haven van Vlissingen. Voor het vervoer van de drugs werden koeriers ingeschakeld die de drugs meenamen in een koffer (smokkel per vliegtuig) of tas
(boot). Daarnaast werkten de hoofdverdachten ook met bolletjesslikkers.
Casus 140
Cocaïnesmokkel door een groepering die voor een belangrijk deel bestaat uit
familieleden en wordt aangevoerd door een vrouw. De familie importeert de
drugs vanuit Venezuela via Colombia naar Curaçao en van daaruit wordt het
Bijlage 3
per vliegtuig meegesmokkeld naar Nederland. Het wordt (onder meer) via
bolletjesslikkers het land binnengevoerd.
Casus 141
Het ging om een officiële bank die echter zonder vergunning vanuit Nederland opereerde en in een aantal gevallen naliet om een MOT-melding te
doen.
Casus 142
Beleggingsfraude. De verdachten zetten een onderneming op waarvan zij het
deden voorkomen dat deze investeerde in vakantieressorts. Via mooi ogend
promotiemateriaal en professioneel uitziende prospectussen wisten zij
beleggers te trekken om te investeren. Het ingelegde geld werd echter grotendeels niet geïnvesteerd maar verdween in de zakken van de daders.
Casus 143
Vastgoedfraude. Het criminele samenwerkingsverband verhoogde de kosten
van een bouwproject dat in opdracht van een vastgoedfonds werd uitgevoerd. Als gevolg hiervan had dat fonds teveel betaald aan verdachten G en
H. Deze sluisden het teveel betaalde bedrag vervolgens door naar verdachten
K, O en R. Het project is overigens nooit gerealiseerd.
Casus 144
Vastgoedfraude. Het project X was een project van een vastgoedfonds voor
eindbelegger Z. Vermoedelijk had hoofdverdachte A van het vastgoedfonds
verdachte J van de eindbelegger omgekocht, waardoor J akkoord was gegaan
met een te hoge verkoopprijs. Er werd veel gewerkt met onderaanneming en
bouwclaims, waardoor het geheel erg onoverzichtelijk is gemaakt. Hierdoor
kon de ruimte gecreëerd worden voor de fraude, ook door middel van kostenbatenanalyses. Vervolgens is het geld op basis van valse facturen doorgesluisd naar verschillende bedrijven. Uiteindelijk is het grootste deel van het
geld terechtgekomen bij de hoofdverdachten.
Casus 145
Vastgoedfraude. Het betrof veronderstelde fraude met vastgoedtransacties.
Verdachten werden echter vrijgesproken.
Casus 146
Witwassen door middel van ondergronds bankieren. De hoofdverdachten
opereerden vanuit een telecomwinkel. Hun bedrijf was een legale onderneming en vormde tegelijkertijd een belangrijk knooppunt voor een netwerk
van ondergronds bankieren.
361
362
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Casus 147
Witwassen van criminele gelden, valsheid in geschrifte, faillissementsfraude.
Als woningbemiddelaar zocht de hoofdverdachte naar woningen voor zijn
klanten uit het criminele milieu. Hij maakte voor zijn klanten onder meer
valse documenten op, schakelde katvangers in, nam contant geld aan en
betaalde ‘salaris’ uit. Hierdoor werd de (ware) identiteit van de klant voor de
autoriteiten, voor makelaars en voor verhuurders verhuld. Vaak ging het
gepaard met hypotheekfraude, doordat valse inkomensgegevens werden verstrekt.
Casus 148
Witwassen van criminele gelden. De hoofdverdachten waren een autoverhuurbedrijf begonnen om klanten, veelal afkomstig uit het criminele milieu,
de mogelijkheid te geven ook contant en ‘anoniem’ te kunnen betalen. Auto’s
werden op naam gezet van het bedrijf of van een katvanger. Het bedrijf voldeed de verzekering en belastingen en betaalde zelfs verkeersboetes; dit werd
verrekend in de prijs.
Casus 149
Witwassen van geld door middel van ondergronds bankieren. Hoofdverdachte A opereerde vanuit een woning, waar klanten geld kwamen halen en
brengen. A kreeg van hoofdverdachte B uit Pakistan door wie er geld kwamen
brengen en vervolgens werd het geld, na instructies van B, uitbetaald aan
andere klanten. A fungeerde in die zin als een verdeelcentrum. Daarnaast
kwamen er ook klanten geld wisselen van kleine naar grote coupures.
Casus 150
Witwassen van geld door middel van ondergronds bankieren. Het criminele
samenwerkingsverband opereerde vanuit een wasserette, waarvan de hoofdverdachten eigenaar waren. Daar kwamen klanten langs die geld wilden
overboeken. De overboekingen gingen voornamelijk van Engeland naar
Nederland. Ook vonden er vermoedelijk overboekingen plaats naar Thailand,
Turkije, Pakistan en Dubai.
Bijlage 4
Overzicht investeringen
Deze bijlage bevat een overzicht van de investeringen in de legale economie
in de zaken uit de eerste tot en met de vierde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit (tabel B4.1). In de kolommen worden achtereenvolgens weergegeven: de landen van herkomst van de hoofdverdachten, de
landen waarin is geïnvesteerd evenals het soort investering, de criminele activiteiten die in het opsporingsonderzoek aan het licht zijn gekomen en de
vraag of er wel of geen strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO) heeft plaatsgevonden. De volgorde van de casussen is, in verband met de anonimisering,
niet dezelfde als die van de casusbeschrijvingen in bijlage 3.
Het is niet in alle gevallen duidelijk of investeringen (volledig) met misdaadgeld zijn gefinancierd. Evenmin is het in alle gevallen duidelijk of bedrijven
echt een economisch doel hadden of alleen werden gebruikt voor witwas- of
andere criminele doeleinden. De term ‘dekmantelbedrijf’ refereert aan gevallen waarvan duidelijk is dat het bedrijf alleen of hoofdzakelijk is gebruikt ten
behoeve van de criminele activiteiten.
364
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Tabel B4.1
Overzicht van de investeringen in de legale economie in de zaken uit de eerste
tot en met de vierde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit
Herkomst hoofdverdachten
Nederland, Israël
Nederland
Nederlanders van Indonesische, Italiaanse en
Marokkaanse herkomst
Nederland
Nederland
Investeringen in de legale economie
– Nederland: hotel
– Israel: onroerend goed
– België: dekmantelbedrijf
– Spanje: onroerend goed
– Nederland: discotheek, onroerend goed
Criminele activiteiten
SFO
Xtc
Ja
Cocaïne, xtc, amfetamine, hasj, weed
Xtc, cocaïne
Ja
– Nederland: onroerend goed, gokhal, autobedrijf, glasvezelbedrijf
Afpersing
(Vermoed wordt dat wvv (deels) in andere, oliegerelateerde legale
Witwassen
bedrijven van hoofdverdachte is geïnvesteerd)
Turkije, Nederland
– Nederland: onroerend goed, dekmantelbedrijven
Heroïnehandel
– Spanje: onroerend goed
– Marokko: onroerend goed
– Turkije: onroerend goed (woningen en kantoorpanden), grond, hotel
Voormalig Joegoslavië
– Italië: onroerend goed (hotel, eigendom)
Cocaïne
Nederland
– Nederland: goud (t.w.v. € 360.000), dekmantelbedrijf
Fraude
– waarschijnlijk Thailand want daar zijn verdachten naar toe gevlucht)
Nederland, Roemenië
– Nederland: onroerend goed
Mensenhandel
Turkije
– Turkije: onroerend goed
Heroïne
India
– Nederland: restaurant (huur)
Ondergronds bankieren
Nederland
– Nederland: onroerend goed (pand en garagebox)
Synthetische drugs
Dominicaanse Republiek
– Dominicaanse Republiek: hotel, discotheek, stroomgenerator, onroerend Cocaïne
goed (grond, huis)
– Curaçao: onroerend goed (huis)
Albanië
– Albanië: ?
Mensenhandel, cocaïne
Nederland andere landen
?
Hennep
Pakistan
– Dubai (Verenigde Arabische Emiraten; hotel, eigendom)
Ondergronds bankieren
– Nederland: videotheek (dekmantel)
– Pakistan: onroerend goed, winkels
– V1 leent geld uit
Nederland, Israël, Suriname
– Nederland: onroerend goed (twee woningen)
Afpersing
Turkije, Albanië
?
Mensensmokkel
Voormalige USSR, Nederland, – Onbekend: onroerend goed
Mensensmokkel/handel
Marokko
Suriname
– Nederland: (dekmantel)bedrijven
Cocaïne
– Suriname: onroerend goed
– Brazilië: restaurant
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
?
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Bijlage 4
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdachtenInvesteringen in de legale economie
Criminele activiteiten
Turkije
– Turkije: onroerend goed, leningen aan particulieren met woekerrentes
Heroïnehandel
– Nederland: restaurant (dekmantel)
– Duitsland: bedrijven
Nederlandse Antillen
– Nederlandse Antillen: grond, onroerend goed
Cocaïne
– Nederland: sportschool, groothandel levensmiddelen, onroerend goed
– Schepen (waarschijnlijk in Zuid-Amerika) (ten behoeve van drugstransport)
Nederland, Surinaamse, – Suriname: onroerend goed
Cocaïne
Marokko, Nederlandse
Antillen, Ghana
Turkije, Nederland
?
Mensensmokkel
Dominicaanse Republiek – Dominicaanse Republiek: onroerend goed
Xtc
Curaçao, Dominicaanse
– Curaçao: onroerend goed, autoverhuurbedrijf
Cocaïne
Republiek
Nederland
– Nederland: Onroerend goed, café
Xtc, amfetamine
– België: onroerend goed (woning)
China
– China: onroerend goed
Mensensmokkel
Suriname
– Nederland: fruitimportbedrijven (waarschijnlijk t.b.v. cocaïne-import),
Cocaïne
garage, onroerend goed, bedrijf dat onroerend goed beheert
– Brazilië, Uruguay, Argentinië: fruitexportbedrijven en transportfaciliteiten
(waarschijnlijk t.b.v. cocaïne-export)
Nederland
– Nederland: glasblazersbedrijf – het bedrijf dat spullen leverde aan drugs- Voorbereidingshandelinproducenten, wvv bleef mogelijk (deels) in bedrijf
gen productie synthetische drugs (levering
materiaal voor lab.)
Suriname
– Suriname: casino, wisselkantoren, visserijbedrijf, autobedrijven, slijterijen
Cocaïne
– Nederland: money transfer/geldwisselkantoor
Voormalig Joegoslavië,
– Nederland: onroerend goed
Mensenhandel
Polen, Estland
Nederland
– Spanje: onroerend goed (meerdere panden)
Xtc
Nederland
– Nederland: onroerend goed (gekocht met drugsgeld, niet afkomstig uit
Witwassen
deze zaak)
Suriname, Colombia
– Suriname: discotheek, onroerend goed (panden, grond), bedrijven
Cocaïne, xtc
– Nederland: onroerend goed
– Nederland, Colombia, Ecuador: dekmantelbedrijven
Pakistan
?
Ondergronds bankieren
Nederland, Polen
– Nederland: onroerend goed, autohandel, prostitutiepand
Xtc
– Spanje: onroerend goed
Nederland
– Nederland: onroerend goed, hotel
Witwassen, fraude
Hongarije
– Hongarije: onroerend goed (woning)
Mensenhandel
SFO
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
?
365
366
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdach- Investeringen in de legale economie
Criminele activiteiten
SFO
ten
Nederland
– Nederland: hotels, videotheek, onroerend goed (loodsen) groothandel in com- Fraude
Nee
putergames, dekmantelbedrijven
– België: onroerend goed (hotels, eigendom)
– Duitsland: onroerend goed (hotels, eigendom)
Estland, Nederland
– Nederland: (dekmantel)bedrijf
Mensenhandel
Ja
Pakistan
– Nederland: onroerend goed, snackbar, wasserette (waarvanuit aan onderOndergronds bankieren Ja
gronds bankieren werd gedaan, maar is ook legaal bedrijf), goud (twv
€ 34.000)
– Pakistan: onroerend goed, bedrijfspand
China
?
Mensensmokkel
Nee
Nederland, Zuid-Afrika – Nederland: mediationbedrijf (kvk-nummer werd gebruikt om versnijdingsmid- Versnijdingsmiddelen- Ja
handel
delen op te kopen), nachtclub (geen of slechts heel klein deel eigendom)
Mensensmokkel
Nee
Algerije, Eritrea, Ethiopië, ?
Libanon, Suriname
Nederland, Turkije
– Thailand: ?
Amfetamine, hasj
Nee
– Nederland: pallet-recyclingbedrijf (dekmantel)
Nederland
– Nederland: onroerend goed
Cocaïne, hasj, xtc
Ja
– Spanje: onroerend goed
Bulgarije, Nederland
– Bulgarije: bar (maar is eigen vermogen, geen misdaadgeld)
Mensenhandel
Nee
Nederland
– Nederland: onroerend goed
Amfetamine, PMK, LSD, Ja
– Hongarije: grond
cocaïne
– België: onroerend goed
– Spanje: onroerend goed
– Nederlandse Antillen: eetcafé (eigendom)
Nederland
– Nederland: onroerend goed (huis), coffeeshops (6), horeca
Hasj, (buitenlandse)
Ja
– Marokko: onroerend goed (appartement; vrouw is Marokkaans)
weed, cocaïne, xtc, amfetamine, PMK
Nederlandse Antillen
– Curaçao: onroerend goed (8 appartementen, deel pand)
Cocaïne
Ja
Nederland, Suriname, – Venezuela: onroerend goed en bedrijf voor genereren facturenstroom
Cocaïne
Ja
USA, Colombia, Ecuador – Columbia: bedrijven
– België: onroerend goed
Israël
– Israël: onroerend goed, bedrijven
Cocaïnehandel
Nee
– Nederland: (dekmantel)bedrijven
– Denemarken: dekmantelbedrijf
Marokko, Nederland
– Marokko: onroerend goed, bedrijven, projectontwikkeling, aankoop taxi-ver- Drugshandel
Ja
gunningen
– Nederland: onroerend goed, horeca
Nigeria
– Nederland: transportmiddelen
Vrouwenhandel
Nee
– Nigeria en Benin: onroerend goed
Nigeria, Soedan
?
Vrouwenhandel
Nee
Pakistan
– Nederland: onroerend goed, hotel, andere bedrijven
Geld wisselen
Ja
– Pakistan: onroerend goed
Bijlage 4
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdachten Investeringen in de legale economie
Pakistan
?
Polen, Tsjechië, Nederland
Suriname
?
?
Suriname, Antillen
Tsjechië
Turkije
–
?
–
–
–
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije
Turkije, Nederland
Turkije, Nederland
Voormalig Joegoslavië
Joegoslavië
Joegoslavië
Voormalig Joegoslavië
Zeer divers
Nederland, Spanje, Nederlandse Antillen, Turkije
Nederland, Suriname
Suriname
Suriname en Antillen: onroerend goed, bedrijven
Criminele activiteiten
Geld wisselen en ondergronds bankieren
Vrouwenhandel
Mensensmokkel, schijnhuwelijken
Cocaïnehandel
Vrouwenhandel
Heroïnehandel
Nederland: onroerend goed
Turkije: onroerend goed
Turkije: onroerend goed, hotels, bedrijven, bouwcoöperatie,
Heroïnehandel
grond
– Turkije: onroerend goed, grond, dekmantelbedrijf (biljartartike- Heroïnehandel
len)
– Nederland: onroerend goed, dekmantelbedrijven (garage,
woninginrichting)
– Roemenie: hotel
– Duitsland: onroerend goed, bedrijven
– België: onroerend goed
– Nederland: horeca, onroerend goed
Mensensmokkel
– Turkije: onroerend goed, landerijen, bedrijven
– Engeland: horeca
– Turkije: onroerend goed, hotel, land, bedrijven
Drugshandel
– Nederland: bedrijven
– SFO loopt nog
Drugshandel
? (Geld naar Turkije)
Heroïnehandel
?
Autodiefstal
– Nederland: horeca
Cocaïnehandel
– Turkije: onroerend goed
Fraude
– Nederland: onroerend goed in rosse buurten
Vrouwenhandel
?
Wapenhandel
?
Wapenhandel
?
Vrouwenhandel
?
Drugshandel
Weed
– VS: racesport
– Spanje: onroerend goed (eigen woning, van Nederlander)
– Nederland: onroerend goed, autoverhuurbedrijf (van waaruit
Witwassen
witgewassen werd; onbekend of daarin is geïnvesteerd)
– Suriname: onroerend goed, bedrijven (door verdachten van Surinaamse herkomst)
– Nederland: onroerend goed (ongeveer 10 panden) , vliegmaat- Witwassen, cocaïne
schappij, horeca, beveiligingsbedrijf, andere bedrijven
– Suriname: onroerend goed, bedrijf
– Aruba: vliegmaatschappij
SFO
Nee
Nee (BFO)
Nee (FR)
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
367
368
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdachten
Voormalige USSR,
Nederland
Irak
Nederland
Investeringen in de legale economie
Criminele activiteiten
SFO
– Nederland: dekmantelbedrijven
Sigarettensmokkel/-productie
Ondergronds bankieren
Fraude
Nee
(Vermoeden dat deel vermogen veilig gesteld in Irak)
– Nederland: onroerend goed (hadden ze wellicht al)
– Zwitserland: onroerend goed (hadden ze wellicht al)
– Veel vennootschappen in bouw/vastgoed, gebruikt voor de fraude (opmaken
contracten en facturen) maar (deels) ook echte bouwactiviteiten
Grotendeels zelfde ver- – Idem
Idem
dachten als bovenstaande zaak
Grotendeels zelfde ver- – Idem
Idem
dachten als bovenstaande zaak
Turkije
– Turkije: grond, vermoedelijk onroerend goed
Mensenhandel
Nederland/Israël
– Spanje: onroerend goed
Xtc
Nederland
– Nederland: onroerend goed, bedrijven en sponsoring
Cocaïnehandel en witwas– Antillen: onroerend goed, bedrijven
sen
– Brazilië: exportbedrijf
– België, Luxemburg en Zwitserland: aandelen, obligaties
Nederland
– Nederland: horeca, diverse (dekmantel)bedrijven
Drugshandel
– Polen en Bulgarije: dekmantelbedrijven
Nederland
– Nederland: bedrijven, onroerend goed
Fraude
Nederland
– Nederland: onroerend goed, bedrijven, horeca
Fraude
– Spanje: onroerend goed
Nederland
– Nederland: onroerend goed, horeca, bedrijven (o.a. seksclub) (€ 14.000.000 Productie en handel synop Luxemburgse bankrekening)
thetische drugs en cocaïnehandel
Nederland
SFO loopt nog
Drugshandel
Nederland
SFO loopt nog
Fraude
Nederland
– Nederland: horeca, autobedrijf
Productie en handel xtc
Nederland
– Nederland: onroerend goed, seks- en gokindustrie
Softdrugshandel
Nederland
– Nederland en België: onroerend goed en bedrijven.
Softdrugshandel
– Diverse landen: dekmantelbedrijven
Nederland
– Nederland: onroerend goed, horeca, coffeeshops
Softdrugshandel
– Frankrijk: onroerend goed
– Suriname: onroerend goed
Nederland
– Nederland: onroerend goed, hypotheken en leningen
Softdrugs, BMK, en amfetamine
Nederland
– Nederland: horeca, onroerend goed, dekmantelbedrijven, aandelen in bedrij- Softdrugs en xtc
ven
Nee
Ja
Idem
Idem
Ja
?
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Ja
Bijlage 4
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdachten
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Nederland
Israël
Nigeria, Soedan
Nederland
Nederland, VS, VK, Zweed
Investeringen in de legale economie
– Nederland: legale bedrijven en dekmantelbedrijven,
waardepapieren
– Nederland: bedrijven
?
?
?
Criminele activiteiten
Softdrugs, xtc en amfetamine
Softdrugshandel en wapenhandel
Autodiefstal, cocaïnehandel
Synthetische drugs
Synthetische drugs en cocaïnehandel
?
Vrouwenhandel
?
Wapenhandel
?
Wapenhandel
Land?: porseleinbedrijf (dekmantel)
Softdrugshandel
?
Softdrugshandel en afpersing
– Spanje: onroerend goed
Xtc
?
Mensenhandel
– Nederland: autobandenbedrijf, andere bedrijven ((ook) Xtc
gebruikt voor witwassen)
– Frankrijk: onroerend goed (appartement voor vriendin) Fraude
– Nederland: onroerend goed
– In verschillende landen werden rechtspersonen opgericht, vermoedelijk voor witwasdoeleinden
– Marokko: onroerend goed woning, (door Marokkaan) Cocaïne
Iran, Marokko, Suriname,
Tunesië, Dominicaanse Republiek, Nigeria
Nederland
– Nederland: onroerend goed ( >10 panden), videotheek,
discotheek, autohandel, hotel, goud (t.w.v. € 4.000)
Pakistan, Sri Lanka, India,
– Nederland: onroerend goed (woningen), telecomwinkel
Nepal, Suriname
(van waaruit aan ondergronds bankieren werd gedaan,
maar is ook legaal bedrijf), kledingwinkel (dekmantel)
Nederland
– Nederland: glasblazersbedrijf – het bedrijf dat spullen
leverde aan drugsproducenten, wvv bleef mogelijk
(deels) in bedrijf
Nederland
?
Nederland
?
Nederland
?
Nederland
?
Nederland
– Nederland: bedrijven voor transport/handel olieproducten (gebruikt om fraude mee te plegen), ?
Nederland
?
Nederland
?
SFO
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee (FR*)
Nee
Nee
Nee
Nee
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Synthetische drugs, hasj en weed
Ja
Heroïne, ondergronds bankieren
Nee
Voorbereidingshandelingen produc- Nee
tie synthethische drugs (levering
materiaal voor lab.)
Softdrugs en xtc
Nee
Productie en handel xtc
Nee
Productie en handel xtc
Ja
Productie en handel xtc
Ja
Fraude
Ja
Fraude
Fraude
Ja
Nee
369
370
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Tabel B4.1
(vervolg)
Herkomst hoofdverdachtenInvesteringen in de legale economie
Nederland
– Nederland: garagebedrijf, goud (t.w.v. € 81.000), ?
Nederland
Nederland,
België
Nederland, Slowakije
SFO
Ja
?
?
Criminele activiteiten
Geld wisselen, wapenhandel, softdrugshandel
Drugshandel
Wapenhandel
?
Vrouwenhandel
Vrouwenhandel
Drugshandel
Nee (BFO)
**
Nee
Ja
Vrouwenhandel, vervalsingen
Cocaïnehandel
Fraude
Mensensmokkel
Drugshandel
Cocaïnehandel
Cocaïnehandel
Drugshandel
Geld wisselen, witwassen
Nee
Ja
Nee
Nee
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Geld wisselen
Drugshandel
Ja
Ja
Fraude
Mensensmokkel
Mensensmokkel
Nee
Nee
Nee
Geld wisselen
Nee
Mensensmokkel
Mensensmokkel
Mensensmokkel
Mensensmokkel
Mensensmokkel
Ja
Nee
Nee
Ja
Ja
Nederland, Tsjechië
Nederland,
Turkije
Bulgarije
Chili
China
China
China
Colombia, Antillen
Colombia, Nederland
Colombia, Nederland
Egypte, Libanon
– Tsjechië: horeca en bedrijven
– Nederland: horeca, bedrijven
– Turkije: onroerend goed, wisselkantoor
?
? (Geld naar Chili)
?
? (Geld naar China)
?
? (Geld cash naar Antillen)
– Wereldwijd (o.a. Colombia, Portugal): onroerend goed
? (Geld naar Colombia)
– Nederland: kunst, edelstenen
– Egypte: onroerend goed
Engeland
– Nederland: onroerend goed
Engeland
– Engeland: onroerend goed, grond, horeca (o.a. disco),
sportclub
– Turkije: onroerend goed
Europa
?
India
?
India, Sri Lanka, Suriname – India: landerijen
– Nederland: bedrijven, horeca
India, Pakistan
– India: onroerend goed, horeca
– Pakistan: onroerend goed
Irak
– Videotheek (dekmantel)
Irak
?
Irak
?
Irak
?
Iran, Canada, Irak
? (Geld in Canada en Iran)
* Geen SFO, wel een financiële rapportage.
** Geen SFO, wel een rapportage van het Bureau financiële ondersteuning.
Ja
Ja
WODC-rapporten
Om zo veel mogelijk belanghebbenden te informeren over de onderzoeksresultaten van het WODC wordt een beperkte oplage van de rapporten kosteloos verspreid onder functionarissen, werkgroepen en instellingen binnen en
buiten het ministerie van Justitie. Dit gebeurt aan de hand van een verzendlijst die afhankelijk van het onderwerp van het rapport opgesteld wordt. De
rapporten in de reeks Onderzoek en beleid (O&B) worden uitgegeven door
Boom Juridische uitgevers en zijn voor belangstellenden die niet voor een
kosteloos rapport in aanmerking komen, te bestellen bij Boom distributiecentrum, Postbus 400, 7940 AK Meppel, tel.: 0522-23 75 55, via e-mail:
budh@boomdistributiecentrum.nl.
Een complete lijst van de WODC-rapporten is te vinden op de WODC-site
(www.wodc.nl). Daar zijn ook de uitgebreide samenvattingen te vinden van
alle vanaf 1997 verschenen WODC-rapporten. Volledige teksten van de rapporten (vanaf 1999) zullen met terugwerkende kracht op de WODC-site
beschikbaar komen. Hieronder volgen de titelbeschrijvingen van de vanaf
2007 verschenen rapporten.
Daalder, A.L. (2007). Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod. O&B 249. (Prostitution in the Netherlands since the lifting of the brothel
ban. O&B 249a.)
Jennissen, R.P.W., & Oudhof, J. (red.) (2007). Ontwikkelingen in de maatschappelijke participatie van allochtonen. O&B 250.
Mheen, D. van de, & Gruter, P. (red.) (2007). Helingpraktijken onder de loep:
Impressies van helingcircuits in Nederland. O&B 251.
Bunt, H.G. van de, & Kleemans, E.R., m.m.v. Poot, C.J. de, Bokhorst, R.J., Huikeshoven, M., Kouwenberg, R.F., Nassou, M. van, & Staring, R. (2007). Georganiseerde criminaliteit in Nederland: Derde rapportage op basis van de
Monitor Georganiseerde Criminaliteit. O&B 252.
Struiksma, N., Ridder, J. de, & Winter, H.B. (2007). De effectiviteit van bestuurlijke en strafrechtelijke milieuhandhaving. O&B 253.
Eshuis, R.J.J. (2007). Het recht in betere tijden: Over de werking van interventies ter versnelling van civiele procedures. O&B 254.
Heide, W. van der, & Eggen, A.Th.J. (red.) (2007). Criminaliteit en rechtshandhaving 2006: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 255.
Tollenaar, N., Meijer, R.F., Huijbrechts, G.L.A.M., Blom, M., & Harbachi, S. el
(2007). Monitor Veelplegers: Jeugdige en zeer actieve veelplegers in kaart
gebracht. O&B 256.
Dijk, J. van, Kesteren, J. van, & Smit, P. (2007). Criminal Victimisation in
International Perspective: Key findings from the 2004-2005 ICVS en EU ICS.
O&B 257. (Victimización en la perspectiva internacional: Resultados principales de la ENICRIV y ENECRIS 2004-2005. O&B 257a.)
Spapens, A.C.M., Bunt, H.G. van de, & Rastovac, L. (2007). De wereld achter de
wietteelt. O&B 258.
372
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Koeter, M.W.J., & Bakker, M. (2007). Effectevaluatie van de Strafrechtelijke
Opvang Verslaafden (SOV). O&B 259.
Kunst, M.J.J., Schweizer, S., Bogaerts, S., & Knaap, L.M. van der (2008). Onderlinge agressie en geweld, posttraumatische stress en arbeidsverzuim in penitentiaire inrichtingen. O&B 260. (Aggression and violence, posttraumatic
stress, and absenteeism among employees in penitentiaries. O&B 260a.)
Voert, M.J. ter, & Peters, S.L. (2008). Trendrapportage advocatuur 2006: Toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening. O&B 261.
Boom, A. ten, & Kuijpers, K.F., m.m.v. Moene, M.H. (2008). Behoeften van
slachtoffers van delicten: Een systematische literatuurstudie naar behoeften
zoals door slachtoffers zelf geuit. O&B 262.
Kogel, C.H. de, & Nagtegaal, M.H. (2008). Toezichtprogramma’s voor delinquenten en forensisch psychiatrische patiënten: Effectiviteit en veronderstelde werkzame mechanismen. O&B 263.
Hulst, R.C. van der, & Neve, R.J.M. (2008). High-tech crime, soorten criminaliteit en hun daders: Een literatuurinventarisatie. O&B 264.
Laclé, Z.D., & Voert, M.J. ter (2008). Trendrapportage Notariaat 2006: Toegankelijkheid, continuïteit en kwaliteit van de dienstverlening. O&B 265.
Guiaux, M., Uiters, A.H., Wubs, H., & Beenakkers, E.M.Th. (2008). Uitgenodigde vluchtelingen. O&B 266.
Klein Haarhuis, C.M., & Niemeijer, E. (2008). Wet en werkelijkheid: Bevindingen uit evaluaties van wetten. O&B 267.
Laan, A.M. van der, Vervoorn, L., Schans, C.A. van der, & Bogaerts, S. (2008).
Ik zit vast: Een exploratieve studie naar emotionele verwerking van justitiële
vrijheidsbeneming door jongeren. O&B 268. (Being inside: An explorative
study into emotional reactions of juvenile offenders to custody. O&B 268a.)
Teeuw, Wouter B., Vedder, Anton H., Custers, Bart H.M., Dorbeck-Jung, Bärbel R., Faber, Edward C.C., Iacob, Sorin M., Koops, Bert-Jaap, Leenes,
Ronald E., Poot, Henk J.G. de, Rip, Arie, & Vudisa, Jacques N. (2008). Security Applications for Converging Technologies: Impact on the constitutional
state and the legal order. O&B 269.
Kogel, C.H. de (2008). De hersenen in beeld: Neurobiologisch onderzoek en
vraagstukken op het gebied van verklaring, reductie en preventie van criminaliteit. O&B 270.
Eggen, A.Th.J., & Kalidien, S.N. (red.) (2008). Criminaliteit en rechtshandhaving 2007: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 271.
Gestel, B. van, m.m.v. Kouwenberg, R.F., Verhoeven, M.A., & Verkuylen, M.W.
(2008). Vastgoed & fout: Een analyse van twaalf strafrechtelijke opsporingsonderzoeken naar illegale en criminele praktijken in de woningsector.
O&B 272.
Gosselt, J.F., Hoof, J.J. van, Jong, M.D.T. de, Dorbeck-Jung, B., & Steehouder,
M.F. (2008). Horen, zien en verkrijgen? Een onderzoek naar het functioneren
van Kijkwijzer en PEGI (Pan European Game Information) ter bescherming
van jongeren tegen schadelijke mediabeelden. O&B 273.
WODC-rapporten
Ridder, J. de, Klein Haarhuis, C.M., & Jongste, W.M. de (2008). De ceas aan het
werk: Bevindingen over het functioneren van de Commissie Evaluatie Afgesloten Strafzaken 2006-2008. O&B 274.
Wartna, B.S.J. (2009). In de oude fout: Over het meten van recidive en het vaststellen van het succes van strafrechtelijke interventies. O&B 275.
Laan, A.M. van der, Schans, A. van der, Bogaerts, S., & Doreleijers,
Th.A.H. (2009). Criminogene en beschermende factoren bij jongeren die een
basisraadsonderzoek ondergaan: Een verkennende inventarisatie van de
mate van zorg en van risico- en beschermende factoren gesignaleerd door
raadsonderzoekers. O&B 276.
Jennissen, R.P.W. (2009). Criminaliteit, leeftijd en etniciteit: Over de afwijkende leeftijdsspecifieke criminaliteitscijfers van in Nederland verblijvende
Antillianen en Marokkanen. O&B 277.
Klapwijk, A., & Voert, M. ter (2009). Evaluatie De Geschillencommissie 2009.
O&B 278.
Kalidien, S.N., & Eggen, A.Th.J. (2009). Criminaliteit en rechtshandhaving
2008: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 279.
Jong, P.O. de, & Zijlstra, S.E., m.m.v. Ommeren, F.J. van, Neerhof, A.R., &
Lange, F.A. de (2009). Wikken, wegen en (toch) wetgeven: Een onderzoek
naar de hiërarchie en omvang van wetgeving in vijf Europese landen.
O&B 280.
Poot, C.J. de, & Sonnenschein, A., m.m.v. Soudijn, M.R.J., Bijen, J.G.M., & Verkuylen, M.W. (2009). Jihadistisch terrorisme in Nederland: Een beschrijving
op basis van afgesloten opsporingsonderzoeken. O&B 281.
Kruisbergen, E.W., & Jong, D. de, m.m.v. Kouwenberg, R.F. (2010). Opsporen
onder dekmantel: Regulering, uitvoering en resultaten van undercovertrajecten. O&B 282.
Velthoven, B.C.J. van, & Klein Haarhuis, C.M. (2010). Geschilbeslechtingsdelta
2009: Over verloop en afloop van (potentieel) juridische problemen van burgers. O&B 283.
Diephuis, B.J., Eshuis, R.J.J., & Heer-de Lange, N.E. de (2010). Rechtspleging
Civiel en Bestuur 2008: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 284.
Killias, M., Aebi, M.F., Aubusson de Cavarlay, B., Barclay, G., Gruszczyńska,
B., Harrendorf, S., Heiskanen, M., Hysi, V., Jehle, J.-M., Shostko, O., Smit,
P., Þórisdóttir, R., & Jaquier, V. (2010). European Sourcebook of Crime and
Criminal Justice Statistics – 2010. O&B 285.
Wijkhuijs, L.J.J., & Jennissen, R.P.W. (2010). Arbeidsmigratie naar Nederland:
De invloed van gender en gezin. O&B 286.
Knaap, L.M. van der, El Idrissi, F., & Bogaerts, S. (2010). Daders van huiselijk
geweld. O&B 287.
Veen, H.C.J. van der, & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland:
Overkoepelend syntheserapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en
daderonderzoek 2007-2010. O&B 288.
373
374
Georganiseerde criminaliteit in Nederland
Heer-de Lange, N.E. de, & Kalidien, S.N. (2010). Criminaliteit en rechtshandhaving 2009: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 289.
Nagtegaal, M.H., Horst, R.P. van der, & Schönberger, H.J.M. (2011). Inzicht in
de verblijfsduur van tbs-gestelden: Cijfers en mogelijke verklaringen.
O&B 290.
Poot, C.J. de, & Sonnenschein, A., m.m.v. Soudijn, M.R.J., Bijen, J.G.M., & Verkuylen, M.W. (2011). Jihadi terrorism in the Netherlands: A description on
closed criminal investigations. O&B 291. [Engelse vertaling van O&B 281.]
Laan, A.M. van der, & Blom, M. (2011). Meer jeugdige verdachten, maar
waarom? Een studie naar de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de veranderingen in het aantal jeugdige verdachten van een misdrijf
in de periode 1997-2007. O&B 292.
Slotboom, A., Wong, T.M.L., Swier, C., & Broek, T.C. van der (2011). Delinquente meisjes: Achtergronden, risicofactoren en interventies. O&B 293.
Molleman, T. (2011). Benchmarking in het gevangeniswezen: Een onderzoek
naar de mogelijkheden van het vergelijken en verbeteren van prestaties. O&B
294.
Verhoeven, M.A., Gestel, B. van, & Jong, D. de (2011). Mensenhandel in de
Amsterdamse raamprostitutie: Een onderzoek naar aard en opsporing van
mensenhandel. O&B 295.
Voert, M.J. ter, Zwenk, F., & m.m.v. Beenakkers, E.M.Th. (2011). Kwaliteit in
zware tijd: Marktwerking, vraaguitval en notariële dienstverlening.
O&B 296.
Weenink, A.W., Klein Haarhuis, C.M., Bokhorst, R.J., Smit, M. (2011). De staat
van bestuur van Aruba: Een onderzoek naar de deugdelijkheid van bestuur
en de rechtshandhaving. O&B 297.
Kalidien, S.N., & Heer-de Lange, N.E. de, m.m.v. Rosmalen, M.M. van (2011).
Criminaliteit en rechtshandhaving 2010: Ontwikkelingen en samenhangen.
O&B 298.
Jennissen, R.P.W. (red.) (2011). De Nederlandse migratiekaart: Achtergronden
en ontwikkelingen van verschillende internationale migratietypen.
O&B 299.
Eichelsheim, V.I., & Laan, A.M. van der (2011). Jongeren en vrijheidsbeneming: Een studie naar de wijze waarop jongeren in Justitiële Jeugdinrichtingen omgaan met vrijheidsbeneming. O&B 300.
Eshuis, R.J.J., Heer-de Lange, N.E. de, Diephuis, B.J., & Rosmalen, M.M. van
(2011). Rechtspleging Civiel en Bestuur 2010: Ontwikkelingen en samenhangen. O&B 301.
Fischer, T.F.C., Captein, W.J.M., & Zwirs, B.W.C. (2012). Gedragsinterventies
voor volwassen justitiabelen. O&B 302.
Eshuis, R.J.J., Holvast, N.L., Bunt, H.G. van de, Erp, J.G. van, & Pham, N.T.
(2012). Het aansprakelijk stellen van bestuurders: Onderzoek naar de overwegingen die spelen bij het al dan niet intern aansprakelijk stellen van
bestuurders en interne toezichthouders. O&B 303.
WODC-rapporten
Odinot, G., Jong, D. de, Leij, J.B.J. van der, Poot, C.J. de, & Straalen, E.K. van
(2012). Het gebruik van de telefoon- en internettap in de opsporing. O&B
304.
Koops, B.J. (2012). Het decryptiebevel en het nemo-teneturbeginsel: Nopen
ontwikkelingen sinds 2000 tot invoering van een ontsleutelplicht voor verdachten? O&B 305.
375