Direct naar artikelinhoud
Leven na de dood

‘Het is gek, na zo lang uit elkaar te zijn geweest, hadden we toch aan een half woord genoeg’

Jan, de jongste broer van Pierre leidde een zwervend bestaan en gebruikte heroïne. Jarenlang hadden de broers geen contact, tot kort voor Jans dood. ‘Rouwen is een groot woord, maar ik bewonder hem om zijn eigenzinnigheid.’

Jan Diederen met en zoon JodochasBeeld Privéfoto

Pierre Diederen (68, docent natuur- en scheikunde): ‘Jan was de jongste uit ons gezin met vijf kinderen. Slim, creatief, en als jochie al volstrekt onaangepast. Dat zou hij zijn hele leven blijven, hij deed alles op zijn manier. Een markante figuur, en, vooral later, niet altijd makkelijk. Twintig jaar had ik hem niet gezien voordat ik hem in het jaar voor zijn dood weer opzocht. Eerder had ik geen behoefte aan contact met iemand die zo duidelijk liet weten niet van me gediend te zijn. Hij kon heel nare brieven sturen vanuit Ierland, waar hij jarenlang heeft gewoond. Dat ik het zogenaamd goed voor elkaar had, met mijn keurige baan en mijn gezin, maar dat stelde allemaal niks voor, volgens hem. Jan leefde totaal anders. In Ierland was hij langzaam maar zeker een zwerver geworden, verslaafd aan de heroïne en wat al niet meer.

Leven na de dood is een rubriek in Volkskrant Magazine over rouwen en leven. Reacties: e.vanveen@volkskrant.nl

‘Verslavingsgevoeligheid zit bij ons in de genen. Onze vader was huisarts in Limburg en ook al zo’n opvallende figuur. Hij kon erg provoceren. Van de katholieke kerk mochten huisartsen in die tijd de pil niet voorschrijven aan 16-jarigen, nou, hij deed het tóch. Ze kwamen van heinde en verre. Dat hij daardoor niet meer welkom was in de kerk – het zij zo, hij deed wat-ie wilde. En hij dronk. Dat had zijn weerslag op het gezin, want het was niet leuk als hij had gedronken.

‘Ik was nog geen 2 toen Jan werd geboren en ons broertje Guus zat ertussenin, we hadden een hechte band. Met ons drieën sliepen we op een kamer en vaak kropen we ook bij elkaar in bed. Ik kan me dat nog goed herinneren, het voelde veilig en vertrouwd.

Al vroeg verslaafd

‘We raakten alle drie al vroeg verslaafd aan alcohol en harddrugs. Ik schaam me niet om dat te vertellen, want na een opname in een afkickkliniek halverwege de jaren tachtig ben ik er helemaal vanaf geraakt. Ik ben Pierre met de blauwe knoop geworden, ik raak nog hooguit een kersenbonbon aan. Ik vond een baan, ik trouwde en na mijn scheiding kreeg ik een nieuwe relatie, ik voedde vier kinderen op – het leven had, met ups en downs, zijn loop.

‘Met Jan, ondertussen, liep het anders. Hij werd net als ik naar de afkickkliniek gestuurd, maar het verschil is dat hij bleef gebruiken. Verder rommelde hij wat in het alternatieve circuit. Hij deed de dramahogeschool in Kampen en verdiende daarna zijn kostje door kunstwerken te maken van afval dat hij op straat verzamelde. Dat liep heel aardig: hij verkocht ze aan winkeliers die ze in hun etalage zetten, de een na de ander wilde er een hebben.

‘Toen hij 32 was, verhuisde hij naar Ierland met zijn vriendin, naar een boerderijtje. Ze wilden terug naar de natuur. Ik denk dat hij er ook van uitging daar de drugs beter de baas te kunnen, maar hij is zijn leven lang verslaafd gebleven. Hij kreeg een zoon, zijn vriendin verhuisde met het kind terug naar Nederland en Jan bleef in zijn eentje in Ierland, waar hij als Jan the Man overigens een succesvolle act had als straatartiest. Daar verdiende hij best geld mee.

Sporadisch contact

‘Ik heb hem in Ierland één keer bezocht. Daarna begon hij het contact af te houden, met alle broers en zussen trouwens. Na de economische crisis van 2008 ging het bergafwaarts met hem en ik denk dat hij met de vervelende kanten van zijn leven niet te koop wilde lopen bij zijn familie. Dan zou hij immers met meningen te maken krijgen, en hij wás nou eenmaal geen huis-tuin-en-keukenman. Het sporadische contact ging per brief. Daarin kon hij nog terugkomen op de ruzie over de hagelslag van vroeger – hij trapte ons echt van zich af. Ik heb hem toen jaren niet gezien of gesproken, hij was van de radar verdwenen. Soms dacht ik: hij kan daar in Ierland wel dood en begraven zijn.

Sporadisch contact
Beeld Claudie de Cleen

‘In 2015 bleek hij terug te zijn in Nederland, mijn zoon hoorde het van de zijne. Hij was in een antroposofische afkickkliniek terechtgekomen en betrok daarna een appartement in Driebergen. Hij bleef methadon en wiet gebruiken, maar dat belette hem niet een heel nieuw leven op te bouwen. Hij heeft veel betekend in de antroposofische gemeenschap daar, onder meer als begeleider van dramagroepen. Daar ben ik allemaal later pas achter gekomen, in het hospice waar hij in zijn laatste dagen lag, en op zijn uitvaart – daar waren allemaal jonge mensen die, dat kon je wel zien, erg op hem gesteld waren geraakt.

‘Vier maanden voor zijn dood heb ik contact met hem gezocht. Ik hoorde dat hij ernstig ziek was, een longaandoening, COPD. We zijn gaan eten bij een Chinees en ik ging ook nog even mee naar zijn huis; in zijn slaapkamer was het een grote puinhoop, maar de woonkamer zag er heel redelijk uit. En het is gek, na zo lang uit elkaar te zijn geweest, maar we hadden aan een half woord genoeg. Hij was er slecht aan toe, qua gezondheid, maar verder was hij gewoon nog de broer van vroeger.

Mooie gesprekken

‘Vijf, zes keer zijn we samen wezen eten. De laatste keer zakte hij in elkaar en heb ik voor hem de dokter gebeld. Hij werd opgenomen in het ziekenhuis, waar hij eiste dat hij wiet mocht roken, anders ging-ie naar huis. Het mocht, op het balkon, als de familie er maar bij bleef: waarom zou je iemand in zijn laatste weken nog dwingen af te kicken? Zo heb ik een paar nachten gewaakt bij hem en toen hadden we mooie gesprekken. Hij vroeg naar mijn scheiding, mijn verhuizing terug naar Limburg, allemaal dingen die mij erg hadden beziggehouden. Als iemand zulke rake vragen stelt, dan weet je dat je gezien wordt.

‘In zo’n nacht zei hij dat hij er vrede mee had op te gaan in de natuur als hij doodging, hij zag zichzelf het bos inlopen en verdwijnen. En het mooie is: we hebben hem op een natuurbegraafplaats begraven, niet in een kist, maar in een lijkwade, door zijn ex gemaakt. Onze broer heeft de baar gemaakt van hout, zijn zoon heeft hem erheen gereden – alles was in harmonie.

‘Ik merk dat ik er graag kom, op die plek. Rouwen is een groot woord, maar ik bewonder hem om zijn eigenzinnigheid. Hij maakte kunst van straatvuil, dat vind ik eigenlijk wel mooi nu. Hij heeft van alles gepresteerd in zijn leven en daarnáást gebruikte hij drugs. Dat lukte hem, daar heb ik respect voor. Er lagen ook geen onbetaalde rekeningen na zijn dood, dat was een enorme opluchting moet ik zeggen, want we waren bang voor schulden. Maar nee, dat heeft hij fatsoenlijk gedaan. En ook met zijn zoon heeft hij het goed gedaan. Die is heel trots op zijn vader, en terecht.

‘Als kind had Jan gemillimeterd haar. Niemand had dat verder. Soms streek ik over zijn kop om die haartjes te voelen als ik bij hem in bed lag. Ik voel het nóg.’