Direct naar artikelinhoud
Zin van het LevenJob Koelewijn

Sinds de dood een nacht van hem gescheiden was, is Job Koelewijn nooit meer dezelfde geweest

Job KoelewijnBeeld Jitske Schols

 In 1983 was de dood een nacht van hem gescheiden, maar hij kwam niet. Het leven is sindsdien nooit meer hetzelfde geweest, zegt Job Koelewijn tegen Fokke Obbema.

Op een zondagavond in januari 1983 wordt de familie van de dan 20-jarige Job Koelewijn gevraagd naar de intensive care van het Academisch Ziekenhuis Utrecht te komen. Vader Koelewijn, een aannemer uit Spakenburg, zijn gelovige moeder en vier broers en zussen krijgen van de artsen te horen dat ze vrezen dat Job de volgende ochtend niet haalt, ­nadat hij bij een auto-ongeluk zijn nek heeft gebroken. ‘Tegen de verwachtingen in overleefde ik. Alleen was mijn prognose superslecht, ik zou mijn hele leven in een rolstoel moeten zitten.’

Ook die verwachting komt niet uit – hij leert eerst weer ademen en daarna ­lopen, zij het voor altijd mank. Zijn ontmoeting met de dood laat vooral geestelijk sporen na. Koelewijn, tot dan toe ‘een jongen die niet wilde deugen’, besluit kunstenaar te worden en meldt zich aan bij de Gerrit Rietveld Academie. Voor zijn eindexamenwerk grijpt hij terug op zijn Spakenburgse wortels: hij vraagt zijn moeder en drie tantes in klederdracht naar ‘de Rietveld’ te komen om het gebouw schoon te maken. De beelden ervan creëren een sensatie in de internationale kunstwereld – in een klap geldt Koelewijn als een van de grootste Nederlandse talenten. Uit het buitenland komen verzoeken het kunststukje elders te herhalen. ‘Eerst sprong ik een gat in de lucht. Toen realiseerde ik me: dat zijn hun ideeën.’ Dus weigert hij. Koelewijn wil zijn eigen spoor volgen. Dat brengt hem naar New York, na toekenning van een prestigieuze kunstbeurs voor een van zijn bekendste werken, The World is My Oyster. De Amerikaanse geldschieters zijn onder de indruk van zijn ogenschijnlijk simpele ingreep in de werkelijkheid: in een galeriemuur in de Jordaan maakt hij een opening ter grootte van een voetbaldoel, waardoor de weelderige tuin erachter zichtbaar wordt. Dat levert een ontregelende kijkervaring op.

Koelewijn maakt installaties, foto’s, ­video’s en beeldhouwwerken. Nimmer wil hij zichzelf herhalen, zijn mantra is dat hij ‘ongeconditioneerd’ wil zijn. ­Tegelijkertijd is de vader van twee tienerzonen een toonbeeld van discipline. Al dertien jaar spreekt hij iedere ochtend 45 minuten een cassettebandje in door uit een boek te lezen – van de bandjes heeft hij al diverse, unieke ‘boekenkasten’ gebouwd. Over existentiële vraagstukken leest hij het liefst. Kant en Spinoza behoren tot zijn favorieten, maar de 57-jarige Koelewijn is ook liefhebber van taoïstische en boeddhistische werken. ‘Aan grote denkers kan ik mijn geest slijpen. Een mens moet zijn eigen stompzinnigheid niet als norm nemen.’

Wat is de zin van ons leven?

‘Zolang je die vraag stelt, heb je de zin niet begrepen. Voor mij is het: de vervoering van in leven zijn, zonder enige aanleiding. Dus zonder dat je iets bijzonders doet of je verliefd voelt. Als je bent aangeraakt door die vervoering, de energie die dat meebrengt, dan wordt ook afwassen leuk. Of een rood stoplicht – te gek! De grote, westerse denkers zullen je niet snel op dat spoor zetten.’

Bent u daar door uw auto-ongeluk op gekomen?

‘Achteraf is dat het beste wat me ooit is overkomen. Ik lag op de intensive care en moest alles opnieuw leren. Alles, zelfs ademen. Mijn zintuigen zijn daardoor aangescherpt. Met die gebroken nek lag ik bewegingloos en plat, dus als er ­iemand binnenkwam, hoorde ik eerst alleen de stem. Janneke, Janet, Sonja, de verpleegsters die me hielpen, ik kan hun stemmen nog oproepen. Daarbij kwamen de hallucinaties door de morfine. Veel beleefde ik opnieuw, maar dan ­superscherp.

‘Toen ik terugkwam in de werkelijkheid, voelde ik een enorme energie. En mijn angst was geknapt. Daardoor durfde ik naar de kunstacademie. James Joyce heeft het over momenten van epiphany, openbaring; boeddhisten noemen het satori, een moment van verlichting. Een boeddhist zei me eens: ‘Als dat het echt is geweest, wil je er steeds naar terug.’ Dat klopt, ik zie het als het doel van mijn kunstenaarschap.’

Waar wilt u precies naar terug?

‘Ik vind het moeilijk woorden ervoor te vinden, misschien is dat ook wel de bedoeling. Voor mij is het genoeg dat ik weet dat het een soort schat is. Ik hoef er alleen maar naar te luisteren. Het heeft in ieder geval niets te maken met het intellect – het is een soort energie, een gevoel. Als ik thuis ben en drie dagen niet werk, wordt mijn leven gewoon. Maar kom ik hier in mijn studio dan voel ik na tien minuten die energie opborrelen en ben ik terug bij dat gevoel. Ik voel me dan onbreekbaar. Ik zie de werkelijkheid dan in zijn essentie. Die draait voor mij om polariteit.

‘Zonder begrip daarvan kan eigenlijk niets worden begrepen. Je ervaart de dag en de nacht, warm bestaat bij de gratie van koud, et cetera. Dat zijn geen tegenstellingen, zoals we in het Westen denken, maar polariteiten: ze bestaan niet los van elkaar, maar juist dankzij elkaar. In het westerse denken draait het om causaliteit: ik geef jou een tik, jij geeft een tik terug. Maar Jezus keerde de andere wang toe, hij is de polariteitsdenker bij uitstek. We slaan hem aan het kruis en hij zegt: ‘Hé makkers, ik heb echt medelijden met jullie!’

Is uw andere ervaring van de werkelijkheid wat u aan anderen wilt overbrengen?

‘Natuurlijk gun ik iedereen die ervaring, maar ik ben geen onderwijzer. Mensen zien mijn werk en krijgen daardoor energie. Dat vind ik fantastisch. Maar als ik zou zeggen: ‘Ik heb het zo gemaakt en je moet het zo ervaren’, dat werkt niet. Dan wordt het onvrij, een dogma. Zelf voel ik me ook niet goed bij dogma’s. Ik ben een paar keer naar een boeddhistisch klooster geweest, maar ik word daar kriegelig. Dan wordt het religie en komt het van buiten, niet van binnen. Ik wil niet op de berg zitten en me dan mediterend goed voelen. Ik wil die innerlijke rust wanneer ik in de Albert Heijn sta, wanneer het ­tegenzit, dat is veel uitdagender.

‘Ik wil geen docent zijn, maar mensen kunnen zelf wat doen. Lees een boeddhistisch boek waarin staat: ‘Loop drie keer in de week naar het strand. De ene keer zullen de golven hoog zijn, de andere keer laag. Vertel me eens: welke golf is natter?’ Als je echt begrijpt dat elke golf even nat is, dat is verlichting. Dat betekent niet dat je geen pijn meer zult voelen, maar dat stofzuigen ook te gek is. Elke golf is even nat.’

Kunt u dat verder uitleggen?

‘Ik heb hier stagiaires die op zaterdagavond een feest hebben, daar kijken ze dagen naar uit. Op die avond lijkt de golf heel hoog en supernat. Wat ze nog niet begrijpen is dat over straat lopen even nat is. Als op een dag alles soepel verloopt – je computer aan, je mail komt binnen, de boodschappen zijn er – is dat toch ook geweldig? Je kunt wel veel energie spenderen in van de ene naar de andere golf zwemmen, maar als iedere golf toch even nat is, wat zou je dan? In het Westen denken we: ‘Het gras is elders groener.’ Volgende week op vakantie, dat wordt te gek. Maar wat doe je nu? Daar gaat het over. De projectie naar het verleden en de toekomst heb ik losgelaten.’

U leest dagelijks existentiële boeken – geeft dat uw leven ook zin?

‘Absoluut. Welke eigenschap van ons is nu mooier dan het denken? Er is een ­hiërarchie in ons lichaam, het hoofd vormt niet voor niets de top. Denken is ons meest verfijnde mechanisme en het is prachtig dit elke dag te trainen. Ik laaf me aan die kennis. Die wil ik integreren in mijn leven en doorgeven.

‘Neem Spinoza, voor mij een ongelooflijke held. Als de regels voor menselijk gedrag in zijn Ethica zouden worden gevolgd, hadden we een betere wereld. Hij kwam in de armoe terecht, maar toen hem de kans werd geboden eruit te komen, deed hij dat niet. Omdat hij zijn opvattingen over God weigerde aan te passen, hij ging niet mee met die eis van het Pruisische hof. Ik ben totaal niet te vergelijken met Spinoza, maar dat rechtlijnige herken ik. Ik ben ook niet voor het grote geld gegaan. Om dat te durven heb je zo’n held nodig. Ik zie zijn Ethica uit 1678 als het allereerste zelfhulpboek. Hij roept ook op je bewust te zijn van je geconditioneerd zijn. Daarmee heeft hij me ook geholpen. Pas als je die bewust bent, kun je die conditionering ook doorbreken.

‘Dat dagelijkse lezen heeft ook weer te maken met mijn ongeluk. Ooit was ik verlamd, en kijk nu: elke ochtend kan ik die knop van de cassetterecorder indrukken. Het is een dagelijkse handeling die ik aan het transcenderen ben. Dat zit in al mijn werk, is dat niet prachtig?’

Boektip

‘Tussen iemand en niemand van Joseph Brodsky. Een essaybundel die een vaste plaats in mijn geest heeft veroverd. De Russische dichter Joseph Brodsky (1940-1996) was een meer dan fatsoenlijk man. Dit hele boek is doordrenkt van liefde voor de poëzie en de literatuur. En daardoor staat het vol met inzichten in de menselijke psyche. Dat geeft de teksten een enorme rijkdom, waardoor je ze keer op keer kunt blijven lezen.’

Dus eigenlijk drukt u steeds de blijdschap uit dat u leeft?

‘Ja, zo is het.’

Hoe kijkt u aan tegen de dood?

‘Zolang je de dood nog wegdrukt, omarm je het leven niet. Ik zeg: omarm de dood. Die ervaring met de dood op mijn 21ste heeft me wijs gemaakt over het leven. Ik heb hem in de ogen gezien. De beperking van het leven die de dood is, scherpt ons. Stel dat je mannen de beperking oplegt: je mag maar met drie vrouwen een relatie hebben. Of een kunstenaar: je mag maar honderd kunstwerken in je leven maken. Reken maar dat hij dan de diepte in wordt gedwongen. Zo werkt het ook met de dood. Stel dat we allemaal zouden weten dat het op onze 70ste verjaardag is afgelopen, hoe zou ons leven er dan uitzien?

‘Maar we leven hier in het Westen alsof we oneindig meegaan en doen alsof de dood er niet is. Simone de ­Beauvoir laat in Niemand is onsterfelijk haar hoofdpersoon Fosca een levenselixer drinken dat hem onsterfelijk maakt. Het maakt hem tot een tragische figuur.

‘De taoïst lacht om de dood, hij doorbreekt de conventie dat je er bang voor moet zijn. Zover ben ik nog niet. Als ik nu te horen krijg dat ik nog maar een paar weken te leven heb, zou ik dat verschrikkelijk vinden.

‘Het gaat erom je angst tegemoet te treden, of dat nu vliegangst is of doodsangst. Als je angst of verdriet hebt, moet je niet je vrienden opbellen. Nee, dan moet je een mooi pak aantrekken, de verwarming hoger, de deur openzetten en zeggen: ‘Angst, kom maar op! Laat je gezicht maar zien, ik ga jou eerst zelf te lijf.’ Je moet die confrontatie aangaan, een ander kan het niet voor je oplossen. Die kan hooguit tijdelijk angst wegnemen. Uiteindelijk blijf je zelf verantwoordelijk.’