Dit is een artikel uit het NRC-archief De artikelen in het archief zijn met behulp van geautomatiseerde technieken voorzien van metadata die de inhoud beschrijven. De resultaten van deze technieken zijn niet altijd correct, we werken aan verbetering. Meer informatie.

Architectuur

De zakelijkste van de zakelijken

Perspectieftekening van de binnenkant van de Kuip in Rotterdam, 1935
Perspectieftekening van de binnenkant van de Kuip in Rotterdam, 1935

Op 2 mei 1936 viel de architect Leen van der Vlugt (1894-1936) in Rotterdam dood op straat neer. Hij leed al enige tijd aan de ziekte van Hodgkin, maar was blijven doorwerken. Hij was zojuist teruggekeerd van een bootreis naar Amerika die hij samen met zijn compagnon Jan Brinkman (1902-1949) had gemaakt. Toevallig was Brinkman daar ook op straat neergevallen. Maar hij was niet dood. Zijn val was de eerste uiting van de ziekte multiple sclerose. Tot zijn dood in 1949 kon hij niet meer lopen.

Toch betekende de dood van Van der Vlugt en de ziekte van Brinkman niet het einde van Brinkman & Van der Vlugt, het beroemdste Nieuw-Zakelijke architectenbureau van Nederland. Jan Brinkman ging door met werken en zette samen met Jo van den Broek het bureau voort dat onder de naam Broekbakema nog altijd bestaat.

Toen Van der Vlugt bezweek, zou het nog een jaar duren voor de Kuip, het schitterende stadion van Feyenoord dat nu in zijn voortbestaan wordt bedreigd, werd voltooid. Wel min of meer af was de Van Nellefabriek, het gebouw dat Le Corbusier zo bewonderde en ook enkele, witte Nieuw-Zakelijke villa’s in Rotterdam en omstreken had het bureau voltooid.

Hoewel al deze gebouwen nu behoren tot de canon van de 20ste-eeuwse Nederlandse architectuur, bestond er nog geen goede monografie over Brinkman & Van der Vlugt. Wel verscheen in 1983 een mooie catalogus bij een tentoonstelling over het bureau, maar daar stond lang niet al het werk in. Pas onlangs, bijna dertig jaar later, heeft het duo het schitterende overzicht gekregen dat het allang verdiende: Brinkman & Van der Vlugt. Rotterdams City-ideaal in International Style. Behalve degelijke projectbeschrijvingen van al hun gebouwen staat het vol met tekeningen, oude en hedendaagse foto’s van hun gebouwen – de nieuwe zijn van Jannes Linders – en familiekiekjes.

De auteur van het boek, architect Joris Molenaar die in 1983 al was betrokken bij de tentoonstelling en verschillende Brinkman & Van der Vlugt-villa’s restaureerde, zegt het niet met zo veel woorden, maar maakt toch heel duidelijk dat Brinkman & Van der Vlugt de zakelijkste van de Nieuw-Zakelijke architecten waren. Zo is de Kuip een waarachtige ‘machine voor voetbal met veel toeschouwers’ die laat zien dat functionalisme en schoonheid elkaar niet uitsluiten. Alles aan de tot een minimum teruggebrachte constructie was erop gericht om het publiek zo dicht mogelijk op het veld te brengen en zo snel mogelijk naar en van zijn plaats te leiden. In zes minuten konden alle 65.000 toeschouwers via de 22 schitterende dubbele schaartrappen het stadion verlaten.

Ook het gegeven dat Brinkman & Van der Vlugt graansilo’s en fabrieken hebben ontworpen, maken deze architecten tot de kampioenen van de Nieuwe Zakelijkheid. Verschillende pioniers van het Nieuwe Bouwen, zoals Le Corbusier in zijn invloedrijke Vers une architecture uit 1923, presenteerden graansilo’s en fabrieken als voorbeelden voor de nieuwe, 20ste-eeuwse architectuur. Maar Brinkman & Van der Vlugt lieten het niet bij lippendienst aan industriële architectuur, maar bouwden die ook echt. Nog altijd staat in Rotterdam bijvoorbeeld hun imposante graansilo Maashaven. Misschien waren ze wel zulke goede Nieuwe Bouwers, omdat ze de functionalistische fabrieksarchitectuur doorgrondden.

Molenaar heeft het niet gelaten bij een beschrijving van de gebouwen en niet uitgevoerde ontwerpen van Brinkman & Van der Vlugt. In negen levendige hoofdstukken schetst hij de context waarin het werk van het bureau tot stand kwam. Uitgebreid laat hij zien hoe belangrijk de theosofische Van Nelle-directeur Kees van der Leeuw was voor de carrière van Brinkman & Van der Vlugt. Van der Leeuw liet ze niet alleen de Van Nellefabriek en zijn eigen villa bouwen, maar ook het theosofische vergadergebouw in Amsterdam en de gebouwen voor het theosofenkamp in Ommen, inclusief een hut voor Krishnamurti, de jonge Indiër die theosofen als de nieuwe wereldleraar beschouwden.

Maar Molenaar gaat vooral in op de stedelijke ontwikkeling van het Rotterdam in het interbellum. Opvallend hierbij is dat de stadsbestuurders ook toen al ontevreden waren over de stad. Al lang voor de vernietiging van het stadscentrum door Duitse bommenwerpers in het begin van WO II waren de Rotterdamse stedenbouwers in de ban van de cityvorming. Rotterdam was een gebrekkig functionerende stad die niet paste bij de groeiende haven en bovendien gebukt onder een gebrek aan stedenschoon, vonden ze. Het kon maar het beste op grote schaal worden gemoderniseerd en zo de meest dynamische city van Nederland worden.

Brinkman & Van der Vlugt hebben hieraan bijdragen geleverd, zoals de gevelwanden van de woningblokken met hun horizontale banden aan de Mathenesserweg die lijken ontworpen om vanuit een rijdende auto te worden gezien. Maar verschillende van hun ontwerpen, zoals dat voor een concert- en zalengebouw in de Rochussenstraat, sneuvelden. Vooral als het om dergelijke monumentale gebouwen ging, was hun architectuur zelfs voor het zakelijke Rotterdam te zakelijk.