04.05.2013 Views

1994 - Historisch Centrum Overijssel

1994 - Historisch Centrum Overijssel

1994 - Historisch Centrum Overijssel

SHOW MORE
SHOW LESS

You also want an ePaper? Increase the reach of your titles

YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.

<strong>Historisch</strong><br />

m<br />

•in


Boven: De Thorbeckegracht<br />

vlak voor de<br />

afbraak van de Marsmanpanden,<br />

ca. 1970.<br />

Onder: De huidige situatie<br />

op dezelfde plaats.<br />

Foto's: Dick Hogenkamp<br />

Toen het nieuwe winkelcentrum bij de<br />

Broerenkerk voltooid was, werden er plannen<br />

ontwikkeld om ook de panden aan het<br />

water op de kop van de Thorbeckegracht bij de<br />

Diezerpoortenbrug onder handen te nemen. Deze<br />

panden stonden bekend als de zogenaamde Marsmanpanden.<br />

Na de Tweede Wereldoorlog waren<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Zwolle vroeger en nu<br />

D. Hogenkamp<br />

deze, van oorsprong i8de-eeuwse pakhuizen sterk<br />

verwaarloosd. Vanaf de Diezerpoortenbrug boden<br />

ze een trieste aanblik.<br />

In een van deze panden zat jarenlang Ten Doesschate<br />

Kruiden met een eigen malerij. De heerlijke<br />

kruidengeur verspreidde zich over het water van<br />

de Thorbeckegracht tot ver in de omtrek. Kenners<br />

konden ogenblikkelijk vertellen of er nootmuskaat<br />

of peper gemalen werd.<br />

De panden waren in de jaren zeventig in een<br />

zodanige staat geraakt dat restauratie of renovatie<br />

niet of nauwelijks meer mogelijk was. Voordat<br />

besloten werd tot de bouw van appartementen die<br />

er nu staan, ging er heel wat water door de gracht.<br />

Het aanvankelijk gepresenteerde ontwerp harmonieerde<br />

totaal niet met de structuur van de<br />

bebouwde omgeving. Dankzij hevige protesten<br />

van de Vrienden van de Stadskern en persoonlijk<br />

'ingrijpen' van burgemeester Drijber, die van<br />

mening was dat het bouwplan qua schaal en<br />

karakter te zeer afweek van het bestemmingsplan,<br />

werd uiteindelijk gekozen voor een architectuur<br />

die zich in hoofdvorm voegde naar de aanwezige<br />

bebouwing, zoals nu blijkt uit de verspringingen<br />

in gevels en daken van het appartementencomplex,<br />

de sterk verticale structuur, de kleur van de<br />

baksteen en van de dakpannen. Het is vooral de<br />

inbreng van Han Prins geweest, die met zijn schetsen<br />

toekomstige veranderingen op deze plek<br />

zichtbaar maakte en definitief afrekende met het<br />

oorspronkelijk ontworpen glazen gedrocht.<br />

Toen de appartementen in de verkoop gingen<br />

bleek er zo'n grote belangstelling voor te bestaan<br />

dat ze als warme broodjes over de toonbank van<br />

de makelaar vlogen. De plek was en is zeer gewild<br />

en het uitzicht is uniek. In december 1983 kwamen<br />

de 31 appartementen voor bewoning gereed. Het is<br />

jammer dat spuitgasten de kademuur alweer met<br />

graffiti hebben bewerkt.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Redactioneel Inhoud<br />

Met dit nummer begint de Zwolse <strong>Historisch</strong>e<br />

Vereniging aan haar tweede decennium.<br />

De redactie hoopt dat de vereniging<br />

zich in de komende jaren door haar activiteiten<br />

en natuurlijk ook door publicaties in dit<br />

tijdschrift, in een nog grotere belangstelling zal<br />

mogen verheugen.<br />

Het vierkleurenomslag van het jubileumnummer<br />

was helaas een eenmalige zaak. Nu prijkt, weer<br />

in wit-zwart, het interieur van de Grote Kerk op<br />

het omslag. Op het orgel van deze kerk zal meermaals<br />

de muziek van Johann Carl Röhner te horen<br />

zijn geweest, zoals blijkt uit het artikel van Frits<br />

David Zeiler. Deze musicus zou twintig jaar lang<br />

zijn stempel drukken op het muziekleven in Zwolle.<br />

Hij componeerde, dirigeerde uitvoeringen en<br />

werkte samen met Rhijnvis Feith door diens<br />

gedichten op muziek te zetten. Tijdens het onderzoek<br />

kwam een dichtbundel van Röhner te voorschijn,<br />

die tot nu toe een stil bestaan in het Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum geleid had.<br />

In de tijd dat Röhner zijn muziek ten gehore<br />

bracht in de Grote Kerk, hing het door Bob Erdtsieck<br />

beschreven rouwbord van Johannes van de<br />

Linde daar al enige jaren.<br />

Zo'n 100 jaar na Röhner deed een heel ander<br />

fenomeen zijn intree in de stad: de hockeysport.<br />

Willem van der Veen beschrijft het wel en wee van<br />

de Zwolsche Mixed Hockeyclub, die zich van een<br />

aanvankelijk zeer elitaire club waar hockey onder<br />

wat primitieve omstandigheden werd beoefend,<br />

ontwikkelde tot een goed geoutilleerde vereniging-<br />

Wat de overige artikelen betreft, de redactie<br />

heeft geprobeerd de inhoud gevarieerd samen te<br />

stellen in de hoop dat er 'voor elk wat wils' is te<br />

lezen. Veel leesplezier.<br />

Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp<br />

Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle Willem van der Veen<br />

De 'joodse' straatnamen in Schellerbroek Wil Cornelissen<br />

Johann Carl Röhner (1774-1837) Frits David Zeiler<br />

Zwolse fraters / 3 AafjeLem<br />

De tamme spreeuw, Pieter van Noort (1621-1672) Lydie van Dijk<br />

Een rouwbord in de Grote kerk Bob Erdtsieck<br />

Literatuur<br />

Agenda<br />

Auteurs<br />

Omslag: Interieur van de Grote Kerk te Zwolle. Houtgravure, gesigneerd W.B.,<br />

eerste helft 19de eeuw. Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum (inv.nr. 1989), Zwolle.<br />

Foto: Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s museum.<br />

10<br />

13<br />

26<br />

28<br />

30<br />

33<br />

34<br />

35


Willem van der Veen<br />

Een beeld uit de prilste<br />

begintijd van de Zwolsche<br />

Mixed Hockey<br />

Club. In 1904 was de<br />

(men mag wei aannemen:<br />

vrijwel gehele)<br />

club bijeen op het toenmalige<br />

terrein in Frankhuis<br />

bij de houthandel<br />

Eindhoven. Links op de<br />

achtergrond het huis<br />

van de familie Van<br />

Hall.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Meer dan negentig jaar hockey in Zwolle<br />

'Een club der vrijage van de goede standen<br />

Zakelijk opportunisme was in 1902 een<br />

belangrijke factor bij de oprichting van de<br />

Zwolsche Mixed Hockeyclub. Dit is een<br />

des te merkwaardiger geluid als men bedenkt dat<br />

de hockeysport bijna een eeuw synoniem is<br />

geweest met ver doorgevoerde amateurprincipes,<br />

waarbij financiële belangen streng buiten de deur<br />

werden gehouden.<br />

<strong>Historisch</strong>e naspeuringen leiden naar één<br />

bepaalde figuur: H.J.van Straten, die aan de Melkmarkt<br />

een zaak in rijwielen en sportartikelen dreef<br />

en die ook bestuurslid was van de thans 100-jarige<br />

Zwolse sportvereniging ZAC. Het verdroot Van<br />

Straten dat omstreeks de eeuwwisseling bij ZAC<br />

alleen maar aan voetbal en wielerpolo werd<br />

gedaan. Hij zag winst in een handeltje van hockeysticks,<br />

dure kromme knuppels die uit Engeland<br />

moesten worden geïmporteerd en waarmee<br />

een voor die tijd gloednieuwe sport kon worden<br />

beoefend.<br />

Wat het spelletje precies inhield wist alleen Jas-<br />

per Warner, de legendarisch geworden Zwollenaar<br />

die als één van de Nederlandse sportpioniers<br />

kan worden beschouwd. Rond de eeuwwisseling<br />

was hij voorzitter van ZAC en ook (van 1897 tot<br />

1919) voorzitter van de Nederlandse Voetbalbond<br />

die later het predikaat Koninklijk zou verwerven.<br />

Jasper Warner had hockey in Engeland zien<br />

spelen en toonde zich bereid het in Zwolle eens<br />

met wat ZAC-leden te proberen. Van Straten<br />

voelde er natuurlijk alles voor. Hij importeerde<br />

een partijtje sticks (met onmetelijk lange haken,<br />

twee platte kanten en een rubber ring in het midden<br />

om de handen te beschermen) en vond al<br />

spoedig een twintigtal afnemers die schuchter<br />

tegen de 'sinaasappel' (de hockeybal was toen<br />

oranje gekleurd) gingen slaan.<br />

Dit opmerkelijk commerciële detail rond de<br />

oprichting van de ZMHC, die daarmee de hockeysport<br />

als eerste in Oost- en Noord-Nederland<br />

introduceerde, kreeg ik in 1962 - bij het zestigjarig<br />

bestaan van de club - van twee kanten te horen.<br />

Het werd mij verteld in gesprekken met twee destijds<br />

reeds hoogbejaarde oud-Zwollenaren, dr. L.<br />

Bierens de Haan en N.J. Beversen die beiden vóór<br />

1910 in Zwolle met de stick hebben gezwaaid.<br />

Twee vrouwen<br />

De hockeybal rolde voor het eerst op een klein<br />

weilandje achter het huis van de familie Ten Doesschate<br />

die toen in het Klein Weezenland woonde.<br />

Wie kon men daar op zondagochtenden meestal<br />

aantreffen? Natuurlijk Jasper Warner en verder<br />

figuren als Jan Hoven (één van de pioniers van de<br />

landelijke sportjournalistiek), S. ten Doesschate<br />

en H. Deking Dura.<br />

Vaak kwamen er ook twee jonge vrouwen, te<br />

weten Nettie Bierens de Haan (oudere zuster van<br />

een onzer zegslieden) en Mena de Vries. Zij kunnen<br />

beschouwd worden als de eigenlijke opricht-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

sters van de Zwolsche Mixed Hockeyclub. Deze<br />

geëmancipeerde dames vonden het op dat stoppelveldje<br />

bij Ten Doesschate allemaal heel knus en<br />

gezellig - met veel thee en zo -, maar zij voelden<br />

met enkele anderen de behoefte aan een échte club<br />

met een meer geregelde, minder provisorische<br />

beoefening van de hockeysport.<br />

Samen met o.a. luitenant Van Woelderen (de<br />

latere burgemeester van Vlissingen) en J.D. van<br />

Hall vonden de dames een redelijk geschikt terrein,<br />

een weiland in Frankhuis vlakbij de houthandel<br />

Eindhoven.<br />

Denk niet dat sportfanatisme, atletisch vermogen<br />

en hoog tempo daar toen gewaardeerd werden.<br />

Hockey werd uitsluitend in gemengde vorm<br />

beoefend, dus vrouwen en mannen (zeg in die tijd<br />

liever dames en heren) knus door elkaar heen. Het<br />

ging er rustig en gezapig aan toe. Als de aanvalslinie<br />

zich eens een tijdje uitzonderlijke actief<br />

betoonde, kon het gebeuren dat de backs doodgemoedereerd<br />

een pijpje opstaken.<br />

Witte wiev'n<br />

De heren droegen lange kniebroeken en hoog aan<br />

de hals gesloten truien. De pet op het hoofd ontbrak<br />

vrijwel nooit. De dames waren gestoken in<br />

lange witte gebreide truien en rokken van ribfluweel<br />

die tot op de enkels hingen. Baronesse De<br />

Vos van Steenwijk die in de beginjaren ook meespeelde,<br />

vertelde me in 1962 in haar woning in De<br />

Wijk dat voorbijgangers de handen van verbazing<br />

ineen sloegen wanneer ze dames met zulk een<br />

krankzinnig gedoe bezig zagen. Een boer noemde<br />

ze 'wiev'n met witte jakk'n'.<br />

Heren konden - niet dan na strenge ballotage - lid<br />

worden als ze de leeftijd van twintig jaar hadden<br />

bereikt. Voor de dames gold een iets minder strak<br />

omlijnde limiet. Voor haar gold de leeftijd waarop<br />

ze bij de verschillende Zwolse families werden<br />

'gepresenteerd' en dan mochten deelnemen aan<br />

de bals en diners, teneinde voor een huwelijk-van-<br />

stand te worden klaar gestoomd. In de regel was<br />

die leeftijd omstreeks achttien jaar.<br />

Het is wel duidelijk dat hockey in die jaren uitsluitend<br />

weggelegd was voor de gegoede standen,<br />

wat heet!: de allerbeste Zwolse families. Bekijk de<br />

volgende namen die uit enkele oude ledenlijsten<br />

konden worden opgediept: jhr. C. Greven, S. van<br />

Roijen, baronesse De Vos van Steenwijk-van Roijen,<br />

A. baronesse Van Ittersum-van Reede, Jacques<br />

van Reede, mevrouw Braakman-Quarles de Quarles,<br />

ridder J. Bosch Van Rosenthal, J. Schaepman,<br />

J. Doyer en H. van Velzen Coster, allen telgen van<br />

de meest vooraanstaande Zwolse families.<br />

De Pelikaan<br />

Een historisch jaar in het bestaan van de ZMHC is<br />

1906, toen de hockeyers van Frankhuis verhuisden<br />

naar een veld bij De Pelikaan aan de Meppelerstraatweg,<br />

de roemruchte uitspanning van de<br />

familie Dijk. Precies zestig jaar later, in 1966, viel<br />

dit pittoreske café ten offer aan het moderne verkeer.<br />

De plek waar het stond, werd bedolven<br />

onder de vele meters dikke zandlagen van de A 28.<br />

Maar het sportterrein dat zijn naam aan deze uitspanning<br />

ontleende, bleef tot de dag van vandaag<br />

het domein van de Zwolsche Mixed Hockeyclub.<br />

In datzelfde jaar 1906 legden de Zwolse hockey-<br />

Eenfoto uit 1908 van<br />

een (mixed) oefenpartijtje<br />

op de Pelikaan.<br />

Het 'zwakkegeslacht'<br />

zag er toen geen been in<br />

om de bal in de lange<br />

rokken op te vangen. Op<br />

de achtergrond de toegangsweg<br />

naar de Kranenburg.


In 1908, toen de ZMHC<br />

zojuist naar de Pelikaan<br />

was verhuisd, poseerde<br />

het herenelftal in het<br />

doel, dat groter van<br />

formaat was dan tegenwoordig.<br />

Van links naar rechts:<br />

staand: S. van Royen,<br />

Louis Bosch van Rosenthal,<br />

E.]. C. Greven,<br />

Jacques van Reede,<br />

Albert Mouw, C.<br />

Hermsen, J.E. baron De<br />

Vos van Steenwijk, Ru<br />

de Goeyen; zittend: Jo<br />

Bosch van Rosenthal,<br />

Jan Schaepman, Boy<br />

Royer, Piet Lechner.<br />

ers de eerste contacten met andere verenigingen.<br />

Er werden, zoals dat toen heette, 'matches aangegaan'<br />

met elftallen uit o.a. Zutphen, Velp, en Den<br />

Haag. Het eerste wapenfeit van betekenis was in<br />

1909 het veroveren van de Nijmeegse Samovar, die<br />

in dat jaar voor de eerste maal werd verspeeld.<br />

De gezelligheid stond niettemin voorop. Na<br />

afloop versloegen de heren samen met hun tegenstanders<br />

de dorst in de Grote Sociëteit in de Koestraat.<br />

De dames werden daar niet toegelaten,<br />

maar zij verzonnen een ander uitje. Ze gingen zich<br />

bij banketbakker Baggelaar op de Melkmarkt te<br />

buiten aan taartjes die ze zelf op de rekken in de<br />

winkel konden uitzoeken en daarna in de opkamer<br />

van Baggelaar mochten opeten.<br />

Wanneer het mooi weer was, wandelde de hele<br />

hockeyfamilie na de strijd op de Pelikaan naar de<br />

uitspanning op de Agnietenberg, waar 'dikke<br />

melk' werd gegeten en de jongelui een thans vergeten<br />

spel beoefenden dat ze 'wandspringen'<br />

noemden. Volgens één van mijn zegslieden, de<br />

heer A.D. Wentholt, hielden de hockeyers tedere<br />

herinneringen over aan die tijd. Niet voor niets<br />

betitelden ondeugende Zwolse tongen de ZMHC<br />

in die dagen als 'een club der vrijage van de goede<br />

standen'.<br />

Met de Jan Plezier<br />

Tot 1915 werden uitsluitend wedstrijden in<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

gemengd verband gespeeld, maar in dat jaar nam<br />

voor het eerst een herenelftal aan de oostelijke<br />

competitie deel. Hete duels werden uitgevochten<br />

met Deventer, Zutphen, Arnhem en Nijmegen,<br />

maar over resultaten staat in zeer schaars overgebleven<br />

clubannalen bijna niets te lezen. Die werden<br />

in die jaren blijkbaar niet belangrijk geacht...<br />

De Zwolse club werd in hockeykringen beroemder<br />

door de ceremonie die na 1915 aan de wedstrijden<br />

op De Pelikaan voorafging. Wanneer de gasten<br />

- meestal per trein - in de stad waren gearriveerd,<br />

togen zij naar het voormalige hotel De Keizerskroon<br />

in de Kamperstraat, waar ze zich in<br />

sporttenu staken. Daarna ging het in een Jan Plezier<br />

in optocht naar het veld aan de andere kant<br />

van de stad. De Zwolse hockeyers reden er op de<br />

fiets achteraan, waarbij de sportschoenen aan het<br />

stuur bungelden.<br />

In een hoekje van het terrein stond een soort<br />

prieeltje, afgeschut door drie doeken, waar in de<br />

rust gezellig thee gedronken werd. Na afloop<br />

besprak men in de gelagkamer van De Pelikaan<br />

het verloop van de hockeystrijd onder het genot<br />

van ettelijke glaasjes boerenjongens die door de<br />

waardin, Moeke Dijk genaamd, zelf was gebrouwen.<br />

Deze ceremonie bleef tientallen jaren bestaan<br />

(overigens met een wisselend drankenpatroon),<br />

tot in het begin van de jaren vijftig. Schrijver<br />

dezes, die vlak na de Tweede Wereldoorlog ging<br />

hockeyen, heeft nog een teug geproefd van deze<br />

onvergelijkelijke sfeer - een mengeling van studentikoos<br />

standbewustzijn, bravour en boerengemoedelijkheid.<br />

Moeke Dijk<br />

Als middelpunt van rust fungeerde daarin Dina<br />

'Moeke' Dijk die met haar omvangrijke gestalte,<br />

gehuld in een zwarte boerenjapon, een tegenwicht<br />

vormde tegen de exclusieve toon die vroeger in<br />

hockeykringen gebruikelijk was. Temidden van de<br />

dubbele tot viervoudige namen, al of niet verlucht<br />

met adellijke titels, voelde Moeke Dijk zich even<br />

goed thuis als in later jaren, toen hockeyende Jansens<br />

en Pietersens geen uitzondering meer waren.<br />

Ze schonk rustig haar kopje koffie, bereid met<br />

degelijke melk - zó van de koe -, tapte haar glaas-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

jes of verkocht een 'reepien sukela' uit het antieke<br />

glazen kastje dat niet van de tapkast weg te denken<br />

was.<br />

Nieuwsgierig was ze wel, hetgeen ze in de praktijk<br />

bracht door haar klanten op een handige, terloopse<br />

manier uit te horen. Vaak stelde ze haar<br />

huiskamer achter het café ter beschikking van de<br />

hockeyers als er op de zondagmiddagen teveel<br />

'gewoon' publiek in de gelagkamer zat. Op die<br />

dagen werd er meestal bediend door de bejaarde<br />

kelner Beekman die, als de feeststemming tot een<br />

hoogtepunt was gestegen, weieens bereid bleek op<br />

een stoel te klimmen om lichtelijk scabreuze liederen<br />

uit de oude doos te zingen.<br />

In de jaren vijftig kwam er een einde aan het<br />

knusse, oubollige samenzijn bij Dijk. Op den duur<br />

voelden de ZMHC-ers zich niet meer thuis in de<br />

gelagkamer, waar de sfeer langzaam veranderde.<br />

Een nieuw, agressiever cafépubliek mengde zich<br />

op de zondagmiddagen tussen de Zwolse hockeyers<br />

en hun gasten. Dat botste. Aangeschoten lieden<br />

bemoeiden zich met de hockeyers, waardoor<br />

vaak een onbehaaglijke stemming ontstond.<br />

Enkele ZMHC-ers die meer te verteren hadden<br />

dan de gemiddelde schooljongen, hadden er<br />

genoeg van. Zij ontdekten 't Pothuys, een van de<br />

eerste bars van Zwolle. En tegelijk een van de sjieke<br />

soort, gevestigd als hij was in het souterrain van<br />

Grand Hotel Wientjes, het duurste etablissement<br />

van de stad.<br />

Deze horeca-gelegenheid-van-de-modernesoort<br />

met zijn populaire barkeeper Ynze Conradi<br />

- een échte heer die prima in hockeykringen paste<br />

- bleef meer dan twintig jaar de vaste uitwijkplaats<br />

na de wedstrijden. Totdat in de jaren zeventig het<br />

eigen ZMHC-clubhuis, dat inmiddels op de Pelikaan<br />

was gebouwd, een zodanige accomodatie<br />

kreeg dat de ontvangst van gasten - heilig in de<br />

hockeywereld - in eigen beheer genomen kon<br />

worden.<br />

Primitief<br />

Terug naar de jaren twintig. Toen konden de<br />

ZMHC-ers in hun stoutste dromen niet aan een<br />

eigen clubhuis denken. Het was maar een primitief<br />

gedoe op de Pelikaan, ondanks het feit dat het<br />

herenelftal in de hoogste afdeling speelde. Kleed-<br />

ruimte ontbrak nagenoeg en vele maanden van<br />

het jaar graasden de schapen van Dijk op het veld.<br />

Onder de leden moeten overigens voldoende<br />

financiële middelen hebben gezeten, maar de club<br />

merkte daar niet veel van. Kijk eens naar de<br />

namen van een elftal dat omstreeks 1920 op de<br />

oostelijke velden opereerde en waarvan de opstelling<br />

bewaard is gebleven. Het bestond uit: J. Schaepman,<br />

F.A.C. Gregory, jhr. J.F. Berg, jhr. H. Hora<br />

Siccama, W. Loos, mr. J.W. Willinge Gratama,<br />

ridder J. Bosch van Rosenthal, jhr. J.G. van Spengler,<br />

W.C. Graaf van Rechteren Limpurg, S.M.S.<br />

Reitsma en J.C. van Reede, de 'grote kleine Sjakie',<br />

zoals deze gefortuneerde Zwollenaar werd<br />

genoemd.<br />

Ook de damesafdeling uit die tijd mag niet vergeten<br />

worden. Enkele vooraanstaande speelsters<br />

waren de dames Kloos-Thiebout, baronesse J.J.M,<br />

van Boetzelaer-Royaards, Jentink-van Holthe en<br />

A.E. Eeftinck Schattenkerk-Tjeenk Willink.<br />

Nieuwe generatie<br />

In de jaren twintig begon de glorie van de oude<br />

'Mixed', die jarenlang een steunpilaar van het oostelijk<br />

hockey was gweest, te tanen. Vele goede spelers<br />

verlieten de middelbare school, gingen elders<br />

studeren of werden opgeslokt door de handelswereld.<br />

Daarbij liet de aanvoer van jong bloed zeer te<br />

wensen over, zozeer zelfs dat in 1924 het trieste<br />

besluit moest worden genomen het clubleven<br />

Een ZMHC-feest rond<br />

1934 in de gelagkamer<br />

van De Pelikaan. Rechts<br />

(op een stoel) 'Moeke'<br />

Dijk en de legandarische<br />

kelner-zanger<br />

Beekman.


geheel stil te leggen. Een kleine vijfjaar bestond de<br />

club alleen in naam. Maar als men aan het einde<br />

van de jaren twintig eens bij het weilandje van de<br />

Boschbleek in het Klein Weezenland ging kijken,<br />

kon men daar de eerste levenstekenen van een<br />

nieuwe, minder exclusief aristocratische hockeygeneratie<br />

aanschouwen.<br />

Telgen van de katholieke, kinderrijke familie<br />

Oldenhof en hun yriendjes sloegen met zelf<br />

gemaakte sticks (krom getrokken knuppels) tegen<br />

een hockeybal. Spoedig daarna werd de ZMHC<br />

met succes nieuw leven ingeblazen en werd er<br />

weer druk gehockeyed op de Pelikaan. In een oud<br />

jaarverslag staat: 'Het terrein is oneffen, de kleedgelegenheid<br />

zeer primitief, maar de mooie ligging<br />

en de gastvrijheid bij Dijk maken veel goed.'<br />

De club ging weer meetellen in het oosten en<br />

bereikte in 1934 opnieuw de eerste klasse. Namen<br />

uit die vooroorlogse jaren: Karel Remmers, Pim<br />

Lankhorst, Jurriaan Tjeenk Willink, Henk Fernhout,<br />

Hein Sluiter, Harry Koedijk, Coen Oosterwijk<br />

en Pieter Potasse. In 1935 kreeg de ZMHC<br />

zowaar een permanent onderkomen, een houten<br />

kleedgebouwtje dat van de voetbalclub Swift was<br />

overgenomen.<br />

Merkwaardig genoeg was in de oorlogsjaren<br />

van een vermindering van het clubleven geen<br />

sprake. Dat had zelfs rechtstreeks met die oorlogsomstandigheden<br />

te maken. Het Centrale Distributiekantoor<br />

werd van Den Haag naar Zwolle verhuisd,<br />

hetgeen een flinke import van goede westelijke<br />

hockeyspelers veroorzaakte. De ZMHC<br />

boekte een record aantal leden en was korte tijd<br />

schier onverslaanbaar op de oostelijke velden.<br />

Rampzalig plan<br />

Na de bevrijding kwam er snel een einde aan deze<br />

bloei en ging de ZMHC een van haar moeilijkste<br />

perioden tegemoet, ondanks heldhaftig verweer<br />

van de toenmalige voorzitter Wim Gepkens en de<br />

jonge wedstrijdsecretaris Theo Föster. Juist in die<br />

tijd zette schrijver dezes als jonge scholier zijn eerste<br />

schreden op het hockeyveld en was dus in de<br />

gelegenheid om de deplorabele toestand waarin<br />

de club buiten haar schuld was komen te verkeren,<br />

uit de eerste hand mee te maken. De gemeente<br />

Zwolle had namelijk een voor de ZMHC rampza-<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

lig plan opgevat om vlak achter de Pelikaan een<br />

crematorium te bouwen. Uit overwegingen van<br />

piëteit moesten de hockeyers van het toneel verdwijnen.<br />

De treurende nabestaanden zouden weieens<br />

geschokt kunnen worden door dravende<br />

vrouwen en mannen met een schaars stukje bloot<br />

been...<br />

Er werd een nieuw onderkomen gevonden: het<br />

Wilhelminaterrein in de Veeralleebuurt, waar de<br />

Zwolse Lawn Tennisbond zojuist een aantal nieuwe<br />

tennisbanen was gaan bespelen. Een even<br />

onvermijdelijke als financieel armlastige stichting<br />

moest zorgen voor de uitvoering van deze plannen.<br />

Het oude hockeykleedhok werd alvast naar<br />

de Veerallee verhuisd om ook de tennissers onderdak<br />

te verschaffen. Op dit Wilhelminapark is in<br />

clubverband nooit één hockeybal geslagen, sterker:<br />

de operatie kostte de ZMHC bijna het leven.<br />

Rond 1948 was er op de Pelikaan niets meer<br />

over dan een paar vermolmde hockeydoelen. De<br />

club kwijnde snel weg. De damesafdeling ging<br />

geheel ter ziele en er kon nog slechts één herenelftal<br />

op de been gebracht worden. Wonder boven<br />

wonder mocht dit dankzij de inbreng van een<br />

handjevol zeer ervaren spelers als Fons Toebosch,<br />

Wim Quirijns, Hein Sluiter, Sjef van der Muur,<br />

Jan Overmars, Frans Oldenhof en de uit Den Haag<br />

afkomstige oud-international Paul van de Rovaart<br />

in de hoogste afdeling uitkomen.<br />

De gerenommeerde gastelftallen troffen in<br />

Zwolle een accomodatie die elke beschrijving tartte.<br />

Of liever: er was helemaal geen accomodatie.<br />

De spelers moesten zich verkleden in de oude veestal<br />

van Dijk, letterlijk tussen de dampende koeien<br />

en in de stank van het persvoer. Wie zich na de<br />

strijd wilde verfrissen was - in hartje winter - aangewezen<br />

op de koperen pomp met houten zwengel<br />

die buiten op het erf van Dijk stond.<br />

Gelukkig ging de verhuizing naar het Wilhelminapark,<br />

waar slechts ruimte voor één veld was,<br />

op de valreep niet door. De gemeente zag haar<br />

plannen voor het crematorium in de ijskast belanden<br />

en de ZMHC kon aan de Pelikaan blijven.<br />

Groei<br />

Rond 1950 tekenden zich de eerste verschijnselen<br />

af van de later zo onstuimige groei. Er verscheen


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

een wekelijks clubblad dat de sfeer in de vereniging<br />

zeer ten goede kwam, er werd een - overigens<br />

nog bescheiden - houten clubhuis gebouwd en er<br />

kwam een plotselinge toevloed van jeugdige leden.<br />

Spelers als Theo Föster, Willem van der Veen,<br />

Jarig Haasdijk, Wilfred Alberts en Jan de Gruyter<br />

zorgden er in 1953 eerst voor dat de ZMHC in de<br />

eerste klasse terugkeerde en zetten in 1958 de<br />

kroon op hun werk met een oostelijk kampioenschap<br />

en eervolle deelname aan de strijd om de<br />

landstitel.<br />

Het eerste dameselftal promoveerde in 1955<br />

naar de eerste klas en werd het jaar daarop direct<br />

reeds oostelijk kampioen met speelsters als Alette<br />

Huytker, Toos de Jong, de zusjes Eeftinck Schattenkerk,<br />

Elly van der Waarde en Els van Hees.<br />

Sinds die tijd groeide de ZMHC uit tot een<br />

strak geleide, goed geoutilleerde hockeyvereniging.<br />

Zij bracht een aantal internationals en nationale<br />

bestuurders voort, zij introduceerde kunstgras<br />

in Zwolle en zij acteert met tussenpozen op<br />

het hoogste landelijk niveau. Met een ledental uit<br />

een brede laag van de Zwolse bevolking heeft de<br />

ZMHC de oude betiteling 'club der vrijage van de<br />

goede standen' ver achter zich gelaten.<br />

SONNET OP DE PELIKAAN<br />

Begraven onder dikke lagen<br />

haastig opgespoten zand<br />

die gestaag de wielen dragen<br />

ligt mijn oude dromenland.<br />

De kroeg mocht niet geweldig heten<br />

met het hobbelig biljart,<br />

laken tot de draad versleten,<br />

en de kachel, roestig zwart.<br />

Maar het was de eerste plek<br />

waar ik vorst'lijk heb gezeten,<br />

klappen op de schouder kreeg<br />

en na zwoegen, rennen, zweten,<br />

van rechtsbuiten tot linksback,<br />

af en toe een wolk besteeg.<br />

WILLEM VAN DER VEEN<br />

Het hockeyveld aan de<br />

Pelikaan, zoals het er<br />

tot het eind van de jaren<br />

vijftig bij lag. Middenachter<br />

het houten clubhuisje.<br />

Rechts de stal<br />

van de uitspanning die<br />

na de oorlog enige jaren<br />

als kleedgelegenheid<br />

diende.


Wil Cornelissen<br />

10 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

De 'joodse' straatnamen in Schellerbroek<br />

Bij de herinwijding van de Zwolse synagoge<br />

op 20 september 1989 hield de toenmalige<br />

burgemeester van de stad mr. G. Loopstra<br />

een indrukwekkende rede. Daarin schetste hij het<br />

wel en wee van de Joodse Gemeente van Zwolle<br />

door de eeuwen heen.<br />

Aan het eind van deze redevoering maakte de<br />

heer Loopstra (tegenwoordig voorzitter van de<br />

Stichting Voortbestaan Synagoge) bekend, dat in<br />

Zwolle-Zuid in Schellerbroek een aantal straten<br />

genoemd zou worden naar joodse Zwollenaren,<br />

die het slachtoffer werden van de vervolging.<br />

De zes vernoemden zijn te beschouwen als een<br />

'vertegenwoordiging' van al die honderden Zwolse<br />

joden die in de Tweede Wereldoorlog om het<br />

leven zijn gebracht. Deze zes zijn door de gemeente<br />

gekozen uit een aantal dat was voorgedragen<br />

door de Israëlitische gemeenschap. De doorgaande<br />

straat heeft de naam Diasporalaan gekregen,<br />

waarmee de verstrooiing van de joden buiten<br />

Palestina wordt aangeduid.<br />

De straten zijn - van west naar oost - genoemd<br />

naar:<br />

Izak Os<br />

27.12.1870 Zwolle - 9.7.1943 Sobibor<br />

Izak Os, mijn grootvader, op latere leeftijd voor<br />

veel Zwollenaren, ook buiten de familie 'oom<br />

Izak', was handelsman. Met zijn vrouw Lea Os-<br />

Spits en hun vijf kinderen heeft hij op vele adressen<br />

gewoond. Op de kaart van het bevolkingsregister<br />

Boven: Gezicht vanaf de brug over de Zandwetering<br />

bij de Bierton in de richting van de stad. Op deze<br />

weilanden verrees de nieuwbouw van de wijk Schellerbroek.<br />

In de verte is links Stork Dieselmotoren te<br />

zien. Rechts van de Peperbus staat het huis van<br />

D. Sluiter, vroeger aan het Schellerpad geadresseerd,<br />

thans Pilotenlaan 64. De foto dateert uit 1972.<br />

Onder: Plattegrond van de wijk Schellerbroek


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 11<br />

staan vermeld: Wilhelminasingel, Diezerstraat,<br />

Spoelstraat, Bitterstraat, Eiland, Jufferenwal, Roggenstraat,<br />

Thorbeckegracht, Deventerstraat, Tuinstraat,<br />

Derk Buismanstraat. Deze reeks straatnamen,<br />

aangevuld met de familieverhalen, geven een<br />

(onvolledig) beeld van de op- en neergang van de<br />

handel. Soms verdiende opa goed, maar soms ging<br />

ook alles verkeerd. Hij staat te boek als 'koopman<br />

in emaille goederen' en de potten en pannen kan ik<br />

mij uit m'n jeugd nog wel herinneren. Maar ook in<br />

andere zaken is wel gehandeld als dat zo uitkwam.<br />

Enigszins ongewoon voor iemand in zaken is<br />

het feit, dat Izak Os zich al in een heel vroeg stadium<br />

aansloot bij de SDAP. Bekend is het verhaal<br />

(hij vertelde dat zelf zo graag), dat hij dan wel niet<br />

behoorde bij de twaalf oprichters van de partij -<br />

zij werden spottend de twaalf apostelen genoemd<br />

- 'maar ik was dan toch zeker de dertiende'. Hij<br />

heeft ook nog een aantal jaren voor SDAP in de<br />

Zwolse gemeenteraad zitting gehad.<br />

Doodziek is hij, samen met zijn vrouw, als een<br />

der laatste joden uit zijn huisje in de Derk Buismanstraat<br />

gehaald.'<br />

David Spanjar<br />

12. 6.1886 Zwolle - 27.11.1943 Auschwitz<br />

Een bekende bakker. Zijn winkel, Praubstraat 1<br />

(ongeveer op de plaats waar nu de VW is gevestigd),<br />

was goed beklant. Vooral op zondagmorgen<br />

stond de zaak vol met joodse en niet-joodse Zwollenaren,<br />

die allemaal vers brood en/of gebak kwamen<br />

kopen.<br />

David Spanjar was een van de joden die bijna<br />

iedere dag naar de ochtenddienst in sjoel gingen, 't<br />

Was er nooit erg vol, maar er was wel minjan. 2<br />

Spanjar was niet de enige kosjere bakker in<br />

Zwolle. Er waren ook nog de zaken van Andries<br />

Troostwijk en Abraham Wolff.<br />

Hartog Stibbe<br />

2. 6.1886 Zwolle -19.10.1942 Auschwitz<br />

Siegfried Hartog Stibbe was musicus. Hij is lange<br />

tijd concertmeester van het Berlijns Philharmonisch<br />

Orkest geweest. Zijn eerste opleiding kreeg<br />

hij op de Zwolse muziekschool.<br />

In Duitsland liet hij zich Henri noemen.<br />

Omdat hij als klassiek musicus niet dik werd<br />

betaald, leidde hij ook een zigeunerkapel, waarmee<br />

hij 's avonds laat in restaurants speelde. Als<br />

leider hiervan had hij veel succes.<br />

In de jaren dertig kwarri faij terug naar Nederland.<br />

Hij heeft toen nog een tijdje in de Van Hattumstraat<br />

2a in zijn geboortestad gewoond. Later<br />

is hij naar Amsterdam verhuisd. Vandaar is hij<br />

naar Polen gedeporteerd.<br />

Flora Bilderbeek<br />

2. 8.1883 Zwolle -19. 2.1943 Auschwitz<br />

Eigenlijk Flora Bilderbeek-Denneboom. Zij was Laatste foto van Izak Os<br />

\ Op heden den iC--^-2—*>>^


Links: Ter Pelkwijkpark<br />

nr. 5, waar Hendrina<br />

Broekman haar pianolessen<br />

gaf. Foto: W.<br />

Cornelissen<br />

Rechts: Burgerlijke<br />

stand uit de Zwolse<br />

Courant van 4.1.1943<br />

12 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

een in Zwolle zeer bekende vroedvrouw. Er moeten<br />

nog veel Zwollenaren zijn, die door haar op de<br />

wereld zijn geholpen. Haar laatst bekende adres<br />

was Rodetorenplein 9. Zij is nog in 1939 getrouwd<br />

met David Bilderbeek.<br />

Hendrina Broekman<br />

9. 4.1889 Zwolle - 3. 9.1943 Auschwitz<br />

Hendrina Broekman was pianolerares. Ze woonde<br />

eerst in de Kamperstraat op nummer 8, boven de<br />

zaak van Olland. Later gaf ze lessen in haar huis<br />

Ter Pelkwijkpark nr. 5. Zij was een ongetrouwde,<br />

statige, beetje dikke dame 'met prachtig haar'.<br />

Haar twee broers hadden een veilinghuis: 'De<br />

Witte Roos' op de Melkmarkt op nr. 20.<br />

Mirjam van Zwaanenburgh<br />

1.1.1943 Zwolle - 23. 7.1943 Sobibor<br />

Mirjam Chaja van Zwaanenburgh was de kleindochter<br />

van de laatste opperrabbijn, Samuel Juda<br />

Hirsch. Haar ouders waren Nathan van Zwaanenburgh<br />

en Jenny Hirsch. Haar vader was secretaris<br />

BURGERLIJKE STAN T D<br />

Ondertrouwd: 4 Jan F. W. Feith,<br />

van Rossumstraat 21 en M. de<br />

Jong. van Ittersumstraat 51<br />

Getrouwd: 4 Jan B. Flikken en<br />

N Talma, Sophiastraat 37.<br />

Geboren: 31 Dec Willem Marinus,<br />

z. van J. Zwart en E. van<br />

Wingerden Hattem — 1 Jan.<br />

Mirjam Chaia. d' van N. van<br />

Zwaanenburgh en J Hirsch,<br />

Schoutenstr 14. — 2 Jan. Rensje,<br />

d. van G. Beernink en L Dekker,<br />

Gennestraat 15. — Johanna Gerri-<br />

dina. d van D. Heidoorn en J.<br />

Bosch. Assendorperdijk 5 — Pieter<br />

Christiaan Wilhelm, z. van P. van<br />

den Akker en W van der Horst,<br />

Molenweg 125. — Marrigie d. van<br />

K. Vis en J. Souwman, Vollenhove.<br />

— Hendrik je d. van G van het<br />

Hul en A Popping. Thomas a<br />

Kempisstraat 31. — 3 Jan. Lambertus.<br />

z. van K Huisman en A.<br />

Grevelink. Lindestraat 75 — Hendrika<br />

Maria Francisca. d van A.<br />

Th Overmars en M Visscher,<br />

Achterom 140.— Hendrik, z. van M.<br />

Riesebosch en J. Withaar, Molenwes<br />

90 — 4 Jan. Maria Agatha<br />

Elisabeth. d van J. H Basseijn en<br />

van de Zwolse joodse gemeente. Het gezin woonde<br />

in de Schoutenstraat op nr. 14, naast de synagoge.<br />

Mirjam is een halfjaar oud geworden.<br />

Ik heb de stellige indruk dat de Mirjam van<br />

Zwaanenburghstraat de enige straat in Nederland<br />

is, die naar een baby is vernoemd...<br />

Noten<br />

1. Zie ook W. Cornelissen, Izak Os (1870-1943), in:<br />

Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift 2 (1992) 47-50.<br />

2. Tien volwassen mannen, een minimum aantal dat<br />

aanwezig moet zijn om dienst te kunnen houden.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Johann Carl Röhner (1774-1837)<br />

Een muzikant met hartstocht<br />

Sinds de laatste restauratie wordt de Zwolse<br />

Broerenkerk met enige regelmaat gebruikt<br />

voor concertuitvoeringen. Daarmee is een<br />

oude traditie in ere hersteld. In het begin van de<br />

vorige eeuw kon de burgerij in dezelfde omgeving<br />

namelijk kennis maken met 'het alom beroemde<br />

Meesterstuk van den grootsten der Toonkunstenaren',<br />

Joseph Haydn's 'Schöpfung'. De première<br />

vond plaats op 2 december 1803 en had zoveel succes,<br />

dat een herhaling volgde in maart 1804.' De<br />

leiding berustte bij de Kamper organist en<br />

'muziekdirecteur' Cornelis Berghuijs, die de in<br />

1801 in Amsterdam geïntroduceerde Nederlands-<br />

talige versie van Johannes Kinker gebruikte. 2<br />

Behalve de dirigent kwam ook een deel van de instrumentalisten<br />

(en vocalisten) van buiten Zwolle;<br />

het Deventer muziekgezelschap 'Unis par les sons<br />

de la musique' had in 1803 natuurlijk niet zonder<br />

bedoeling de partituur van Haydn's oratorium<br />

aangeschaft. 3 Trouwens, ook de enkele jaren eerder<br />

overleden Zwolse 'primarius' Johann Gottlieb<br />

Nicolai had deze muziek in zijn bezit. 4<br />

Naast de Broerenkerk werden ook de Bethlehemse<br />

Kerk en de Grote Kerk voor uitvoeringen<br />

in grote bezetting gebruikt, terwijl de Nieuwe<br />

Concertzaal in de Bloemendalstraat geschikt was<br />

Frits David Zeiler<br />

Interieur van de Grote<br />

Kerk te Zwolle. Houtgravure,<br />

gesigneerd<br />

W.B., eerste helft 19de<br />

eeuw. Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum<br />

(inv.nr. 1989), Zwolle.<br />

Foto: Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s<br />

museum.


''érf/*»"P%<br />

Autograaf van de cantate<br />

'Het Onweder' op<br />

tekst van Rhijnvis Feith.<br />

Toonkunst-Bibliotheek,<br />

Amsterdam. Foto: F.D.<br />

Zeiler.<br />

Eigenhandig geschreven<br />

titelblad van de cantate<br />

'Het Onweder', 1806.<br />

Toonkunst-Bibliotheek,<br />

Amsterdam. Foto: F.D.<br />

Zeiler.<br />

voor kamermuziek en vocale muziek, waaronder<br />

opera, van wat bescheidener omvang. Al met al<br />

komt een beeld naar voren van een tamelijk levendig<br />

muziekleven in de <strong>Overijssel</strong>se hoofdstad kort<br />

na 1800. 5 Een man vooral zou er gedurende bijna<br />

twintig jaar zijn stempel op drukken: Johann Carl<br />

Röhner.<br />

Een nieuwe 'muzijk-directeur'<br />

Johann Carl Röhner werd op 18 juni 1774 geboren<br />

in Coburg als oudste zoon van de boekdrukker<br />

Johann Moritz Röhner en Catharina Johanna<br />

Ostertag. 'Carl', zoals zijn roepnaam luidde, volg-<br />

ir.,<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

de het spoor van zovele musicerende landgenoten<br />

en kwam in Nederland terecht (zijn broer Georg<br />

Wilhelm zou hem een jaar of tien later volgen).<br />

Begin 1797 vinden we hem in dienst van de Bataafse<br />

Republiek als 'Musicant by de tweede halve Brigade<br />

Infantery', die in Arnhem in garnizoen lag.<br />

Daar had hij de 'jongedochter' Anna (ook: Johanna)<br />

Maria Bergman leren kennen, die hij op 19<br />

februari 1797 huwde. Zij kregen vier kinderen, van<br />

wie Johann Ludwig Moritz (1798) en Carolina Elisabetha<br />

(1800) in Arnhem, Friederica Amalia<br />

(1803) en Georg Wilhelm (1806) in Zwolle werden<br />

geboren. De beide zoons zouden net als hun vader<br />

beroepsmuzikant worden. 6<br />

Een musicus was in die tijd een generalist. Hij<br />

moest niet slechts één instrument beheersen,<br />

maar naast het 'klavier' (orgel, clavecimbel en<br />

spoedig ook fortepiano) ook tenminste de viool<br />

kunnen bespelen, liefst de fluit, daarbij goed kunnen<br />

zingen, improviseren en ensemblespelen. 7<br />

Muziektheoretische kennis, vaardigheid met directie<br />

en enige compositorische gaven strekten tot<br />

aanbeveling. Röhner beheerste het allemaal, toen<br />

ej9 r££.>?% preoZ<br />

/ur


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

hij in 1801 op de vacature-Nicolai solliciteerde, en<br />

zal met hoge verwachtingen in Zwolle zijn binnengehaald.<br />

8<br />

De nieuwe 'muzijk-directeur' kon voortbouwen<br />

op de basis, die onder zijn voorganger voor<br />

het Zwolse muziekleven was gelegd. Hoe de contacten<br />

met zijn Kamper collega Berghuijs waren, is<br />

niet bekend, maar de indruk bestaat dat pas na<br />

diens overstap naar Deventer Röhners activiteiten<br />

tot hun volle ontplooiing konden komen. De<br />

Zwolsche Courant maakt begin 1803 voor het eerst<br />

melding daarvan: op 11 januari zou de organist in<br />

de Nieuwe Concertzaal 'een vocaal en instrumentaal<br />

concert geven, met eigen composities voor<br />

viool, clarinet en pianoforte'. Daarna zou Röhner<br />

vele seizoenen lang niet meer ontbreken, noch in<br />

de reeksen in de concertzaal (waar in 180618 voorstellingen<br />

werden gegeven), noch bij muzikale<br />

manifestaties elders in de stad. 9<br />

Dat de lijst na 1810 grote lacunes vertoont, is<br />

vermoedelijk te wijten aan onze bron. We moeten<br />

er trouwens rekening mee houden, dat de vermelding<br />

van musici en te spelen werken lang niet<br />

M ü % IJ K A A L<br />

ZAK-WOORDENBOEK.<br />

VERKLARING < » BESCHRIJVING)<br />

VOCALE IK INSTRUMENTALE TOONKUNST<br />

IN O&SltUftt ZIJNDE,<br />

KUNSTTERM&N EN INSTRUMENTEN.<br />

si an al In<br />

jnsx en unpnsmmmt<br />

der Hlu/.IJK locgcivyd.<br />

D O O R<br />

J. C. Ji Ó JJ N £ II,<br />

XomipenJtnt dtr ^itrie Kim f* cm è*t Kanttt*<br />

tijk Ntd*rlmn4Ctbc tttftituut, Ut»iijh~ Oi' te~<br />

tuur $* Orgfitt it Z&otti.<br />

re Z mi 1 E,<br />

•v D i m VAM S r È o s i<br />

1, 8 2 o.<br />

altijd volledig is, zodat Röhner waarschijnlijk bij<br />

veel meer uitvoeringen betrokken is geweest dan<br />

we uit de aankondigingen kunnen opmaken.<br />

Tot de belangrijkste werken die onder Röhners<br />

leiding in Zwolle tot klinken werden gebracht<br />

behoorden Haydn's 'Jahreszeiten', vermoedelijk<br />

opnieuw in een Nederlandse vertaling, in 1805 in<br />

de Bethlehemse kerk, en Mozarts 'Zauberflöte' in<br />

1806 in de Nieuwe Concertzaal. De laatste uitvoering<br />

betrof niet de gehele opera, doch wel de<br />

'voornaamste stukken' daaruit. In 1808 waren<br />

opnieuw hoogtepunten uit 'De Schepping der<br />

Waereld' te horen. Bij dezelfde gelegenheid bespeelde<br />

Röhner 'het nieuw uitgevonden instrument<br />

het Melodium'.<br />

Röhner als componist 10<br />

Regelmatig ook kon de Zwolse burgerij kennis<br />

nemen van composities van zijn muziekdirecteur<br />

zelf. We zagen al, hoe hij in 1803 kamermuziek van<br />

eigen hand ten gehore bracht. Begin 1805 volgde<br />

de opera 'De Storm of het betooverde eiland', in<br />

maart 1807 de cantate 'Het Onweder' op tekst van<br />

Rhijnvis Feith (herhaald op 25 juli d.a.v. en in<br />

maart 1809), begin 1810 de opera 'Meifort en Clare',<br />

eveneens op tekst van Feith, op 1 april 1817 de<br />

opera 'Het kleine Duimpje en de Reus Fayel' en op<br />

6 april 1819 de wederom door Feith berijmde cantate<br />

'De verlossing van Nederland'. Gemiddeld<br />

eens in de drie jaar leverde Röhner dus een groot<br />

vocaal werk af, terwijl hij in dezelfde periode nog<br />

een drietal missen moet hebben gecomponeerd<br />

(waarvan de nos. 1 en 3 bewaard zijn) alsmede<br />

tientallen liederen. De meeste daarvan zijn in druk<br />

verschenen bij J.B. Nolting in Amsterdam; het<br />

Haags Gemeentemuseum bezit 22 nummers van<br />

deze uitgever, met titels als 'A ma lyre', 'Verlangen'<br />

en 'Abendlied', het laatste met opdracht aan<br />

Georg Wilhelm. Helaas zijn maar weinig werken<br />

gedateerd of van een opusnummer voorzien. Dat<br />

geldt evenzeer voor de instrumentale werken, met<br />

uitzondering van de 'Simphonie a grand orchestre'<br />

(in D) opus 3 uit 1802, de 'Musique militaire<br />

pour Ie piano' uit 1820 en de 'Potpourri pour flüte<br />

principale' uit 1821. Van Rohner's versie van 'Het<br />

Onweder' is de autograaf bewaard gebleven, die<br />

via het genootschap Felix Meritis bij de Maat-<br />

Titelblad van Röhners<br />

'Muzijkaal Zak- Woordenboek',<br />

1820. Particuliere<br />

collectie. Foto: F.D.<br />

Zeiler.


Uit de liederencyclus<br />

'Fanny' van Röhner en<br />

Feith, 1808. Toonkunst-<br />

Bibliotheek, Amsterdam.<br />

Foto's: F.D. Zeiler.<br />

16<br />

schappij tot Bevordering der Toonkunst terecht is<br />

gekomen.'' Opvallend is de dubbele bezetting van<br />

een groot aantal instrumentgroepen (waaronder<br />

de altviolen) en de vooraanstaande rol van de blazers,<br />

die het natuurgeweld in deze half geestelijke,<br />

half op een pastorale lijkende cantate zo krachtig<br />

mogelijk moeten oproepen. Op de keerzijde van<br />

het titelblad heeft Röhner geschreven: 'De inleiding<br />

stelt eenen schonen zomerschen dag voor.<br />

Dann spoedig zwellen donkere onweerswolken te<br />

zamen en bedekken den gezichtseinder. Reeds<br />

rollt van verre de donder en van lieverlee nadert<br />

het onweer. Bliksems doorkruisen zich, de stormwind<br />

huilt en de donder ratelt. Van langzamerhand<br />

trekt het onweder over; de Bliksems worden<br />

flaauwer, de donder bromt in de verte en de Wind<br />

gaat liggen. Vrolijk verheldert zich de hemel en<br />

alles gevoelt nieuw leven en juicht van vreugde in<br />

de opnieuw bezielde natuur. J.C. Röhner.' (Volgt<br />

eenzelfde tekst in het Duits.)<br />

R\.\'NÏ 01' II KT (ll'.AI' VAX ElM'Allll .<br />

SS» A».-/f, .stf,,miam,--:/rhMll/ir<br />

*ir.ir m/b, t/7ft.è wmtr een /u.rA 1 fijt „•&**.* vanJ* trim/ Jfn ?*,i£ .. H<br />

hlirt Jhtrrtn fiAr. f 9Cwftil/ il Met i/e. Htti/ti<br />

ü<br />

pil *> üicr Je<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

tï.* fc. V V<br />

HII|JN\ IS V KITII:<br />

\v *B? ; IH0 cd ! IHH<br />

S"S' A X!' I1I,W(!KVj A% \'<br />

V . HOÏfXF.<br />

tl' il S i" \jl<br />

\irï.<br />

Uit het feit, dat 'Het Onweder' meer dan een<br />

keer is opgevoerd (en in 1827 nogmaals in een<br />

Duitstalige versie in première is gegaan), kunnen<br />

we opmaken dat het werk in de smaak is gevallen.<br />

Het was in elk geval een langer leven beschoren<br />

dan de toonzetting door Röhners voorganger<br />

Nicolai, waarvan we slechts een vermelding over<br />

hebben. Vooral de dichter zal er tevreden mee zijn<br />

geweest. De samenwerking tussen Feith en Röhner<br />

was trouwens over de hele linie hecht en<br />

vruchtbaar. Hierboven noemden we al de opera<br />

'Meifort en Clare' uit 1805 en de cantate 'De verlossing<br />

van Nederland' uit 1819. Daarnaast dient<br />

nog vermelding de liederencyclus 'Fanny', gedrukt<br />

in 1808 te Amsterdam.' 2<br />

Het dramatische jaar 1820<br />

Aan waardering zal het Röhner niet hebben ont-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 17<br />

broken. 'Unis' bijvoorbeeld schafte zijn symfonie<br />

in D al een jaar na verschijning aan, tegelijk met<br />

werken van o.a. Berwald en Fodor. 13 Het is een<br />

opgewekt, goed uitgewerkt stuk dat de invloed van<br />

Haydn verraadt zonder tot namaak te vervallen.<br />

Röhners muzikale jargon is in het algemeen trouwens<br />

levenslustig te noemen, zelfs al zijn de<br />

onderwerpen droef-romantisch. 14<br />

Wat dat betreft was hij een typische overgangsfiguur<br />

tussen classicisme en romantiek,<br />

waarop ook zijn werken vol storm, onweer en<br />

sprookjesfiguren wijzen. Overigens was de muzikale<br />

uitbeelding van onweer of 'batailles' geen typisch<br />

verschijnsel van de romantiek; de orgelvirtuoos<br />

Abt Vogler had in 1786 al eens een demonstratie<br />

daarvan in de Grote Kerk ten beste gegeven.<br />

15<br />

De Belgische musicoloog Gregoir vermeldt in<br />

zijn lexicon uit 1864 16 drie werken van Röhner: het<br />

populaire lied Corine a Oswald, het in 1820 te<br />

Zwolle uitgegeven 'Muzijkaal Zak-Woordenboek'<br />

17 en de in hetzelfde jaar ingezonden cantate<br />

'De verlossing van Nederland'. 18 Deze werd door<br />

de jury van het Koninklijk Instituut als volgt<br />

beoordeeld: 'Dat de klasse den welverdienden lof<br />

aan de samenstelling dezer cantate niet mogt weigeren,<br />

en dezelve alleszins waardig keurde in<br />

tegenwoordigheid van Zyne Majesteit, en hoogst<br />

deszelfs huis te worden uitgevoerd, ofschoon men<br />

misschien niet zonder grond, zou kunnen aanmerken,<br />

dat dezelve met de hedendaagsche kompositien<br />

niet overal gelijken zang houdt, en vooral<br />

verscheidene aria's in een' eenigzins verouderden<br />

stijl geschreven zijn, waartoe de woonplaats van<br />

den kunstenaar en de mindere gelegenheid om<br />

goede nieuwe muzijk te hooren welligt aanleiding<br />

geven, dat echter vele stukken die vol vuur en<br />

kracht zijn en waaronder men vooral de meeste<br />

kooren mag rekenen, wanneer zij wel werden uitgevoerd,<br />

de aandacht des kunstenaars op eene<br />

waardige wijze zouden bezighouden, en vaderlandsch<br />

gevoel bij het kunstminnend publiek zouden<br />

opwekken en ontvonken.' Was getekend:<br />

Fodor, Wilms en De Vos, de eerste twee de meest<br />

vooraanstaande componisten van hun tijd, de<br />

laatste behalve amateurmusicus ook een invloedrijk<br />

criticus te Amsterdam. Behalve lof van de jury<br />

w^<br />

;*3 2. J'k .È. XZ XJ Jt<br />

(//'?/ML (.'./'c/li'+ii/'t<br />

f ( '*c,^c •/. ^ M


Berichten uitdeZwolsche<br />

Courant over Röhners<br />

muzikale activiteiten:<br />

Haydns 'Jahreszeiten'<br />

(1805) en de in<br />

samenwerking met<br />

Feith geschreven cantate<br />

'Het Onweder' (1809)<br />

en opera 'Meifort en<br />

Clare' (1810). Gemeentearchief<br />

Zwolle. Foto's:<br />

T. Rudolphij.<br />

18 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

verwierf Röhner met dit werk ook een koninklijke<br />

onderscheiding in de orde van de Nederlandse<br />

Leeuw en het correspondentschap van het<br />

Koninklijk Instituut.<br />

Deze nationale bekendheid viel hem ten deel<br />

op het moment, dat zijn persoonlijk leven een<br />

dramatische wending had genomen. Bij brief van<br />

24 augustus 1820, verzonden vanuit Den Haag,<br />

had hij ontslag genomen als stadsmusicus. 19 Wat<br />

bewoog hem, om een behoorlijk betaalde positie 20<br />

in een plaats, waar hij als uitvoerend musicus,<br />

componist en pedagoog zeer werd gewaardeerd,<br />

zomaar op te geven? Het antwoord is even eenvoudig<br />

als menselijk: zijn liefde voor Sophie. 21<br />

Anna Sophia Thorbecke was het tweede kind<br />

van Jan Everhard Hendrik Thorbecke (1756-1825)<br />

en Johanna Geertruyda Ritberg (1758-1805) en als<br />

zodanig een nichtje van Johan Rudolf, de latere<br />

staatsman. Zij werd geboren op 8 januari 1785 en<br />

was dus bij de komst van Röhner naar Zwolle 16<br />

jaar oud. Waarschijnlijk heeft zij les genomen bij<br />

de nieuwe 'muzijk-meester'; van haar muzikale<br />

gave getuigt de enige van haar bekende afbeelding,<br />

waarop zij in het ouderlijk huis aan de Dijk haar<br />

broers en zuster met klavierspel onderhoudt. 22 In<br />

1812 wordt zij 'rentenierse' genoemd; zij is dan<br />

ongehuwd. 23<br />

De relatie tussen Carl en Sophie moet zowel in<br />

de stad als in familiekring een schandaal hebben<br />

veroorzaakt. Weliswaar past een dergelijke getuigenis<br />

van 'Sturm und Drang' in ons beeld van de<br />

romantiek, maar in de brave Biedermeiertijd was<br />

verbeelding natuurlijk iets heel anders dan de<br />

dagelijkse werkelijkheid. De eigentijdse bronnen<br />

zijn merkwaardig stil over de zaak en latere<br />

geschiedschrijvers, zoals Van Apeldoorn, gaan na<br />

een niet erg ter zake doende anecdote maar snel<br />

over naar Röhners opvolgers. 24 We zullen echter<br />

proberen de bij het drama betrokkenen na meer<br />

dan anderhalve eeuw enig recht te doen.<br />

Vrijplaats Freiburg<br />

Na de nodige omzwervingen kwamen Carl en<br />

Sophie in het Zuidduitse Freiburg terecht. Daar<br />

verwierf de gewezen 'muzijk-directeur' zich een<br />

goede positie bij het stadstheater. Vanaf het seizoen<br />

1825-26 was hij 'Kapellmeister' van het<br />

theaterorkest, een functie die met enkele onderbrekingen<br />

tot 1834-35 werd voortgezet en die in<br />

laatstgenoemd jaar werd gecombineerd met die<br />

van algemeen muziekdirecteur. Alle toen bekende<br />

opera's stonden in Freiburg op het repertoire;<br />

Röhner dirigeerde er onder meer Webers 'Freischütz'<br />

en Rossini's 'Tancredi' en 'Othello'. Ook<br />

voor enig eigen werk was nog plaats. Zo gingen<br />

Duitstalige versies van de opera 'De Storm of het<br />

J. C, RBHNK&, Jtujj HJyficui en Otftntit, ruift! by'<br />

deteb bekend, iu oodet JJDC directie, en «et de tdüfentic<br />

*«neen gtoote metltt»LJ«fhehbeM «Ibler,op Dlnürdttdcn 9<br />

de«r dei «»ond> ow 5 naren, in de feihtetUfttfciie Ker*,<br />

?»} wotdeo uitgev*«n htt gtoote eo beroemd» ,G»< //«•<br />

fitt/ttk «in dnjgrooifttD der Toontutficuirtii J HAVDN,<br />

j g f ,<br />

De ewft* Mm» t* ft * 41® ét twetdt u<br />

Die plttMM gtMevea (• bef>tcfctn vetvtrtfMi ttehop Moedig<br />

den gfte 4èt mfcWtfi vut s tot . ftitft, ca moot fco^togenyróide Orftslat opMu.<br />

fiek febricttt. . , ,<br />

Be Eotre vóór dés «rite p^sto ii . ƒ1:4:0<br />

Voor de Tweede p)«»u . . , /o : 14 : •<br />

. En voot & D«rle pint» , . . . / o .- » 8 o<br />

De Biilet.ee ïjfo te bfkwnto teo Holte T* J.<br />

*o 00* bjr M Etm.. ,<br />

Kerk vetvoefea, iÉttt berttende 3 ftoivtrt dur voor.<br />

De mgtfli ii 0^ * Markt by «e Hoof^rtgr.<br />

NB. |Ut»nt)>ry)2tldeHcet<br />

RoBMER.Mflick Directeur eo Otgttiit ilbici, decei hek<br />

tau EEN G&OüT VOCAL co 1NSTROMENTAL<br />

CONCE&T, Op de Nüuwta Ceaetrizwl te geveo, ia<br />

Bet wei W üe Opera Milferi eo C!m»% v«n tiea Heeic R.<br />

Fiith, eo door tjoveflftooemde o/f MuStk geb)t|t, tal ua.<br />

fAOerd d wfltdeO- deO *<br />

Het Entr< voo« Uder Perfooo ia. / r — 4 —<br />

De Billetteo 1¥P ft «ekutma, lea bulse va f. e.<br />

aer, «o by dm Ê«t«.<br />

Den unvu| u te o uun


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 19<br />

betooverde eiland' ('Der Sturm') en de cantate<br />

'Het Onweder' ('Das Ungewitter') in 1827 resp.<br />

1828 in het Freiburger Theater in premiere. 25 Van<br />

verdere compositorische activiteit vernemen we<br />

nauwelijks iets, al blijkt uit een brief van Sophie<br />

uit 1843 dat er na Carls dood veel 'mooije heerlijke<br />

Compositionen' onuitgegeven zijn blijven liggen.<br />

26<br />

Johann Carl Röhner stierf in Freiburg op 24<br />

september 1837 na een slopende ziekte, die hem 14<br />

weken aan het bed gekluisterd had gehouden. In<br />

de laatste maanden van zijn leven heeft hij<br />

getracht zich met zijn familie te verzoenen. Hoe de<br />

verhouding met zijn kinderen was, en of hij met<br />

hen nog contact heeft gehad, is niet meer te achterhalen.<br />

Dat het niet boterde tussen Sophie en de<br />

in Zwolle achtergebleven eerste vrouw van Carl,<br />

van wie hij nooit officieel gescheiden is, valt te<br />

begrijpen; beiden noemen zich naderhand 'de<br />

weduwe Röhner'. 27 'Leeft dan die Ahrnemsche<br />

nog, gy verstaat my wel, wie ik meene', schrijft<br />

Sophie in 1843 aan haar zwager in Deventer. Met<br />

deze Georg Wilhelm was een moeizaam hernieuwd<br />

contact tot stand gekomen. Naast het<br />

familieschandaal moeten ook de botsende karakters<br />

van de beide muzikale broers de verhouding<br />

hebben vertroebeld. Of was de een jaloers op het<br />

onmiskenbaar grotere talent van de ander? In<br />

Carls hekeldicht 'Der Bruder' wordt G.W. als<br />

egoïst neergezet:<br />

'Doch diese Bruder hegte<br />

nicht gleichen Bruder Sinn.<br />

Er liebte nur sich Selbsten,<br />

Sein Wahlspruch hiess: Gewinn.<br />

Leichtsinnig brach er immer<br />

was heilig er versprach,<br />

kam seinen Worten nimmer<br />

so wie er sollte nach.'<br />

Desondanks verzekert Sophie haar zwager keer op<br />

keer, dat Carl hem zeer was toegenegen: 'Want<br />

heeft ooit een Broeder met Liefde aan een Broeder<br />

gehangen, dan is 't gewis, myn Dierbare Zalige<br />

Röhner...' Zij is ontroostbaar door zijn dood:'...<br />

troosteloos laufe ich hin und her, eenzaam en verlaaten,<br />

want wy.waren ja een Hart en e e n e Ziel<br />

... ik overleeve zijn Dood niet lange, bald lieber<br />

theurer Carl bin ich bey Dir ..." Toch zou zij hem<br />

nog meer dan twintig jaar overleven. Ze stierf in<br />

Freiburg in 1859. Misschien kunnen we haar en<br />

haar talentvolle Röhner na al die jaren toch de eer<br />

bewijzen die hen toekomt, en uit 'die mooije heerlijke<br />

Compositionen' weer eens iets in Zwolle tot<br />

klinken brengen.<br />

Noten<br />

1. Zwolsche Courant, 26 november 1803 en 17 maart<br />

1804. Vgl. Th.M. van Mierlo en J.C. Streng, 'Kerk en<br />

klooster na de hervorming', in: A.J. Gevers en A.J.<br />

Mensema (red.), De Broerenkerk te Zwolle (Zwolle<br />

1989) 37-76, i.h.b. 53.<br />

2. Johannes Kinker (Nieuwer-Amstel 1764 - Amsterdam<br />

1845) was dichter, taalkundige en filosoof; in de<br />

laatste hoedanigheid een tegenstander van de opvattingen<br />

van Rhijnvis Feith.<br />

Cornelis Berghuijs (Kampen 1762 - Alkmaar 1816)<br />

was werkzaam in Apeldoorn, IJsselstein, Kampen,<br />

Deventer en Alkmaar. Over hem: F.D. Zeiler, 'Cornelis<br />

Berghuijs (1762-1816), stadsorganist van Kampen<br />

en Deventer', in: J. Folkerts et al., <strong>Overijssel</strong>se<br />

biografieën 2 (Meppel/Amsterdam 1992) 17-20.<br />

3. GA Deventer, Archief'Unis par les sons de la musique'<br />

1, Catalogue van Musicq Werken gehoorende<br />

aan dit Musicq-College, jaar 1803.<br />

Sophie Thorbecke als<br />

ongeveer vijftienjarige<br />

aan de piano in het huis<br />

op de Dijk. Particuliere<br />

collectie. Foto: J.P. de<br />

Koning, Gemeentelijke<br />

Fo todienst Zwolle.


20 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Over hem: H.C.J. Wullink en F.D. Zeiler, 'J.G. Nicolai,<br />

stadsmusicus en organist', in: Zwo/s <strong>Historisch</strong><br />

Tijdschrift^ (1992) 94-104.<br />

J.G.A. ten Bokum, Muziek in de IJsselsteden. Beschrijving<br />

van het muziekleven in Deventer, Zutphen, Zwolle<br />

en Kampen in de 19de en het begin van de 20ste<br />

eeuw met bijzondere aandacht voor de familie Brandts<br />

Buys. (Utrecht/Antwerpen 1988).<br />

F.D. Zeiler, 'Door de klanken der muziek vereend.'<br />

Muziekleven in <strong>Overijssel</strong> 1740-1810. Zwolle, Tentoonstellingsdienst<br />

<strong>Overijssel</strong> 1991.<br />

De huwelijksakte is te vinden in GA Arnhem, Retroacta<br />

BS 170, Huwelijken 1796-1800. De ondertrouw<br />

is geschied op 3 februari, het eerste, tweede en derde<br />

gebod zijn van resp. 5,12 en 19 februari 1797. Tegelijk<br />

met Carl trad zijn collega Johan Hierschwig, afkomstig<br />

uit Wenen, in het huwelijk met de zuster van<br />

Anna Maria, Johanna Sabina Bergman.<br />

De beide oudste kinderen zijn gedoopt in de Evangelisch<br />

Lutherse kerk te Arnhem (GAA Retroacta BS<br />

9 f<br />

rfcr


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 21<br />

OVtrA£i.'<br />

SH<br />

mrt. 1809; 16 jan. 1810; 10 apr. 1810; 28 mrt. 1817; 30<br />

mrt. 1819; 4 en 8 feb. 1820.<br />

10. Zie bijlage: Composities van Johann Carl Röhner.<br />

11. Toonkunst-Bibliotheek Amsterdam T 3959/Ms-<br />

Roe-i.<br />

12. De eerste druk van 'Fanny' dateert overigens al van<br />

1787. Persoonlijke mededeling van R. de Bree, Zwolle.<br />

13. Als noot 3.<br />

14. Bij een zeldzame uitvoering van de liederencyclus<br />

'Fanny' in 1974 in Zwolle viel het de toehoorders op,<br />

'dat de tekst zo droevig, maar de muziek zo vrolijk<br />

was'. Persoonlijke mededeling van H.J.H. Knoester,<br />

Zwolle.<br />

15. GAZ, Resoluties S. en R., 30 dec. 1785. Ten Bokum,<br />

16.<br />

16. GJ. Gregoir, Biographie des artistes-musiciens néerlandais<br />

des XVIIIe et XlXe sièdes, et des artistes étrangers,<br />

résidents ou ayant résidés en Néerlande a la même<br />

époque, (Anvers 1864) 151-152. Het citaat uit het jury-<br />

rapport van 1820 is uit dit biografisch woordenboek<br />

afkomstig.<br />

17. Een exemplaar hiervan bevindt zich in FA Röhner 13.<br />

Bij brief van 3 oktober 1819 droeg Röhner de rechten<br />

op zijn 'Toonkunst- woordenboek' over op de boekverkoper<br />

D. van Stegeren te Zwolle; in 1855 gingen<br />

deze weer over op de Erven J.J. Tijl (GAZ BA 026,<br />

Archief Tijl, doos 1).<br />

18. De autograaf van dit werk is bewaard gebleven in de<br />

bibliotheek van de Koninklijke Nederlandse Akademie<br />

van Wetenschappen, de opvolger van het<br />

Koninklijk Instituut. Onder het nummer W 277<br />

bevindt zich zowel een band met partituur (406<br />

bladzijden, 3 delen, 18 'nommers') als een grote bundel<br />

partijen. Op een achttal zangpartijen staan de<br />

namen van de solisten genoteerd, waaronder Ramaer,<br />

Schaapman, Doijer en Helmich.<br />

19. GAZ AAZ02-00053, Resoluties B & W, 16 sept. 1820;<br />

GAZ KA017-009, Acten van de Kerkeraad, fol. 396,<br />

20 sept. 1820.<br />

Dichtbundel van Röhner,<br />

1802, Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum,<br />

Zwolle.<br />

De tekeningen zijn alle<br />

gesigneerd metA. Bergman;<br />

zij was Röhners<br />

eerste echtgenote.<br />

a. Titelblad.<br />

b. Gedicht op Röhners<br />

eerste symfonie, waarschijnlijk<br />

de in 1802 verschenen<br />

symfonie in D.<br />

c. Een der vele gedichten,<br />

gewijd aan de belevenissen<br />

aan boord van<br />

het marineschip 'Haarlem'.<br />

d. Tekeningen van A.<br />

Bergman bij het gedicht<br />

'Der gehobene Schatz'.<br />

Foto's: F.D. Zeiler.


Autograaf van de cantate<br />

'De verlossing van<br />

Nederland' op tekst van<br />

Feith, waarmee Röhner<br />

in 1820 een prijs verwierf<br />

van het Koninklijk<br />

Instituut van Wetenschappen,<br />

Letterkunde<br />

en Schoone Kunsten.<br />

Bibliotheek KNAW,<br />

Amsterdam. Foto's:<br />

F.D. Zeiler.<br />

22 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

20.GAZ KA017-413, Lijst van tractementen van het kerkelijk<br />

personeel, 1810. Röhner staat voor f500 op de<br />

loonlijst (hij was in 1801 begonnen met f450). Vgl.<br />

GAZ AAZ02-00010, Resoluties Gemeenteraad, 134-<br />

135, 12 sept. 1818, waarbij Röhner een extra vergoeding<br />

krijgt toegezegd voor het stemmen en spelen ter<br />

gelegenheid van het uitdelen van prijzen aan de leerlingen<br />

van de Latijnse school.<br />

21. Biografische gegevens uit: GAZ, fiches op achternamen<br />

1800-1899; FA Röhner; Genealogie Thorbecke.<br />

Nederlands Patriciaat. Genealogieën van bekende<br />

geslachtenjo (1986), 340-367.<br />

22. De kinderen Thorbecke in het huis aan de Dijk, ca.<br />

1800 (de gebruikelijke datering, ca. 1810, is gezien de<br />

leeftijd van de kinderen onwaarschijnlijk). Afgebeeld<br />

zijn v.l.n.r. Sophie, Lubbertus, Friedrich Wilhelm,<br />

Franz Heinrich en Katharine. Part. coll., kopie<br />

aanwezig in GAZ, neg.nr. 72RO38.D.<br />

23. GAZ AAZ01-06039, Register van alle huizen, 1812,<br />

fol. 133-134. Röhner wordt hierin op fol. 42-43 vermeld,<br />

inwonend bij horlogemaker Frederik de Haen<br />

in de Waterstraat.<br />

24. J.C. van Apeldoorn, Het orgel in de Groote- of St.<br />

Michielskerk te Zwolle (Zwolle 1896) 28. Vgl. ook<br />

noot 17.<br />

De Zwolsche Courant maakt van het ontslag geen<br />

melding.<br />

25. W. Schlang & O. Ritter von Maurer, Das Freiburger<br />

Theater (Freiburg 1910) 41,53,119-120.<br />

26. FA Röhner 34, Brief van J.C. aan G.W. Röhner, 1837.<br />

Ibid. 35, Afscheidsgedicht 'Der Bruder', 1837. Ibid.<br />

36, Brieven van A.S. Thorbecke aan G.W. Röhner,<br />

1838,1842-43. Stadtarchiv Freiburg, Bestand Hinterlassenschaftsakten<br />

H 2762.<br />

27. GAZ Overlijdensakten 1846 no. 479, 30 nov. 1846:<br />

Johanna Maria Bergman, oud 71 jaar, geboren te<br />

Arnhem, dochter van Johan Lodewijk Bergman en<br />

Johanna Elisabeth Franken, zonder beroep, weduwe<br />

van Karel Röhner, overleden 26 nov. te 22.30 uur in<br />

de Papenstraat te Zwolle. Het bestand echtscheidings-procedures<br />

1813-1838 uit het archief der Rechtbank<br />

van eersten aanleg te Zwolle (RAO, inv.nr. 79)<br />

bevat geen materiaal over een eventueel door haar of<br />

Röhner begonnen procedure.<br />

Bijlage<br />

Composities van Johann Carl Röhner (Coburg 18 juni<br />

1774 - Freiburg 24 september 1837)<br />

Instrumentale muziek<br />

Het eerste werk aanwezig bij TA en RAU; de overige in<br />

GM<br />

- Simphonie a grand orchestre (in D) opus 3. Hummel,<br />

Berlin / Grand Magasin de Musique, Amsterdam<br />

1802<br />

- Air favori varié pour Ie violon principal avec accompagnement<br />

de deux violons, viola et violoncelle.<br />

Nolting, Amsterdam z.j.<br />

- Caprice et variations pour flüte principale avec<br />

accompagnement de deux violons, alto et basse.<br />

Steup, Amsterdam z.j., no. 205<br />

- Musique militaire pour Ie piano; contenant une<br />

marche, 3 pas redoubles et une valse. Steup, Amsterdam<br />

1820<br />

- Ouverture a grand orchestre. Simrock, Bonn /<br />

Cologne z.j., no. 1514<br />

- Potpourri pour flüte principale avec accompagnement<br />

de deux violons, deux hautbois, deux cors, alto<br />

et basse. Steup, Amsterdam 1821<br />

- Potpourri pour la flüte avec accompagnement de<br />

pianoforte. Steup, Amsterdam z.j.<br />

- Sonate pour Ie pianoforte avec accompagnement<br />

d'un violon. Nolting, Amsterdam z.j.<br />

- Marche pour la flüte de St. Jean (voor piano). Steup,<br />

Amsterdam z.j.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Liederen, uitgegeven bijf.B. Nolting te Amsterdam<br />

Alle in druk aanwezig in GM; de nrs. 28 en 30 tevens bij<br />

TA, de nrs. 33 en 48 in FA Röhner<br />

28 L'Absence uitgave nr. 239<br />

29 L'Attente 240<br />

30 Corine a Oswald 241<br />

31 Mon dernier mot... si! 242<br />

32 La pensee 248<br />

33 Mesadieux 249<br />

35 Un jour dans unegrotte obscure 253<br />

36 Regrets d'une mère sur la mort de son<br />

jeune enfant 254<br />

37 Atoi 255<br />

38 Souvenir 256<br />

39 Amalyre 257<br />

40 La malheureuse 258<br />

2 Verlangen 265 (1819)<br />

43 L'amitié 267<br />

44 Le vaucluse 268<br />

45 Que Ie jour me dure 269<br />

46 Les quatres saisons 270<br />

48 L'enseignement mutuel 280<br />

48 Ma philosophie 287<br />

4 Abendlied (tekst van Cramer, opgedragen aan<br />

G.W. Röhner) 289<br />

5 Minnesold 290<br />

6 DieErscheinung 291<br />

Liederen, uitgegeven bij anderen<br />

Alle aanwezig in GM; 'Fanny' tevens bij TA, UBA en<br />

POM<br />

- Aan Nederland (volkslied, tekst L. Rietberg). Steup,<br />

Amsterdam z.j.<br />

- Wiegenlied. Vermaazen, Amsterdam z.j.<br />

- Fanny (liederencyclus, tekst Rhijnvis Feith). Allart,<br />

Amsterdam 1808<br />

Overige vocale muziek<br />

De eerste drie werken aanwezig bij TA; 'Het Onweder'<br />

in afschrift in RAO; de cantate 'De verlossing van<br />

Nederland' in bibliotheek KNAW; de opera 'Het kleine<br />

Duimpje' in UBA; van de overige werken slechts vermeldingen<br />

aangetroffen<br />

- Het Onweder, cantate op tekst van Rhijnvis Feith.<br />

Autograaf, 1806. In 1827 in Duitstalige versie 'Das<br />

Ungewitter' in Freiburg opgevoerd.<br />

- Missa no. 1. Handschrift (niet van Röhner) z.j.,<br />

afkomstig uit de Mozes en Aaronkerk te Amsterdam.<br />

- Missa no. 3. Handschrift, 1847, herkomst als no. 1.<br />

- De verlossing van Nederland, cantate op tekst van<br />

Rhijnvis Feith. Autograaf, ca. 1819.<br />

- De Storm of het betooverde eiland. Opera, 1805. Vermeld<br />

in ZC; in 1826 in Duitstalige versie 'Der Sturm'<br />

in Freiburg opgevoerd.<br />

- Meifort en Clare. Opera, tekst Rhijnvis Feith, 1810.<br />

Vermeld in ZC.<br />

- Het kleine Duimpje en de reus Fayel. Opera op tekst<br />

van Hendrik Kraijenstein, 1814. Vermeld in ZC.<br />

Diversen<br />

Aanwezig in POM, afdeling documenten<br />

- Gedichte von Joh. Ca. Röhner. Autograaf, met tekeningen<br />

van A. Bergman, Zwolle 1802<br />

Aanwezig in FA Röhner 13<br />

- Muzijkaal Zak-Woordenboek, bevattende eene<br />

beknopte verklaring en beschrijving der voornaamste,<br />

thans bij de vocale en instrumentale toonkunst<br />

in gebruik zijnde, kunsttermen en instrumenten.<br />

Dirk van Stegeren, Zwolle 1820.<br />

Afkortingen:<br />

KNAW Koninklijke Nederlandse Akademie van<br />

Wetenschappen, Amsterdam<br />

TA Toonkunst-Bibliotheek, Amsterdam<br />

UBA Universiteitsbibliotheek, Amsterdam<br />

GM Haags Gemeentemuseum, Den Haag<br />

FA Familie-archief Röhner, Utrecht<br />

RAO Rijksarchief <strong>Overijssel</strong>, Zwolle<br />

RAU Rijksarchief in Utrecht, Utrecht<br />

POM Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum, Zwolle<br />

ZC Zwolsche Courant (aanwezig in Gemeentearchief<br />

Zwolle en Rijksarchief in <strong>Overijssel</strong>,<br />

Zwolle)<br />

restant bijschrift pagina<br />

22:<br />

a. Begin van het eerste<br />

koor. c. Partij voor altstem,<br />

blijkens het<br />

opschrift gezongen door<br />

'juffrouw Ramaer'<br />

(mogelijk familie van<br />

een in Zwolle woonachtige<br />

arts).


Aafje Lem<br />

Op deze manier komt<br />

de naam voor in een<br />

charter van 2 mei 1415:<br />

Gherardus Vollenhoe.<br />

Zwolse fraters/3<br />

De geschiedenis van de moderne devotie in<br />

Zwolle is ons onder meer in de kroniek<br />

van het Zwolse fraterhuis overgeleverd. '<br />

De periode van bijna een eeuw die volgt op de<br />

stichting van het Zwolse huis rond 1384, wordt in<br />

deze kroniek uitgebreid beschreven, met als leidraad<br />

de levensgeschiedenissen (vitae) van de in<br />

die tijd in het huis verblijvende fraters. Sommige<br />

van deze fraters zijn slechts in een enkele zin of<br />

korte paragraaf vertegenwoordigd in de kroniek;<br />

andere hebben door hun levenslange toewijding<br />

een stempel gedrukt op de geschiedenis van het<br />

huis.<br />

In de beide voorgaande artikeltjes over de Zwolse<br />

fraters 2 is steeds sprake geweest van fraters en<br />

andere personen uit die eerste groep: mannen die<br />

slechts zijdelings hebben bijgedragen aan de ontwikkeling<br />

van het fraterhuis: Tilmannus Honf bijvoorbeeld,<br />

die een groot deel van zijn leven niet in<br />

het Zwolse, maar in het Harderwijkse fraterhuis<br />

heeft doorbracht; Wessel Gansfort, die nooit deel<br />

heeft uitgemaakt van het fraterhuis, maar door<br />

zijn karakter en levenswijze een stempel heeft<br />

gedrukt op de periode waarin hij leefde en de<br />

mensen die met hem in contact kwamen.<br />

Daarnaast zijn er de fraters uit de tweede groep: zij<br />

duiken in allerlei verhalen in de kroniek telkens<br />

weer op. Gedurende tientallen jaren verrichtten<br />

zij vele functies zowel in als buiten het fraterhuis<br />

en hebben zo diens geschiedenis mede bepaald.<br />

Een van deze fraters is al eens kort ter sprake<br />

geweest, maar zijn leven verdient meer dan een<br />

terloopse vermelding.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Het gaat om Gerardus (Gheert) van Vollenhoe,<br />

die in de ruim 40 jaar dat hij deel uitmaakte van de<br />

communiteit, zijn sporen heeft nagelaten. Gerardus<br />

bezocht eerst de Zwolse school. Zijn schooltijd<br />

moet gevallen zijn aan het begin van de vijftiende<br />

eeuw, want toen er in 1415 statuten werden<br />

gemaakt voor het fraterhuis, was hij al toegetreden<br />

tot de broederschap; uit de stukken blijkt dat hij<br />

een van de medebepalers van deze huisregels was. 3<br />

Aan het eind van het jaar 1458 overleed hij in datzelfde<br />

huis nadat hij er het grootste deel van zijn<br />

leven had doorgebracht.<br />

Toen Gerardus al ruim 10 jaar in het fraterhuis<br />

woonde, werd hij samen met zijn medebroeders<br />

door de stedelijke overheid gedwongen de stad te<br />

verlaten. De landen van het Oversticht hadden<br />

namelijk geweigerd de nieuw benoemde bisschop<br />

Zweder van Culemborg te accepteren als landsheer<br />

en geestelijk leider, maar hielden vast aan de<br />

in eerste instantie gekozen Rudolf van Diepholt.<br />

Zweder sprak als gevolg daarvan het Interdict uit<br />

over de gebieden die hem weigerden te erkennen.<br />

Hierdoor ontstond een conflict tussen de steden<br />

en de religieuzen, die zich wensten te onderwerpen<br />

aan de gevolgen van het over hen uitgesproken<br />

Interdict, namelijk het verbod op uitoefening<br />

van alle religieuze oefeningen. In 1426 verlieten de<br />

fraters de stad en vertrokken naar het fraterhuis<br />

Hieronymusberg bij Hattem en van daaruit naar<br />

Doesburg waar ze een nieuw fraterhuis stichtten.<br />

Pas in 1432 loste de nieuwe Paus de situatie op en<br />

hief het Interdict op. Alhoewel dit niet direct het<br />

einde betekende van het zogenaamde 'Utrechtse<br />

Schisma', werd het weer mogelijk de godsdienstige<br />

oefeningen in de streek uit te voeren. 4 Om die<br />

reden keerden de fraters, die toen ruim 6 jaar buiten<br />

Zwolle hadden doorgebracht, in de nazomer<br />

van 1432 terug in de stad. Gerardus was een van de<br />

twee priesters, die tezamen met nog tenminste


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

dertien fraters terugkeerde in het fraterhuis.<br />

Rond diezelfde tijd had Gerardus ook de zielzorg<br />

voor de zusters van twee huizen in de stad; hij<br />

was biechtvader in het Olde Convent en in het<br />

Kadenetersconvent. De Zwolse fraters vervulden<br />

naast deze functie vrijwel altijd ook de bestuurlijke<br />

taken in de zusterhuizen in de stad. Gerardus<br />

deelde zijn taak als biechtvader in het Olde Convent<br />

met de rector Dirc van Herxen. Na verloop<br />

van tijd, waarschijnlijk rond 1435, werd deze verantwoordelijkheid<br />

op verzoek van de rectrix in het<br />

Olde Convent overgedragen aan Liefardus (Lephart)<br />

van Ulzen, een telg uit een invloedrijk Zwols<br />

geslacht en familie van de genoemde rectrix. In de<br />

loop van de tijd verwierf Liefardus uiteindelijk de<br />

zorg voor alle zusterhuizen. Hij zou de fraters later<br />

nog veel moeilijkheden gaan opleveren, omdat het<br />

heel moeilijk bleek hem uit zijn functies te ontzetten<br />

toen hij het niet zo nauw meer nam met de<br />

belofte van kuisheid en daarmee alle Zwolse fraters<br />

in opspraak bracht. 5<br />

Gerardus van Vollenhoe heeft ook zijn sporen<br />

nagelaten in de voor en door de fraters opgestelde<br />

oorkonden. Gedurende ruim twintig jaar, tot aan<br />

zijn dood in 1458, werd hij met name genoemd<br />

wanneer het fraterhuis rechtshandelingen op<br />

schrift liet stellen. Dit is een indicatie voor zijn<br />

positie binnen de communiteit, want de in de oorkonden<br />

bij naam genoemde fraters vervullen<br />

steeds een belangrijke functie in het fraterhuis. Zo<br />

is de eerste van de genoemde fraters altijd de rector.<br />

De functie van de tweede persoon wisselt,<br />

soms is het de procurator van een van de huizen,<br />

soms de librarius.<br />

Waarschijnlijk werd de volgorde waarin de<br />

personen genoemd werden in de oorkonden<br />

mede bepaald door de ouderdom van de persoon;<br />

in 1435 bijvoorbeeld werd Geert van Vollenhoe<br />

nog als derde genoemd na de rector Dirc van Herxen<br />

en de procurator Lephart van Ulzen, terwijl<br />

hij in 1453 de tweede plaats innam voor de procurator<br />

van het Domus Pauperum, Albertus Kalkar,<br />

en de procurator van het fraterhuis, Henric Zwarte.<br />

6 Hieruit blijkt dat Gerardus de functie van librarius<br />

vervulde, een taak die hij volgens de kroniekschrijver<br />

heel lang vervulde. 7 Dat deze functie<br />

in het fraterhuis een zeer belangrijke was, blijkt uit<br />

de regels van het huis, de zogenaamde 'consuetudines'.<br />

Hierin is de taakomschrijving van de librarius<br />

de derde in de rij na de rector en de procurator,<br />

die de zorg hadden voor het huis en zijn bewoners.<br />

De bibliothecaris droeg zorg voor de belangrijkste<br />

bron van inkomsten: het scriptorium. De precieze<br />

inhoud van de taak van de librarius zal in een volgend<br />

artikel onderwerp van bespreking zijn.<br />

Gerardus van Vollenhoe overleed een jaar na<br />

Dirc van Herxen, de rector onder wiens gezag hij<br />

zijn leven in Zwolle had doorgebracht. Dat hij niet<br />

vergeten werd in het fraterhuis blijkt uit de kroniek:<br />

toen de schrijver van de kroniek veertig jaar<br />

later zijn tekst opstelde, wisten sommige broeders<br />

van deze librarius te vertellen dat één kar niet<br />

genoeg zou zijn om alles wat hij had geschreven op<br />

te laden en dat hij ondanks zijn bijna volledige<br />

blindheid stug doorschreef, waardoor uiteindelijk<br />

de vingers die hij gebruikte om mee te schrijven<br />

volkomen waren vergroeid. 8<br />

Noten<br />

1. M. Schoengen (ed.) Jacobus Traiecti alias de Voecht,<br />

Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis<br />

... Werken uitgegeven door het <strong>Historisch</strong> Genootschap,<br />

3e serie nr 13 (Amsterdam 1908).<br />

2. 'Zwolse fraters/i' en 'Zwolse fraters/2.' respectievelijk<br />

in: Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift 1 (1992) 4-6 en<br />

(1992)4117-119.<br />

3. Schoengen, 274-278.<br />

4. H. van Gelderen, '"Gi sult uuter stat trecken..."<br />

godsdienstige gevolgen van het Utrechtse schisma<br />

(1423-1449) en de houding van de bevolking.'in:<br />

Jaarboek Oud-Utrecht 1980, p. 26-42.<br />

5. Schoengen, 108-111.<br />

6. Ibidem, 329, nr 54 en 344, nr 75.<br />

7. Ibidem, 95: 'Longo tempore librarius fuit sollicitus<br />

usque ad mortem, ut fratres haberent requisita ad<br />

opus suum.'<br />

8. Ibidem, 95: 'Solent de eo fratres dicere, quod carruca<br />

non possent vehi libri, quos scripsit ipse. Postquam<br />

ergo senuit et vix per berillum videre poterat, ut pennam<br />

temperaret, tamen non cessabat ab opere scribendi,<br />

ita quod ex longo usu scribendi, dum extenderet<br />

manus, digiti sui componebantur ultro, quasi<br />

haberet pennam ad usum scribendi.'


Lydie van Dijk<br />

De tamme spreeuw, op<br />

doek geschilderd door<br />

Pieter van Noort, 80 x<br />

95 cm (foto: Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum)<br />

26 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

De tamme spreeuw, Pieter van Noort<br />

(1621-1672)<br />

Het schilderij 'De tamme spreeuw' van<br />

Pieter van Noort werd in 1957 door het<br />

Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum (POM)<br />

verworven. Over de ware identiteit van de schilder<br />

bestond lange tijd onzekerheid, zoals blijkt uit de<br />

vermelding in de catalogus van de tentoonstelling<br />

Tot Lering en Vermaak, die in 1976 in het Rijksmuseum<br />

in Amsterdam werd gehouden. Daarin<br />

wordt gesteld dat dit schilderij 'waarschijnlijk niet<br />

is van de bekende schilder van visstillevens Pieter<br />

van Noort (werkzaam i626(?)-i648 te Leiden,<br />

daarna waarschijnlijk te Zwolle), maar van een<br />

andere jongere schilder van die naam (misschien<br />

zijn zoon), die in 1621 te Leiden werd geboren.' In<br />

het enkele maanden geleden verschenen boekje<br />

'Schilders in Zwolle' wordt een ander schilderij<br />

van Van Noort uit de collectie van het POM<br />

beschreven en zijn doopceel gelicht, die hier verkort<br />

volgt. Volgens gegevens in het archief van de<br />

gemeente Leiden zijn in de eerste helft van de 17de<br />

eeuw twee kinderen geboren met de naam Pieter<br />

van Noort: de eerste op 19 december 1621, de twee-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

de op 24 mei 1634. De schilder was in 1648 lid van<br />

het Leidse St. Lucasgilde, hetgeen een geboortedatum<br />

in 1634 uitsluit. In 1652 ging hij in ondertrouw<br />

in Leiden. Hij woonde toen al in Zwolle. Zijn<br />

bruid was eveneens in Leiden geboren, maar<br />

woonde op dat moment in Rotterdam. Uit dit<br />

huwelijk werden vijf kinderen geboren, van wie er<br />

twee na enkele jaren overleden. In 1659 woonden<br />

zij in de Sassenstraat. Pieter van Noort overleed in<br />

Zwolle in 1672.<br />

Zijn werk bestaat voornamelijk uit vis- en<br />

jachtstillevens. Deze schilderijen bevinden zich in<br />

de Lakenhal in Leiden, in het Catharinagasthuis in<br />

Gouda en in het Rijksmuseum in Amsterdam. Een<br />

paar jaar geleden kwam bij Sotheby's in Amsterdam<br />

een groot stilleven met vissen en een visser<br />

onder de hamer. Helaas had het POM niet voldoende<br />

geld om dit werk aan te kopen.<br />

Het onderwerp van het hierbij afgebeelde schilderij<br />

vormt een uitzondering op het door hem<br />

beoefende genre. Het laat een jonge spreeuw zien,<br />

die door een jongen uit zijn kooi gelokt wordt.<br />

Deze kooi wordt door een jong meisje vastgehouden.<br />

Dit 'realistische' onderwerp heeft een symbolische<br />

betekenis. Hoewel het de laatste jaren een<br />

trend is om allerlei zaken op zgn. realistische schilderijen<br />

uit de zeventiende eeuw een betekenis te<br />

geven, die naar mijn idee ook wel eens wat te ver<br />

gezocht is, is hier geen twijfel mogelijk. Het thema<br />

is te verklaren met behulp van Cats' embleem over<br />

de verloren maagdelijkheid in 'Sinne- en Minnebeelden'.<br />

Dit boek verscheen voor het eerst in 1618<br />

en kende vele herdrukken. De minnebeelden<br />

dienden bij Cats om de lezer te begeleiden naar de<br />

religieuze zinnebeelden.<br />

Ook moet bij de verklaring van dit onderwerp het<br />

i7de-eeuwse Nederlands betrokken worden:<br />

Vogelen' was behalve een synoniem voor vogelvangen,<br />

ook de meest gangbare uitdrukking voor<br />

de coitus. Een 'vogelaer' was niet alleen een koppelaar<br />

of hoerenbaas, maar ook degene met wie<br />

men de liefde bedreef.<br />

Het embleem uit Cats' boek heeft als thema 'reperire,<br />

perire est' ('t vlucht, krijgt het lucht). Hierbij<br />

staat het volgende vers:<br />

Waer dat den Maeghdom leyt ginck Els haer<br />

voester vraghen,<br />

De min dacht, segg' ick 't niet, sy mocht daer van<br />

gewagen<br />

Aen Ritsaert, dat 's een boef, die soud' haer doen<br />

bescheyt;<br />

Die sprack sy, neemt dees doos, hier in de Maeghdom<br />

leyt:<br />

(Int doosken sat een vink.) De min was nau vertoghen,<br />

De doos was op-ghedaen, de voghel was ontvloghen.<br />

Ach Maeghdoms teer ghewas! dat ons soo licht<br />

ontglijt<br />

Met soecken jaecht-men 't wegh, met vinden<br />

wert-men 't quijt.<br />

RRPMURE.. PtfRlRR EST.<br />

Een Ritsaert is een ritsige, d.w.z. geile man. In 17de<br />

eeuwse kluchten komt men ook een dergelijk type<br />

tegen. De man op dit schilderij is zo'n type. Hij<br />

draagt hij een jakje, waarvan de mouwen doorsneden<br />

zijn. Het doet voor de tijd waarin het geschilderd<br />

is, wat ouderwets aan. Mogelijk is het frivool<br />

bedoeld.<br />

Literatuur<br />

E. de Jongh, Zinne- en minnebeelden in de schilderkunst<br />

van de zeventiende eeuw, Amsterdam 1967<br />

Illustratie uit: Alle<br />

Wercken van Jacob Cats<br />

bezorgd door Dr. J. van<br />

Vloten, met ruim 400<br />

platen op staal gebracht<br />

door]. W. Kaiser, uitgever<br />

Erven J.J. Tijl,<br />

Zwolle 1862.


Bob Erdtsieck<br />

28<br />

Een rouwbord in de Grote Kerk<br />

Toen na de hervorming de kerken ontdaan<br />

werden van hun heiligenbeelden, kwam<br />

direct daarna het verschijnsel van de rouwborden<br />

op. Wanneer een voornaam persoon<br />

gestorven was, bevestigde men een bord met het<br />

familiewapen en gegevens van de overledene enige<br />

tijd aan het huis, waarna het, als herinnering, een<br />

plaats kreeg in de kerk. Het rouwbord is een uitdrukking<br />

van een tijdsbeeld waarin de mens<br />

belangrijker werd. Met de komst van de Fransen<br />

in 1795 werden ze bijna allemaal verwijderd. Ook<br />

dat is weer een tijdsbeeld: bij gelijkheid en broederschap<br />

paste geen onderscheid. Een van de oudste<br />

Nederlandse rouwborden bevindt zich in het<br />

kerkje van Helium (Groningen) en dateert van<br />

1568. In de zeventiende en achttiende eeuw was er<br />

nauwelijks een kerk zonder rouwborden. Op de<br />

schilderijen met kerkinterieurs van Saenredam is<br />

dit duidelijk te zien.<br />

Het rouwbord in het koor<br />

In 1912 vermeldt F.A. Hoefer in zijn boek 'Wandelingen<br />

door Zwolle' een rouwbord in het 'choor'<br />

van de Grote Kerk met het opschrift: 'De Heer<br />

Iohannes van de Linden eerste Oppercoopman en<br />

capitain van de comp. pennisten van 't Castel.<br />

Geboren tot Batavia anno 1707 den 5 Februari].<br />

Overleden tot Batavia Ao 1742 den 15 October.'<br />

Het bord verdween daarna om onnaspeurlijke<br />

redenen, maar enkele jaren geleden werd het in<br />

een kast van het kerkelijk bureau van de Hervormde<br />

Kerk teruggevonden. De voorzitter van de<br />

kerkvoogdij, B. Veldman, liet het bord restaureren<br />

en herplaatsing wacht nu op betere tijden voor de<br />

Grote Kerk.<br />

Hoe is echter een rouwbord van iemand die in<br />

Batavia geboren en gestorven was in de Grote<br />

Kerk in Zwolle terecht gekomen? Vijf zilveren<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

avondmaalsschotels met het opschrift: 'Legaat van<br />

Mejufvrouw Suzanna Catharina van de Linde', die<br />

ook al door Hoefer worden vermeld, helpen ons<br />

verder.<br />

Opperkoopman op Java<br />

Op 15 oktober 1742 overleed opperkoopman<br />

Johannes van de Linde op de jeugdige leeftijd van<br />

35 jaar. Johannes was op Java geboren, zijn vader<br />

moet dus reeds naar Indië zijn gekomen. Opperkoopman<br />

was een hoge ambtelijke functie bij de<br />

Verenigde Oostindische Compagnie, die echter<br />

slecht betaalde. Bovendien werd de helft van het<br />

salaris in Nederland uitgekeerd. Ambtsmisbruik<br />

om het inkomen iets te verhogen kwam dan ook<br />

veel voor. Johannes en zijn vader hadden een flink<br />

kapitaal bijeenvergaard.<br />

Johannes was gehuwd en had een tweejarig<br />

zoontje, Johannes Christiaan, die in 1740 was<br />

geboren. Waarschijnlijk is de jonge weduwe met<br />

haar kind spoedig na de begrafenis naar Nederland<br />

vertrokken. Opvoeding en schoolopleiding<br />

heeft Johannes Christiaan in ieder geval in Nederland<br />

gehad. In 1758 deed hij in Amsterdam belijdenis<br />

in de hervormde kerk. In hetzelfde jaar stond<br />

hij als student rechten ingeschreven.<br />

Toen Johannes Christiaan in 1765 trouwde was<br />

zijn moeder reeds overleden.<br />

Bruid was de 28-jarige Suzanna de Veer. De<br />

adressen van beiden geven aan dat ze vermogend<br />

waren, ze woonden respectievelijk aan de Reguliersgracht<br />

en aan de Keizersgracht. De ondertrouw<br />

vond plaats op vrijdag 16 augustus. Het<br />

huwelijk (dat in die tijd alleen maar kerkelijk was)<br />

werd voltrokken in Muiderberg op 1 september<br />

1765.<br />

Johannes Christiaan naar Zwolle<br />

Mr. Johannes Christiaan van de Linden bleef


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

voorlopig als advocaat in Amsterdam, hoewel hij<br />

de inkomsten niet nodig gehad zal hebben. Hij<br />

kreeg in Amsterdam vier kinderen: Johannes Justus,<br />

gedoopt op 20 juli 1767 in de Zuiderkerk; Justus<br />

Christiaan, gedoopt op 17 april 1768 in de<br />

Nieuwe Kerk; Anna Maria, gedoopt op 12 januari<br />

1772 in de Oude Kerk; en Suzanna Catharina (die<br />

van het avondmaalszilver), gedoopt op woensdag<br />

30 augustus 1775 door dominee P. Noordbeek in<br />

de Noorderkerk. Johannes Christiaan verhuisde<br />

in augustus 1778 met zijn gezin naar Vollenhove<br />

en kwam vandaar in 1788 naar Zwolle. Het rouwbord<br />

van vader is waarschijnlijk vanuit een<br />

Amsterdamse kerk door de familie meegenomen<br />

naar Vollenhove en Zwolle.<br />

Advocaat Van de Linden woonde in de Voorstraat.<br />

Hier werden de kinderen groot. Justus<br />

Christiaan vertrok in 1791 naar Leiden, waar-<br />

msm<br />

schijnlijk om te studeren. Suzanna Catharina deed<br />

op maandag 16 december 1793 belijdenis bij ds.<br />

G.W. Carp. Haar zuster Anna Maria had dit al in<br />

1789 gedaan. Johannes Christiaan stierfin 1795 op<br />

55-jarige leeftijd en werd op 20 februari van dat<br />

jaar in de Grote Kerk begraven. Dat kon omdat ze<br />

rijk waren. Voor 55 gulden - een behoorlijk bedrag<br />

in die tijd - werd de klok geluid.<br />

Rijke familie<br />

De twee zusje en een broer Van de Linden bleven<br />

gedurende de Franse tijd in Zwolle een hechte<br />

band houden. De, ongehuwde, oudste broer,<br />

Johannes Justus, was ontvanger in Zwolle. Hij<br />

bezat het klein burgerrecht en was vanaf 1807 tijdelijk<br />

directeur van de Grote Sociëteit aan de Koestraat.<br />

In 1802 stond hij borg voor de Engelse wijnkoopman<br />

William Jackson, die op 30 oktober van<br />

Rouwbord van Johannes<br />

van de Linden


Voorstraat 29-31, anno<br />

1972. Op nr. 29 woonde<br />

Suzanna C. van de Linde<br />

na terugkeer uit<br />

Deventer in 1833.<br />

het erop volgende jaar met zijn zuster Anna Maria<br />

zou trouwen. Suzanna Catharina zou nooit trouwen,<br />

maar financiële problemen leverde dat niet<br />

op, want de familie was rijk. In 1809 konden de<br />

vier kinderen Van de Linden met een gerust hart<br />

afstand doen van de erfenis van tante Hendrina<br />

ten gunste van hun moeder, die het schijnbaar<br />

beter kon gebruiken.<br />

In 1810 verhuisden Anna Maria en William<br />

vanuit Zwolle naar Amsterdam en vandaaruit<br />

wellicht verder. Suzanna Catharina vertrok in 1815<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

naar Den Haag. In 1833 kwamen ze tegelijk, via<br />

Deventer, weer terug. De 58-jarige Suzanna ging<br />

wonen in de Voorstraat en daar overleed ze ook<br />

op 20 juni 1849,74 jaar oud.<br />

De erfenis<br />

Suzanna Catharina liet heel veel geld na, en het<br />

meeste ging naar de hervormde kerk. Op 2 juli<br />

1849 werden de precieze bepalingen in haar testament<br />

door notaris Royer bekend gemaakt.<br />

1. De eerste dienstbode kreeg, zolang zij leefde,<br />

een jaarlijkse uitkering van 200 gulden en enkele<br />

meubels.<br />

2. De tweede dienstbode kreeg een bepaald<br />

bedrag.<br />

3. Enkele meubels gingen naar Jkvr. van Berckel.<br />

4. De rest van nalatenschap was voor de Hervormde<br />

Gemeente onder de volgende bepalingen:<br />

a. Duizend gulden moest opzij worden gelegd om<br />

zilveren schotels te maken voor het H. Avondmaal.<br />

b. Wat er over bleef moest worden belegd in aandelen<br />

NWS en de rente hiervan diende om de<br />

twee oudste predikanten in dienstjaren een<br />

jaarlijkse toelage te geven. In 1849 hadden ds.<br />

Van Senden en ds. Bleyenberg er baat bij.<br />

c. De executeur testamentair kreeg 400 gulden.<br />

Waar kwam nu al dit geld vandaan? Suzanna Catharina<br />

bezat vijf-achtste van het pakhuis De Palm<br />

aan de Prinsengracht in Amsterdam, waarde<br />

ƒ 4.500,-; obligaties en effecten ter waarde van<br />

ƒ 15.000,-; en meubels ter waarde van ƒ 1.800,-. In<br />

totaal was er ƒ 21.093,- aan activa.<br />

De kerkvoogdij aanvaardde de erfenis gaarne,<br />

maar moest eerst toestemming aan de koning<br />

vragen. De kerkbestuurders schreven de koning<br />

zeer ingenomen te zijn met de toelage, te meer<br />

omdat het domineessalaris - van staatswege - van<br />

1500 gulden per jaar eigenlijk veel te laag was.<br />

Toch was dat traktement niet zo laag - een arbeider<br />

verdiende slechts 300 gulden - maar wellicht<br />

waren de dominees aan hun stand verplicht er een<br />

grote staat op na te houden. Ondanks de kritische<br />

woorden kwam de goedkeuring van de koning af<br />

en kon worden uitgerekend wat er precies voor de


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

hervormde kerk overbleef. Na aftrek van de giften<br />

aan onder anderen de dienstmeisjes en de successierechten<br />

was er ƒ 11.680,- beschikbaar. Nu zou<br />

dat zo'n 800.000 gulden zijn. De kerkvoogdij<br />

plaatste al het geld op de inkomstenstaat van 1849,<br />

maar beloofde jaarlijks twee predikanten een toelage<br />

te geven. Tevens werd aan een zilversmid<br />

opdracht gegeven vijf zilveren avondmaalsschotels<br />

te maken met het opschrift: 'Legaat van<br />

Mejufvrouw Suzanna Catharina van de Linde'. De<br />

jaarlijkse uitkering aan de twee oudst dienende<br />

dominees is tot in de jaren zestig uitgekeerd.<br />

Het rouwbord<br />

Het rouwbord met als familiewapen twee lindebomen<br />

en twee springende herten van Suzanna's<br />

grootvader hing bij haar overlijden nog steeds in<br />

de Grote Kerk. Het zal na het bekend maken van<br />

de erfenis zeker piëteitsvol zijn behandeld. Van de<br />

Lindens waren er op zeker moment niet meer om<br />

er voor te zorgen; in 1881 staan ze niet in het adresboek<br />

van Zwolle. Misschien heeft Justus Christiaan,<br />

de broer die naar Leiden ging om te studeren,<br />

nakomelingen.<br />

Bronnen<br />

F.A. Hoefer, Wandelingen door oud-Zwolle (Zwolle<br />

1912) 98 en 99.<br />

dr. L. de Jong, Nederland in de Tweede Wereldoorlog,<br />

deel 11a, 32 en 33.<br />

Gemeentearchief Zwolle (GAZ), Kerkelijk Archief (KA)<br />

017, Lidmatenboek 5,167.<br />

Idem, Lidmatenboek 6,204.<br />

Idem, Notulenboek Kerkvoogdij, 1849.<br />

Idem, Ondertrouwboek 801,130-134.<br />

Begraafboek Grote Kerk Zwolle, RBSO 745,289.<br />

Gemeentearchief Amsterdam, Doopboek, nr. 102 fo.<br />

135-<br />

Idem, nr. 56 fo. 187.<br />

Idem, nr. 84 fo. 16.<br />

Idem, Ondertrouwboek, nr. 610 fo. 156.<br />

Rijksarchief in <strong>Overijssel</strong>, Lidmatenboek van Vollenhove,<br />

nr. 314 en 315.<br />

GAZ Recognitiën 25 februari 1809, inv.nr. RA001-00017,<br />

p. 61-62<br />

Wijkboek i-e wijk Voorstraat 1832-1849, B. Wiegman,<br />

inv.nr. AAZ01-00438<br />

Literatuur<br />

F.C. Berkenvelder en W.A. Huijsmans, Maandrekening<br />

van Zwolle 1445. Zwolle (Gemeentearchief)<br />

1993.<br />

Gitte Clemens, Kim Kooiman en Marjolein Schuman,<br />

Nut of vermaak: motieven van de stichters<br />

van schouwburg Odeon te Zwolle. Amsterdam<br />

1993-<br />

Martin Coers, Ja ik wil.... Utrecht (Universiteit<br />

Utrecht) 1993.<br />

Een onderzoek naar de overeenkomsten en<br />

verschillen tussen het huwelijksrecht van de<br />

stad Zwolle aan het eind van de achttiende<br />

eeuw en het heden ten dage geldende huwelijksrecht<br />

in Nederland.<br />

B.J. Kam, De b(o)uren van de O.L.M. Zwolle<br />

(Geert Groote) 1993.<br />

Aart Lensink, 'Het mysterie van de Zwolse zonnekalender',<br />

in: Panorama (1993) december 24-27.<br />

Aranka Meijerink-Wijnbeek, Zwolle in contrast,<br />

Zwolle (Rotary) 1993<br />

Danny Stemvers e.a., De eerste zet in Zwolle: Timman<br />

- Karpov, wereldkampioenschap schaken<br />

1993. Zwolle 1993.<br />

Serie krantenartikelen over het wereldkampioenschap<br />

schaken gehouden in Zwolle.<br />

Bomen in Zwolle, Zwolle (Sector Groen, Sport en<br />

Recreatie) 1993.<br />

175 Jaar tot het algemeen nut van de Zwollenaren.<br />

Zwolle (SNS bank) 1993.


Agenda<br />

Tentoonstellingen<br />

in het Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum<br />

12 maart t/m 30 april <strong>1994</strong><br />

GOUDEN KROON: Vestingwerken in <strong>Overijssel</strong><br />

DROSTENHUIS: Zwolse persfoto's 1993<br />

7 mei t/m eind juni <strong>1994</strong><br />

GOUDEN KROON en DROSTENHUIS: ïoo jaar Brandweer<br />

Serviceverlening Rijksarchief uitgebreid<br />

Het Rijksarchief in <strong>Overijssel</strong> is met zijn goed toegankelijke<br />

7,5 strekkende kilometer archieven,<br />

12.000 kaarten en 55.000 historische foto's een<br />

belangrijk informatiecentrum voor de geschiedenis<br />

van <strong>Overijssel</strong>. Iedereen kan dit historisch<br />

materiaal gratis inzien.<br />

Sinds oktober 1993 is het Rijksarchief ook op<br />

zaterdag voor het publiek geopend. De openingstijden<br />

zijn van 10.00 uur 's ochtends tot 16.00 uur<br />

's middags. Op zaterdag wordt dezelfde service<br />

geboden als op doordeweekse dagen. In de zomermaanden<br />

juni, juli en augustus is er geen zaterdagopenstelling.<br />

Met deze verruiming van de openstelling komt<br />

het Rijksarchief tegemoet aan een dikwijls door<br />

bezoekers uitgesproken wens. <strong>Historisch</strong> geïnteresseerden<br />

met een baan tijdens kantooruren door<br />

de week krijgen nu ook de kans het Rijksarchief te<br />

bezoeken zonder daarvoor een vrije dag te hoeven<br />

opnemen.<br />

Educatieve activiteiten maken een bezoek op<br />

zaterdag juist voor familie-onderzoekers extra<br />

aantrekkelijk.<br />

De openingstijden, maandagmiddag van 13.30<br />

tot 17.00 uur en dinsdag tot en met vrijdag van<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

9.00 tot 17.00 uur, blijven gehandhaafd.<br />

Het Rijksarchief is gevestigd aan de Eikenstraat<br />

20, 8021 wx te Zwolle, telefoon 038-540722. Er is<br />

voldoende eigen parkeergelegenheid.<br />

Studiedag archeologie en publiek<br />

Op zaterdag 19 maart a.s. wordt in Deventer een<br />

studiedag over archeologie en publiek gehouden.<br />

Diverse sprekers zullen ingaan op de presentatie<br />

van archeologische vondsten, de publieksbegeleiding<br />

en contacten met de media. Allereerst komt<br />

de inrichting van tijdelijke tentoonstellingen aan<br />

bod. Ook wordt aandacht besteed aan verschillende<br />

manieren om informatie aan bezoekers over te<br />

dragen. Tenslotte wordt de public relations van<br />

archeologische verenigingen en werkgroepen<br />

behandeld. De studiedag wordt afgesloten met een<br />

archeologische excursie in Deventer.<br />

Opgave: Culturele Raad <strong>Overijssel</strong>, Jacob Catsstraat<br />

25,8023 AE Zwolle, telefoon 038-537527.<br />

Contactdag Platform Middeleeuwse<br />

geschiedenis NWO <strong>1994</strong><br />

Op 22 april <strong>1994</strong> organiseert het bestuur van het<br />

Platform Middeleeuwse Geschiedenis van NWO<br />

een contactdag in het Refter te Zwolle een contactdag<br />

in het Refter te Zwolle. Twee thema's zullen<br />

deze dag centraal staan:<br />

1. Hagiografische bronnen en de historicus<br />

Sprekers: mevrouw dr. A.B. Mulder-Bakker<br />

(tevens inleiding), mevrouw drs. M. Carasso-<br />

Kok en mevrouw drs. R.I.A. Nip.<br />

2. Stichting en begunstiging van geestelijke instellingen<br />

in het middeleeuwse bisdom Utrecht,<br />

drie voorbeelden


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 33<br />

Sprekers: mevrouw drs. C.J.C. Broer, dr. B.J.P.<br />

van Bavel, drs. B.R. de Melker, inleiding<br />

prof.dr. C. Dekker.<br />

Belangstellenden voor deze dag kunnen zich aanmelden<br />

bij het secretariaat van de SHW (voorheen<br />

SHO), Postbus 93138, 2509 AC Den Haag, onder<br />

vermelding: contactdag Platform Middeleeuwse<br />

Geschiedenis <strong>1994</strong>. Zij ontvangen dan een uitvoerig<br />

programma en inschrijvingsformulier.<br />

Gezichten op Steenwijk, Blokzijl en de Kuynderschans,<br />

met vestingwerken, getekend door Johannes<br />

Peeters, gegraveerd door Gaspar Bouttats, Antwerpen<br />

1674.<br />

•^^ètataU^at^mnVJl^ll^^i^t^^^^T 6^ H ^^ H £"t*r***^'*toï*iti.^l^J,UM«U,


34<br />

Auteurs Colofon<br />

Wil Cornelissen (1928) was werkzaam bij het<br />

onderwijs, laatstelijk als adjunct-directeur van<br />

de Ambelt te Zwolle. Hij houdt zich momenteel<br />

onder andere bezig met de locale geschiedenis.<br />

Vooral de periode rond de Tweede<br />

Wereldoorlog heeft zijn belangstelling.<br />

drs. Lydie van Dijk (1945) is kunsthistorica en als<br />

conservator verbonden aan het Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum.<br />

Bob Erdtsieck (1921) studeerde aan de Sociale<br />

Academie en aan de Rijksuniversiteit Groningen<br />

(andragologie). Hij was achtereenvolgens<br />

catecheet/jeugdwerker van de Hervormde Gemeente<br />

Zwolle, hulp-prediker te Eerbeek, regionaal<br />

jeugdwerkleider in Groningen/Drente<br />

en bedrijfsmaatschappelijk werker in Zwolle.<br />

Dick Hogenkamp (1949) is arbeidsdeskundige bij<br />

de Gemeenschappelijke Medische Dienst. Hij is<br />

verknocht aan Zwolle en geeft regelmatig diavoorstellingen<br />

over oud en nieuw Zwolle.<br />

drs. Aafje Lem (1965) studeerde mediaevistiek aan<br />

de Rijksuniversiteit van Groningen. Momenteel<br />

is zij als AIO verbonden aan diezelfde universiteit.<br />

Willem van der Veen (1932) is oud-kunstredacteur<br />

van de Zwolse Courant en de Pers Unie.<br />

Hij speelde gedurende 21 jaar in het eerste elftal<br />

van de ZMHC.<br />

drs. Frits David Zeiler (1949) is historicus. Hij<br />

organiseert tentoonstellingen en publiceert op<br />

het gebied van de (vooral Oost-Nederlandse)<br />

geschiedenis en archeologie.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Het Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift is een uitgave van de<br />

Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging en verschijnt viermaal<br />

per jaar. Leden van de vereniging krijgen het tijdschrift<br />

gratis toegezonden.<br />

Bestuur Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

J. Hagedoorn, voorzitter<br />

Tyassenbelt 28,8014 NW Zwolle<br />

E. Tijssen, secretaris<br />

David Spanjarstraat 4,8017 DD Zwolle<br />

H. Brassien, penningmeester<br />

Thorbeckegracht 3c, 8011 VL Zwolle<br />

A. Bootsma-van Hulten, B.J. Kam, I. Wormgoor, leden<br />

Secretariaat/ledenadministratie<br />

Postbus 1448,8001 BK Zwolle, telefoon: 038-656784<br />

Financiën: girorekening Postbank: 5570775<br />

t.n.v. Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Tarieven lidmaatschap:<br />

65+ (wonendbinnen Zwolle), jeugdleden<br />

en studenten ƒ 25,00/jaar<br />

overige leden ƒ 35,00/jaar<br />

huisleden ƒ 7,50/jaar<br />

Redactie Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

W. Cornelissen, E.A. van Dijk, J. ten Hove, W.A. Huijsmans,<br />

M. van der Laan, I. Wormgoor.<br />

Adviseur: N. Lettinck<br />

Redactie-adres: Westerstraat 17,8011 CD Zwolle<br />

Vormgeving: Rob van den Elzen biMO, Culemborg<br />

Fotografie: tenzij anders vermeld zijn de foto's<br />

afkomstig van de Gemeentelijke Fotodienst Zwolle<br />

(J.P. de Koning)<br />

Druk: Hoekman Genemuiden<br />

ISSN 0926-7476 © Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/<br />

of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,<br />

microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.


Errata<br />

behorend bij 100 Jaar Zwolse Brandweer,<br />

Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift <strong>1994</strong> nr. 2<br />

pagina 39 de afbeelding is in spiegelbeeld<br />

afgedrukt<br />

pagina 51 en 58 de foto's zijn verwisseld: op pagina 51 is<br />

de autospuit van Zwollerkerspel te zien<br />

en op pagina 58 de mechanische ladder<br />

pagina 76 kader 2e regel: "Op 21 januari" i.p.v. "Op drie<br />

januari"


Historisc<br />

AAR ZWOLS<br />

I<br />

I»<br />

11E J A A R G A N G 1 9 9 4 N U M M E R 2


Omslag<br />

Brand aan deAssendorperlure<br />

bij Van der<br />

Horst op 13 augustus<br />

1973-<br />

De Zwolse brandweer in 1894<br />

D<br />

eze foto is gemaakt in de tuin van de Buitensociëteit<br />

ter gelegenheid van het afscheid<br />

van opperbrandmeester B. Muijderman<br />

in 1894. Muijderman had die functie 22<br />

jaar bekleed en hij nam afscheid toen de brandweerorganisatie<br />

grondig werd veranderd.<br />

Op de foto zit hij als vijfde van links op de<br />

voorste rij, naast zijn opvolger J. de Vries Hzn. Bei-<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

den dragen de zogenoemde brandmeesterspet. De<br />

man links, die de brandmeestersstok met het cijfer<br />

6 vasthoudt, is J.J. Hardon H.Jzn. Achter de slangenwagen<br />

staat F.A. Hilgen. Hij werd in 1922 opperbrandmeester<br />

en nam in 1938 eervol afscheid<br />

na ruim 40 jaar dienst bij de brandweer.<br />

In tegenstelling tot de foto die in <strong>1994</strong> is gemaakt<br />

(zie pagina 77), zijn hier alleen de hoofdlieden<br />

afgebeeld.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 37<br />

Voorwoord Inhoud<br />

Het voor u liggende nummer van het<br />

Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift is geheel en<br />

al gewijd aan één onderwerp: de Zwolse<br />

brandweer. Op 22 oktober van dit jaar zal het precies<br />

honderd jaar geleden zijn dat de Zwolse gemeenteraad<br />

een nieuwe brandweerverordening<br />

goedkeurde. De veranderingen die door die nieuwe<br />

verordening teweeg werden gebracht, waren<br />

zo groot dat de Zwolse brandweer 22 oktober 1894<br />

als begindatum van haar bestaan beschouwt.<br />

Het honderdjarig bestaan wordt onder andere<br />

gevierd met een tentoonstelling in het Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum en met de uitgave van dit<br />

themanummer.<br />

Voor mij als auteur van dit themanummer is<br />

het een plezierige taak om alle leden van de<br />

brandweer die op een of andere wijze hebben bijgedragen<br />

aan de totstandkoming van dit tijdschrift,<br />

te bedanken. Ik denk daarbij met name<br />

aan de heren J. Dop en B. Klink die bereid waren<br />

de tekst kritisch door te lezen en van commentaar<br />

te voorzien; aan de heren B. Varenkamp en J. Linsen<br />

die hebben geholpen met het zoeken naar illustraties;<br />

aan de heren R. Krijtenburg en P. Kappel<br />

die bereid waren mondelinge informatie te verschaffen<br />

en vooral aan de heer R. Schouten die<br />

optrad als coördinator en die op alle bovengenoemde<br />

terreinen behulpzaam was.<br />

Uiteraard was het onmogelijk aandacht te besteden<br />

aan alle aspecten van de brandweer. Zo komen<br />

bijvoorbeeld de technische ontwikkelingen<br />

nauwelijks aan de orde, omdat het daarbij vooral<br />

om niet-specifiek Zwolse ontwikkelingen gaat.<br />

Ook datgene wat de brandweer zo spectaculair<br />

maakt - brand - komt slechts terloops ter sprake.<br />

Het was namelijk niet de bedoeling een opsomming<br />

te geven van calamiteiten, maar om een<br />

beeld te schetsen van de organisatie in Zwolle die<br />

zich bezighoudt met een van de meest elementai-<br />

Brandbestijding door de eeuwen heen<br />

1324: Stadsbrand<br />

1669: St. Michaëlskerk<br />

De afgelopen 100 jaar<br />

l 933'- Dominicanenklooster<br />

Huisvesting<br />

1973: Van der Horst<br />

Melding en alarmering<br />

Brandmeldingen<br />

Brandweerpersoneel<br />

Hulpverleningen<br />

1992: Diezerstraat 109<br />

Noten<br />

Auteur<br />

re overheidstaken: het leveren van een aandeel in<br />

de veiligheidsbehoefte van de burger. Wanneer ik<br />

hierboven dank heb gebracht aan personen die<br />

mij geholpen hebben, dan moet die waardering<br />

ook uitgaan naar al die niet genoemden die hun<br />

bijdrage hebben geleverd aan die veiligheid in<br />

Zwolle. Het is goed dat bij het lezen van dit tijdschrift<br />

onder ogen te zien.<br />

Ingrid Wormgoor<br />

38<br />

44<br />

63<br />

68<br />

73<br />

79<br />

80


Werkzaamheden op<br />

een ladder tijdens de<br />

brand in de toren van<br />

de St. Michaëlskerk,<br />

1669. Detail van een<br />

schilderij van Jan Grasdorp<br />

(foto: collectie<br />

Waanders).<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Brandbestrijding door de eeuwen heen<br />

elijk het geval is met zoovele zaken, is<br />

, ook op 't gebied van de brandweer het<br />

tegenwoordige slechts eene voortzetting<br />

en verbetering van wat vroegere geslachten hebben<br />

tot stand gebracht.' 1<br />

Uit deze opmerking van de Zwolse historicus J.<br />

Geesink spreekt een groot gevoel voor de continuïteit<br />

van de geschiedenis. Tegenwoordig zullen echter<br />

nog maar weinig mensen grote overeenkomsten<br />

zien tussen een modern uitgeruste brandweerauto<br />

met geoefende brandweerlieden en de chaoti-<br />

sche taferelen op oude prenten waarop een brand is<br />

afgebeeld. Toch heeft Geesink gedeeltelijk wel gelijk:<br />

de huidige brandweerorganisatie in Zwolle is<br />

stap voor stap tot stand gekomen en brand en<br />

brandbestrijding hebben van oudsher aandacht gekregen<br />

van stadsbesturen. Telkens werden relatief<br />

kleine dingen veranderd. Daarbij gingen technische<br />

en organisatorische ontwikkelingen vaak<br />

hand in hand.<br />

Slechts één keer - naar aanleiding van de aanleg<br />

van het waterleidingnet in de stad - kwam een<br />

grootschalige reorganisatie tot stand. Deze reorganisatie<br />

was zo ingrijpend, dat we kunnen stellen dat<br />

de huidige brandweerorganisatie op de schouders<br />

staat van de brandweer, zoals die in 1894 tot stand<br />

kwam. Die aanleg van het waterleidingnet was voor<br />

het Zwolse gemeentebestuur - evenals voor gemeentebesturen<br />

overal elders in het land - aanleiding<br />

om een nieuwe brandweerverordening vast te<br />

stellen. Dat gebeurde op 22 oktober 1894. Over die<br />

nieuw-georganiseerde brandweer gaat het grootste<br />

deel van dit tijdschrift. Voorafgaat een korte inleiding<br />

over de voorgeschiedenis van de brandbestrijding<br />

in de stad.<br />

Oudste bepalingen<br />

Al in de oudst bekende 'gemeentewet' van Zwolle,<br />

het zogenoemde eerste stadboek, dat waarschijnlijk<br />

is samengesteld kort na 1324, staan enkele bepalingen<br />

over brand. Zo was iedereen verplicht, op<br />

straffe van een zware boete, melding te maken van<br />

brand. Buren waren, eveneens op straffe van een<br />

zware boete, verplicht hulp te verlenen wanneer<br />

brand was uitgebroken. Vechten onderweg naar en<br />

van de brand was streng verboden. Verder was<br />

men verplicht zijn huis te laten afbreken om uitbreiding<br />

van brand tegen te gaan. De stad moest in<br />

zo'n geval de schade vergoeden. 2<br />

Uit een stadsregister uit de vijftiende eeuw Ie-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 39<br />

ren we met welk materiaal men de vlammen te lijf<br />

moest gaan. De Zwollenaren waren verplicht samen<br />

met een aantal van hun buren de beschikking<br />

te hebben over een brandladder van minstens 24<br />

voet lang en drie leren emmers. Bij een brand<br />

moest water met de emmers uit de gracht gehaald<br />

worden. De emmertjes werden met de hand doorgegeven<br />

tot op de plaats van de brand. Zo nodig<br />

werden de ladders tegen de muur gezet en daar<br />

vandaan werden de emmertjes water op het vuur<br />

geworpen. Veel effect zal het allemaal niet gehad<br />

hebben: het was noodzakelijk om dicht bij de<br />

brand te komen maar dat zal door de hitte niet altijd<br />

mogelijk zijn geweest. Bovendien ging veel water<br />

onderweg al verloren omdat het nu eenmaal<br />

moeilijk was de emmertjes rustig en rechtop door<br />

te geven.<br />

Voor deze manier van blussen - en vooral om<br />

ervoor te zorgen dat er water uit de gracht bij de<br />

brand kwam - waren veel mensen nodig. Een<br />

wachter op de toren van de St. Michaëlskerk had<br />

dan ook tot taak bij brand alarm te slaan. Alle in-<br />

Brand in de St. Michaëlskerk<br />

in 1669. Dit schilderij<br />

van Jan Grasdorp is<br />

aanwezig in het gemeentehuis<br />

(foto: Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum).


Tijdens het blussen van<br />

de brand in de toren<br />

van de St. Michaëlskerk<br />

was het een drukte van<br />

belang. Detail van een<br />

schilderij van Jan Grasdorp<br />

(foto: collectie<br />

Waanders).<br />

40<br />

»VF • n 'M .** 'f<br />

' - f *#7 «


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

plaatst worden. De ketel moest met emmers worden<br />

gevuld. De lange rijen mensen die elkaar emmertjes<br />

water doorgaven vanaf de gracht tot de<br />

plaats van de brand behoorden dus nog niet tot het<br />

verleden.<br />

Gebroeders Van der Heiden<br />

De broers Jan en Nicolaas van der Heiden brachten<br />

twee belangrijke verbeteringen aan op de brandspuiten.<br />

Zij ontwikkelden de slangbrandspuit. De<br />

eerste verandering was dat de korte koperen straalpijp<br />

van de bestaande brandspuiten werd vervangen<br />

door een slang van leer of zeildoek. Het water<br />

kon zo veel dichter bij het vuur gebracht worden.<br />

De volgende verbetering betrof de aanvoer van<br />

het water. In verschillende stappen kwamen zij ertoe<br />

het bluswater uit de gracht op te pompen, zodat<br />

het water niet meer met emmertjes naar de spuit<br />

gebracht hoefde te worden. De vergaarbak met water<br />

en de pomp hoefden nu niet meer zo dicht bij<br />

de brand te staan, maar konden vlak bij het water<br />

neergezet worden. Het water werd via een slang<br />

van de vergaarbak naar de spuit gevoerd. Amsterdam,<br />

waar de gebroeders Van der Heiden woonden<br />

en werkten, kocht in 1672 de eerste slangbrandspuiten.<br />

Zwolle volgde in 1691 met de aanschaf van twee<br />

grote slangbrandspuiten. In de loop der jaren volgden<br />

nog enkele andere spuiten. Het onderhoud<br />

van de spuiten werd verricht in opdracht en voor<br />

rekening van de stad.<br />

Gelijk ook later meermalen het geval zou zijn,<br />

werd de bestaande ordonnantie aangepast aan de<br />

nieuwe technische ontwikkelingen. In de ordonnantie<br />

van 1691 - opgesteld na de aankoop van de<br />

brandspuiten - staat uitvoerig beschreven hoe men<br />

te werk moest gaan. In geval van brand moesten de<br />

brandmeesters en alle andere personen die bij een<br />

spuit hoorden zich zo snel mogelijk naar de brand<br />

begeven. Van deze personen 'zullen eenige wezen<br />

afgezonden om de spuit-pyp te voeren en 't water<br />

in den brand te stieren. Anderen om te pompen en<br />

wederom anderen om 't water te scheppen en in de<br />

zak te brengen.' Bij de brand aangekomen moesten<br />

de waterscheppers direct de waterzak met de slangbak<br />

van de spuit afnemen en deze met de ladders en<br />

emmers naar het dichtstbijzijnde water brengen.<br />

Bij de oude brandspuit (links) is de korte straalpijp<br />

duidelijk te zien. Het nieuwe model slangbrandspuit<br />

van Jan van der Heiden (rechts) heefteen lange<br />

slang waarmee men vlak bij het vuur kan komen.<br />

Tekening in 'Beschryving der niewlyks uitgevonden<br />

en geoctrojeerde slag-brand-spuit', Jan van der<br />

Heiden (Amsterdam 1/35; ie druk 1690).


1669: St. Michaëlskerk<br />

Ze moesten dan direct beginnen met waterscheppen,<br />

terwijl twee van hen met de slangbak terugliepen<br />

naar de spuit en de slang lieten uitrollen. Zodra<br />

het water in de zak gegoten werd, moest één van<br />

hen langs de slang lopen om te controleren of het<br />

water ongehinderd kon doorstromen. Alle vrouwen<br />

en kinderen moesten daarentegen bij hun huizen<br />

blijven. De burgers mochten geen vrouwspersonen<br />

naar de brand doorlaten. 3<br />

Op 7 juni 1669 sloeg de bliksem in in de toren van de St. Michaëlskerk.<br />

Spoedig begon het al sterker en sterker te roken,<br />

vooral nadat iemand het venster in de torenspits had geopend.<br />

Door de wind begon het houtwerk te branden. Er ontstond 'groote<br />

angst en benauwtheid onder 't volk. Men hield datelyk raad, hoe<br />

men de brand zoude stillen, en verdere ongelukken voorkomen;<br />

daar wierd besloten dat men dese houten spitse een weinig boven<br />

het muurwerk soude afzagen; men gaat terstont te werk, en men<br />

begint te zagen: dog dit gelukte niet (...) Daar na bragt men ettelyke<br />

schuiten met water in de Kerk, op dat men 't dak van de selve, so<br />

het vuur daar in kwam,nog konde lesschen. De kerk na het enge<br />

steegjen was wel twe maal in brand; maar het wierd door de grote<br />

vlyt der Burgeren gelescht. Ten laasten verbrandede de geheele<br />

spitse, drie klokken van het speelwerk smolten van hitte, en in een<br />

vierde quam een gat. (...) Ondertusschen was dese brand schrikkelyk<br />

om te sien, staande dit werk van sulken ongemeene en wonderlyken<br />

hoogte midden in en boven de Stad, synde de wind Noorden<br />

enredelykfel.' 1<br />

De stad begon nog wel met het herstel van de torenspits, maar besloot<br />

tot een afdekking met een lage kap. De toren had echter door<br />

de brand (en door twee eerdere branden) zodanig te leiden gehad,<br />

dat de muur scheuren begon te vertonen. In 1682 begaf de toren het<br />

volledig en stortte tijdens een storm gedeeltelijk in. Een tweede<br />

storm deed de rest. Alleen een klein stukje muur moest nog op kosten<br />

van het stadsbestuur afgebroken worden; een roemloos einde<br />

voor wat mogelijk de hoogste kerktoren van Nederland was geweest.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Brandspuithuisjes<br />

De aanschaf van de grote brandspuiten maakte het<br />

noodzakelijk de huisvesting voor het materieel aan<br />

te passen. De spuiten werden in verschillende wijken<br />

van de stad geplaatst. In de loop der tijd ontstonden<br />

zo op verschillende plaatsen brandspuithuisjes.<br />

Hier werden de spuiten en het overige<br />

blusmaterieel bewaard. Wanneer een extra spuit<br />

werd gekocht, moest ook een nieuwe bewaarplaats<br />

gevonden worden. In het begin van de achttiende<br />

eeuw waren er onder andere bewaarplaatsen aan de<br />

Stadswaag (het huidige Gasthuisplein), op het<br />

Broerenkerkhof, bij het Pestengasthuis, in de Binnen<br />

Sassenpoort en in de Binnen Diezerpoort. In<br />

de loop van de negentiende eeuw groeide het aantal<br />

brandspuithuisjes tot tien. Herhaaldelijk moesten<br />

ze verbouwd, verplaatst of vergroot worden.<br />

Behalve in de brandspuithuisjes werd ook op<br />

andere plaatsen materieel bewaard. Een in 1865<br />

aangeschafte grote aanjager 4 stond in een speciaal<br />

aangepast brandspuithuisje in de Grote Kerk, onder<br />

de consistoriekamer. Brandladders en brandhaken<br />

werden bewaard in de stadswerkplaats (vanaf<br />

1875) en in de Hoofdwacht werden sinds 1885<br />

reddingstoestellen en een vangzeil opgeslagen.<br />

De aanschaf van steeds beter materieel leverde<br />

telkens opnieuw huisvestingsproblemen op. Met<br />

een zekere regelmaat werden hierover lange discussies<br />

in de gemeenteraad gevoerd. Zo werd in<br />

1890 een mechanische ladderwagen gekocht. Een<br />

jarenlange discussie in de Tweede Raadscommissie<br />

leverde uiteindelijk op dat het apparaat zou blijven<br />

staan op de aanvankelijk als tijdelijk omschreven<br />

plaats, namelijk het voormalige kantoor van de gemeente-architect<br />

op de Friese Wal.<br />

Brandspuitmeesters en spuitgasten<br />

Voor iedere spuit beschikte Zwolle over twee<br />

brandspuitmeesters, twee fakkeldragers en een<br />

aantal spuitgasten — geen van allen was 'beroeps'.<br />

Bij brand moesten alle personen die bij een bepaalde<br />

spuit hoorden, naar de bewaarplaats van die<br />

spuit gaan, de spuit naar de plaats van de brand<br />

brengen en haar in werking stellen. Voor de bediening<br />

van de mechanische brandladder bestond een<br />

aparte regeling. Deze werd bediend door zestien leden<br />

van de Zwolsche Gymnastiekvereeniging. Het


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 43<br />

gemeentebestuur had in 1891 verheugd gereageerd<br />

op hun aanbod deze ladder te bedienen omdat,<br />

'van hen met grond verwacht mag worden dat zij<br />

met genoemd werktuig weten om te gaan op<br />

zoodanige wijze dat dit aan zijn doel beantwoordt.'<br />

Als onderscheidingsteken hadden zij een penning<br />

waarop in de rand 'vrijwillige brandweer' en in het<br />

midden de letters 'Z.G.V.' stonden. 5<br />

De brandmeesters, die tot taak hadden toezicht<br />

te houden op de gang van zaken, hadden een beschilderde<br />

stok ter onderscheiding van hun ambt.<br />

De opkomst van de spuitgasten liet echter nogal<br />

eens te wensen over. Om hun ijver aan te wakkeren,<br />

loofde het stadsbestuur premies uit voor die<br />

spuiten die als eerste of tweede bij de brand waren.<br />

De premie moest verdeeld worden onder de spuitgasten<br />

die op tijd aanwezig waren geweest. Spuitgasten<br />

die pas kwamen opdagen wanneer de brand<br />

al geblust was, kregen een boete. Om het tijdstip<br />

van opkomst te kunnen controleren, hadden alle<br />

spuitgasten een penning die zij aan de brandmeester<br />

moesten geven zodra zij bij een brand aanwezig<br />

waren. Op zo'n penning stond het stadswapen afgebeeld,<br />

het nummer van de wijk en het nummer<br />

van de spuitgast.<br />

Gemeentewet 1851<br />

De nationale overheid heeft zich heel lang niet met<br />

de brandweerorganisatie bemoeid. Pas in 1851<br />

kwam een begin van regelgeving tot stand. In de<br />

zogenoemde 'Gemeentewet 1851' werd vastgelegd<br />

dat burgemeester en wethouders belast werden<br />

met het toezicht op de brandblusmiddelen en bevoegd<br />

waren brandmeesters te ontslaan (art. 179).<br />

Het opperbevel over de brandweer werd toegekend<br />

aan de burgemeester (art. 189).<br />

In feite is dit het begin van een gemeentelijke<br />

brandweer, maar in de praktijk veranderde niet<br />

veel: elke gemeente was en bleef voor zichzelf bezig<br />

een redelijk werkend brandweerapparaat te onderhouden<br />

en te voorzien van materieel. Die gemeentelijke<br />

autonomie leidde tot grote verschillen in organisatie,<br />

omvang en in de hoeveelheid en kwaliteit<br />

van het blusmaterieel. Het kwam daardoor regelmatig<br />

voor dat hulpverlening van het ene aan het<br />

andere brandweerkorps - noodzakelijk bij zeer<br />

grote branden - moeilijk was omdat het blusmaterieel<br />

niet gestandaardiseerd was.<br />

Grote veranderingen traden pas op tijdens en<br />

na de Tweede Wereldoorlog, toen de nationale<br />

overheid een meer gecentraliseerde organisatie bevorderde.<br />

Brandladder bediend<br />

door leden van de<br />

Zwolsche Gymnastiekvereeniging,<br />

1894.<br />

Petje van de Zwolsche<br />

Gymnastiekvereeniging<br />

(foto: collectie Waanden).


Brandweerhelm met<br />

het stadswapen van<br />

Zwolle (foto: collectie<br />

Waanders).<br />

Vaandel van de Zwolsche<br />

Brandweer (foto:<br />

collectie Waanders).<br />

44<br />

De afgelopen 100 jaar<br />

Waterleiding<br />

Een echt grote verandering voor de brandweer,<br />

zowel wat betreft het gebruikte materieel<br />

als wat betreft de organisatie, vond na<br />

1892 plaats. In dat jaar werd namelijk een begin gemaakt<br />

met de aanleg van een waterleiding in de<br />

stad. In datzelfde jaar werden ook voorbereidingen<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

getroffen om de brandweer te laten profiteren van<br />

de mogelijkheden die een waterleiding biedt: bij de<br />

begrotingsbehandeling voor 1893 werd een bedrag<br />

van ƒ 1000,- gereserveerd voor de aanschaf van<br />

nieuw materieel. Gezien de totale begroting van de<br />

brandweer, ƒ 2945,-, was dat een fors bedrag. Voor<br />

dit geld werden zogenoemde slangenwagentjes<br />

aangeschaft.<br />

Het gevolg van deze aanschaf was dat de hele<br />

organisatie van de brandweer aangepast moest<br />

worden en dat er een nieuwe brandweerverordening<br />

moest komen.<br />

De wijze van blussen veranderde grondig doordat<br />

er nu in principe altijd water in de buurt was. In<br />

het waterleidingnet waren om de 50 tot 100 meter<br />

brandkranen aangebracht. Hierop konden opzetstukken<br />

geschroefd worden en daar konden dan<br />

weer de slangen aan gekoppeld worden. Op die<br />

manier was het mogelijk zonder gebruik van pompen<br />

te blussen. De oude slangbrandspuiten en aanjagers<br />

waren niet meer nodig in die gebieden van<br />

de stad waar de waterleiding was aangelegd. (Het<br />

duurde nog een aantal jaren voordat ook alle buitenwijken<br />

van waterleiding waren voorzien.) Het<br />

nieuwe materiaal zou moeten bestaan uit slangenwagens<br />

met de nodige slangen en standpijpen om<br />

op de brandkranen aan te sluiten en straalpijpen<br />

om mee te spuiten. De oude brandspuiten bleven<br />

voorlopig dienst doen in de buitenwijken en als reservematerieel.<br />

Reorganisatie in 1894<br />

In 1894 kwam het college van Burgemeester en<br />

Wethouders met een voorstel voor een nieuwe organisatie.<br />

Na behandeling door de gemeenteraad<br />

en wat gekrakeel over de vraag of het voorstel al<br />

dan niet door het college van Brand- en Brandspuitmeesters<br />

moest worden bekeken, werd de<br />

nieuwe verordening op 22 oktober vastgesteld. De


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 45<br />

belangrijkste organisatorische veranderingen waren<br />

het aantal mensen dat betrokken was bij de<br />

brandweer en het instellen van een college van<br />

Brandmeesters.<br />

Het personeel van de brandweer zou in de toekomst<br />

bestaan uit een opperbrandmeester, een<br />

plaatsvervangend opperbrandmeester, zes brandmeesters<br />

en zes plaatsvervangend brandmeesters.<br />

Deze 14 man vormden samen het college van<br />

Brandmeesters. Daarnaast kwamen er 12 bedienaren<br />

der standpijpen, 18 fakkeldragers, 36 manschappen,<br />

een bode, 8 manschappen om de gewone<br />

brandladders te bedienen, een hoofd, een<br />

plaatsvervangend hoofd en 14 manschappen tot<br />

bediening van de mechanische brandladder. In totaal<br />

dus 104 man.<br />

In vergelijking met de vroegere situatie was dat<br />

een enorme vermindering. In 1891 waren namelijk<br />

niet minder dan 579 man nodig: een opperbrandmeester,<br />

een substituut-opperbrandmeester, 20<br />

brandmeesters, 20 brandspuitmeesters, 3 boden en<br />

534 spuitgasten. Op basis van deze aantallen konden<br />

B&W met een gerust hart voorstellen om de<br />

uurvergoedingen van de spuitgasten te verhogen.<br />

Zij wilden dat omdat ze het zeer wenselijk achtten<br />

'personen te kiezen van een ander gehalte en iets<br />

hooger op de maatschappelijke ladder staande dan<br />

zij, die tot dusver als spuitgasten werden gekozen.<br />

Ondanks het door ons voorgesteld hooger loon,<br />

zullen de kosten van brandblussching blijven beneden<br />

hetgeen ze tot dusver beliepen.'<br />

De leden van het nieuw ingestelde college van<br />

Brandmeesters - een college dat tot op de dag van<br />

vandaag is blijven bestaan - moesten het zonder<br />

persoonlijke vergoeding doen. Wel kreeg dit college<br />

een tegemoetkoming in de vergaderkosten. Ze<br />

In 1923 kocht de Zwolse<br />

brandweer deze motorspuit.<br />

Achterop is een<br />

zuigstang te zien die in<br />

open water wordt gehangen<br />

om water aan<br />

te zuigen.


Feestlied geschreven ter<br />

gelegenheid van het 25jarig<br />

bestaan van het<br />

college van Brandmeesters<br />

in 1919.<br />

46 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

kregen als taak het toezicht op het blusmaterieel.<br />

Er was dus nog steeds geen enkele beroepsbrandweerman.<br />

De vergoeding van de spuitgasten<br />

was een vergoeding voor gederfde inkomsten en de<br />

brandmeesters vervulden hun taak als een soort<br />

erefunctie.<br />

De stad werd in zes wijken opgesplitst en in elke<br />

wijk kwam een slangenwagen te staan. Daarnaast<br />

kreeg de politie één wagen en bleef één wagen in reserve.<br />

Bij elke slangenwagen behoorde het volgende<br />

materieel:<br />

1. lijst aangevende het aanwezige materiaal<br />

2. boekje aanduidende de plaats waar de brandkranen<br />

liggen<br />

3. ellemaat voor het opzoeken dier plaats<br />

4. lucifers<br />

5. lapzak met toebehoren<br />

6. standpijp<br />

7. twee straalpijpen met mondstukken<br />

8. twee reserve mondstukken<br />

9. sleutel voor het openen der brandkranen<br />

10. minstens 150 meter slang in koppelingen van 25<br />

meter<br />

11. 2 lantaarns<br />

12. een bijl<br />

13. 3 slangenhangers<br />

14. 3 slangenklemmers<br />

15. nijptang<br />

16. 2 pennen<br />

17. eenig poetskatoen, in olie gedrenkt.<br />

Tengevolge van de nieuwe regeling moest het<br />

bestaande college van Brand- en Brandspuitmeesters<br />

ontbonden worden. Alle hoofdlieden, onder<br />

wie opperbrandmeester B. Muijderman, werden<br />

onder dankbetuiging eervol ontslagen. In hun<br />

plaats werden J. de Vries Hz. en W. Schutte respectievelijk<br />

tot opperbrandmeester en plaatsvervangend<br />

opperbrandmeester benoemd. Bij de zes slangenwagens<br />

werden A.J. van der Linde, G.B. van der<br />

Linde, J. Meuleman, H. de Vries Hz., H.J. ter Horst<br />

jr. en J. Doorn benoemd tot brandmeesters. Ook<br />

een groot gedeelte van de spuitgasten moest vertrekken.<br />

Nergens werd daarover met een woord<br />

gerept, hoewel voor veel spuitgasten de premies<br />

een welkome bron van inkomsten waren geweest.<br />

Kort daarop werd besloten de brandmeesters<br />

en hun plaatsvervangers te voorzien van een prak-<br />

tischer onderscheidingsteken dan de aloude stok.<br />

Deze belemmerde de brandmeesters namelijk teveel<br />

in hun bewegingsvrijheid. Zij kregen daarom<br />

een pet met een gouden rand. De manschappen<br />

werden voorzien van een armband.<br />

In grote lijnen bleef de nu in het leven geroepen<br />

organisatie bestaan tot vandaag de dag. In details is<br />

echter in de loop der jaren veel veranderd, gereorganiseerd<br />

en vergaderd over de meest gewenste organisatievorm.<br />

Een telkens terugkerend discussiepunt<br />

was de wenselijkheid van het in dienst nemen<br />

van beroepsmensen. Verder waren de aanschaf van<br />

nieuw ontwikkeld, technisch hoogstaand materieel<br />

en de huisvesting aanleiding voor uitgebreide discussies<br />

in de gemeenteraad.<br />

Gemeente-architect of opperbrandmeester<br />

Naar aanleiding van een alarmerend rapport van<br />

het college van Brandmeesters in 1904 werden de<br />

taken en mogelijkheden van de brandweer weer ter<br />

FEESTLIED<br />

BIJ HET 25-JARIG BESTAAN<br />

VAN HET<br />

COLLEGE VAN BRANDMEESTERS TE ZWOLLE<br />

1894-1919 = =<br />

Wijze: „De lepe! in de brijpot".<br />

Als er eens brand was<br />

En er geen spuit was,<br />

Wat was dat toch naar;<br />

Het was bezwaarlijk<br />

Ia men was waarlijk<br />

In levensgevaar!<br />

Maar zoolang als de Brandweer nog in Zwol' is goed, I<br />

Spuiten wij met moed, Spuiten wij met moed. l<br />

Maar als er brand bomt.<br />

De telefoon bromt,<br />

Springt elk op de been.<br />

Men vliegt naar buiten,<br />

En haalt de spuiten,<br />

In huis blijft er geen!<br />

Want zoo lang als enz.<br />

Nu zoo maar voort gaan.<br />

Op onze bluschbaan.<br />

Altijd eensgezind.<br />

Eendracht maakt ons sterk,<br />

Ook in het bluschwerb,<br />

Zooals elk ondervind.<br />

Wanl zoolang als enz.<br />

Wil vroolijfc zingen<br />

U niet bedwingen,<br />

Dat staat ons wel aan;<br />

Kom laat ons klinken<br />

En daarbij drinken,<br />

Dan zal 't wel weer gaan.<br />

Want zoolang als de Brandweer aan een feestmaal doet,<br />

Drinken wij ook goed! Drinben wij oob goed! !


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 47<br />

discussie gesteld. Het college van Brandmeesters<br />

had namelijk geconstateerd dat de blusmogelijkheden<br />

in wijken zonder waterleiding en in die gevallen<br />

waar de waterleiding niet goed zou functioneren,<br />

volstrekt onvoldoende waren. Moest de<br />

brandweer op alle eventualiteiten kunnen reageren,<br />

was de vraag waar de gemeenteraad een antwoord<br />

op moest geven.<br />

Het college van B&W vond van niet. Zij steunde<br />

het voorstel van de brandmeesters, waarin om<br />

meer materiaal gevraagd werd niet, omdat zij de<br />

kosten te hoog vond. De gemeenteraad wilde echter<br />

meer gegevens om een goede afweging te kunnen<br />

maken.'<br />

Intussen bleek er meer aan de hand te zijn dan<br />

alleen een gebrek aan blusmateriaal. Ook de kwestie<br />

wie verantwoordelijk moest zijn voor de toestand<br />

van de blusmiddelen was in het geding, B&W<br />

stelden deze vraag in de zomer van 1905 aan de<br />

orde. Tot die tijd berustte die verantwoordelijkheid<br />

bij de gemeente-architect. In de praktijk leidde<br />

dat tot moeilijkheden, omdat de opperbrandmeester<br />

met materieel moest werken, terwijl hij<br />

geen toezicht had op het onderhoud ervan en hij<br />

ook geen stem had gehad bij aanschaf. Wijziging<br />

was daarom gewenst, B&W vonden het nodig dat<br />

een werkman onder de bevelen van de opperbrandmeester<br />

zou komen voor het onderhoud en<br />

controle van de blusmiddelen. De gemeenteraad<br />

kon hiermee instemmen. 2 Kort daarop kwam de<br />

eerste beambte-werkman, Dirk Lohman, in dienst.<br />

Het jaar daarop kwamen B&W met een voorstel<br />

om de brandweerverordening te wijzigen. Zij wilden<br />

niet ingaan op de voorstellen in het rapport uit<br />

1904 van het college van Brandmeesters. Nadere<br />

beschouwingen hadden geleid tot een beschouwing<br />

over wat wel en wat niet van de brandweer<br />

mocht worden verwacht.<br />

De vraag of de brandweer kon blijven bestaan<br />

als vrijwillige onbezoldigde brandweer, of dat de<br />

uitbreiding van taken, oefeningen en materieel<br />

moest leiden tot het aanstellen van bezoldigde<br />

brandmeesters kwam ter sprake. Een minderheid<br />

van het college was van mening dat een beroepsbrandweer<br />

niet nodig was. De meerderheid erkende<br />

dat de taken van de brandmeesters steeds zwaarder<br />

werden. De voorstellen gingen er echter van uit<br />

dat zij 'lust en tijd zullen hebben om in dezen de<br />

belangen der gemeente te dienen...' Verder werd<br />

geconstateerd dat een brandweer die zou voldoen<br />

aan de normen van de moderne tijd stoomspuiten<br />

zou moeten hebben en goed geoefend beroepspersoneel,<br />

maar 'Dat kost schatten gelds en wij vinden<br />

vooralsnog geen vrijheid voor te stellen tot een<br />

zoodanige uitbreiding over te gaan. Er zijn hier ter<br />

stede nog geen branden voorgekomen, welke de<br />

vrees deden ontstaan, dat de brandweer op den<br />

grondslag van hare tegenwoordige organisatie den<br />

brand niet meester kon worden.'<br />

In concreto werd voorgesteld zeven wijken te<br />

maken in plaats van zes (in verband met de uitbreiding<br />

van Assendorp) en om aan elke slangenwagen<br />

vijf personen te verbinden in plaats van elf. Dit<br />

aantal was bepaald met het oog op het contract met<br />

de telefoonmaatschappij, de firma Ribbink van<br />

Bork & Co. Volgens dit contract konden per wijk<br />

maximaal vijf brandweerlieden aangesloten worden<br />

op het telefoonnet. De inspecteur van de<br />

bouwpolitie en de gemeentepolitie zouden bepaalde<br />

verantwoordelijkheden moeten krijgen, gezien<br />

het veranderde karakter van de brandweer. Tevens<br />

werd voorgesteld een tweede beambte-werkman<br />

aan te stellen. 3<br />

Tijdens de behandeling van de ontwerp-verordening<br />

benadrukte de burgemeester nogmaals dat<br />

Deelnemers aan het<br />

jaarlijkse uitstapje georganiseerd<br />

door de<br />

personeelsvereniging<br />

De Spuitgast in 1933.


Wedstrijd op het veemarktterrein<br />

in 1950.<br />

48 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

het, ondanks de aanstelling van een tweede werkman,<br />

niet de bedoeling was een beroepsbrandweer<br />

in het leven te roepen. Men was daarentegen juist<br />

van plan met behoud van de huidige organisatie de<br />

regeling zo goed mogelijk te doen zijn.<br />

Min of meer overtuigd stemde de raad uiteindelijk<br />

in met de nieuwe verordening. 4<br />

'Wachten tot er brand uitbreekt'<br />

De sociale veranderingen gingen ook aan de<br />

brandweerorganisatie niet ongemerkt voorbij. De<br />

invoering van een acht-urige werkdag na de Eerste<br />

Wereldoorlog maakte het noodzakelijk ook hier<br />

maatregelen te treffen. De twee vaste brandwachten<br />

waren gedurende tien uur per dag aanwezig en<br />

dat was volgens de opperbrandmeester eigenlijk al<br />

te weinig. Hij wilde geen verantwoordelijkheid<br />

meer dragen wanneer een acht-urige werkdag zonder<br />

meer werd ingevoerd. Hij wilde daarom twee<br />

extra brandwachten aanstellen om zo tegelijk de<br />

doeltreffendheid te vergroten.<br />

Het college van B&W zag de redelijkheid van dit<br />

verlangen in en kwam met een voorstel van die<br />

strekking naar de gemeenteraad. Behalve de aanstelling<br />

van twee extra brandwachten zou reorganisatie<br />

van het losse personeel in overweging genomen<br />

moeten worden, omdat op de spuitgasten die<br />

tegen een geringe vergoeding hun diensten verlenen<br />

'- de goede niet te na gesproken - niet meer<br />

valt te rekenen in die mate als vroeger het geval<br />

was, toen alles werd geacht ondergeschikt te zijn<br />

aan de opkomst bij brand.' 5<br />

De gemeenteraad zag echter het nut van meer<br />

personeel absoluut niet in. De algemene opvatting<br />

was dat de brandwachten tijdens hun diensttijd<br />

niet veel meer deden dan 'wachten tot er brand uitbreekt'.<br />

De raad stemde daarom in 1920 in met het<br />

voorstel van het raadslid J.W. de Vent, die de reorganisatie<br />

van het brandweerpersoneel aan wilde<br />

houden. Een commissie uit de raad zou een grondige<br />

studie moeten verrichten naar een algehele reorganisatie<br />

van het brandweerpersoneel. De achturige<br />

werkdag moest alvast ingevoerd worden. 6<br />

Naar aanleiding van dit besluit meende de opperbrandmeester<br />

zijn betrekking te moeten neer-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 49<br />

leggen. Hem werd eervol ontslag verleend.<br />

Intussen was de commissie, bestaande uit de<br />

heren E. Bredewout, Izaak Os en J.W. de Vent, aan<br />

het werk gegaan. Nadat ze advies hadden ingewonnen<br />

bij de Koninklijke Nederlandse Brandweer<br />

Vereniging en nadat een aantal andere steden bezocht<br />

was, kwam de commissie tot de conclusie dat<br />

Zwolle het niet zo gek deed: beter dan Almelo, Enschede<br />

en Apeldoorn en minstens even goed als<br />

Arnhem. Zwolle bleef wel achter 'in de harmonische<br />

geest tusschen opperbrandmeester (commandant),<br />

brandmeesters en personeel.' Nergens anders<br />

kon de opperbrandmeester alles regelen zonder<br />

de brandmeesters. Dit moest zijn weerslag vinden<br />

in een vrijwilligerskorps en aanleiding geven<br />

tot botsingen en in de opkomst van het personeel.<br />

Behalve enkele kleine verbeteringen (o.a. aanschaf<br />

van een verbandkist) behoefde alleen het reddingsmateriaal<br />

verbetering. Verder was de aanschaf van<br />

twee kleine motorspuiten, die door één of meer<br />

paarden getrokken konden worden, nodig; waren<br />

meerdere brandwachten voorlopig niet nodig; kon<br />

op het losse personeel goed gerekend worden wanneer<br />

de loonregeling werd verbeterd en moest de te<br />

benoemen opperbrandmeester uit het college van<br />

Brandmeesters komen. 7<br />

De bestaande commissie belastte zich daarop<br />

met het adviseren over de aanschaf van een motorspuit.<br />

Kort daarop kwam het advies een sproeiwagen<br />

van de gemeentereiniging om te bouwen - dat<br />

kon voor geringe kosten - zodat slechts één motorspuit<br />

gekocht hoefde te worden. Dit werd een spuit<br />

van de firma Van der Ploeg uit Apeldoorn, waarmee<br />

in maart 1923 een demonstratie werd gegeven<br />

door die firma.<br />

Politie-brandweer?<br />

Ondanks de aanschaf van nieuw materieel en de<br />

boven genoemde kleine wijzigingen, bleef de organisatievorm<br />

van de brandweer een telkens terugkerend<br />

discussiepunt. Vooral een eventuele uitbreiding<br />

van het beroepspersoneel bleef de gemoederen<br />

bezighouden. Eén van de oplossingen voor dit<br />

probleem werd gezocht in het samengaan van politie<br />

en brandweer. Zo stelde de burgemeester in 1927<br />

tijdens de algemene beschouwingen in de gemeenteraad<br />

dat op het politiebureau altijd personeel<br />

aanwezig was om per automobielspuit uit te rukken.<br />

Op die wijze zou personeel en spuit het snelst<br />

bij een brand aanwezig kunnen zijn. Dat was ook<br />

de ervaring in andere steden zoals Den Haag, Delft<br />

en Heerlen. De kosten bleven echter het grootste<br />

probleem. Weliswaar zou de exploitatie niet duurder<br />

zijn, maar de kosten voor een bergplaats voor<br />

automobielspuiten zouden hoog zijn.<br />

Na verloop van enkele jaren werd wel besloten<br />

tot de aanschaf van een automobielspuit (1930),<br />

maar de samenvoeging van politie en brandweer<br />

werd, met het oog op de verwachte onkosten, niet<br />

langer overwogen.<br />

Een nieuwe en betere huisvesting werd daarentegen<br />

op de lange baan geschoven met als argument<br />

dat er samenhang tussen reorganisatie en<br />

huisvesting moest bestaan. Het bleef daarom bij<br />

een opknapbeurt van de bestaande kazerne aan het<br />

Roode Torenplein. Met de uitbreiding van het materieel<br />

bleek deze kazerne echter steeds weer te<br />

klein: een in 1934 aangeschafte nieuwe mechanische<br />

ladder moest in een apart gehuurde garage geplaatst<br />

worden omdat in de kazerne geen ruimte<br />

was.<br />

Openbare Werken<br />

Uiteindelijk werd in 1939, dus na zeventien jaar discussie<br />

en onzekerheid, de knoop doorgehakt: de<br />

De aflevering van de<br />

eerste autospuit, 1930.


1933: Dominicanenklooster<br />

Op dinsdagavond 3 januari 1933 brak om enkele minuten voor<br />

zeven uur brand uit in het Dominicanenklooster. Direct<br />

werd daarvan melding gemaakt bij het politiebureau. Zoals gebruikelijk<br />

rukte de politie daarop uit met het beschikbare, zeer beperkte<br />

materiaal. Tegelijk had de politie de brandmelding moeten<br />

doorgeven aan de brandweer - dat was de gebruikelijke procedure<br />

in die tijd -. Het duurde echter enige tijd voordat de ernst van de situatie<br />

doordrong en de brandweer alsnog gewaarschuwd werd.<br />

Veel te laat kwamen de blussingswerkzaamheden op gang.<br />

Op het moment dat de brandweer arriveerde, zo tegen half acht,<br />

stond de rechtervleugel van het klooster al in brand. Het vuur<br />

greep zo snel om zich heen dat kort daarna de daken van alle drie<br />

vleugels vlam vatten.<br />

Ook het blusmateriaal van de brandweer was niet voldoende<br />

voor een brand van deze omvang. Er was één automotorspuit, één<br />

motorspuit en een mechanische ladder. Wat later stuurde de gemeente<br />

Zwollerkerspel ook haar motorspuit. Een eveneens gearriveerde<br />

motorspuit uit Dalfsen kwam te laat en werd niet meer ingezet.<br />

Met veel moeite kon de kerk behouden blijven, maar de rest van<br />

het klooster ging verloren.<br />

Dagenlang stonden de kranten vol van de kloosterbrand. De<br />

grote vraag was waarom het zo lang duurde voordat voldoende<br />

blusmaterieel ter plaatse was. Lag het aan de paters die te laat alarm<br />

sloegen, aan de politie die de ernst van de situatie verkeerd inschatte<br />

en de brandweer niet direct waarschuwde, aan de brandweer die<br />

te traag en slecht geoefend was, of aan de gemeente die al tijdenlang<br />

discussieerde over een reorganisatie bij de brandweer en wachtte<br />

met de aanschaf van nieuw materieel?<br />

Eén ding is zeker: minder dan een week na de brand kreeg de<br />

brandweer toestemming van de gemeenteraad om een tweede automotorspuit<br />

aan te schaffen. Bovendien kon kort daarop een<br />

nieuwe mechanische ladder aangeschaft worden. Reorganisatie liet<br />

echter nog enkele jaren op zich wachten, evenals een verbetering<br />

van het alarmeringssysteem.<br />

Brand in het Dominicanenklooster<br />

in 1933.<br />

Een autospuit en één<br />

brandladder waren niet<br />

voldoende om het<br />

klooster te redden.<br />

brandweer werd definitief niet samengevoegd met<br />

de politie maar met de dienst Openbare Werken.<br />

Deze nieuwe mogelijkheid werd vanaf 1937 verschillende<br />

malen besproken.<br />

Argumenten voor samenvoeging met deze<br />

dienst waren dat het karakter van een vrijwillige<br />

brandweer niet verloren zou gaan en dat bouw-<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

kundigen in de leiding van de brandweer vertegenwoordigd<br />

zouden blijven. Aanleiding om haast te<br />

maken met een samenvoeging, was het feit dat in<br />

1937 zowel de directeur van Bouw- en Woningtoezicht<br />

als opperbrandmeester F.A. Hilgen met pensioen<br />

zouden gaan. Een voorstel van het college<br />

van B&W om deze diensten met de dienst van Gemeentewerken<br />

samen te voegen tot een dienst van<br />

Openbare Werken, Volkshuisvesting en Brandweer<br />

werd goedgekeurd door de raad op 12 juli<br />

1937. Er werd echter toegezegd dat spoedig na de<br />

benoeming van de nieuwe politie-commissaris<br />

overleg gestart zou worden met hem, met de directeur<br />

van Openbare Werken en met het college van<br />

Brandmeesters over de vraag of politie en brandweer<br />

alsnog gecombineerd moesten worden.<br />

Voorlopig werd de brandweer dus samengevoegd


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

met de dienst Openbare Werken. De heer W.B.M.<br />

Beumer werd directeur bij die dienst en daarmee<br />

werd hij tegelijk (de eerste) commandant van de<br />

brandweer. De adjunct-directeur werd ondercommandant<br />

en werd belast met de dagelijkse leiding.<br />

Op 11 april 1939 werd uiteindelijk een rapport<br />

uitgebracht met als conclusie dat samenvoeging<br />

moest worden ontraden. Een belangrijke factor bij<br />

die beslissing was waarschijnlijk dat de nieuwe<br />

commissaris van politie, de heer Lettinck, niets<br />

voelde voor zo'n samenvoeging. De Zwolse Vrijwillige<br />

Brandweer vierde het voortbestaan met een<br />

gezellige bijeenkomst. 8<br />

Oorspronkelijk was het idee over samenvoegen<br />

van politie en brandweer ontstaan vanuit de gedachte<br />

dat op het politiebureau dag en nacht personeel<br />

beschikbaar was, dat op het eerste alarmsignaal<br />

kon uitrukken. In de praktijk werd echter al<br />

optimaal gebruik gemaakt van het politiepersoneel:<br />

bij brandalarm trokken altijd twee agenten uit<br />

met een standpijp en 100 meter brandslang. Om<br />

meer profijt van de politie te hebben zouden er<br />

meer politiemannen beschikbaar moeten komen.<br />

Bovendien beschikte de politie niet over personeel<br />

dat branddiensten kon verrichten bij toneel- of<br />

bioscoopvoorstellingen. Het lagere politiepersoneel<br />

zou dus uitgebreid moeten worden wanneer<br />

de brandweer deel zou gaan uitmaken van de politie.<br />

De werkzaamheden van ambtenaren van<br />

Openbare Werken sloten meer aan bij het werk van<br />

de brandweer. De zorg voor het materieel en de leiding<br />

bij bluswerkzaamheden moest berusten bij<br />

een technisch ambtenaar met bouwkundige kennis.<br />

Zo iemand zou echter geen volledige dagtaak<br />

hebben bij de brandweer, terwijl hij niet was voorbereid<br />

op werkzaamheden op politiegebied. Het<br />

was daarom beter dat de leiding van de brandweer<br />

in handen was van mensen die tegelijk belast waren<br />

met de zorg voor de naleving van bouw- en politieverordeningen<br />

die het brandgevaar moesten verminderen.<br />

Bovendien was politiepersoneel wel lichamelijk<br />

geschikt voor politiedienst, maar dat betekende<br />

nog niet 'dat het na eenige uitbreiding dier oefeningen<br />

in staat zal zijn het blusschingswerk op ladders,<br />

in dakgoten, enz. te verrichten.' 9<br />

De raad aanvaardde de conclusies van het rap-<br />

port en daarmee was een mogelijke politie-brandweer<br />

definitief van de baan.<br />

In afwachting van een formele regeling was de<br />

heer C. Koning, adjunct-directeur van de gecombineerde<br />

diensten, belast met de functie van opperbrandmeester,<br />

nadat Hilgen tegen 1 januari 1938<br />

met pensioen was gegaan.<br />

De Spuitgast<br />

Op 16 augustus 1939 vond in de bovenzaal van<br />

lunchroom Kleine aan de Luttekestraat de oprichtingsvergadering<br />

plaats van de Vereeniging van<br />

Zwolsche Spuitgasten. D. Dijkslag nam de taak van<br />

voorzitter op zich en A. Konkelaar werd de eerste<br />

secretaris.<br />

De nieuwe vereniging kreeg de naam De Spuitgast.<br />

Zij wilde de kameraadschappelijke omgang<br />

bevorderen en de belangen van de Zwolse spuitgasten<br />

behartigen. Voor 10 cent per week konden alle<br />

Zwolse spuitgasten lid worden van de vereniging.<br />

Personen of instellingen die belangstelling hadden<br />

voor de vereniging of voor de brandweer, konden<br />

toetreden als buitengewoon lid. Zij dienden ten<br />

minste één gulden per jaar te betalen.<br />

Gedurende de eerste paar jaar van haar bestaan<br />

was De Spuitgast tamelijk actief: zo werden snel<br />

achter elkaar vier ledenvergaderingen en vijf bestuursvergaderingen<br />

gehouden. De oorlog zette de<br />

activiteiten echter op een laag pitje en na de oorlog<br />

lukte het de vereniging niet veel leden op de been<br />

brengen. 10 Er werden nog wel een paar busreizen<br />

De mechanische ladder<br />

die in 1933 werd aangekocht,<br />

is nog aanwezig<br />

in de Zwolse kazerne<br />

(foto: M.N. van<br />

Saltbommel).


V. „1:_1_._..'_<br />

Kazernewacht aan het<br />

Roode Torenplein, 1933.<br />

georganiseerd, maar de opkomst was gering. Tijdens<br />

een ledenvergadering in 1951 verzuchtte de secretaris:<br />

'Ten slotte mag hierbij nog wel eens uitdrukkelijk<br />

opgemerkt worden, dat er steeds veel te<br />

weinig belangstelling voor onze ledenvergaderingen<br />

is. Dit is erg teleurstellend en erg ondankbaar<br />

tegenover het bestuur, die toch al het mogelijke<br />

doet wat goed voor onze vereniging is. Wij hopen<br />

dan ook, dat dit beter wordt en in het vervolg meer<br />

belangstelling voor onze ledenvergadering getoond<br />

wordt.' 11<br />

Lucht Beschermings Dienst<br />

In verband met de toenemende internationale<br />

spanningen en de snelle ontwikkelingen van de<br />

luchtvaart werd in 1936 de Lucht Beschermings<br />

Dienst (LBD) opgericht. Deze dienst was een gevolg<br />

van de in 1936 aangenomen Wet tot Bescherming<br />

van de Bevolking tegen Luchtaanvallen. Belangrijke<br />

bepalingen van deze wet waren dat na het afkondigen<br />

van de staat van paraatheid van de luchtbescherming,<br />

de gemeentelijke brandweren opgenomen<br />

zouden worden in de LBD. Ook zou het Rijk<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

zorgen voor extra materieel, waaronder kleine motorspuiten.<br />

Zwolle kreeg van het Rijk drie kleine motorspuiten,<br />

maar niet alles verliep even vlot. Zo meldde<br />

het college van Brandmeesters in 1936: 'Ingevolge<br />

een schriftelijke aanvraag van het hoofd van den<br />

Luchtbeschermingsdienst, inzake spoedige mededeeling<br />

van door de brandweer te nemen en voor te<br />

bereiden maatregelen bij oorlogsgevaar, heeft ons<br />

College reeds direct in November 1936 een uitvoerig<br />

rapport aan bovengenoemd Hoofd ingediend.<br />

Door ons College is daarop nog geen nader bericht<br />

ontvangen, zoodat zij niet weet of de voorgestelde<br />

maatregelen eventueel, al of niet in nader overleg<br />

gewijzigd, de goedkeuring van het Hoofd van den<br />

Luchtbeschermingsdienst kunnen wegdragen, reden<br />

waarom het ons College tot heden niet mogelijk<br />

is geweest iets te doen of voor te bereiden in<br />

deze, voor onze stad zoo belangrijke zaak.' 12 Toch<br />

kwam alles nog redelijk op z'n pootjes terecht en<br />

werd in de daarop volgende jaren veel tijd besteed<br />

aan oefeningen; vooral oefeningen met gasmaskers.<br />

De ervaringen tijdens de Eerste Wereldoorlog<br />

hadden namelijk tot grote angst voor gasaanvallen<br />

geleid.<br />

Tweede Wereldoorlog<br />

Op 10 mei 1940 vielen de Duitse troepen Nederland<br />

binnen en na enige tijd installeerden zij hun eigen<br />

bestuursapparaat. De Duitse behoefte aan orde en<br />

discipline leidde voor de brandweer tot een groot<br />

aantal veranderingen die na de oorlog niet teruggedraaid<br />

zouden worden: de Inspectie van het Brandweerwezen,<br />

uniformering van het brandweerpersoneel,<br />

een nieuw rangenstelsel, een strakkere manier<br />

van werken en normalisatie van materieel.<br />

Kortom, door de Duitse wetgeving kwam een meer<br />

gecentraliseerde organisatie tot stand.<br />

Met het Besluit Brandweerwezen kwam in<br />

maart 1941 een wettelijke regeling van de nieuwe situatie<br />

tot stand. Dit Besluit omvatte bepalingen<br />

voor de in 1940 ingestelde Inspectie van het Brandweerwezen<br />

en stelde de beroepsbrandweren (dus<br />

niet het Zwolse korps) onder direct toezicht van de<br />

hoofdinspecteur.<br />

Voor Zwolle leidde de instelling van de Rijksinspectie<br />

tot een extra uitgave van ƒ 20.000,- voor de


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 53<br />

aanschaf van meer materieel: in 1942 besloot de<br />

burgemeester op aandrang van de inspectie tot de<br />

aanschaf van een volledig uitgeruste motorspuit<br />

met bijbehorende trekker, die tevens ingericht was<br />

als manschappen'-materieel-auto, wat kleiner materieel<br />

en de ombouw van de oude vierwielige motorspuit<br />

tot een tweewielige motorspuit. 13<br />

Een jaar later werd de Verordening Organisatie<br />

Politie van kracht, waarmee de Nederlandse politie<br />

ingericht werd volgens het Duitse model. In Duitsland<br />

was echter de brandbestrijding en ook de<br />

luchtbescherming ondergebracht bij de politie. In<br />

Nederland werden als gevolg van die nieuwe verordening<br />

de brandweer en de LBD ondergebracht bij<br />

het directoraat-generaal van Politie van het departement<br />

van Justitie. De verschillende gemeentelijke<br />

beroepsbrandweren werden bij de gemeentepolitie<br />

ondergebracht en de vrijwillige brandweerkorpsen<br />

en bedrijfsbrandweren werden als hulptroepen van<br />

de politie aangeduid.<br />

Over de dagelijkse gang van zaken tijdens de<br />

oorlog is weinig bekend. Ook over een van de<br />

meest heikele punten - de houding van het brandweerkorps<br />

tegenover de bezetters - is in de archieven<br />

niets te vinden. Alleen is bekend dat in 1942 de<br />

joodse spuitgast J. Denneboom op last van de<br />

Duitsers is ontslagen. Na de oorlog is een van de<br />

brandmeesters op grond van het Zuiveringsbesluit<br />

1945 ontslagen wegens zijn gedrag tijdens de bezetting.<br />

Tijdelijk Brandweerbesluit<br />

In Londen werkte in de tussentijd de Nederlandse<br />

regering aan de wederopbouw. De koppeling tussen<br />

politie en brandweer moest zo snel mogelijk<br />

ongedaan gemaakt worden. In het Tijdelijk Brandweerbesluit<br />

dat in september 1944 werd afgekondigd,<br />

werd de brandweer weer aan de zorg van de<br />

gemeente toevertrouwd. Dit betekende overigens<br />

niet dat de vooroorlogse situatie van volkomen au-<br />

Afscheid van opperbrandmeester<br />

F.A. Hilgen<br />

op 21 december<br />

1937. Hilgen was al tijdens<br />

de oprichting in<br />

1894 bij de Zwolse<br />

brandweer.


Controle van de<br />

schouwburg door E.].<br />

Ketel, circa 1940.<br />

Van boven naar beneden:<br />

mouwdecoraties<br />

voor brandwacht,<br />

brandwacht eerste klasse<br />

en hoofdbrandwacht.<br />

54<br />

tonomie terugkeerde. De burgemeester werd alleen<br />

verantwoordelijk gemaakt voor 'de zorg voor<br />

de aanwezigheid, de doeltreffende verdeling en de<br />

goede staat van voldoende brandblusmiddelen' en<br />

voor het benoemen en ontslaan van het personeel.<br />

De minister van Binnenlandse Zaken kreeg de bevoegdheid<br />

een aantal voorschriften vast te stellen<br />

en aanwijzingen te geven. Hij zou daarin bijgestaan<br />

worden door de Inspectie voor het Brandweerwezen,<br />

zodat centrale controle gehandhaafd bleef.<br />

Het Tijdelijk Brandweerbesluit bleef gelden tot<br />

1952, toen de Brandweerwet in werking trad.<br />

Veranderingen<br />

Na de oorlog kon de brandweer weer energiek aan<br />

de slag. Toch was er ten opzichte van de vooroorlogse<br />

situatie wel het een en ander veranderd: vooral<br />

de richtlijnen vanuit het ministerie van Binnenlandse<br />

Zaken en van de inspectie lieten zich gelden.<br />

Zo werd in 1946 de uurvergoeding aangepast aan<br />

de landelijke richtlijnen. Dat was hard nodig ook,<br />

want de opkomst was, vooral bij de oefeningen,<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

niet bijster groot. Ook de opkomst bij brand was<br />

niet meer zo groot als voorheen. Volgens het college<br />

van Brandmeesters was dat voornamelijk te wijten<br />

aan de te lage uurvergoeding. 14 Dat zij dat goed<br />

hadden ingeschat, blijkt wel uit het feit dat enkele<br />

jaren later de opkomst als heel behoorlijk werd<br />

omschreven.<br />

In de daaropvolgende jaren deden nog veel<br />

meer nieuwe ontwikkelingen hun intrede. Veel<br />

daarvan hingen samen met de grotere invloed van<br />

de landelijke overheid. Zo werden brandweerwedstrijden<br />

georganiseerd, werd de benaming van de<br />

rangen aangepast, kwam de inspectie op bezoek,<br />

kwamen nieuwe wetten tot stand, werd de organisatie<br />

Bescherming Bevolking (BB) opgericht, werd<br />

meer aandacht besteed aan preventie en hulpverlening<br />

en werden telkens hogere eisen gesteld aan de<br />

opleiding van het personeel.<br />

Wedstrijden<br />

Direct na de oorlog deed een nieuw verschijnsel<br />

zijn intrede: de brandweerwedstrijden. De Vereeniging<br />

van Brandweercommandanten had in 1946<br />

Zwolle aangewezen tot het organiseren van de te


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 55<br />

houden wedstrijden voor de kring Zwolle. Twaalf<br />

Zwolse vrijwillige spuitgasten meldden zich voor<br />

deelneming. Voor de wedstrijden werd een aantal<br />

malen geoefend op het terrein van de Gemeentereiniging<br />

en op de Nieuwe Veemarkt. De wedstrijd<br />

werd gehouden op dinsdag 21 mei op de Nieuwe<br />

Veemarkt, van 's morgens 9 uur tot 's middags 15<br />

uur en werd bijgewoond door het voltallige college<br />

van Brandmeesters. De Zwolse ploeg kreeg pech<br />

door een ernstige valpartij. Desondanks wisten zij<br />

zich nog als vijfde te plaatsen, maar ze waren uitgeschakeld<br />

voor deelname aan de districts en landelijke<br />

wedstrijden.<br />

Ook in latere jaren organiseerde de Zwolse<br />

brandweer regelmatig wedstrijden. De ploegen namen<br />

met wisselend succes deel en in 1951 werd zelfs<br />

de eerste prijs behaald bij de districtswedstrijd.<br />

Wegens tijdgebrek door de vele BB-oefeningen,<br />

deed het Zwolse korps vanaf 1954 enige jaren niet<br />

mee. 15 Wel nam men toen aan wedstrijden van de<br />

BB deel en werden wedstrijden in eigen kring opgezet<br />

waaraan een groot deel van het korps deelnam.<br />

Vanaf het midden van de jaren zestig was het Zwolse<br />

korps weer aanwezig bij de brandweerwedstrijden.<br />

Rangen<br />

Verder werd met ingang van 1951 de benaming van<br />

de rangen aangepast aan de landelijke richtlijnen.<br />

Vooral met het oog op hulpverlening in andere gemeenten,<br />

achtte het ministerie van Binnenlandse<br />

Zaken een uniforme rangindeling noodzakelijk.<br />

De gemeenteraad keurde daartoe een verandering<br />

van de brandweerverordening van die strekking<br />

goed in augustus 1950. Het personeel van de brandweer<br />

bestond vanaf die tijd uit een commandant in<br />

de rang van hoofdbrandmeester ie klasse, een<br />

plaatsvervangend commandant in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester<br />

ie klasse, een brandmeester<br />

ie klasse, ten hoogste 10 brandmeesters,<br />

ten hoogste 5 onderbrandmeesters en ten hoogste<br />

50 brandwachten in de rang van hoofdbrandwacht,<br />

brandwacht ie klasse, brandwacht 2e klasse, of aspirant-brandwacht.<br />

De directeur en de adjunct-directeur van de<br />

dienst Openbare Werken, Volkshuisvesting en<br />

Brandweer waren ambtshalve respectievelijk com-<br />

mandant en plaatsvervangend commandant.<br />

Daarnaast zouden er ten hoogste drie man beroepspersoneel<br />

zijn. 16 De oude rangen van opperbrandmeester<br />

en spuitgast verdwenen hiermee uit<br />

het brandweer-vocabulaire.<br />

REINISINSS- EN BR AN D WEERM ATERIEEL<br />

Hoofcitfürtegenwoordioster tier Maglrus Brandweer- en AutomoblellabrioKen, Ulm A/D.<br />

J 6EESINK & ZONEN<br />

Het grote probleem was nu hoe de spuitgasten<br />

ingedeeld moesten worden in de nieuwe rangen.<br />

Besloten werd alle sinds 1 januari 1948 in dienst<br />

zijnde spuitgasten automatisch de rang van brandwacht<br />

2e klasse te geven, 'terwijl bij uitzondering<br />

aan hen die door ijver en aantal dienstjaren zich belangrijk<br />

onderscheiden (hebben) de rang van<br />

brandwacht ie klasse zal worden toegekend.' Degenen<br />

die na 1 januari 1948 in dienst waren gekomen<br />

en nieuwe leden kregen de rang van aspirantbrandwacht.<br />

17 Om dat onderscheid te kunnen maken<br />

werd gebruik gemaakt van de prestatielijsten<br />

van oefeningen en van adviezen van het college van<br />

Brandmeesters. Verder werd een cursus voor<br />

brandwacht 2e klasse in het vooruitzicht gesteld,<br />

om te kunnen voldoen aan de door het ministerie<br />

Briefpapier van J. Geesink<br />

& zonen, leveranciers<br />

van de mechanische<br />

ladder in 1933.


Uitnodiging voor de<br />

feestavond op 2/ november<br />

1954.<br />

van Binnenlandse Zaken gestelde richtlijnen omtrent<br />

de eisen waaraan de verschillende brandwachten<br />

moesten voldoen.<br />

Brandweerwet 1952<br />

Op landelijk niveau was intussen hard gewerkt aan<br />

de totstandkoming van een nieuwe wetgeving als<br />

vervanging van het Tijdelijk Brandweerbesluit<br />

1944. Eigenlijk wilde niemand terug naar de vooroorlogse<br />

situatie, toen zeer weinig centraal geregeld<br />

was, maar aan de andere kant moest de invloed<br />

van de gemeente op de brandweerorganisatie<br />

gehandhaafd blijven. Er was dus een compromis<br />

nodig tussen centraal toezicht en plaatselijke zelfstandigheid.<br />

Een eerste wetsontwerp werd ingetrokken<br />

omdat leden van de Tweede Kamer vonden<br />

dat de gemeentelijke autonomie onvoldoende<br />

uit de verf kwam, maar in 1952 werd een nieuwe<br />

wet aanvaard.<br />

De belangrijkste veranderingen ten opzichte<br />

van de vooroorlogse situatie waren de verplichting<br />

van de gemeenteraad om de nodige verordeningen<br />

vast te stellen 'betreffende het voorkomen, beperken<br />

en bestrijden van brand, het beperken van<br />

brandgevaar, het voorkomen en beperken van ongevallen<br />

bij brand en al het geen daarmede verband<br />

houdt.' Ook moest de gemeenteraad binnen drie<br />

jaar een - aan de goedkeuring van Gedeputeerde<br />

Staten onderworpen - verordening vaststellen inzake<br />

de organisatie en het beheer van de brandweer.<br />

ïermede heb ik de eer U met Uw dame uit te nodigen tot<br />

bijwoning van de feestavond ter gelegenheid van het 60-jarig<br />

bestaan der Zwolse Vrijwillige Brandweer, welke op Zaterdag<br />

27 November a.s., om 20.00 uur in de Fo/er van de Buiten-<br />

sociëteit te Zwolle zal worden gehouden.<br />

Uw aanwezigheid zal ten zeerste worden gewaardeerd.<br />

Zwolle, Nov. 1954.<br />

De Commandant<br />

der Zwolse Vrijwillige Brandweer,<br />

Ir. S. v. d. Wal.<br />

VERZOEKE BELEEFD BIJGEVOEGDE KAART NA INVULLING TE WILLEN RETOURNEREN.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

De gemeentelijk autonomie werd echter beperkt<br />

door de mogelijkheid om bij algemene maatregel<br />

van bestuur regels te geven inzake het voorkomen,<br />

beperken en bestrijden van brand, ten aanzien<br />

van 'brandgevaarlijke' gebouwen, alsmede eisen<br />

te stellen van deugdelijkheid, normalisatie en<br />

standaardisatie, waaraan brand- en reddingsmaterieel<br />

moest voldoen. Ook de rijksinspectie voor het<br />

brandweerwezen bleef bestaan. Inspectieambtenaren<br />

kregen de bevoegdheid tot de uitoefening van<br />

bepaalde controles, het nemen van monsters op, en<br />

het doen van proeven met brandweer- en reddingsmaterieel<br />

bij fabrikanten en handelaren. Tenslotte<br />

werd een Brandweerraad ingesteld als adviesorgaan<br />

van de minister van Binnenlandse Zaken.<br />

De centralistischer wetgeving die vanaf de<br />

Tweede Wereldoorlog tot stand was gekomen had<br />

vooral gevolgen voor de technische ontwikkelingen<br />

en voor de opleiding van het brandweerpersoneel.<br />

Het brandweer- en reddingsmaterieel werd<br />

meer gestandaardiseerd en genormaliseerd en<br />

overal werden dezelfde kwaliteitsnormen gehanteerd.<br />

Een bezoekje aan Zwolle door de districtinspecteur<br />

leidde direct tot resultaat. De inspecteur<br />

had er na controle van het brandweermaterieel op<br />

gewezen dat het aanwezige materieel niet voldeed<br />

aan de eisen die redelijkerwijze aan een stad als<br />

Zwolle gesteld mochten worden. Hij adviseerde de<br />

aanschaf van een nieuwe automotorbrandspuit,<br />

verbetering van de stalling van het materieel en<br />

meer beschermende kleding voor het personeel.<br />

De gemeenteraad reageerde geschrokken op<br />

zijn conclusies. Men was het erover eens dat de<br />

brandweer inderdaad stiefmoederlijk bedeeld was<br />

de laatste jaren. Ze gaf daarom toestemming een<br />

nieuw brandweervoertuig met mist-blusinstallatie<br />

18 te kopen. Verder konden waterdichte pantalons<br />

aangeschaft worden als aanvulling op de aanwezige<br />

overalls, duffeljoppers en rubber laarzen. ' 9<br />

In 1955 werd de verplichte nieuwe verordening<br />

vastgesteld. Eén van de nieuwe bepalingen behelsde<br />

dat de gemeente - en niet meer de commandant<br />

- het personeel moest aanstellen. Voor een aantal<br />

mensen betekende dit, dat hun aanstelling niet gecontinueerd<br />

werd: voor enkelen was de reden gele-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 57<br />

Leoeq<br />

*


De brandweer van<br />

Zwollerkerspel beschikte<br />

eerder over een autospuit<br />

dan Zwolle. Nadat<br />

plannen voor gezamenlijke<br />

aanschaf van<br />

een autospuit op niets<br />

waren uitgelopen, kocht<br />

Zwollerkerspel deze<br />

Magyrus (foto: collectie<br />

Waanders).<br />

Preventie<br />

Hoewel het voorkomen van brand geen volledig<br />

nieuwe taak voor de brandweer was, besteedde zij<br />

hier vanaf de jaren zestig wel steeds meer tijd en<br />

aandacht aan. Voor de oorlog was preventie nog<br />

voornamelijk beperkt tot het houden van branddiensten<br />

bij openbare voorstellingen in Odeon, de<br />

Buitensociëteit, circusvoorstellingen en dergelijke.<br />

Ook stelde de brandweer met een zekere regelmaat<br />

rapporten op over de veiligheid in openbare gebouwen<br />

en bedrijven.<br />

Burgemeester Van Roijen had eveneens ingezien<br />

dat de brandweer zijn nut kon bewijzen door<br />

brandgevaarlijke situaties op te sporen. Hij verzocht<br />

daarom al aan het begin van deze eeuw aan<br />

de brandmeesters om 'zoo dikwijls door U dergelijke<br />

toestanden ontdekt of maatregelen gewenscht<br />

worden ter voorkoming van brandgevaar' dit aan<br />

hem door te geven om zo het brandgevaar in de<br />

stad te verminderen. 23<br />

Het college van Brandmeesters constateerde<br />

eveneens dat de brandweertaak niet meer uitsluitend<br />

uit blussen bestond. De administratieve taak<br />

werd steeds belangrijker. Zo werden in de loop der<br />

1<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

jaren meer en meer rapporten uitgebracht over het<br />

voorkomen van brand, en ook over voorschriften<br />

bij het houden van openbare voorstellingen en het<br />

bewaren van licht ontbrandbare stoffen.<br />

Pas veel later, toen de gemeente in 1965 een<br />

brandpreventieverordening vaststelde, kreeg deze<br />

taak een wettelijk kader. Weliswaar waren in verschillende<br />

wetten (o.a. de Woningwet, de Hinderwet,<br />

de Veiligheidswet 1934 en het Wetboek van<br />

Strafrecht) bepalingen over het voorkomen van<br />

brandgevaar opgenomen, maar die vormden geen<br />

samenhangend geheel. De bestaande verordeningen<br />

inzake brandpreventie waren opgenomen in<br />

de in 1927 vastgestelde, en herhaaldelijk aangevulde,<br />

algemene verordening van politie. In de praktijk<br />

bleken die verordeningen onvoldoende. Om<br />

aan de praktische bezwaren tegemoet te komen en<br />

te voldoen aan de verplichting van de gemeentewet,<br />

stelde de gemeenteraad op 26 juli 1965 een speciale<br />

verordening vast.<br />

In 52 artikelen werd de opslag en verwerking<br />

van brandgevaarlijke stoffen geregeld, evenals het<br />

voorkomen en beperken van brand en brandgevaar.<br />

Verder kwamen er bepalingen over voor publiek<br />

toegankelijke ruimten, brandmelding en<br />

brandbestrijding en ook strafbepalingen.<br />

Hulpverlening<br />

Net zoals met preventie het geval was, behoort de<br />

hulpverlening al sinds mensenheugenis tot de officieuze<br />

taken van de brandweer. Ook hier kwam in<br />

de jaren zestig de regelgeving op gang. Tegelijk<br />

werd het materieel aangepast. Zo besloot de gemeente<br />

in 1962 tot de aanschaf van een pomp die<br />

het bestrijden van wateroverlast kon vereenvoudigen.<br />

Gezien het grote aantal malen dat een beroep<br />

gedaan werd op de brandweer, waren B&W van mening<br />

'dat de onderhavige hulpverlening tot de zich<br />

uitbreidende taak van de brandweer is gaan behoren.'<br />

24 Twee jaar later kreeg de brandweer toestemming<br />

een (tweede-hands) kraanwagen te kopen<br />

om bijvoorbeeld auto's uit het water te kunnen halen<br />

en slachtoffers onder auto's te bevrijden.<br />

In de jaren zeventig werden op initiatief van de<br />

Inspectie speciale hulpverleningsvoertuigen ontwikkeld.<br />

Het Rijk had inmiddels laten weten financiële<br />

medeverantwoordelijkheid te aanvaarden


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 59<br />

voor de financiering van benodigdheden die de gemeentelijke<br />

behoeften te boven gingen. In dit kader<br />

werd in 1978 regionaal materieel gestald in<br />

Zwolle: een crash-tender (voor hulp bij ongevallen<br />

met gevaarlijke stoffen), verbindingsvoertuigen en<br />

een hulpverleningstoestel.<br />

Momenteel wordt de brandweer gezien als de<br />

kern van de hulpverlening. In 1981 is de wet Rampenplannen<br />

in werking getreden. Deze wet draagt<br />

aan gemeenten op een rampenplan vast te stellen,<br />

of op papier te zetten wat er moet gebeuren bij een<br />

(dreigende) ramp. De wet is een uitwerking van de<br />

ministeriële nota Hulpverlening bij Rampen en<br />

Ongevallen uit 1975, die op op haar beurt een nieuwe<br />

impuls gaf aan de regiovorming bij de brandweer<br />

(zie hieronder). De hulpverlening bij rampen<br />

werd immers als dermate veelomvattend gezien,<br />

dat een bundeling van krachten wenselijk leek.<br />

Ook in de Brandweerwet 1985 wordt ruime<br />

aandacht besteed aan de hulpverleningstaak van de<br />

brandweer.<br />

Zwolse Brandweer Vereniging<br />

Het sociale aspect van de Zwolse brandweer, dat de<br />

laatste jaren een beetje in de vergetelheid was geraakt<br />

doordat de bestaande personeelsvereniging<br />

De Spuitgast nog maar weinig enthousiasme kon<br />

opwekken, kreeg een nieuwe impuls met de oprichting<br />

van een nieuwe vereniging. Een aanloop<br />

daartoe was een contactavond die in oktober 1951<br />

door de nieuwe commandant, ir. J. Snijder, was belegd<br />

in Hotel Peters. Het voltallige korps was aanwezig<br />

en iedereen bleek de bijeenkomst op prijs te<br />

stellen.<br />

Korte tijd later vond een herhaling plaats in de<br />

vorm van een filmavond voor kader en personeel.<br />

Hierna achtte men de tijd rijp voor de oprichting<br />

van een nieuwe personeelsvereniging. S. van de<br />

Wal werd tot voorzitter gekozen en E.J. Ketel tot<br />

secretaris. Het doel van de nieuwe vereniging, die<br />

de naam Zwolse Brandweer Vereniging kreeg, was<br />

de saamhorigheid en de paraatheid op te voeren en<br />

een goede teamgeest te kweken. Door het organiseren<br />

van lezingen, films, bijeenkomsten, excursies<br />

en vergaderingen en door het beschikbaar stellen<br />

van tijdschriften moesten de doelstellingen van de<br />

vereniging verwezenlijkt worden.<br />

De gemeente was van mening dat de vereniging<br />

de belangen van de brandweer en derhalve ook van<br />

de gemeente diende. Zij besloot daarom een jaarlijkse<br />

subsidie ter beschikking te stellen. 25<br />

Eén van de eerste activiteiten van de vereniging<br />

was het afsluiten van een extra ongevallenverzekering<br />

naast de bestaande gemeentelijke regeling.<br />

Verder werd een breed scala aan bijeenkomsten<br />

met een sociaal of educatief programma opgezet:<br />

een klaverjascompetitie, voetbal, schieten, Sinterklaasbijeenkomsten<br />

voor de kinderen, in 1960 een<br />

bezoek aan de brandweertentoonstelling in Den<br />

Bosch, jaarlijkse feestavonden en filmavonden.<br />

Ook kregen de jubilea van de brandweer in 1954 en<br />

1969 en de opening van de nieuwe kazerne in 1988<br />

de nodige aandacht. Zo organiseerde een speciaal<br />

in het leven geroepen Jubileum Comité in 1969 o.a.<br />

een receptie, schoolbrandweerwedstrijden op het<br />

Veemarktterrein, een feestavond en een open huis<br />

voor de burgerij. Voor het 100-jarige jubileum dat<br />

dit jaar gevierd wordt, is ook weer een aparte werkgroep<br />

ingesteld, waar de vereniging deel van uitmaakt.<br />

Daarnaast gaf de vereniging een eigen blad uit.<br />

Het eerste blad De Peperbus leidde een kort en<br />

kwijnend bestaan: er bestond te weinig animo om<br />

kopij te leveren. Een tweede poging had aanvankelijk<br />

meer succes. Het vanaf 1956 verschijnende blad<br />

Sirene werd enthousiast ontvangen, maar verdween<br />

eveneens na enkele jaren. Momenteel wordt<br />

weer een blad, Nader Bericht, uitgegeven.<br />

Annexatie Zwollerkerspel<br />

Met ingang van 1 augustus 1967 werd de gemeente<br />

Zwollerkerspel door Zwolle geannexeerd. Zodra<br />

het besluit om de gemeente Zwollerkerspel op te<br />

heffen definitief was, werd door de brandweerkorpsen<br />

van Zwolle en Zwollerkerspel uitgebreid<br />

overleg gevoerd. De drie blusgroepen van Zwollerkerspel,<br />

gesitueerd in Berkum, Ittersum en Westenholte,<br />

wilden eigenlijk het liefst als aparte<br />

brandweer blijven bestaan, maar door de annexatie<br />

was dat niet mogelijk. Om enigszins aan het verlangen<br />

naar zelfstandigheid tegemoet te komen, werd<br />

besloten de drie blusgroepen en hun kazernes te laten<br />

bestaan. Ook al het rollend materieel bleef op<br />

de oude plaats staan.


Het huidige gebied van<br />

de Brandweer Regio<br />

IJssel-Vecht.<br />

6o<br />

De Zwolse brandweer kreeg uitbreiding met<br />

zo'n dertig vrijwilligers en vier beroepskrachten.<br />

De alarmering vond vanaf 1 augustus plaats vanuit<br />

de kazerne aan de Harm Smeengekade. Twee<br />

brandmeesters kwamen het Zwolse college van<br />

Brandmeesters versterken en de personeelsverenigingen<br />

van beide korpsen besloten gezamenlijk<br />

verder te gaan. In eerste instantie verliep de samenvoeging<br />

redelijk probleemloos. Sirene, het mededelingenblad<br />

van de Zwolse brandweer meldt dan<br />

ook in december 1967: 'Thans kunnen wij dan ook<br />

alweer terugzien op enkele maanden van samenwerking<br />

tussen beide corpsen. Ik meen te mogen<br />

zeggen, dat het eigenlijk allemaal best is mee gevallen<br />

en dat de afscheiding tussen beide corpsen<br />

steeds meer begint te vervagen. Hierbij denk ik o.a.<br />

aan de gemeenschappelijke oefeningen van de<br />

groep binnenstad en de groep Berkum, alwaar een<br />

zeer prettige samenwerking viel te constateren.'<br />

Later bleek dat toch niet alles pais en vree was.<br />

Naar aanleiding van een incident bij het blussen<br />

van een hooibrand door de blusgroep Ittersum,<br />

onstonden grote problemen die jaren doorsudderden.<br />

Zelfs leidde dit tot het vertrek van de<br />

brandmeester van Ittersum. Allerlei onderhuidse<br />

problemen kwamen in die tijd naar boven. Er<br />

bleek onvrede te bestaan over verschillende zaken<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

zoals oefeningen, alarmering en hiërarchische verhoudingen<br />

binnen het korps. De drie blusgroepen<br />

waren gewend veel zelfstandiger op te treden dan<br />

in de nieuwe constellatie mogelijk was en men<br />

voelde zich sinds de annexatie toch al enigszins<br />

ondergeschikt aan de binnenstad.<br />

Na ettelijke besprekingen, het invoeren van<br />

werkoverleg en door het geleidelijk vertrekken van<br />

de 'oude garde' konden de problemen langzamerhand<br />

verdwijnen. Het onderscheid is echter nog<br />

steeds niet volledig verdwenen.<br />

Regiovorming<br />

In het begin van de jaren zestig ontstond op landelijk<br />

niveau een discussie over de vraag of de gemeentelijke<br />

brandweren nog wel in staat waren alle<br />

maatschappelijke en technische ontwikkelingen bij<br />

te benen en een afdoende veiligheid te garanderen.<br />

Velen, waaronder de Brandweerraad, waren van<br />

mening dat goede brandweerzorg en hulpverlening<br />

alleen mogelijk waren bij regionale samenwerking.<br />

Tegelijkertijd werd gewerkt aan een reorganisatie<br />

van het binnenlands bestuur en in samenhang<br />

daarmee aan een reorganisatie van de brandweer.<br />

Diverse mogelijkheden passeerden de revue: aanvankelijk<br />

werd erover gedacht de brandweer onder<br />

te brengen bij gewesten en wat later wilde de regering<br />

de brandweer onderbrengen bij de 'provincies-nieuwe-stijl'.<br />

Vooral tegen dit laatste plan<br />

kwam zoveel weerstand - vooral van gemeentebesturen<br />

aan wie de bevoegdheid tot het oprichten en<br />

in stand houden van de brandweer ontnomen zou<br />

worden - dat het al snel van tafel verdween.<br />

De 'Amstelveengroep', genoemd naar de plaats<br />

van samenkomst, speelde een belangrijke voortrekkersrol<br />

in de discussie. Onder leiding van voorzitter<br />

D. Rijnders, tevens voorzitter van de Koninklijke<br />

Nederlandse Brandweer Vereniging, kwam<br />

deze groep tot de opvatting dat BB en brandweer<br />

moesten samensmelten tot een algemene hulpverleningsdienst.<br />

Uiteraard hadden de landelijke discussies gevolgen<br />

voor de korpsen van Zwolle en omgeving.<br />

In verschillende werkgroepen en commissies kwamen<br />

de nieuwe ontwikkelingen ter sprake. Vooral<br />

de taakomschrijving van de brandweer en de sa-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 6l<br />

menwerking met de BB, leverden volop stof voor<br />

discussie. In brandweerkringen overheerste de<br />

vrees dat de BB de hulpverleningstaken van de<br />

brandweer zou overnemen. Andere hete hangijzers<br />

waren de bevoegdheid van de gemeentebesturen<br />

en de zelfstandigheid van de plaatselijke korpsen.<br />

In 1973 verscheen het rapport Regionalisatie<br />

van de Hulpverlening in Noord-<strong>Overijssel</strong> van de<br />

stuurgroep Regionalisatie Hulpverlening. Hierin<br />

werd geconcludeerd dat regionale samenwerking<br />

voor een goede behartiging van de gemeentelijke<br />

brandweerzorg noodzakelijk was, omdat verschillende<br />

gemeenten voor dezelfde problemen waren<br />

geplaatst, omdat veel gemeenten bij brand waren<br />

aangewezen op hulp van anderen en omdat veel<br />

gemeenten financieel niet in staat waren te voldoen<br />

aan de gestelde eisen.<br />

Hoewel vrijwel alle deelnemende gemeenten<br />

dit rapport aanvaardden, kwam de voorbereiding<br />

tot een geregionaliseerde brandweer in feite tot stilstand.<br />

Overigens was dat door de onduidelijkheid<br />

op nationaal niveau in het gehele land het geval.<br />

Pas na de ministeriële nota Hulpverlening bij<br />

ongevallen en rampen 1975 waarin staat dat brandweer<br />

de kern moest zijn van de organisatie voor de<br />

parate hulpverlening en de samensmelting van<br />

brandweer en BB afgewezen werd, werden opnieuw<br />

voorbereidingen gestart. In de nota verklaarde de<br />

minister van Binnenlandse Zaken bovendien<br />

mede-verantwoordelijkheid te aanvaarden voor de<br />

totstandkoming van regionale brandweren; hij was<br />

bereid daarvoor een deel van de financiële middelen<br />

te verschaffen.<br />

Werkgroep Geregionaliseerde Brandweer<br />

In 1976 kwam de Werkgroep Geregionaliseerde<br />

Brandweer in Noord-<strong>Overijssel</strong> in haar nieuwe samenstelling<br />

weer bijeen. Deze werkgroep, bestaand<br />

uit de heren drs. J.L.H.M. Berger, burgemeester<br />

van Heino en voorzitter, K. Bossenbroek, burgemeester<br />

van Genemuiden, mr. J. Drijber, burgemeester<br />

van Zwolle, mr. G. Loopstra, burgemeester<br />

van Noordoostpolder, J. Huisman, commandant<br />

brandweer Steenwijk, ir. R. Krijtenburg, commandant<br />

brandweer Zwolle, H.A.G. Flierhuis,<br />

commandant brandweer Dalfsen, J.P. van Hassel,<br />

districts-inspecteur voor het brandweerwezen, drs.<br />

H.S. van der Mark, secretariaat en mr. W.L.F.C.<br />

Ridder van Rappard, secretariaat, moest op korte<br />

termijn aan de betrokken gemeentebesturen voorstellen<br />

doen over het bestuurlijk kader, de financiële<br />

opzet en de brandweertechnische uitwerking.<br />

De werkgroep ging er vanuit dat de gemeentelijke<br />

korpsen volledig gehandhaafd zouden blijven.<br />

De geregionaliseerde brandweer zou slechts overkoepelend<br />

en coördinerend zijn, bijvoorbeeld op<br />

het gebied van brandpreventie, opleiding van personeel,<br />

centrale melding en alarmering, coördinatie<br />

bij brandbestrijding en centrale inkoop materieel.<br />

In augustus 1977 kwam de commissie met haar<br />

definitieve rapport naar buiten. Zij had daarin twee<br />

elementen uitgewerkt, te weten de bestuurlijke gevolgen<br />

van regionalisatie en de verhoging van het<br />

peil der voorzieningen.<br />

Zij stelde vast dat regionalisatie van de brandweer<br />

een doelmatige methode was om het peil der<br />

voorzieningen op het terrein van rampen en het<br />

verlenen van hulp, landelijk gezien, op een hoger<br />

niveau te brengen. De hulpverlening bij ongevallen<br />

en rampen had dringend behoefte aan een eigen<br />

Hulpverlening met de<br />

brandladder. Hier<br />

wordt een gevelsteen<br />

verwijderd op de Melkmarkt,<br />

1958.


62 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

organisatorische basis en de geregionaliseerde<br />

brandweer zou daarvan de kern moeten vormen.<br />

Binnen het gewest Zwolle moest de geregionaliseerde<br />

brandweer een organisatorische en administratieve<br />

eenheid gaan vormen.<br />

In de praktijk bracht dat een uitbreiding van de<br />

brandweertaken met zich mee. Tot die tijd had de<br />

brandweer tot taak het bestrijden van brand, het<br />

voorkomen en beperken van brand, het beperken<br />

van brandgevaar en het voorkomen en beperken<br />

van ongevallen bij brand. In overeenstemming<br />

met de ministeriële nota Hulpverlening uit 1975,<br />

kwam daar nu ook de bestrijding en hulpverlening<br />

bij rampen en ongevallen bij.<br />

Het voorzieningenniveau zou verhoogd worden<br />

met een goed communicatiesysteem. Voor alle<br />

deelnemende gemeenten zou een regionale alarmcentrale<br />

gevestigd worden in de Zwolse kazerne;<br />

daar zouden ook de gegevens over risicodragende<br />

objecten bijeengebracht worden. Verder bestond<br />

de mogelijkheid om met steun van het rijk twee<br />

preventie-functionarissen aan te stellen, naast de<br />

vier die al in de grotere gemeenten werkzaam waren.<br />

De zelfstandigheid van de gemeentelijke brandweerkorpsen<br />

zou voor de oude taken volledig blijven<br />

bestaan. Alleen de nieuwe, meer op hulpverlening<br />

gerichte taak werd ondergebracht bij de geregionaliseerde<br />

brandweer.<br />

Aan de dertien betrokken gemeenten (Brederwiede,<br />

Dalfsen, Genemuiden, Hasselt, Hattem,<br />

Heino, Kampen, Nieuwleusen, Steenwijk, IJsselham,<br />

IJsselmuiden, Zwartsluis en Zwolle) 26 werd<br />

verzocht voor 1 december 1977 een beslissing te nemen<br />

over deelname. Het was namelijk gewenst dat<br />

de Geregionaliseerde Brandweer spoedig tot stand<br />

kwam, om de regio ten volle te laten profiteren van<br />

de Interimregeling Rijksbijdragen Regionale<br />

Brandweren.<br />

Op 22 november kwam het rapport uitvoerig<br />

ter sprake in de Zwolse gemeenteraad. Alle sprekers<br />

lieten zich in lovende bewoordingen uit over<br />

het werk van de commissie Berger. Algemeen heerste<br />

het gevoel dat regionalisatie nuttig en nodig<br />

was. Het rapport werd dan ook zonder bezwaar<br />

aanvaard. Zodra ook de andere deelnemende ge-<br />

meenten het rapport aangenomen hadden, kon de<br />

opbouw van de Geregionaliseerde Brandweer van<br />

start. In april 1978 werd het college van Commandanten<br />

van de Geregionaliseerde Brandweer geïnstalleerd<br />

en daarmee was de samenwerking van de<br />

brandweerkorpsen van dertien gemeenten een feit.<br />

De Zwolse commandant trad op als regionaal<br />

coördinator.<br />

Brandweer zelfstandig<br />

Eén van de gevolgen voor de Zwolse brandweer<br />

van deelname aan de regiovorming was dat een<br />

full-time commandant en onder-commandant<br />

aangesteld werden. De commandant zou tevens regionaal<br />

coördinator van de geregionaliseerde<br />

brandweer moeten zijn. Dit was noodzakelijk omdat<br />

Zwolle, als regionale centrumgemeente, een<br />

belangrijke adviesfunctie kreeg toebedeeld. De<br />

functionerende commandant, die tegelijk directeur<br />

van de dienst Openbare Werken was, kon niet<br />

alle werkzaamheden combineren. Een aparte functionaris<br />

was dus noodzakelijk. Dit werd ing. P.Ph.<br />

Kappel. Kort na zijn benoeming tot commandant<br />

werd de brandweer organisatorisch losgemaakt<br />

van de dienst Openbare Werken: vanaf 1 januari<br />

1979 is het een zelfstandige dienst met een eigen begroting.<br />

In de daaropvolgende jaren kreeg de regionale<br />

samenwerking daadwerkelijk gestalte. De kazerne<br />

onderging een verbouwing om stallingsruimte te<br />

verkrijgen voor de regionale voertuigen en één<br />

voor één kregen de deelnemende gemeenten een<br />

aansluiting op de regionale alarmcentrale.<br />

Intussen krijgt de Geregionaliseerde Brandweer<br />

Noord <strong>Overijssel</strong> (vanaf 1981 brandweer Regio<br />

IJsseldelta geheten en vanaf 1988 Brandweer regio<br />

IJssel-Vecht) een steeds belangrijker rol te vervullen.<br />

Geprobeerd wordt een intensievere samenwerking<br />

tot stand te brengen tussen de diverse<br />

gemeentelijke korpsen. Tegelijk zou de regio meer<br />

bevoegdheden moeten krijgen. (Momenteel kunnen<br />

alleen beslissingen genomen worden wanneer<br />

alle deelnemers een besluit steunen.) Dit streven<br />

wordt - net zoals in de beginperiode - met enige<br />

argwaan bekeken. De angst voor aantasting van de<br />

gemeentelijke autonomie is nog onveranderd aanwezig.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Huisvesting<br />

Brandspuithuisjes<br />

De emmers, brandladders, brandhaken en<br />

andere eenvoudige blusmiddelen uit de<br />

periode voordat er echte brandspuiten<br />

waren, werden gewoon bij de mensen thuis bewaard.<br />

Pas toen het stadsbestuur aan het eind van<br />

de zeventiende eeuw de eerste brandspuit aankocht,<br />

was een andere oplossing noodzakelijk. De<br />

spuiten die de stad in de loop van de zeventiende<br />

eeuw en later kocht, werden in verschillende wijken<br />

geplaatst. Op die manier was altijd een spuit in<br />

de buurt wanneer ergens brand uitbrak. Dat was<br />

nodig omdat de spuiten met mankracht of met<br />

paarden naar de plaats des onheils gebracht moesten<br />

worden.<br />

Behalve de brandspuiten, waarvan meerdere<br />

exemplaren in brandspuithuisjes verspreid over de<br />

stad geplaatst waren (tien in de negentiende eeuw),<br />

waren er ook blusmiddelen die centraal bewaard<br />

werden. In de negentiende eeuw werd steeds meer<br />

en beter materieel aangeschaft, zoals een mechanische<br />

brandladder en een grote aanjager. Dit soort<br />

apparaten zou steeds meer huisvestingsproblemen<br />

gaan opleveren. Vooral de stalling van de mechanische<br />

brandladder leverde in de gemeenteraad veel<br />

stof tot discussie. Het zestien meter lange gevaarte<br />

was aanvankelijk ondergebracht in de Ruiterstallen<br />

op de Friese Wal. In 1905 verhuisde het naar een<br />

bergplaats onder de consistoriekamer van de St.<br />

Michaëlskerk.<br />

Roode Torenplein<br />

Eveneens in 1905 was sprake van de verbouw van<br />

het perceel Roode Torenplein 14 tot bewaarplaats<br />

van materieel, slangendrogerij, werkplaats en bergplaats<br />

voor reservematerieel. Wegens een ophanden<br />

zijnde reorganisatie van de brandweer werd<br />

echter gewacht met de verbouw en herinrichting<br />

van het pand. Het daaropvolgende jaar bleek dat de<br />

kosten voor verbouwing hoger zouden uitvallen<br />

dan begroot was, zodat uiteindelijk pas eind 1907<br />

de bouwvan een werkplaats en slangendrogerij een<br />

aanvang kon nemen.<br />

Het pand aan het Roode Torenplein was de eerste<br />

echte brandweerkazerne in Zwolle. In de loop<br />

der jaren is er veel aan opgeknapt en verbouwd.<br />

Het gebouw was slecht onderhouden en er moest<br />

dus nogal wat aan verbeterd worden. Bovendien<br />

vereiste het gebruik als kazerne ook de nodige aanpassingen.<br />

Zo moest een stevige vloer gemaakt<br />

worden en had het dak een algehele reconstructie<br />

nodig. De gemeenteraad accepteerde in 1910 de telkens<br />

terugkerende voorstellen tot verbeteringen<br />

De kazerne aan het<br />

Roode Torenplein. Op<br />

deze foto wordt een<br />

proef genomen met een<br />

Daevy-apparaat.


In 1956 wordt de kazerne<br />

aan de Harm<br />

Smeengekade officieel<br />

geopend. Tegelijk worden<br />

vier nieuwe wagens<br />

in gebruik genomen.<br />

64<br />

niet meer. Op voorstel van Van Oort besloot de<br />

raad eerst een volledig nieuw bestek te laten maken<br />

waarin alles opgenomen moest worden wat voor<br />

de gehele afwerking nodig was. l<br />

Herstel en vernieuwing zoals de opperbrandmeester<br />

dat nodig achtte zou ƒ 4200,- gaan kosten.<br />

Gezien de hoogte van dat bedrag werd eerst het advies<br />

van de Tweede Raadscommissie ingeroepen.<br />

Deze commissie vond de uitgaven onverantwoord<br />

omdat het gebouw toch gebreken zou blijven vertonen.<br />

Ze stelde voor alleen de allernoodzakelijkste<br />

verbeteringen uit te voeren en te overwegen of elders<br />

een geschikt gebouw kon worden verkregen.<br />

De gemeenteraad stemde met dit advies in. 2<br />

Twintig jaar later, in 1931, kwam het college van<br />

B&W met het voorstel het voormalige gymnastieklokaal<br />

aan de Jufferenwal aan te kopen. Door de<br />

aanschaf van nieuw materieel was de kazerne aan<br />

het Roode Torenplein te klein geworden. Bovendien<br />

moest met het oog op de bediening van de<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

nieuwe automobielspuiten het personeel in de kazerne<br />

wonen om zo spoedig mogelijk te kunnen<br />

uitrukken. De nieuwe kazerne kon beneden een<br />

garage met werkplaats krijgen, en boven woningen<br />

voor de vaste beambten. Hoewel het college van<br />

Brandmeesters aandrong op aankoop van deze<br />

nieuwe behuizing, besliste de raad anders. Zij vond<br />

de aankoopprijs van het terrein te hoog en wilde<br />

eerst duidelijkheid over de voorgenomen reorganisatie.<br />

De raad verwierp daarom het voorstel. 3<br />

In 1933 bleek dat een definitieve oplossing weer op<br />

de lange baan geschoven werd: er werd namelijk<br />

geld vrijgemaakt om de kazerne aan het Roode Torenplein<br />

te verbouwen zodat ook de tweede autospuit<br />

een plaatsje kon krijgen. Een nieuwe mechanische<br />

ladder moest daarentegen in een particuliere<br />

garage aan het Roode Torenplein gestald worden.<br />

4 Deze ruimte was bepaald niet ideaal, omdat<br />

bij gladheid van de straat de brandweer er bijna<br />

niet uit kon rijden door de sterke helling. 5<br />

ggffOfe^gVi- x


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 65<br />

Ook na de Tweede Wereldoorlog kwam niet direct<br />

een oplossing voor het huisvestingsprobleem. De<br />

enige, noodgedwongen, verandering was een verhuizing<br />

van de bergplaats onder de consistoriekamer<br />

van de St. Michaëlskerk, naar een pakhuisruimte<br />

van de vereniging Odeon aan de Praubstraat.<br />

De reden voor die verhuizing was dat de<br />

kerkvoogdij de huur opgezegd had.<br />

In 1952 werd nogmaals de noodzaak van een betere<br />

huisvesting onder de aandacht van de gemeenteraad<br />

gebracht. Het college van B&W bracht verslag<br />

uit van een bezoek van de districtsinspecteur<br />

voor het Brandweerwezen. Bij een inspectie van<br />

het brandweermaterieel bleek dat noch het materieel,<br />

noch de huisvesting, voldeed aan de eisen die<br />

redelijkerwijze aan een stad als Zwolle gesteld<br />

mochten worden. Het college stelde daarom voor<br />

om nieuw materieel aan te schaffen; een oplossing<br />

voor het huisvestingsprobleem konden ze echter<br />

nog niet bieden. 6<br />

Harm Smeengekade<br />

Twee jaar later kwam eindelijk een eind aan de<br />

huisvestingsperikelen. De heer H. Pieterman bood<br />

toen het pand Harm Smeengekade 13, waar hij een<br />

garagebedrijf uitoefende, te koop aan. Op 26 juli<br />

1954 stemde de gemeenteraad zonder hoofdelijke<br />

stemming in met die aankoop. Ieder was het erover<br />

eens dat de verspreid liggende gebouwen, die bovendien<br />

minder geschikt waren voor een doeltreffende<br />

berging van het materieel, de paraatheid<br />

van de brandweer in gevaar brachten. De ligging<br />

van het nieuwe pand was gunstig: bijna alle punten<br />

van de stad konden binnen vijf minuten worden<br />

bereikt. Het pand bevatte bovendien twee woningen<br />

die door het brandweerpersoneel gebruikt<br />

konden worden.<br />

Het gebouw bood verder ruimte aan al het rollend<br />

materieel van de brandweer en van de BB.<br />

Daarnaast was er ruimte voor een werkplaats, kantine,<br />

instructielokaal, slaapzaal, keuken en kantoor.<br />

Enige aanpassingen van het gebouw waren<br />

noodzakelijk, zoals het aanbrengen van een slangenwasgoot<br />

en een droogtoren met een slangenmagazijn.<br />

De totale kosten werden begroot op<br />

ƒ 296.800,-.<br />

1973: Van der Horst<br />

De firma Van der Horst Europe NV, een fabriek voor het verchromen<br />

van cilindervoeringen voor scheepsmodellen aan de Assendorperlure.<br />

De brand was ontstaan in de hal waar cilinders werden<br />

gereviseerd en breidde zich snel uit naar de nabij gelegen kantoren;<br />

zo snel dat het personeel nauwelijks tijd had om meer in veiligheid<br />

te brengen dan zichzelf.<br />

De brandweer probeerde met behulp van schuimblussers een<br />

gesloten schuimdek te realiseren. Dat mislukte echter doordat de<br />

temperatuur enorm steeg vanwege de aanwezigheid van een bepaald<br />

koelmiddel. De enige oplossing was toen om de olie te laten<br />

opbranden.<br />

Hoewel onduidelijkheid bestond over ontploffingsgevaar en<br />

niemand tijdens de brand een antwoord kon geven op de vraag of<br />

er giftige stoffen vrijkwamen, was de publieke belangstelling groot.<br />

Urenlang waren dikke zwarte rookwolken boven Schelle te zien.<br />

De schade aan machines en installaties werd geraamd op ƒ 4,5<br />

miljoen. Daarbij kwam nog een schade aan gebouwen van ƒ 1,25<br />

miljoen en de nodige bedrijfsschade.<br />

Nog in hetzelfde jaar werden de oude kazerne<br />

aan het Roode Torenplein en de andere gebouwen<br />

ontruimd. De slangenwagens en de nog aanwezige<br />

handbrandspuiten bleven in de bewaarplaatsen<br />

staan.<br />

Na de nodige verbouwingen en het aanleggen<br />

van onder andere een smeerkuil, slangenmagazijn,<br />

zend- en ontvangstapparatuur, instructielokaal,<br />

slaapzaal, dagverblijf, keuken, douche en omroepinstallatie,<br />

kon de nieuwe kazerne in 1956 officieel<br />

in gebruik worden genomen. In de woningen boven<br />

de kazerne kwamen twee beroepskaderleden te<br />

wonen, waarvan een continu aanwezig moest zijn.<br />

Groei<br />

Even leek het alsof alle huisvestingsproblemen waren<br />

opgelost. Dat optimisme duurde echter maar<br />

kort. Spoedig bleek ook de ruimte aan de Harm<br />

Smeengekade te klein. Al in 1960 meldde het college<br />

van Brandmeesters dat de beschikbare ruimte<br />

voor de brandweervoertuigen en de motorspuiten<br />

van de BB geleidelijk te klein werd. Binnen afzien-


De kazerne aan de<br />

Harm Smeengekade,<br />

anno <strong>1994</strong> (foto: M.N.<br />

van Saltbommel).<br />

Onder: De brandweerkazerne<br />

Harm Smeengekade<br />

13 voor de verbouwing.<br />

66 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

bare tijd zou een andere bergplaats voor het BB materieel<br />

gevonden moeten worden in de nabijheid<br />

van de kazerne. 7<br />

Door het toenemende aantal inwoners van de<br />

stad, de groeiende industrie, de annexatie van<br />

Zwollerkerspel en door het invoeren van een 24uurs<br />

dienst, werd het ruimtegebrek in de kazerne<br />

steeds manifester. In 1968 wees commandant ir. R.<br />

Krijtenburg op de behoefte aan een seinkamer,<br />

slaapkamers en een wasgelegenheid. Als oplossing<br />

stelde hij een uitbreiding van de kazerne voor met<br />

het pand Harm Smeengekade 12. Een andere oplossing<br />

was nieuwbouw samen met de BB, bijvoorbeeld<br />

aan de Schuttevaerkade. 8 Nieuwbouw behoorde<br />

echter voorlopig niet tot de mogelijkheden<br />

en daarom werd in de loop van 1969 de toenmalige<br />

keuken ingericht als seinkamer. Ook kwam geld<br />

beschikbaar voor de inrichting van een slaapkamer<br />

en voor meubilair.<br />

Drie-fasen-plan<br />

Door het opofferen van het instructielokaal ten behoeve<br />

van de alarmcentrale en door inschakeling<br />

van meer beroepskrachten in de 24-uurs diensten<br />

werd de kazerne, ondanks de aanpassingen te klein<br />

om de dienst ook in de komende jaren goed te laten<br />

functioneren. Toen nieuwbouw niet haalbaar


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

bleek besloot de gemeente in 1972 tot een aanpak in<br />

drie fasen. In de eerste fase werd de kazerne uitgebreid<br />

met een instructielokaal en slaapgelegenheid<br />

in het pand Harm Smeengekade 13b. De tweede en<br />

derde fase leverden in de jaren 1976-1978 vooral<br />

meer kantoorruimte op.<br />

Uitbreiding in de vorm van nieuwbouw bleef<br />

volgens de brandweer echter noodzakelijk. Met de<br />

komst van de geregionaliseerde brandweer zou immers<br />

extra ruimte nodig zijn.<br />

Diverse mogelijkheden passeerden de revue,<br />

maar direct kon geen afdoende oplossing gevonden<br />

worden. Telkens weer bleek een terrein om een<br />

of andere reden ongeschikt te zijn. Het RETHAMterrein<br />

aan de Grote Voort was weliswaar goedkoop,<br />

maar lag erg ongunstig: snel uitrukken was<br />

vanaf die plaats bijna onmogelijk. Het terrein op de<br />

hoek van de Rembrandtlaan en de Zamenhofsingel<br />

was te klein en het Oosterenkcomplex zou te veel<br />

onkosten met zich mee brengen.<br />

Nieuwbouw<br />

Geen van de mogelijkheden van verhuizing kon de<br />

toets der kritiek doorstaan. Het zoeken naar een<br />

andere vestigingsplaats werd gestaakt zodra de mogelijkheden<br />

van de zogenaamde terugploegregeling<br />

duidelijk werden. In het kader van die terugploegregeling<br />

konden langdurig werkloze bouwvakkers<br />

ingezet worden, waarbij het ministerie van<br />

Sociale Zaken en Werkgelegenheid subsidie verleende.<br />

Dat zou aardig in de onkosten schelen. Bovendien<br />

zou ook het ministerie van Binnenlandse<br />

Zaken subsidie verstrekken voor een schuilkelder,<br />

een openbare schuilgelegenheid voor het geval van<br />

oorlog of andere rampen. De totale kosten van de<br />

nieuwbouw (ƒ 8.850.000,-) werden door die subsidies<br />

teruggebracht met respectievelijk ƒ 700.000,en<br />

ƒ 1.250.000,-.<br />

In oktober 1984 werden de panden Harm<br />

Smeengekade 10 en 11 aangekocht om een forse<br />

vergroting van de kazerne mogelijk te maken.<br />

Twee jaar later kon ook nog Harm Smeengekade 9<br />

aangekocht worden.<br />

Na een zeer ingrijpende verbouwing - eigenlijk<br />

nieuwbouw want uiteindelijk bleven slechts twee<br />

muren bewaard - kon de vernieuwde kazerne op 8<br />

juni 1988 feestelijk geopend worden door de staatssecretaris<br />

van Binnenlandse zaken, mevrouw De<br />

Graaf-Nauta. De zeven brede uitrukdeuren aan de<br />

kant van de Harm Smeengekade springen het<br />

meest in het oog. Aan de andere zijde van het gebouw<br />

zijn de werkplaatsen te vinden. Op de eerste<br />

verdieping zijn de regionale alarmcentrale, tien<br />

slaapvertrekken en kantoren gevestigd. Op de<br />

tweede verdieping zijn instructielokalen en een recreatiezaal<br />

te vinden. Verder is er een 17 meter hoge<br />

slangetoren, waar de slangen kunnen drogen.<br />

Hoewel de gemeentelijke brandweer en de<br />

brandweer Regio IJssel-Vecht door de uitbreiding<br />

nu over flink wat meer ruimte beschikken, zal de<br />

discussie over huisvesting wel weer eens geopend<br />

worden. Door de uitbreiding van de stad, de toenemende<br />

taken van de regionale brandweer en de<br />

toegenomen taken op het gebied van preventie, zal<br />

immers steeds meer ruimte nodig zijn voor kantoren,<br />

slaapvertrekken en stalling van de voertuigen.<br />

Plattegrond van de kazerne<br />

aan de Harm<br />

Smeengekade in 1956.


De regionale alarmcentrale<br />

aan de Harm<br />

Smeengekade (foto:<br />

M.N. van Saltbommel).<br />

68 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Melding en alarmering<br />

Van torenklok tot telefoon<br />

Van oudsher was de kreet 'brand!' hèt middel<br />

om iedereen op de hoogte te stellen<br />

van het feit dat hulp nodig was. Om een<br />

groter bereik te hebben en de hele stadsbevolking<br />

op te roepen een handje te helpen, werd in veel steden<br />

de klok geluid, waren er kleppermannen of<br />

trompetters. Onbedoeld gevolg van deze alarmering<br />

was dat vele nieuwsgierigen als toeschouwers<br />

naar de plaats des onheus trokken en daar het blussen<br />

bemoeilijkten.<br />

Kort na de grootscheepse reorganisatie van<br />

1894, wilden B&W nogmaals profijt trekken van de<br />

technische vooruitgang. Zij stelden daarom in 1895<br />

voor gebruik te gaan maken van het telefoonnet<br />

voor de alarmering van de brandweerlieden. Dit<br />

zou de snelheid waarmee het personeel zich naar<br />

de brand kon begeven aanzienlijk bevorderen. De<br />

hoofdlieden zouden een telefoonaansluiting moeten<br />

hebben en in elke wijk zouden zeven van de elf<br />

manschappen een schel in huis krijgen. De andere<br />

vier moesten dan nog door hun kameraden ge-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 69<br />

waarschuwd worden. Om de onvermijdelijke<br />

nachtdienst te bemannen, kon de functie van torenwachter<br />

opgeheven worden. De huidige torenwachter<br />

kon belast worden met de nachtdienst op<br />

het centraal telefoonbureau.<br />

Tijdens de discussie die de gemeenteraad op 25<br />

maart 1895 over dit voorstel voerde, bleken er meer<br />

tegenstanders dan voorstanders van het plan te<br />

zijn. Onder anderen de heer Hoven sprak zich uit<br />

tegen het geheel. Hij vond het te duur en stelde:<br />

'Onze plaats is niet zoo groot of de lui zijn bij brand<br />

spoedig bijeen. In dit opzicht komt het voorstel<br />

overdreven voor.' Anderen wilden het nog even<br />

bezien. Omdat de post onvoorzien op de begroting<br />

erg klein was, leek het een meerderheid in de gemeenteraad<br />

beter te wachten tot de eerstvolgende<br />

begroting.<br />

Dit was niet de eerste keer dat de gemeenteraad<br />

afwijzend reageerde op een voorstel gebruik te maken<br />

van de moderne techniek. In 1884 werd een<br />

voorstel om een telefonische verbinding te maken<br />

tussen het vertrek van de torenwachter op de grote<br />

toren en het lokaal van de politie in de hoofdwacht<br />

verworpen. De burgemeester vond toen aanleg<br />

overbodig gezien de wijze waarop de nachtelijke<br />

veiligheidsdienst was ingericht. Zijn opvatting<br />

werd gedeeld door de commissaris en de inspecteurs<br />

van politie en de torenwachter. Het was voldoende<br />

wanneer de torenwacht drie keer op de<br />

klok sloeg wanneer hij onraad bespeurde. Bovendien<br />

was het mogelijk door middel van een roeper<br />

met de torenwacht te spreken.'<br />

Torenwacht gewaardeerd<br />

De torenwacht werd nog enige jaren in ere gehouden.<br />

Nog in 1901 stelde een van de raadsleden de<br />

vraag of het juist was dat de torenwachter een<br />

brand als eerste had bespeurd. Na een bevestigend<br />

antwoord stelde hij tevreden vast dat wederom was<br />

gebleken 'dat het nuttig is, dat de gemeente dezen<br />

hooggeplaatsten ambtenaar nog bezit.' De burgemeester<br />

moest dat beamen. 2<br />

Toch kwam in het daaropvolgende jaar een<br />

nieuwe wijze van alarmering tot stand. Dit keer<br />

had het college van B&W de zaak tactischer aangepakt.<br />

Er was al een bedrag gereserveerd voor een<br />

alarminrichting en de raad had dus in principe al<br />

ingestemd. Discussies over de hoogte van het bedrag<br />

en de verhouding daarvan tot het aantal branden<br />

konden nu snel afgekapt worden.<br />

Het college wilde een machtiging van de gemeenteraad,<br />

zodat ze een overeenkomst kon aangaan<br />

met de algemene telefoonmaatschappij voor<br />

het tot stand brengen van een alarm-inrichting<br />

voor de brandweer en voor het aansluiten van de<br />

woningen der brandmeesters op het telefoonnet.<br />

De totale kosten van achttien telefoonaansluitingen<br />

en zeven kringen met alarmbellen zouden<br />

ƒ 640,- bedragen.<br />

De telefoonmaatschappij zou een nachtdienst<br />

invoeren, maar was alleen bereid die verplichting<br />

op zich te nemen ten behoeve van de brandweer,<br />

niet voor de abonnees. Wel was de maatschappij<br />

bereid de abonnees in de gelegenheid te stellen<br />

's nachts van de telefoon gebruik te maken, maar zij<br />

wilde zich daartoe niet binden. De voorzitter legde<br />

uit dat de gemeente zich in feite abonneerde, onder<br />

voorwaarde dat het publiek in de gelegenheid werd<br />

gesteld 's nachts van de telefoon gebruik te maken.<br />

Wanneer het daartoe niet op een behoorlijke wijze<br />

in de gelegenheid zou worden gesteld, stond het de<br />

gemeente vrij het abonnement weer op te zeggen. 3<br />

Hulpverleningsvoertuig<br />

HV-2, Mercedes Benz.<br />

De wagen kwam in<br />

1989 in dienst en heeft<br />

als 'roepnaam'773<br />

(foto: M.N. van Saltbommel).


Brandmeldingen 1<br />

27 februari 1963<br />

Melding ontvangen van een onbekende; brandend<br />

afval in de Korte Kamperstraat aan de<br />

achterzijde van Troostwijk. Ingerukt met wagen<br />

1.<br />

Uitgerukt om 23.17 uur Terug om 23.38 uur.<br />

28 februari 1963<br />

18.05 uur. Melding ontvangen van de boekhouder<br />

van Gebr. Schrijver, zakkenhandel Thorbeckegracht<br />

84. Deze zei: 'Wij hebben de hele<br />

boel in de brand staan', maar bij aankomst<br />

bleek dit nogal mee te vallen. Oorzaak van de<br />

brand was een partijtje jutezakken, dat tegen<br />

een brandende kachel was gevallen. Ongeveer<br />

vijftig zakken zijn verbrand.<br />

Uitgerukt met wagen 1; geblust met twee hogedruk<br />

stralen. Wagen in bleek niet nodig. Terug<br />

om 18.32 uur.<br />

6 april 1963<br />

Het kan vanavond niet op. Gerrit moest in<br />

etappen zijn brood opeten, want het was om<br />

10.25 uur weer raak. Nu was het een auto van de<br />

firma Kan die in brand stond op het Roode Torenplein;<br />

een vroegtijdig opruimen van oud<br />

papier. In opdracht van de commandant werd<br />

om 10.45 uur de Gemeentereinigingsdienst gebeld<br />

voor afvoer van de balen papier naar Westerwolde.<br />

De manschappen waren zeer tevreden;<br />

het werd volgens hun steeds beter.<br />

Terugkomst van wagen 1 om 11 uur. De melding<br />

kwam binnen van Spijker.<br />

22 april 1963<br />

01.30 uur. Vals alarm. Dronken vent met 'n<br />

lijstje telefoonnummers.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

28 april 1963<br />

24.48 uur. Oliehaard was niet in orde. Mensen<br />

waren niet thuis. Melding ontvangen van de<br />

buren. Uitgerukt met de landrover. Door er<br />

een ruit te breken kon men binnen komen.<br />

Terug om 1.25 uur.<br />

9 mei 1963<br />

9.30 uur. Aan de Harm Smeengekade tegenover<br />

het O.L. Vrouwe Pension was een personenauto,<br />

merk V.W. te water geraakt. De bestuurder<br />

had de wagen, na geparkeerd te hebben,<br />

verlaten en niet op de handrem of in een<br />

versnelling gezet. De bestuurder stond nog<br />

maar nauwelijks op de stoep bij het O.L. Vrouwe<br />

Pension toen de wagen met een sierlijke<br />

duik in het zeer heldere water belandde. De<br />

auto bleef lange tijd drijven en zou gezonken<br />

zijn indien hij niet aan onze dreg was vastgezet.<br />

Met onze ouwe trouwe 'Jumbo' stond de drenkeling<br />

al weer vlug op het droge. Het voertuig is<br />

eigendom van de firma Batjes.<br />

Terug om 10.10 uur<br />

15 mei 1963<br />

Uitgerukt voor binnenbrand aan de P.C. Hooft -<br />

straat om 17.30 uur met wagen 1. Het bleek om<br />

een niet in gebruik zijnde slaapkamer te gaan.<br />

De brand bleek te zijn ontstaan tussen het aldaar<br />

aanwezige opgeklapte kantelbed en de<br />

muur. De bewoner/eigenaar verklaarde dat<br />

niemand op de kamer was geweest. Ra Ra en<br />

toch brand! Toch wel een gezellig brandje met<br />

al die kapok en kippeveren. Kan men zijn hart<br />

eens echt aan ophalen.<br />

Terug om 18.20 uur.<br />

15 februari 1964<br />

22.20 uur werd een uitslaande brand aan het<br />

Assiesplein gemeld bij de gasfabriek. Groot<br />

alarm geslagen; PTT gebeld; na tien minuten<br />

groot alarm herhaald. Daarna burgemeester<br />

gewaarschuwd. Helaas was er een dode te betreuren.<br />

Uitgerukt met 6 wagens. De laatste wagen<br />

was om ongeveer 2.30 uur terug.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Aanvankelijk waarschuwden beambten van het<br />

telefoonkantoor de brandmeesters, maar in 1927<br />

kwam daarin verandering. De brandmeesters<br />

moesten nu door de politie opgebeld worden. Het<br />

nadeel hiervan was dat het langer duurde. Vanuit<br />

het telefoonkantoor kon men namelijk de brandmeesters<br />

veel sneller waarschuwen, omdat de politie<br />

voor elke brandmeester een aparte aansluiting<br />

moest aanvragen, terwijl het personeel van het telefoonkantoor<br />

er enige tegelijk kon opbellen.<br />

Radiodistributie<br />

De derde fase in de alarmering - na torenklok en<br />

telefoon - begon in 1932, toen bij brandmelding en<br />

politiealarmering gebruik gemaakt werd van een<br />

nieuw fenomeen: radiodistributie. Zwolle liep bij<br />

deze ontwikkeling voorop en dat leverde enig financieel<br />

voordeel op.<br />

Bij de aanleg van het kabelnet voor het radiodistributiebedrijf<br />

was rekening gehouden met een<br />

mogelijk gebruik bij brandmelding en politiealarmering.<br />

Omdat een combinatie van radiodistributie<br />

en alarmering nog nergens anders toepassing<br />

had gevonden, was N.V. Asto bereid voor haar rekening<br />

een aantal openbare brand- en politiemelders<br />

op het hoofdkabelnet aan te sluiten en de<br />

daarbij behorende alarmcentrale in het politiebureau<br />

te plaatsen. In de toekomst zou het door uitbreiding<br />

van die centrale mogelijk worden in particuliere<br />

gebouwen brand- en politiemelders te<br />

plaatsen. Er was al gebleken dat daarvoor belangstelling<br />

bestond. 4<br />

Door deze verandering werd het mogelijk dat<br />

mensen via openbare brandmelders, die op verschillende<br />

plaatsen in de stad geplaatst werden, een<br />

brand doorgaven aan de politie. De politie rukte<br />

dan zelf als eerste uit en moest tegelijk het brandweerpersoneel<br />

nog oproepen. De brandmeesters<br />

werden zoals vanouds opgebeld en de spuitgasten<br />

werden door middel van een schel gealarmeerd.<br />

Het doorgeven dat er ergens een brand was,<br />

kon nu in principe snel gebeuren. Daarna moesten<br />

echter de brandweerlieden nog per telefoon of<br />

alarmbel opgeroepen worden. Dat liep niet altijd<br />

even vlekkeloos. In verschillende steden was dat<br />

anders geregeld en daarom nodigde de burgemeester<br />

het college van Brandmeesters uit om tot een<br />

betere alarmering te komen. Hij wees daarbij op<br />

het systeem dat in Dordrecht en Haarlem werd gebruikt.<br />

De burgemeester deed dit omdat hij twijfelde<br />

aan de deugdelijkheid van het bestaande systeem.<br />

Onlangs was namelijk bij een brand gebleken<br />

dat zowel de dienst Openbare Werken als de substituut-opperbrandmeester<br />

pas een kwartier nadat<br />

de brand op de kazerne was gemeld, op de hoogte<br />

waren gesteld van de brand. 5 Na een periode van<br />

zoeken en praten kwam in 1941 ook de oproep van<br />

het personeel via radiodistributie tot stand.<br />

Voor die tijd werden de brandmeesters, zoals<br />

gezegd, per telefoon gealarmeerd en het overige<br />

personeel door elektrische schellen. Met de nieuwe<br />

alarmeringsinrichting konden aan iedereen tegelijkertijd<br />

mondelinge boodschappen meegedeeld<br />

worden. Het werkte dus sneller en zekerder dan het<br />

bestaande systeem. Bovendien zou het nieuwe systeem<br />

uiteindelijk tot een besparing leiden, omdat<br />

na afschrijving van de aanlegkosten het jaarlijkse<br />

De belangstelling voor<br />

het werk van de brandweer<br />

is altijd groot. Zo<br />

ook bij de brand in de<br />

Havezathe op 28 maart<br />

1974-


Embleem van de<br />

brandweer.<br />

bedrag lager zou zijn dan het bedrag dat tot die tijd<br />

aan telefoonkosten betaald werd.<br />

Centrale melding en alarmering<br />

In verband met ontwikkelingen bij de PTT en door<br />

de uitbreiding van de stad bleek het in 1954 noodzakelijk<br />

op een ander alarmeringssysteem over te<br />

gaan. De PTT had namelijk besloten in het vervolg<br />

gebruik te maken van een ander soort kabels, waardoor<br />

in nieuwe wijken geen aansluitingen op het<br />

alarmeringsnet tot stand gebracht konden worden.<br />

Wijzigingen van bestaande aansluitingen zou alleen<br />

mogelijk zijn door het leggen van afzonderlijke<br />

kabels en dat zou hoge kosten met zich meebrengen.<br />

Verscheidene brandweerlieden hadden al<br />

geen rechtstreekse aansluiting meer op het alarmeringssysteem.<br />

Een centrale meldings- en alarmeringspost, onder<br />

te brengen in de seinkamer van de brandweerkazerne,<br />

zou de oplossing kunnen brengen. Deze<br />

centrale post kwam in rechtstreekse verbinding te<br />

staan met een aantal telefoon- en brandwekkerkringen.<br />

Elke kring had minimaal tien aansluitingen<br />

aan een telefoontoestel met een wekker of aan een<br />

brandwekker. Het werd hiermee mogelijk zowel het<br />

gehele korps als één of enkele groepen tegelijk te<br />

alarmeren. De totale kosten van de nieuwe installatie<br />

werden begroot op ƒ 11.700,-, terwijl de jaarlijkse<br />

vergoeding aan de PTT ƒ 2434,80 zou bedragen. 6<br />

Kort daarna werd besloten tot het opruimen<br />

van de oude openbare brandmelders in de stad.<br />

Aanleiding hiervoor was, behalve een noodzakelijke<br />

algehele revisie, het vandalisme. Het bleek namelijk<br />

dat die apparaten meer misbruikt dan gebruikt<br />

werden. Regelmatig waren ruitjes vernield,<br />

werden de melders als speelgoed gebruikt en kwamen<br />

valse meldingen binnen. Een van de raadsleden,<br />

de heer Jalving, constateerde dat dat eigenlijk<br />

verschrikkelijk was. Volgens hem was het met de<br />

beschaving in de stad niet bijster gesteld wanneer<br />

dit in een openbaar stuk neergeschreven moest<br />

worden. 7<br />

Het melden van een brand kon vanaf nu telefonisch<br />

geschieden. Dat kon zo langzamerhand ook<br />

wel, omdat het aantal telefoontoestellen gestaag<br />

was toegenomen.<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Uitbreiding<br />

Aangezien de nieuw aangeschafte installatie met<br />

het oog op de kosten bij aankoop al enigszins verouderd<br />

was, was het vrij snel (in 1969) noodzakelijk<br />

iets nieuws aan te schaffen. Met de oude installatie<br />

was het bovendien niet mogelijk rechtstreekse<br />

brandmeldingen van bedrijven door te geven naar<br />

de kazerne. Ook was geen rekening gehouden met<br />

de annexatie van Zwollerkerspel, waardoor er in<br />

één klap zo'n veertig vrijwillige brandweerlieden<br />

bij waren gekomen. 8<br />

Uitbreiding en vernieuwing bleef aan de orde<br />

van de dag. Het aantal lijnen voor directe brandmelding<br />

werd uitgebreid, omdat steeds meer bedrijven<br />

en andere instellingen, zoals bejaardentehuizen,<br />

een directe brandmelding wilden hebben.<br />

Verder werden sprinklerinstallaties 9 aangelegd in<br />

bedrijven en moesten sprinklermeldlijnen aangelegd<br />

worden.<br />

Een algehele vernieuwing en modernisering<br />

van de meldkamer kwam tot stand in samenhang<br />

met de regionalisering van de brandweer. Alle deelnemende<br />

gemeenten werden aangesloten op de regionale<br />

alarmcentrale in de Zwolse kazerne. Tegelijk<br />

werden daar alle gegevens over risicodragende<br />

objecten bijeengebracht.<br />

Draagbare alarmering<br />

Het oproepen van het brandweerpersoneel per telefoon<br />

begon na verloop van tijd problematisch te<br />

worden. In de praktijk bleek namelijk dat men<br />

steeds vaker niet thuis was, waardoor het onmogelijk<br />

was gehoor te geven aan een oproep. Aanvankelijk<br />

was men ervan uitgegaan dat aan zo'n 50%<br />

van de oproepen gehoor werd gegeven, maar dat<br />

percentage zakte gestaag. Over het algemeen zijn<br />

mensen minder vaak thuis bereikbaar dan vroeger<br />

en dat geldt uiteraard ook voor brandweerlieden.<br />

Het sociale leven eiste wat dat betreft zijn tol.<br />

De bereikbaarheid was dan ook een belangrijke<br />

reden om omstreeks 1980 over te stappen op een<br />

ander oproepsysteem: iedereen kreeg een draadloze<br />

oproepontvanger, waardoor hij/zij in principe<br />

24 uur per dag bereikbaar was. In dit systeem is tot<br />

op heden geen verandering gekomen.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 73<br />

Brandweerpersoneel<br />

Rond de persoon van de brandweerman - en<br />

vanaf 1989 ook de brandweervrouw - zijn<br />

verschillende mythen te weven. Enerzijds<br />

hebben zij een heldhaftig imago: ze trotseren de<br />

vlammen en redden met gevaar voor eigen leven<br />

slachtoffers uit de vuurzee. Dit beeld komt veelvuldig<br />

voor in kinderboeken en is aanleiding voor het<br />

verlangen van veel kleine jongetjes om brandweerman<br />

te worden. Aan de andere kant bestaat het<br />

beeld van mensen die - ten minste een beetje - aanleg<br />

hebben voor pyromaan en van mensen die gedurende<br />

hun werktijd niet veel anders doen dan<br />

wachten tot ergens brand uitbreekt.<br />

Of brandweerlieden gelukkig zijn met deze<br />

voorstelling, mag betwijfeld worden. In elk geval<br />

vragen zij zichzelf wel met enige regelmaat af wat<br />

hun motivatie is. De Peperbus, het blad dat de<br />

Zwolse Vrijwillige Brandweervereniging korte tijd<br />

heeft uitgegeven, wijdt de nodige aandacht aan dit<br />

probleem: 'Wat is er toch zo vraag ik mij af met die<br />

vrijwillige brandweren gaande. Als wij rekenen dat<br />

thans in Nederland 22.000 vrijwilligers klaar staan<br />

om hun diensten bijna vrijwillig aan de Gemeenschap<br />

te geven. Er schijnt een soort toverkracht van<br />

het woord Brandweer uit te gaan, die als hij zijn<br />

slachtoffers eenmaal in zijn klauwen heeft nooit<br />

meer los laat. Dat geldt niet alleen voor de vrijwilligers,<br />

maar ook voor de beroepsman in soms nog<br />

De eerste mensen die in<br />

dienst van de brandweer<br />

waren, moesten<br />

zorgen voor het onderhoud<br />

van het materieel.


Cursus voor het brandweerpersoneel<br />

(foto:<br />

M.N. van Saltbommel).<br />

74<br />

grotere mate.' Vervolgens constateert het blad dat<br />

menigeen waarschijnlijk niet eens weet waarom hij<br />

bij de brandweer is gegaan. Als meest voor de hand<br />

liggende motieven noemt het blad een natuurlijke<br />

drang om de elementen te bestrijden, de echte burgerzin<br />

om in nood verkerende burgers te helpen,<br />

het sportieve element waardoor de een voetbalt en<br />

de ander zwemt of biljart, de zucht naar avontuur,<br />

of om als een held te worden gezien en tenslotte zakelijke<br />

of financiële motieven. Maar, zo gaat het<br />

blad verder: 'diegene die als avontuur of uit financieel<br />

oogpunt deze taak vervult zal niet tot offers<br />

bereid zijn en spoedig een andere meer lonende<br />

liefhebberij gaan opzoeken.' 1<br />

De tendensen van de laatste jaren, die neigen<br />

naar grootschaliger, professioneler en bureaucratischer<br />

organisaties, worden over het algemeen gezien<br />

als de grootste gevaren voor de motivatie van<br />

de vrijwilliger. Dat was ook de reden waarom de regionalisatie<br />

met enig wantrouwen tegemoet werd<br />

gezien. De angst bestond dat de kameraadschappelijke<br />

sfeer, die essentieel is voor paraatheid, niet gehandhaafd<br />

zou blijven in een regionaal of provinciaal<br />

georganiseerd korps. Voor de gemeentelijke<br />

brandweerkorpsen is het dan ook zeer belangrijk<br />

dat uiteindelijk besloten is de 'oude' brandweertaken<br />

uit te laten voeren door de plaatselijke korpsen,<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

terwijl alleen de nieuwe, op hulpverlening gerichte<br />

taken in regionaal verband worden verricht.<br />

Toch is er wel het een en ander veranderd. Zo<br />

constateert brandmeester Gerrit Ridder bij zijn afscheid<br />

in 1981 (na dertig jaar brandweer), dat er<br />

veel meer deskundigen rondlopen en dat alles wat<br />

ambtelijker en minder sfeervol is geworden. 'Het is<br />

nu veel professioneler opgezet, veel beter georganiseerd<br />

ook. Ik vind dat verheugend, maar ik vind het<br />

jammer dat de vrijwilligers steeds minder aan bod<br />

komen omdat de beroepskrachten het tegenwoordig<br />

vaak zelf wel af kunnen. De binding van die<br />

vrijwilligers met de brandweer wordt steeds slechter<br />

en dat terwijl ze heus niet altijd minder zijn dan<br />

de beroepskrachten.' 2<br />

Hulpverleningen 1<br />

- kelders leegpompen 7<br />

- buitendeuren openen 10<br />

- stormschade TV-masten 5<br />

- stormschade bomen 2<br />

- omvallende schoorsteen 1<br />

- bepaling koolmonoxyde 5<br />

- dieren en vogels bevrijden 4<br />

- oliehaard 1<br />

- auto's wegslepen voor<br />

gemeentepolitie 9<br />

- auto-ongevallen 2<br />

- hulpverlening met ladderauto;<br />

diversen 15<br />

- hulpverlening met takelauto; diversen 3<br />

- TOTAAL 104<br />

Tevens hulp verleend bij:<br />

- plaatsen van standbeeld op Stationsplein<br />

en Sassenstraat<br />

- plaatsen van shermantank op Bethlehemskerkplein<br />

(V3 tentoonstelling)<br />

- bergen van vliegtuigwrak aan de Rieteweg<br />

- vervoer van leden Recreatieplan<br />

- rooien van bomen aan het Gasthuisplein<br />

- wateroverlast in december


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 75<br />

Professionalisering<br />

Wat dan ook de precieze motivatie moge zijn, feit is<br />

dat er momenteel in Nederland zo'n 22.550 vrijwillige<br />

brandweerlieden zijn, waarvan 71 in Zwolle.<br />

Daarnaast zijn er 3835 beroepsbrandweerlieden,<br />

waarvan 31 in Zwolle.<br />

Zwolle is één van de 166 gemeenten met een gemengd<br />

korps. Dat betekent dat er zowel beroepsbrandweerlieden<br />

als vrijwilligers werken. In 454<br />

Nederlandse gemeenten zijn alleen vrijwilligers,<br />

terwijl in acht gemeenten alleen beroepsbrandweerlieden<br />

zijn. In achttien gemeenten wordt de<br />

brandweertaak door omliggende gemeente(n) verzorgd.<br />

3<br />

Tot 1905 bestond de Zwolse brandweer volledig<br />

uit vrijwilligers. In dat jaar kwam een beambtewerkman,<br />

die voor het onderhoud van het materieel<br />

moest zorgen. Kort daarop kwam een tweede<br />

beambte-werkman en daar bleef het lange tijd bij.<br />

De gemeente was, voornamelijk vanwege de hoge<br />

kosten, zeer huiverig voor het invoeren van een beroepsbrandweer.<br />

Pas toen de brandweer bij de dienst Openbare<br />

Werken werd gevoegd, kwam in zekere zin een uitbreiding<br />

van het beroepspersoneel: de directeur en<br />

adjunct-directeur van die dienst waren ambtshalve<br />

commandant en ondercommandant van de brandweer.<br />

Voor een echte uitbreiding van het aantal<br />

professionele krachten moest Zwolle wachten tot<br />

de jaren vijftig: in 1957 waren er naast de commandant<br />

acht beroepskrachten.<br />

De volgende uitbreiding van het beroepspersoneel<br />

viel samen met de annexatie van Zwollerkerspel:<br />

in 1967 kwamen er vier beroepskrachten bij<br />

zodat het totale aantal op twaalf kwam (naast 82<br />

vrijwilligers). Daarna groeide het aantal beroeps<br />

geleidelijk tot de huidige 30 formatieplaatsen.<br />

Opleiding<br />

De professionalisering hangt voor een groot deel<br />

samen met de steeds hogere eisen die aan de opleiding<br />

van de brandweerlieden gesteld worden. Voor<br />

de oorlog was nauwelijks sprake van enige opleiding,<br />

maar daar kwam in een rap tempo verandering<br />

in. Evenals op andere gebieden het geval was,<br />

kwamen ook hier landelijke richtlijnen.<br />

In Amsterdam bestond korte tijd een Rijks-<br />

brandweerschool (1946-1947), waar officieren een<br />

opleiding ontvingen. Na 1947 vond de opleiding<br />

van officieren plaats in verschillende grote steden.<br />

In de kleinere plaatsen waren cursussen voor het<br />

midden- en lagere personeel.<br />

In 1948 werd voor het eerst een cursus gehouden<br />

voor bevelvoerenden van vrijwillige brandweren<br />

in district in (Gelderland en <strong>Overijssel</strong>). Veel<br />

gemeenten hadden hun vertegenwoordigers gestuurd.<br />

Zwolle was met drie deelnemers aanwezig<br />

waaronder de opperbrandmeester. De cursus, die<br />

uit negen bijeenkomsten bestond, werd gegeven<br />

door een instructeur van de Rijksinspectie. Het jaar<br />

daarop werden op verzoek van de Rijksinspectie<br />

van het Brandweerwezen cursussen gegeven aan<br />

het brandweerpersoneel in Zwartsluis, Ommen,<br />

Hasselt, Kampen, Avereest, Zwollerkerspel en Dedemsvaart.<br />

Deze cursussen werden regelmatig herhaald.<br />

Vanaf de jaren vijftig<br />

wordt perslucht gebruikt<br />

voor adembescherming.<br />

Op deze<br />

foto, die genomen is tijdens<br />

de brand in de<br />

Tijlspassage op 4 november<br />

1971, zijn de cilinders<br />

met samengeperste<br />

lucht goed te<br />

zien.


1992: Diezerstraat 109<br />

Op drie januari 1992 brandde het historische winkelpand Diezerstraat<br />

109 geheel uit. De brand was 's morgens vroeg ontstaan<br />

door kortsluiting en oververhitting van een kachel. Toen men de<br />

felle uitslaande brand onder controle leek te hebben, werd begonnen<br />

met de sloop van een deel van de voorgevel. Tijdens het<br />

nablussen stortte plotseling het middenstuk van het pand in. Drie<br />

brandweerlieden werden onder het puin bedolven. Twee van<br />

hen, Bernhard Offenberg en Frans Kroes, overleden en een raakte<br />

gewond. Voor de Zwolse brandweer was dit de eerste keer dat<br />

brandweermannen omkwamen tijdens blussingswerkzaamheden.<br />

Hun dood leidde tot grote verslagenheid. Op een persconferentie<br />

ging burgemeester Hermans niet in op vragen over mogelijke<br />

oorzaken van het ongeval. Hij kon alleen meedelen dat een<br />

onderzoek zou worden ingesteld.<br />

Uit dit onderzoek van de arbeidsinspectie en de Zwolse recherche<br />

bleek dat voor de brandweer niet viel waar te nemen dat<br />

instortingsgevaar bestond. De verantwoordelijke bevelvoering<br />

had alle benodigde veiligheidsmaatregelen getroffen. Een landelijk<br />

onderzoek dat verricht werd in opdracht van de minister van<br />

Binnenlandse Zaken bevestigde dat.<br />

Kortom, het personeel moest zowel zelf opleidingen<br />

volgen als elders cursussen verzorgen. Die<br />

cursussen bleven niet beperkt tot andere brandweerkorpsen.<br />

Ook werden cursussen gegeven aan<br />

groepen padvinders voor het behalen van het<br />

brandweerinsigne. Vanaf de jaren vijftig kwamen<br />

daar nog de bedrijfsbrandweren bij: werknemers<br />

van Philips, de Spoorwegen, Van Gend en Loos en<br />

de PTT behoorden tot de eersten die instructies<br />

ontvingen en examens voor brandwacht 2e klasse<br />

of ie klasse aflegden. Tenslotte werden nog de nodige<br />

opleidingen in het kader van de BB verzorgd.<br />

De opleidingen werden steeds serieuzer ter<br />

hand genomen. Nadat eerst alleen getuigschriften<br />

werden uitgereikt, werden na enige jaren ook officiële<br />

examens afgenomen. Ook werd het cursusaanbod<br />

steeds groter, zowel op theoretisch als op<br />

praktisch gebied: EHBO, instructies voor brandblusapparatuur<br />

en demonstraties van nieuwe tech-<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

nieken en blusmethoden kwamen aan bod. Om tegemoet<br />

te kunnen komen aan die opleidingsbehoefte<br />

werd in 1952 in de kazerne een nieuwe instructieruimte<br />

in gebruik genomen.<br />

Door de voortgaande technische ontwikkelingen<br />

bij blusmaterieel èn door het uitbreiden van<br />

het takenpakket, werden opleidingen nog meer<br />

noodzakelijk.<br />

De behoefte aan een landelijk instituut leidde<br />

in 1960 tot de oprichting van de Stichting brandweeropleiding<br />

in Nederland (SBOIN). Deze stichting<br />

zorgde ervoor dat opleidingsofficieren vertrouwd<br />

werden gemaakt met nieuwe instructiemethoden.<br />

Op hun beurt konden die hoofdinstructeurs<br />

vanaf 1968 overal in het land instructeurs<br />

opleiden. Verder kwam in 1962 een officiersopleiding<br />

tot stand in Den Haag en later in Bennekom.<br />

In 1981 bekrachtigde de minister van Binnenlandse<br />

Zaken de instelling van een Rijksbrandweeracademie<br />

in Arnhem voor de opleiding van officieren.<br />

Al die ontwikkelingen gingen uiteraard het<br />

Zwolse korps niet ongemerkt voorbij. Alle vrijwilligers<br />

zijn verplicht gedurende een jaar de opleiding<br />

tot brandwacht te volgen voordat ze daadwerkelijk<br />

mee mogen blussen. Daarna zijn ze verplicht<br />

een of meerdere vervolgcursussen te volgen. Deze<br />

opleidingen zijn hetzelfde als de opleidingen voor<br />

de beroepskrachten. Voor een deel vinden de opleidingen<br />

plaats in Zwolle. In de kazerne is daarvoor<br />

een aantal instructielokalen ingericht en bij de<br />

kazerne in Zwolle Zuid is een oefenterrein waar de<br />

leerstof in praktijk kan worden gebracht.<br />

Ondanks al deze eisen bestaat veel belangstelling<br />

voor een plaats als vrijwilliger. Velen komen<br />

door vrienden of kennissen in aanraking met de<br />

brandweer en krijgen op die manier interesse. Een<br />

andere mogelijkheid is dat iemand vanuit de<br />

jeugdbrandweer doorstroomt en op die manier<br />

zijn jeugddroom verwezenlijkt.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 77<br />

De Zwolse brandweer in <strong>1994</strong><br />

Zie pagina 78


Zie pagina 77 Stoelen eerste rij van<br />

links naar rechts:<br />

De Zwolse brandweer in <strong>1994</strong><br />

H. Teerds<br />

R.A. Datema<br />

G. Euverman<br />

E. Versluis<br />

J. Linssen<br />

L.M.L.H.A. Hermans<br />

P.Ph. Kappel<br />

R.H.A.M. Schouten<br />

H.M.vanMoll<br />

T.P. Verlaan<br />

P. Jongenelis<br />

links zittend:<br />

M.J.A. Zunnebeld<br />

I. Zeylan<br />

tweede rij van links<br />

naar rechts:<br />

C. Schuiling<br />

G. de Wilde<br />

J.J.C, van Blijswijk<br />

J. Kwakernaak<br />

P.T. Visser<br />

J.W. Oostenga<br />

E.T. van Vilsteren<br />

P.J.C. Althof<br />

J.W. Leferink<br />

I.M. van Zon<br />

M. Huisman<br />

H. Lie-Fong<br />

E. Bril<br />

B.J.M. Meienhorst<br />

M. Huisman<br />

derde rij van links naar<br />

rechts:<br />

J.H. Wittendorp<br />

A.C.F. Milani<br />

P.J. Borgman<br />

DJ. Westrik<br />

H.Kok<br />

H. Vruggink<br />

J.W.H, van Dijk<br />

L.T. Kok<br />

W.H. Snel<br />

H.G. Oosterhuis<br />

A. van Dijk<br />

T.R. van Pieterson<br />

R.C.M. Martens<br />

vierde rij van links naar<br />

rechts:<br />

S.J. Roelofs<br />

G. Voors<br />

H. Leertouwer<br />

H.P. Havers<br />

G.J. van Aefst<br />

R.H. Korendijk<br />

H.J. Visser<br />

B.J. Bouwhuis<br />

M. Herenius<br />

J. de Groot<br />

H.G. Stoevelaar<br />

A.A.M, de Munnink<br />

A. Oosterhof<br />

B.G.J.teLoo<br />

B.G.H.M.L. Klink<br />

JJ. Stappenbeld<br />

L.E.J.M. Bergman<br />

vijfde rij van links naar<br />

rechts:<br />

D. Postma<br />

B. Varenkamp<br />

L. Boere<br />

Th.L. Kuyper<br />

H.J. Schunselaar<br />

J.J. Heijenk<br />

J.J.Dop<br />

Y.H. Mulder<br />

A.Bos<br />

R.J.W. Meyer<br />

A.P. Bloemert<br />

J.F. Konkelaar<br />

R. Schipper<br />

M.J. Kasper<br />

zesde rij van links naar<br />

rechts:<br />

J.A.H. Zunnebeld<br />

J. PLette<br />

R.J.A. Zunnebeld<br />

J. Smilde<br />

H.M. Inkelaar<br />

R.J. Bongers<br />

G.H. Neijensteijn<br />

R.E. Schipper<br />

H.W. van Gijssel<br />

E. Ebbelink<br />

F.Bor<br />

zevende rij van links<br />

naar rechts:<br />

J.W. van Vilsteren<br />

T.G.H. Schunselaar<br />

R.P. Eshuis<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

A. Otten<br />

R.P.H, van Wort<br />

J.P. Schunselaar<br />

F. Horst<br />

G.J. Grafhorst<br />

N. van Prooijen<br />

H. van Gerner<br />

W.H. Dingerink<br />

achtste rij van links<br />

naar rechts:<br />

P. van Oosten<br />

J. Fokkert<br />

J.Bos<br />

R.A. van Burkum<br />

P. Koelma<br />

P.B. Broekhart<br />

M.A. de Ruyter<br />

J. Poel<br />

J.M.W. van Been<br />

G.J. Mestebeld<br />

D.S.H. Elzinga<br />

P.E. Beumer<br />

G.M. Mulder<br />

M.P. van der Berg


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 79<br />

Brandbestrijding door de eeuwen heen<br />

1. ƒ. Geesink, 'Enkele mededeelingen betreffende de<br />

Zwolsche brandweer in vroegere dagen', in: Verslagen<br />

en Mededeelingen van de Vereeniging tot Beoefening<br />

van <strong>Overijssel</strong>sen Regt en Geschiedenis 26e stuk,<br />

2e reeks 2e stuk (1910) 49-94, 49. De gegevens over<br />

de brandweer tot de negentiende eeuw zijn grotendeels<br />

ontleend aan dit artikel. Tenzij anders vermeld<br />

zijn ook citaten uit resoluties e.d. hier te vinden.<br />

2. Telting, 14-15.<br />

3. Ordonnantie uit 1691. (Gemeentearchief Zwolle<br />

(GAZ) ZB574).<br />

4. Een aanjager is een drukverhogende pomp, waardoor<br />

het water over een grotere afstand gespoten<br />

kon worden.<br />

5. Notulen gemeenteraad 5 en 26 januari 1891. De<br />

gymnastiekvereniging bleef de ladder bedienen tot<br />

1895.<br />

De afgelopen 100 jaar<br />

1. Notulen gemeenteraad 6 september 1904.<br />

2. Notulen gemeenteraad van 22 mei en 19 juni 1905.<br />

3. Notulen gemeenteraad 17 december 1906.<br />

4. Notulen gemeenteraad 30 september 1907.<br />

5. Notulen gemeenteraad 27 september 1920.<br />

6. Notulen gemeenteraad 8 november 1920.<br />

7. Notulen gemeenteraad 21 augustus 1921.<br />

8. Jaarverslag 1939; in GAZ archiefdoos met opschrift<br />

'Historie Brandweer'; stuk met opschrift 'Jaarverslagen<br />

van de Zwolse Brandweer'.<br />

9. Rapport van het college van B&W. Notulen gemeenteraad<br />

28 maart 1939.<br />

10. In het notulenboek is als laatste een bijeenkomst<br />

van 4 juli 1941 vermeld. Direct daarna staat het verslag<br />

van een bijeenkomst op 23 april 1947. (GAZ.<br />

DA024 doos met opschrift 'Zwolse Vrijwillige<br />

Brandweervereniging 1952-1983').'<br />

11. Notulenboek van De Spuitgast 1951.<br />

12. Verslag van den toestand der gemeente Zwolle over<br />

het jaar 1936 door Burgemeester en Wethouders<br />

aan den raad der gemeente uitgebracht.<br />

13. Notulen gemeenteraad 10 september 1942.<br />

14. GAZ, doos met opschrift 'Historie brandweer' Jaarverslag<br />

van het college van brandmeesters 1946. Het<br />

verhogen van de uurvergoeding wierp zijn vruchten<br />

af: een paar jaar later werd de opkomst behoorlijkgenoemd.<br />

15. GAZ doos met opschrift 'Historie brandweer' jaarverslag<br />

van college van brandmeesters 1954.<br />

16. Notulen gemeenteraad 18 juli en 7 augustus 1950.<br />

17. Brief d.d. 17 oktober 1950. Archief brandweer: dossier<br />

zonder opschrift.<br />

18. Hoge druk spuit. Met een hoge druk spuit wordt<br />

minder water gebruikt waardoor de waterschade<br />

beperkt wordt.<br />

19. Notulen gemeenteraad 25 november en 22 december<br />

1952.<br />

20. Jaarverslag 1955 van de Zwolse Vrijwillige Brandweervereniging<br />

(GAZ DA024 doos met opschrift<br />

'Zwolse Vrijwillige brandweervereniging).<br />

21. Brief Snijder d.d. 18-2-1953. (GAZ DA024 doos met<br />

opschrift 'Vrijwillige Brandweer Vereniging').<br />

22. Jaarverslag 1958 college van brandmeesters. (GAZ<br />

DA024 doos met opschrift 'Historie brandweer').<br />

23. Brief burgemeester aan brandmeesters d.d. 4-8-<br />

1904. In: Archief brandweer: dossier ontslag en aanstelling<br />

kader brandweer.<br />

24. Notulen gemeenteraad 27 februari en 12 maart 1962.<br />

25. Notulen gemeenteraad 12 mei 1952.<br />

26. Inmiddels is de regio uitgebreid met de gemeenten<br />

Avereest, Gramsbergen, Hardenberg, Ommen,<br />

Staphorst en Wijhe.<br />

Huisvesting<br />

1. Notulen gemeenteraad 8 augustus 1910.<br />

2. Notulen gemeenteraad 11 augustus 1911.<br />

3. Notulen gemeenteraad 9 november 1931.<br />

4. Notulen gemeenteraad 9 januari en 28 december<br />

1933.<br />

5. Verslag van den toestand der gemeente Zwolle over<br />

het jaar 1936 door Burgemeester en Wethouders<br />

aan den raad der gemeente uitgebracht, vi, 2.<br />

6. Notulen gemeenteraad 25 november 1952.<br />

7. GAZ DA024 doos met opschrift 'Historie brandweer'<br />

verslag college van Brandmeesters 1960.<br />

8. Gemeentehuis dossiernr. vm 07.354 gebouwen terreinen<br />

dossiernr 9016.<br />

Melding en alarmering<br />

1. 27 oktober 1884.<br />

2. 15 april 1901.<br />

3. 7 april 1902.<br />

4. Op 30 mei 1932 werd het voorstel van B&W om het<br />

krediet, verleend voor de aanleg van een radiodistributienet<br />

met ƒ10000,- te verhogen, aangenomen.<br />

5. Brief van de burgemeester aan het college van<br />

Brandmeesters d.d. 29 augustus 1938. (Gemeentehuis,<br />

vm 07.35 Verordening regelende de brandweer;<br />

dossiernr. 12523).<br />

6. Het voorstel werd op 13 september 1954 aanvaard in<br />

de gemeenteraad.<br />

7. Notulen gemeenteraad 17 januari 1955.<br />

8. Gemeentehuis dossiernr. vm 07.353.26 Signalering-Alarmering.<br />

9. Een sprinkler-installatie bevat een soort zekering


8o ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

die reageert op temperatuur. Wanneer de zekering<br />

gesprongen is, begint de blusinstallatie te werken.<br />

Brandweerpersoneel<br />

1. De Peperbus, ie jaargang (1952). Aanwezig in GAZ<br />

DA024....<br />

2. Zwolse Courant 23 juli 1981.<br />

3. Cijfers over Zwolle golden op 31 december 1993. De<br />

landelijke gegevens zijn ontleend aan Statistiek der<br />

branden Voorburg/Heerlen (Centraal Bureau voor<br />

de Statistiek) september 1993.<br />

Kadertekst op pagina 42 (Brand St. Michaëlskerk)<br />

1. Beschrijving van een tijdgenoot; in: B.J. van Hattum,<br />

Geschiedenissen der stad Zwolle dl.v. Zwolle<br />

(Waanders) 1975,72-73.<br />

Kadertekst op pagina 70 (Brandmeldingen)<br />

1. Rapportenboek. In GAZ, DA024, doos met opschrift<br />

'Brandweer geschiedenis'.<br />

Kadertekst op pagina 74 (Hulpverlening)<br />

1. Jaarverslag 1965. In GAZ, DA024, doos 37.<br />

Auteur<br />

drs. Ingrid Wormgoor (1956) studeerde geschiedenis in<br />

Groningen. Zij werkte enkele jaren als museumconsulent<br />

van <strong>Overijssel</strong> en is momenteel free-lance historicus<br />

/museummedewerker.<br />

Colofon<br />

Het Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift is een uitgave van de<br />

Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging en verschijnt viermaal<br />

per jaar. Leden van de vereniging krijgen het tijdschrift<br />

gratis toegezonden.<br />

Bestuur Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

R. Salet, voorzitter<br />

E. Tijssen, secretaris<br />

David Spanjarstraat 4,8017 DD Zwolle<br />

M.M.H, van Ulsen, penningmeester<br />

A. Bootsma-van Hulten, B.J. Kam, I. Wormgoor, leden<br />

Secretariaat/ledenadministratie<br />

Postbus 1448, 8001 BK Zwolle, telefoon: 038-656784<br />

Financiën: girorekening Postbank: 5570775<br />

t.n.v. Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Tarieven lidmaatschap:<br />

65+ (wonend binnen Zwolle), jeugdleden<br />

en studenten /25,oo/jaar<br />

overige leden /35,oo/jaar<br />

huisleden ƒ 7,50/jaar<br />

Redactie Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

W. Cornelissen, E.A. van Dijk, J. ten Hove, W.A. Huijsmans,<br />

M. van der Laan, I. Wormgoor.<br />

Adviseur: N. Lettinck<br />

Redactie-adres: Westerstraat 17, 8011 CD Zwolle<br />

Vormgeving: Rob van den Elzen bNO<br />

Fotografie: tenzij anders vermeld zijn de foto's<br />

afkomstig van de Gemeentelijke Fotodienst Zwolle<br />

(J.P. de Koning)<br />

Druk: Hoekman Genemuiden<br />

ISSN 0926-7476 © Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/<br />

of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,<br />

microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.


P R I J S F 9 , 5 O


Boven: Veemarktterrein<br />

in 1931.<br />

Onder: Veemarkthal,<br />

huidige situatie<br />

(foto: D. Hogenkamp).<br />

82 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Door de eeuwen heen is Zwolle een centrum<br />

geweest voor de veehandel. Dat kwam<br />

vooral omdat verordonneerd was, dat alle<br />

dieren binnen de stad verkocht moesten worden.<br />

De handel in vee vond plaats op verschillende<br />

locaties in de stad. De meest bekende zijn de beestenmarkt<br />

aan de Harm Smeengekade, waar het<br />

Zwolle vroeger en nu<br />

D. Hogenkamp<br />

rundvee werd verhandeld, de varkensmarkt op de<br />

Pannenkoekendijk en de paardemarkt op de<br />

Brink. Pluimvee en konijnen werden verhandeld<br />

aan de Vijfhoek bij het Gasthuisplein.<br />

Omdat de handel in rundvee en varkens zich<br />

strek uitbreidde, werd de in 1852 in gebruik genomen<br />

beestenmarkt op 1 mei 1931 verplaatst naar<br />

het huidige veemarktterrein, gelegen achter de<br />

Emmastraat in het gebied dat Blalo heette.<br />

Door de steeds groeiende markt werd in 1964<br />

het veemarktterrein vergroot. Helaas verzuimde<br />

de gemeente goede laad- en losplaatsen aan te leggen,<br />

zodat de uitbreiding pas in 1965 gebruikt kon<br />

worden.<br />

Om de concurrentie van andere markten voor<br />

te blijven, werd in 1972 een veemarkthal gebouwd:<br />

de IJsselhal. In deze hal verkochten de handelaren<br />

vooral varkens, schapen en jongvee.<br />

In 1984 werd de hal vergroot. In 1990 werd de<br />

hal opnieuw vergroot, hetgeen op de nieuwe foto<br />

goed te zien is. Al het vee wordt nu binnen verhandeld.<br />

Wonderbaarlijk genoeg was aanvankelijk<br />

opnieuw verzuimd om goede laad- en losperrons<br />

aan te leggen. Ook was het terrein onvoldoende<br />

beveiligd om te voorkomen dat losgebroken vee<br />

de stad in kon gaan.<br />

Behalve voor de veehandel, werd de hal ook<br />

gebruikt voor vele sporten zoals zaalkorfbal, zaalvoetbal<br />

en handbal. Tegenwoordig sport men er<br />

niet meer. Wel vinden er allerlei manifestaties,<br />

tentoonstellingen en optredens plaats. Zo traden<br />

hier onder meer het orkest van James Last en Fats<br />

Domino op.<br />

Op de oude foto, als prentbriefkaart uitgegeven<br />

ter ere van de opening van de 'nieuwe' Veemarkt<br />

staan de gebouwtjes van de keuringsdienst,<br />

de administratie en de controleurs. Helemaal links<br />

is de weegbrug te zien.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Redactioneel Inhoud<br />

Hoewel het begrip milieuvervuiling in de<br />

negentiende eeuw nog onbekend was,<br />

wist de overheid ook in die tijd heel goed<br />

dat sommige bedrijven een bedreiging vormden<br />

voor de volksgezondheid. Ook werd toezicht gehouden<br />

op de bereiding van voedsel en genotmiddelen.<br />

De Commissie van Geneeskundig Onderzoek<br />

en Toevoorzigt adviseerde het Zwolse gemeentebestuur<br />

over dit soort zaken in de periode<br />

van 1805 tot 1865. F. Jansen onderzocht wat voor<br />

adviezen deze commissie gaf en of het gemeentebestuur<br />

de adviezen opvolgde. Zijn conclusie is<br />

dat de commissie zeker nuttig werk verrichtte.<br />

Enkele jaren later, in 1894, werd in gebouw De<br />

Atlas, gelegen aan de Ossenmarkt, de SDAP opgericht.<br />

Wat was dit voor gebouw? De een spreekt<br />

van een 'hyperproletarisch lokaal' terwijl een ander<br />

het een 'danshuis met niet zo'n beste reputatie'<br />

noemt. F. Zeiler heeft geprobeerd na te gaan welke<br />

rol dit gebouw in Zwolle speelde, voordat het landelijke<br />

bekendheid verkreeg doordat hier een landelijke<br />

politieke partij zijn oorsprong vond.<br />

Naast archiefonderzoek spelen ook herinneringen<br />

een belangrijke rol in het beeld dat iemand<br />

van het verleden krijgt. Willem Boxma kwam als<br />

kleine jongen uit het verre Friesland naar Zwolle.<br />

In dit tijdschriftnummer vertelt hij over zijn jeugd<br />

tijdens de crisis van de jaren dertig.<br />

Tenslotte neemt Lydie van Dijk weer een voorwerp<br />

van het Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum onder<br />

de loep: dit keer de fraaie zilveren gildebeker<br />

van het Zwolse hoedenmakers- en bontwerkersgilde.<br />

Zwolle vroeger en nu D. Hogenkamp 82<br />

Toezicht op de gezondheidszorg, 1805-1865 F.Th.J. Jansen 84<br />

'De Atlas' omstreeks 1894: danshuis of socialistenhol? 92<br />

Frits David Zeiler<br />

Een gewone jongen in Zwolle Willem Boxma 100<br />

Een gildebeker van het Zwolse hoedenmakers- en bontwerkersgilde 111<br />

Lydie van Dijk<br />

Literatuur 113<br />

Boekbespreking 114<br />

Auteurs 115<br />

Omslag: Midden vorige eeuw was de aanwezigheid van koper (en van andere<br />

metalen) in wijnazijn een groot probleem. De fabrikant van deze vloeistof, Heerkens<br />

en Schaepman aan het Groot Weezenland, kreeg daarom het advies voorzichtig<br />

te zijn met koperen voorwerpen tijdens de bereiding. De foto met de<br />

bewaarkuipen van de azijn werd gemaakt in 1914.


F.Th.J. Jansen<br />

Koekvergulden. Tekening<br />

van Jo Spier. Illustratie<br />

bij het verhaal<br />

'De familie Kegge' uit<br />

de Camera obscura van<br />

Hildebrand.<br />

84<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Toezicht op de gezondheidszorg, 1805-1865<br />

Verontreiniging van bodem, water, lucht en<br />

voedsel vormt vandaag de dag een ernstige<br />

bedreiging voor mens, dier en plant. Maar<br />

hoewel het woord milieuvervuiling in de eerste<br />

helft van de negentiende eeuw onbekend was, stelde<br />

de overheid ook toen - weliswaar bescheiden -<br />

eisen aan bedrijven die de leefomgeving dreigden<br />

aan te tasten. Ook oefende men wel degelijk toezicht<br />

uit op de bereiding van voedsel en genotmiddelen.<br />

Evenzeer wist de bevolking zuiver water<br />

en schone lucht te waarderen. Over vervuiling<br />

van de bodem maakte men zich echter nog geen<br />

zorgen!<br />

In het archief van de Commissie van Geneeskundig<br />

Onderzoek en Toevoorzigt van de stad<br />

Zwolle, een commissie die van 1805 tot 1865 werkzaam<br />

was, zijn de adviezen te vinden die zij aan het<br />

gemeentebestuur gaf om de stad leefbaar te houden.<br />

1<br />

Het ontstaan<br />

In de Bataafs-Franse tijd kwam in Nederland verandering<br />

in de structuur van de gezondheidszorg.<br />

Aan de eeuwenoude supervisie van de chirurgijnsgilden<br />

op dit gebied kwam een einde. In 1804<br />

bepaalde de landelijke overheid dat provinciale en<br />

plaatselijke Commissies van Geneeskundig Onderzoek<br />

en Toevoorzigt die taak moesten overnemen.<br />

2 Onder koning Willem I werd de door de<br />

Fransen ingestelde structuur bevestigd en konden<br />

de commissies hun werk voortzetten. 3 Plaatselijke<br />

commissies waren er in <strong>Overijssel</strong> in Deventer,<br />

Kampen en Zwolle. In de provinciehoofdstad<br />

zetelde aanvankelijk ook de Provinciale Commissie<br />

van <strong>Overijssel</strong> en Drenthe, totdat deze in 1824<br />

naar Assen verhuisde.<br />

De plaatselijke gezondheidscommissie was<br />

samengesteld uit de beide stadsmedici, de stadschirurgijn<br />

en een apotheker. In de Zwolse com-<br />

missie, die op 11 december 1805 voor het eerst bijeenkwam,<br />

waren de stadsmedici G.A. Ramaer en<br />

F.A. Nilant respectievelijk voorzitter en secretaris,<br />

terwijl de stadschirurgijn J. Veldkamp en de apotheker<br />

V.G.C. Metelerkamp het college completeerden.<br />

4 De heren vergaderden een keer per<br />

maand in de zogenoemde Geestelijke Kamer in<br />

het stadhuis. Deze ruimte was eerder gebruikt<br />

voor 'Artzenijmengkunde'. De leden van de commissie<br />

deden hun werk pro deo, maar kregen wel<br />

75 gulden per jaar om een bode, papier en inkt en<br />

brandstof voor licht en vuur en te betalen.<br />

Zij moesten toezicht houden op alle takken<br />

van de geneeskunde en eventuele misbruiken signaleren<br />

aan het stadsbestuur. Ook controleerden<br />

ze de geneesmiddelen en moesten ze kwakzalverij<br />

bestrijden. Daarnaast werd van hen verwacht dat


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

ze middelen aangaven om epidemieën te stuiten.<br />

Jaarlijks brachten ze een verslag uit aan de Provinciale<br />

Commissie van Geneeskundig Onderzoek en<br />

Toevoorzigt.<br />

Voedsel en genotmiddelen<br />

De commissie gaf adviezen over de meest uiteenlopende<br />

voedings- en genotmiddelen als vis,<br />

brood, tabak, aardappelen en vlees. Zelfs het St.<br />

Nicolaassnoep werd onderzocht; niets lieten de<br />

Zwolse bewakers van de gezondheid aan het toeval<br />

over. Zo stelde de commissie tijdens de 'geweldige<br />

hitte' in de zomer van 1819 de burgemeester<br />

voor de verkoop van rotte vis tegen te gaan. 5 Ook<br />

werd het brood van de plaatselijke bakkers in 1829<br />

onderzocht op de aanwezigheid van blauwe vitriool.<br />

6<br />

De kwaliteit van de tabak bij sigarenfabrikant<br />

Steven de Goey en zijn sigarenmakers leverde<br />

eveneens problemen op. 7 De rookwaar op zolder<br />

van de fabriek was oud, nat en hevig rottend. De<br />

tabak verspreidde een ondraaglijke stank, zodat<br />

een jongen bijna flauwviel. Vooral lieden die 'vatbaar<br />

zijn of voorbeschikt tot zenuwkoortsen' hadden<br />

er volgens de commissie last van. Maar ook<br />

het werkvolk en de baas zelf kwamen op 16 juni<br />

1832 met hevige hoofdpijn thuis en bleven vervolgens<br />

ziek. Na twaalf dagen vroeg het gemeentebestuur<br />

of de gezondheidscommissie eens bij de heer<br />

De Goey wilde gaan kijken. Men was bang dat de<br />

ziekte iets te maken had met de cholera die de<br />

stadsgrenzen naderde. Dat bleek echter niet het<br />

geval te zijn. Wel liet de commissie de rottende<br />

tabak verwijderen; wat droog was werd verbrand,<br />

De Thorbeckegracht<br />

was vanouds een straat<br />

waar veel kleine bedrijfjes<br />

waren gevestigd. De<br />

commissie hield nauwlettend<br />

in de gaten of<br />

daarbij de volksgezondheid<br />

niet werd bedreigd.<br />

Deze foto is omstreeks<br />

1880 gemaakt.


Midden vorige eeuw<br />

was de aanwezigheid<br />

van koper (en van<br />

andere metalen) in<br />

wijnazijn een groot probleem.<br />

De fabrikant van<br />

deze vloeistof, Heerkens<br />

en Schaepman aan het<br />

Groot Weezenland,<br />

kreeg daarom het advies<br />

voorzichtig te zijn met<br />

koperen voorwerpen tijdens<br />

de bereiding. De<br />

foto met de bewaarkuipen<br />

van de azijn werd<br />

gemaakt in 1914.<br />

86<br />

de natte tabak werd in de grond begraven. De zolder<br />

werd met chloorkalk gereinigd.<br />

In 1845 werd Nederland geteisterd door een<br />

ziekte onder de aardappelen, die tot misoogsten<br />

en voedselgebrek leidde. Vooral voor de armen<br />

leverde dit een gevaar voor de gezondheid op,<br />

omdat zij afhankelijk waren van de bedorven<br />

aardappelen. 8 Toen dan ook in november van dat<br />

jaar bij de ruiterstal van de heer Wijgmans aan de<br />

tegenwoordige Thorbeckegracht bij de Diezerpoortenplas<br />

een partij stinkende aardappelen<br />

werd aangetroffen, trad de commissie direct op. 9<br />

De politie kwam er aan te pas om de voor menselijke<br />

consumptie ongeschikte en goedkope aardappelen<br />

te scheiden van de betere exemplaren. De<br />

laatste mochten alleen als veevoer worden verkocht<br />

en de verrotte exemplaren moesten van het<br />

erf worden verwijderd.<br />

Een net geslachte koe van slager Levy Salomon<br />

Cohen uit de Diezerstraat leverde in dezelfde<br />

maand problemen op. 10 Mogelijk was het beest<br />

besmet met longziekte. Hoewel de koe door een<br />

veearts en twee keurmeesters was goedgekeurd,<br />

vertrouwde het gemeentebestuur de zaak niet en<br />

liet de commissie nog dezelfde dag het vlees keuren.<br />

Het wantrouwen was onterecht, want het<br />

vlees bleek goed te zijn.<br />

Het keuren van het tijdens Sinterklaas gegeten<br />

snoepgoed hield de commissieleden in 1851 heel<br />

wat langer bezig. Het stadsbestuur was gealarmeerd<br />

door een krantebericht uit Arnhem. Volgens<br />

de courant zou het goud, dat gebruikt werd<br />

om het St. Nicolaasgoed te versieren, voor het<br />

grootste gedeelte uit koper bestaan en dus schadelijk<br />

zijn voor de gezondheid van de consument. 11<br />

Na een gedegen scheikundig onderzoek kwam de<br />

commissie in september 1853 tot dezelfde conclusie:<br />

het bladgoud op het snoepgoed bestond bijna<br />

geheel uit koper. 12 Vooral het chromaatgeel dat<br />

voor de kleur werd gebruikt was erg ongezond.<br />

De commissie adviseerde het gemeentebestuur<br />

de verkoop van St. Nicolaasgoed maar helemaal<br />

te verbieden om het gebruik van schadelijke<br />

verfstoffen te vermijden. Of de Zwolse kindertjes<br />

in het vervolg met Sinterklaas niet meer mochten<br />

snoepen, vermeldt de historie niet.<br />

Het gebruik van koper in voedingsmiddelen<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

had in 1817 ook al schadelijke gevolgen gehad. Uit<br />

Amsterdam werd gemeld dat het metaal aangetroffen<br />

was in wijnazijn. Een inwoner van de stad<br />

had na gebruik ervan hevige krampen in zijn buik<br />

gekregen 13 De gezondheidscommissie in Zwolle<br />

drukte de plaatselijke azijnfabrieken op het hart<br />

vooral voorzichtig te zijn met koperen voorwerpen.<br />

Eigenlijk was de waarschuwing voornamelijk<br />

bedoeld voor azijnfabriek De Ster van Heerkens<br />

en Schaepman die in 1805 was opgericht.<br />

Met nimmer aflatende ijver bemoeide de commissie<br />

zich ook met kruiden en in het wild groeiende<br />

heesters, die de gezondheid van de Zwollenaren<br />

bedreigden. Zo wilde ze in 1853 een giftige<br />

jeneverbes, de sabina juniperus, laten uitroeien. 14<br />

De bes groeide in het Engelse Werk en in de<br />

standswandelingen bij de Diezerpoort. Vermoedelijk<br />

was men bang dat deze giftige jeneverbesstruik<br />

gebruikt zou worden als vruchtafdrijvend<br />

middel. In grote hoeveelheid ingenomen kan het<br />

dodelijk werken op nieren en hersenen.<br />

Vier jaar later wees de commissie op de schadelijkheid<br />

van moederkoren. Dit kwam als vervuiling<br />

voor in granen. Het toezicht op de graanmarkt<br />

moest dan ook verscherpt worden. Moederkoren<br />

wordt als secabe cornutum in de verlos-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

kunde gebruikt als bloedstelpend middel. 15 Een<br />

overdosering geeft echter vaatkrampen en kan<br />

zelfs afsterving van lichaamsdelen veroorzaken.<br />

De demping van de Aa's<br />

1849 was een rampjaar voor Zwolle, waarin onder<br />

meer de cholera in alle hevigheid toesloeg. 16 In<br />

1832 was de stad ook al geteisterd door een cholera-epidemie,<br />

die 45 slachtoffers eiste. Zeventien<br />

jaar later waren er 562 lijders (op een bevolking<br />

van 18.168 inwoners), waarvan 284 overleden. 17<br />

Op economisch gebied ging het slecht, waarbij<br />

met name de armste bevolkingsgroep getroffen<br />

werd. Vooral de na 1844 voorkomende aardappeloogsten<br />

leidden tot veel gebrek. Het was dan ook<br />

geen wonder dat juist de armen getroffen werden<br />

door de epidemie.<br />

In de voormalige infirmerie aan de Praubstraat<br />

richtte men een cholera-hospitaal in. De<br />

plaatselijke geneesheren namen met veel inzet de<br />

verzorging op zich. Veel hielp het niet: van de 115<br />

opgenomen personen overleden er 66. In 1854<br />

vond het hospitaal onderdak in het stadstimmerhuis<br />

aan de Friese Wal. Daar bestond de inventaris<br />

onder andere uit: 30 strozakken, 12 slaapmutsen, 2<br />

badkuipen, 2 stilletjes met potten en 1 bedpan, 4<br />

kachels met toebehoren en 1 pond zeep van 20<br />

cent.<br />

Waar de cholera door ontstond of werd overgebracht,<br />

wisten de heren doktoren in die tijd nog<br />

niet. De cholera-bacterie, de vibrio comma, werd<br />

pas later ontdekt. Men dacht dat schadelijke dampen<br />

een belangrijke rol bij de overbrenging speelden.<br />

Vaak werden dan ook teerbossen verbrand<br />

om de lucht te zuiveren.<br />

Wel zagen medici het belang in van een goede<br />

hygiëne en een goede voeding om ziektes te voorkomen.<br />

In mei 1850 adviseerde de commissie de<br />

gemeenteraad, de politie en de armbesturen dan<br />

ook om vooral in de zomer toe te zien op de zindelijkheid<br />

van straten, goten, riolen en het interieur<br />

van de kleine huisjes van de armen. De gezagsdragers<br />

moesten de 'mindere klasse' zien te overtuigen<br />

van de noodzakelijkheid van lichamelijke zindelijkheid,<br />

'zonder evenwel bij hen de vrees voor<br />

aanstekelijke ziektes op te wekken'.<br />

De meeste slachtoffers van de cholera vielen in<br />

De cholera-epidemieën in de vorige eeuw hielden vooral huis in het gebied rond<br />

de Kleine Aa. De cholerabacil tierde welig in het veelal stilstaande water. De<br />

omstandigheden verslechterden nog wanneer het watertje overstroomde; en dat<br />

gebeurde nogal eens. Deze foto van de onder water staande Waterstraat werd<br />

omstreeks 1940 gemaakt.


De cholera-epidemie<br />

van 1886 was een van de<br />

zwaarste in Zwolle. Een<br />

van de mensen die zich<br />

zeer had ingezet voor de<br />

lijders was dr. S.P. Kros.<br />

De gemeente was hem<br />

zo dankbaar dat ze hem<br />

een zilveren beker aanbood<br />

die ze had laten<br />

maken bij de firma Van<br />

Kempen en Zoon in<br />

Voorschoten. De Griekse<br />

god van de geneeskunde<br />

Asclepios, siert<br />

het deksel. Op de beker<br />

staat te lezen: 'Erkenning<br />

voor bewezen<br />

diensten gedurende de<br />

Cholera-epidemie in<br />

1866' (foto: Provinciaal<br />

<strong>Overijssel</strong>s Museum).<br />

88 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

de buurt het Slurink in de binnenstad. Hierlangs<br />

liep een smal, stinkend riviertje, de Kleine Aa. Het<br />

stroomde vanuit de stadsgracht bij het Kerkbrugje<br />

langs het Eiland, het Broerenkerkplein en de<br />

Waterstraat en kwam tussen Rodetorenplein en<br />

Buitenkant weer de stadsgracht in. 18<br />

De commissie was dit ook opgevallen en weet<br />

het verschijnsel aan de Kleine Aa, 'wier verpestende<br />

luchtsoorten, welke zich uit dezelve (vooral des<br />

zomers bij een aanhoudende hitte en een lage<br />

waterstand) ontwikkelen, niet anders dan een<br />

uiterst nadelige invloed op de gezondheid aan de<br />

in deszelfs omtrek wonende bevolking moet uitoefenen'.<br />

19 Door de lage waterstand in de stadsgrachten<br />

konden de riolen, die allemaal loosden<br />

op de Aa, hun afval niet kwijt. In mei 1850 wezen<br />

de geneeskundigen van de commissie de gemeenteraad<br />

erop, dat het geen zin had de Kleine Aa in<br />

de zomermaanden te laten uitbaggeren, maar dat<br />

het grachtje geheel moest worden gedempt en vervangen<br />

door een riool. B&W lieten direct weten<br />

dat ze deze suggestie ter harte namen en de straten<br />

in het buurtje zo schoon mogelijk zouden houden.<br />

Het dempen van de Aa vond men echter nog<br />

te ingrijpend.<br />

Het duurde vijfjaar voordat er schot in de zaak<br />

kwam. Ondertussen was in oktober 1854 in Blokzijl,<br />

Vollenhove en Zwartsluis opnieuw cholera<br />

uitgebroken en vielen ook in Zwolle zes slachtoffers.<br />

20 Het jaar erop was in Zwolle weer sprake<br />

van een zware epidemie. Eenderde van de choleragevallen<br />

deed zich voor in de omgeving van de<br />

Kleine Aa. Er waren in totaal 116 zieken, waarvan<br />

61 overleden. De commissie deed alles om de Kleine<br />

Aa gedempt te krijgen.<br />

Waarom talmde Zwolle zo lang? Had de stad<br />

geen geld? Waarschijnlijk vond het stadsbestuur<br />

dat de kosten niet opwogen tegen het te verwachten<br />

resultaat. Hoe krenterig de raad in het algemeen<br />

was wanneer het de gezondheidszorg betrof,<br />

werd duidelijk toen in 1855 de beheerder van het<br />

cholerahospitaal aan de Friese Wal, de chirurgijn<br />

J. Metelerkamp, uit eigen zak de betaling van het<br />

personeel moest voorschieten. Ook moest hij een<br />

nadelig saldo van ƒ 51,60 aanvullen. 21<br />

Maar nu was eindelijk dan de kogel door de<br />

kerk. Eind 1855 stelde de raad op de begroting voor<br />

het volgende jaar geld beschikbaar voor het dempen<br />

van de Kleine Aa. 22 De Commissie van<br />

Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt reageerde<br />

juichend. 'Alzoo is eene belangrijke schrede<br />

gedaan tot bevordering van het wezenlijk welzijn<br />

van Zwolle's inwoners', schreef ze aan de net<br />

opgerichte Afdeling van de Koninklijke Nederlandsche<br />

Maatschappij tot Bevordering der<br />

Geneeskunst. 23 Toch zou het nog drie jaar duren<br />

voordat de gemeente aan dat karwei begon. Tijdens<br />

warme zomers stonk de Kleine Aa nog even<br />

erg als altijd.<br />

Intussen was men in 1857 wel begonnen met de<br />

demping van de Grote Aa en de aanleg van een<br />

gemetseld riool ter vervanging. De Grote Aa kwam<br />

de stad binnen ongeveer op de plek waar nu het<br />

verzetsmonument in het Ter Pelkwijkpark staat,<br />

liep naar het Gasthuisplein en langs de noordzijde<br />

van de Oude Vismarkt, waar het aan de huizen


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 89<br />

grensde, ging ondergronds over de Grote Markt,<br />

liep midden over de Melkmarkt en mondde op het<br />

Rodetorenplein weer in de stadsgracht uit. Natuurlijk<br />

werd het gebruikt als open riool, maar ook<br />

werd er in platte schuiten turf aangevoerd voor de<br />

aanwonenden. Het eerste stuk dat werd gedempt<br />

lag tussen de Blauwhandse brug, ongeveer aan de<br />

oostkant van het Gasthuisplein en de Gasthuisbrug<br />

die de Wolverstraat verbond met de Gasthuissteeg.<br />

Het duurde tot 1861 voordat de gemeentewerkers<br />

tot aan het Rodetorenplein gevorderd waren. In<br />

1859 werd de Kleine Aa gedempt en voor die 'sloot'<br />

had men maar een jaar nodig. Op de gemeentebegroting<br />

stond voor demping een bedrag van<br />

ƒ 45.000,-. Voor het dempen van de beide Aa's<br />

moest in totaal ƒ 62.000,- geleend worden. 24<br />

Of de vervanging van de Aa's door een riool<br />

nieuwe cholera-gevallen heeft voorkomen, is niet<br />

helemaal zeker. Vaak doen epidemieën zich voor<br />

in golven en komt de genezing op natuurlijke wijze<br />

tot stand. In 1866 brak in Zwolle een van de<br />

zwaarste cholera-epidemieè'n van de eeuw uit,<br />

waarbij 204 doden vielen. Of er in de buurt van de<br />

gedempte Aa geen slachtoffers waren, is onbekend.<br />

Maar in ieder geval was het leefklimaat van<br />

de omwonenden sterk verbeterd. Ze waren eindelijk<br />

verlost van de smerige stank tijdens warme<br />

zomerdagen. Alhoewel ... Op 25 februari 1864<br />

kreeg de commissie een brief van de stadsarchitect,<br />

waarin hij klaagde over de stank die door de<br />

nieuw aangelegde riolen zou worden verspreid. 25<br />

Industrie en milieu<br />

De medische commissie werd pas in de laatste vijf-<br />

Gerritjan Krol kreeg in<br />

1856, na advies van de<br />

commissie, toestemmingvan<br />

de gemeente<br />

om aan de Holterbroekerdijk<br />

een fabriek 'voor<br />

beenzwart en chemicaliën'op<br />

te richten. In<br />

1914 liet deze fabriek<br />

trots een aantal foto's<br />

afdrukken in het boekje<br />

'Zwolle industriestad'.


tien jaar van haar bestaan geconfronteerd met<br />

gezondheid bedreigende zaken ten gevolge van de<br />

industrialisatie. Het waren toen vooral de 'kwalijke<br />

dampen' en de verontreiniging van het water,<br />

die de aandacht vroegen. In de eerste helft van de<br />

negentiende eeuw was er nauwelijks sprake van<br />

industriële ontwikkeling in Zwolle. Daardoor ontstond<br />

er ook geen verontreiniging van water en<br />

lucht. Toen de industrialisatie na 1850 ook in<br />

Zwolle op gang kwam, kreeg de commissie voor<br />

het eerst te maken met de verontreiniging van de<br />

leefomgeving.<br />

In 1851 kaartte het college van B&W de watervervuiling<br />

aan, echter om te betogen dat er van<br />

gevaar voor de volksgezondheid geen sprake was.<br />

Sinds jaar en dag was het verboden dat de ververijen<br />

hun spullen spoelden in de stadsgracht aan<br />

steigers waar ook drinkwater werd geschept. 26<br />

B&W vroegen zich af of deze voorzichtigheid niet<br />

al te overdreven was. Er waren immers nooit<br />

klachten binnengekomen. Vuil en mest kwamen<br />

toch ook via de riolen en secreten in de grachten<br />

terecht? En de gemeente wilde vooral 'de nijverheid<br />

niet nodeloos belemmeren'. De commissie<br />

hielp het bestuur vlot uit de droom. Door het<br />

spoelen werden allerhande zware vergiften, zoals<br />

kopergroen en argurum, met het water vermengd.<br />

Het moest toch wel duidelijk zijn dat zulk water<br />

sterk verontreinigd was en niet als drinkwater<br />

gebruikt kon worden. De commissie stelde voor<br />

slechts bepaalde steigers aan de stadsgracht aan te<br />

wijzen voor het spoelen van geverfde goederen.<br />

Het jaar erop was het gemeentebestuur toch<br />

voorzichtiger. Fabrikant H. Baarslag was van plan<br />

een oliekokerij en lakstokerij op te richten op een<br />

stuk land bij de brug aan de Deventerstraatweg.<br />

Een aantal inwoners van het prille Assendorp,<br />

onder wie J.W. Maarssen, tekende protest aan. Ze<br />

hadden geen zin 'tussen twee zodanige fabrieken'<br />

in te wonen. Het gemeentebestuur vroeg nu de<br />

commissie te onderzoeken of een dergelijke onderneming<br />

schadelijk voor de gezondheid zou<br />

zijn. De commissie kon het eens zijn met de indieners<br />

van het bezwaarschrift. De ontledingsprodukten<br />

van olie ontwikkelden door bijvoeging van<br />

verschillende loodoxyden een zeer onaangename<br />

lucht, die voor 'borstorganen' hinderlijk was. 27<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

In 1852 mocht de commissie eveneens advies<br />

geven over de vraag of E. en M.A. Jacobs een bergblauwfabriek<br />

mochten stichten. 28 Volgens haar<br />

konden ze hun gang gaan: er was geen brandgevaar,<br />

er kwamen geen nadelige dampen vrij en<br />

bovendien was er geen risico dat regenwater vuil<br />

werd. Het laatste was beweerd in advertenties<br />

tegen de oprichting van de fabriek.<br />

Voor J.A. Godschalk waren de leden van de<br />

commissie strenger. Sinds 1852 had hij een beenderkokerij<br />

in zijn pakhuis aan de Friese Wal. Twee<br />

jaar later vond de commissie toch dat zo'n fabriek<br />

binnen de stadsgracht niet hoorde. 29 De reden was<br />

waarschijnlijk water- en luchtverontreiniging in<br />

de binnenstad. Op een halfuur afstand van de stad<br />

was zo'n fabriek wel toegestaan. B&W namen in<br />

ieder geval het advies ter harte. Twee dagen later<br />

trokken ze de vergunning van Godschalk in.<br />

In het voorjaar van 1856 wilde de firma Kroll<br />

en Co. 'eener fabriek van beenzwart en chemicaliën'<br />

oprichten aan de Holtenbroekerdijk 30 De<br />

commissie boog zich over het vestigingsverzoek<br />

en trad hierover ook in overleg met de rijksveearts.<br />

De vraag was om wat voor soort chemicaliën<br />

het ging en welke bijprodukten er vrijkwamen. De<br />

uitwatering van de fabriek op de stilstaande sloten<br />

van de polder van Holtenbroek zou gevaarlijk<br />

kunnen zijn voor mens en dier. De commissie<br />

beval de gemeente daarom aan slechts uitwatering<br />

'in het stroomende Zwarte Water' toe te staan.<br />

Verder bestond geen bezwaar tegen de oprichting<br />

van de fabriek, omdat er geen sprake was van<br />

schadelijk afval. De door Gerrit Jan Kroll opgerichte<br />

fabriek produceerde beenzwart voor het<br />

ontkleuren van suikersappen bij de raffinage van<br />

suiker. In de volksmond werd het bedrijf de 'bottenfabriek'<br />

genoemd. Ze bestaat nog steeds.<br />

Ook coulant was de commissie in het geval van<br />

dr. S.J. van Roijen. Hij wilde een fabriek van Berlijnsch<br />

blauw en sol ammoniae stichten. 31 Bij de<br />

bereiding van de preparaten kwamen voor de<br />

gezondheid gevaarlijke stoffen vrij. De commissie<br />

vond dat deze dienden 'ter verkrijging van het<br />

fabrikaat, zodat het in het belang van den fabrikant<br />

zelven is, daarmee hoogst omzichtig en alles<br />

ter nutte aan te wenden'. Van Roijen kon zijn gang<br />

gaan. Er kwamen echter allerlei bezwaarschriften


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

binnen en ook het gemeentebestuur was niet zo'n<br />

voorstander van de fabriek. Uiteindelijk kwam de<br />

onderneming er niet. De gemeenteraad gaf geen<br />

toestemming voor vestiging, omdat de produktie<br />

teveel stankoverlast zou geven. Schone lucht was<br />

voor haar dus belangrijker dan economisch gewin!<br />

Voor zover na te gaan is dit een van de weinige<br />

keren dat de raad het advies van de medische<br />

commissie niet heeft opgevolgd.<br />

Epiloog<br />

Had het nut om de commissie in te schakelen?<br />

Was de gezondheid in Zwolle echt bedreigd?<br />

Gaven de commissieleden verstandige adviezen?<br />

En werden die door het gemeentebestuur opgevolgd?<br />

Aan de hand van 22 onderzochte adviezen<br />

tussen 1805 en 1865 kunnen bij deze vragen enige<br />

opmerkingen worden geplaatst. In bijna tweederde<br />

van de gevallen bleek dat men terecht bang was<br />

geweest voor nadelige gevolgen voor de volksgezondheid.<br />

Conclusie: het inschakelen van de commissie<br />

was juist en bewees haar nut! Minstens<br />

zeven keer werd het advies van de commissie door<br />

de raad opgevolgd; in veertien gevallen is dat<br />

onbekend. Slechts eenmaal legde de raad een<br />

(positief) advies naast zich neer en mocht een<br />

industrie niet opgestart worden.<br />

De commissie werkte tot volle tevredenheid<br />

van de gemeenteraad. In 1856 stelde het ministerie<br />

van Binnenlandse Zaken voor een tweede gezondheidscommissie<br />

op te richten. 32 Een raadscommissie<br />

vond dat niet nodig: de plaatselijke Commissie<br />

van Geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt<br />

functioneerde prima en en had 'te allen tijde<br />

getoond [... ] hare roeping te begrijpen'.<br />

Op 1 november 1865 trad een nieuwe wet in<br />

werking: 'Staatstoezicht op de Volksgezondheid'.<br />

Deze is heden nog van kracht. De plaatselijke<br />

Commissie van Geneeskundig Onderzoek en<br />

Toevoorzigt had geen bestaansrecht meer. Ze had<br />

gedurende zestig jaar de vinger aan de pols van het<br />

stadsbestuur gehouden. Nadien zou dat gebeuren<br />

door andere instellingen.<br />

Met veel dank aan de medewerkers van het gemeentearchief,<br />

de heren Admiraal, Huijsmans en<br />

Knoester.<br />

Noten<br />

1. Gemeente-archief Zwolle (GAZ), CA004, 1805-1865<br />

(4 delen).<br />

2. GAZ, AAZ01-06027,1804.<br />

3. Staatsblad nr. 16,12 maart 1818, art. i, pag. 2.<br />

4. GAZ, CA004, pakket 1, nr. 1 en 2.<br />

5. Ibidem, 1805-1820, pakket 13, nr. 3.<br />

6. Ibidem, 1821-1832, pakket 22, nr. 5.<br />

7. Ibidem, 1832, pakket 25, nrs. 3 en 5.<br />

8. Ibidem, 1843-1854, pakket 38, nr. 7.<br />

9. Ibidem, 1845, pakket 38, nrs. 11,12 en 14.<br />

10. Ibidem, pakket 38, nr. 18.<br />

11. Ibidem, 1851, pakket 44, nr. 20.<br />

12. Ibidem, 1852, pakket 45, nr. 27.<br />

13. Ibidem, 1805-1820,1817, pakket 10, nr. 2.<br />

14. Ibidem, 1843-1854,1852, pakket 45, nr. 31.<br />

15. Ibidem, register 1857, nrs. 98-102.<br />

16. P.J. Lettinga, 'Cholera in Zwolle in de 19e eeuw', in:<br />

Zwols <strong>Historisch</strong> Jaarboek 1984,42-69.<br />

17. GAZ, CA004,1843-1854,1850, pakket 43, nr. 4.<br />

18. Ibidem, 1851, pakket 44, nr. 5.<br />

19. Ibidem, 1850, pakket 43, nr. 11.<br />

20. Ibidem, 1855-1859,1855, pakket 48, nr. 41.<br />

21. Ibidem, nr. 59.<br />

22. Ibidem, nr. 64.<br />

23. Ibidem, nr. 66.<br />

24. GAZ, AAZ02-02290, begroting 1859; AAZ02-00995a,<br />

raadsvergadering 8 februari 1859. In één van de volgende<br />

nummers van het Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

zal ik nader ingaan op het dempen van de<br />

Aa's.<br />

25. GAZ, CA004, register 1864, nr. 13.<br />

26. Ibidem, 1843-1854,1851, pakket 44, nrs. 15 en 16.<br />

27. Ibidem, 1852, pakket 45, nrs. 12 en 13.<br />

28. Ibidem, nr. 14.<br />

29. Ibidem, pakket 47, nrs. 3 en 5.<br />

30. Ibidem, 1855-1859,1856, pakket 49, nrs. 82, 87 en 88.<br />

31. Ibidem, nrs. nr90,91,9iAen9iB.<br />

32. GAZ, AAZ02-01051, bijlagen notulen raad, nr. 375.


Frits David Zeiler<br />

Aankondiging van de<br />

opening van het 'lokaal<br />

Atlas' in de Zwolsche<br />

Courant van 31 december<br />

1883.<br />

92 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

c De Atlas' omstreeks 1894: danshuis of<br />

socialistenhol?<br />

D<br />

eze zomer is het honderd jaar geleden, dat<br />

in gebouw De Atlas, Ossenmarkt 9 te<br />

Zwolle, de Sociaal Demokratische Arbeiderspartij<br />

in Nederland (SDAP) werd opgericht.<br />

Geschiedschrijvers van de sociaaldemocratie in<br />

Nederland geven het historische gebouw zeer uiteenlopende<br />

kwalificaties mee. W.H. Vliegen, een<br />

der zogenoemde Twaalf Apostelen van 1894,<br />

noemt het in zijn overzicht van de eerste tien jaren<br />

der partij een 'hyperproletarisch lokaal'. J. Perry,<br />

co-auteur van het meest recente gedenkboek,<br />

spreekt van een 'danshuis met niet zo'n beste<br />

reputatie'. 1 Wie heeft er gelijk?<br />

De herkomst van Perry's kwalificatie is snel<br />

gevonden. Ze is, al dan niet indirect, ontleend aan<br />

het tweede deel van Thom. de Vries' Geschiedenis<br />

van Zwolle. 2 De stadshistoricus lijkt haar bijna terloops<br />

te geven, wanneer hij het (ook in de negentiende<br />

eeuw al heersende) zalentekort onder de<br />

loep neemt. Het is evenwel een zeer persoonlijke<br />

noot. In een andere passage ontpopt De Vries zich<br />

namelijk als een regelrechte socialistenvreter, die<br />

ieder lokaal waar Troelstra ooit een voet heeft<br />

gezet, tot verdoemde plaats bestempelt. 3 Bovendien<br />

goochelt hij behoorlijk met de chronologie:<br />

niet alleen waar het de stichting van de verschillende<br />

zalen betreft, maar ook waar het gaat om<br />

alles wat zich voor 1894 in de socialistische beweging<br />

heeft afgespeeld. Al met al moet de historische<br />

betrouwbaarheid van zijn werk op dit punt<br />

dus gering worden geacht. Natuurlijk, De Atlas<br />

was (zoals De Vries schrijft) 'een soort danshuis',<br />

maar dat waren alle zalen. Dansen was een geliefd<br />

tijdverdrijf voor jong en oud van alle gezindten,<br />

net als kermis, variété en later film. Pas het<br />

'beschavingsoffensief der rechtzinnigen zette de<br />

danslustigen letterlijk in het verdomhoekje.<br />

Omstreeks 1890 brak die nieuwe fatsoensnorm in<br />

veel provinciesteden door. In Zwolle bijvoorbeeld,<br />

kan men het in 1889 gedane verzoek tot<br />

afschaffing van de zomerkermis, afkomstig van de<br />

Christelijke Jongelingsvereeniging De Heer is<br />

onze Banier, als een teken des tijds beschouwen -<br />

ook al werd dat (nog) niet gehonoreerd. 4<br />

Geen slechte reputatie dus, maar wat dan wel?<br />

Ook Vliegens karakteristiek klinkt wel erg eenzijdig.<br />

We zullen proberen na te gaan welke rol De<br />

Atlas in de Zwolse samenleving speelde, voordat<br />

het gebouw zich door die simpele gebeurtenis in<br />

1894 landelijke bekendheid zou verwerven.<br />

'Eene groote verbetering' aan de Ossenmarkt<br />

Anders dan De Vries suggereert, stamt het huidige<br />

gebouw De Atlas pas uit 1883. Zowel de aanvraag<br />

als de vergunning en de bouwtekening zijn<br />

bewaard gebleven. 5 Het ontwerp, een dubbel pand<br />

in eclectische stijl, was van de Zwolse timmermanaannemer<br />

T. Disselhof, die ook als aanvrager optrad.<br />

Zijn opdrachtgever was procureur M.<br />

Oppenheimer, aan wie Disselhof het perceel kort<br />

tevoren had verkocht. Het vormde nu weer één<br />

eigendom met het pand Voorstraat 17, zoals ook<br />

tussen 1853 en 1861 het geval was geweest. 6 Het<br />

plan voorzag in het afbreken van een drietal<br />

bestaande percelen aan de Ossenmarkt, waarvan<br />

het meest westelijke blijkens de kadastrale kaart<br />

een soort achter- of koetshuis van het pand in de<br />

Voorstraat moet zijn geweest. Gemeente-architect<br />

J.L. van Essen achtte Disselhof s ontwerp 'eene<br />

groote verbetering' van de situatie ter plekke en<br />

adviseerde B&W derhalve positief. De sloop moet<br />

Opening Atlas.<br />

Het nieuwe lokaal aan de Ossenmarkt wordt<br />

voor hét publiek geopend Zondag 30 December.<br />

Het lokaal wordt afgestaan voor partyen en<br />

bijeenkomsten.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 93<br />

spoedig daarna ter hand zijn genomen en ook de<br />

bouw is vlot geschied. Op zondag 30 december<br />

1883 kon het nieuwe lokaal in gebruik worden<br />

genomen en vanaf dat moment zou het zich een<br />

plaats verwerven naast De Harmonie, Van Hille<br />

(op de Beestenmarkt), lokaal Aa-plein, De Zangschool<br />

(op het Eiland) en andere. 7<br />

Waaraan de nieuwe zaal zijn naam ontleende,<br />

is niet duidelijk. Misschien stond er ergens in of<br />

op het pand een beeld van Atlas. Dit zou dan ver-<br />

gelijkbaar zijn met het beeld van Mercurius, dat<br />

zijn naam verleent aan het pand de De Mercuur<br />

op de hoek van de Luttekestraat en de Korte Luttekestraat.<br />

8 In geen geval was de naam op de gevel<br />

aangebracht; de bekende foto, die dit suggereert, is<br />

met pen bijgewerkt. Overigens is de bewering, dat<br />

het etablissement pas na de fameuze bijeenkomst<br />

van 26 augustus 1894 zijn vaste benaming zou hebben<br />

gekregen, al evenmin juist. De gangbare aanduiding<br />

was vanaf het eerste begin 'lokaal Atlas',<br />

Ontwerptekening voor<br />

nieuwbouw op de<br />

Ossenmarkt door<br />

T. Disselhof, 1883<br />

(Gemeentearchief<br />

Zwolle).


Aankondiging van een<br />

optreden van F. Domela<br />

Nieuwenhuis in De<br />

Atlas in de Zwolsche<br />

Courant van 20 november<br />

1884.<br />

94<br />

hoewel het ook als koffiehuis, logement en hotel<br />

werd gepresenteerd. 9<br />

Uiterlijk komt het gebouw op de zojuist<br />

genoemde foto vrijwel exact overeen met de ontwerptekening<br />

van Disselhof; alleen de sierbogen<br />

boven de ramen en vooral boven de beide ingangen<br />

zijn wat ronder uitgevallen dan voorzien.<br />

Deze ingangspartijen dienden volgens de bouwvergunning<br />

binnen de rooilijn te worden uitgevoerd.<br />

Ook de stoepen, die nodig waren vanwege<br />

de enigszins verhoogde ligging van de benedenverdieping,<br />

waren dus inpandig gehouden. De<br />

aldus ontstane bei-etage werd vrijwel geheel in<br />

beslag genomen door de zaal, waarin zich een<br />

toneel bevond. Een latere (ver)bouwtekening<br />

toont een toegangsdeur aan de rechterzijde. 10 Het<br />

feit dat de twee SDAP-ers van het eerste uur, Van<br />

der Vegt en Os, zich op meergenoemde foto bij de<br />

linkeringang (nu 9b) hebben geposteerd, doet<br />

evenwel vermoeden dat de officiële ingang tot het<br />

lokaal zich oorspronkelijk aan die zijde bevond.<br />

Volgens de advertenties uit januari 1884 was het<br />

overigens ook via de Voorstraat te bereiken. Achter<br />

beide portalen lag de opgang naar de eerste<br />

verdieping, waar de kamers van het logement<br />

waren gesitueerd, en naar de zolder. De twee (of<br />

drie?) personen die op de foto rechtsboven uit het<br />

raam hangen om te zien waarvoor de fotograaf in<br />

actie is gekomen, horen wellicht tot de kostgangers<br />

uit die jaren. Vaste bewoners waren in de<br />

jaren-1890 onder meer de handelsagent M. Hartog<br />

op 9a en de weduwe Daams-de Rooy op 9b. n<br />

Neringdoenden en heilsoldaten<br />

Wie maakten er zoal gebruik van het nieuwe<br />

lokaal? Het was volgens de eerste advertenties<br />

geschikt voor 'partijen en bijeenkomsten' en werd<br />

'voor bijzondere gelegenheden ... vrij afgestaan'.<br />

Dat laatste betekende waarschijnlijk, dat de<br />

exploitant van de consumpties hoopte rond te<br />

komen en geen zaalhuur in rekening bracht. Dat<br />

was natuurlijk anders, wanneer er voorstellingen<br />

te zien waren, waarvoor entree moest worden<br />

betaald. Deze lagen, net als die in andere kleine<br />

zalen, vooral in de sfeer van het variété en het<br />

volkse amusement. Als eerste vonden we op 23<br />

januari 1884 'de wereldberoemde ZOELOES' ver-<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

meld, die later dat jaar onder meer gevolgd zouden<br />

worden door 'de man zonder armen' en de<br />

jongleurs van het Grand Matinee Gezelschap<br />

Henry Roos. Dit Amsterdamse gezelschap had<br />

blijkbaar zo'n succes, dat het verscheidene jaren<br />

achtereen is teruggekomen. 12 De eerste politieke<br />

bijeenkomst was het optreden van niemand min-<br />

Openbare voordracht<br />

VAN<br />

F. DOMELA NIEUWENHUIS,<br />

uit 's Oravenhage,<br />

op Zaterdag 22 November, des avonds om 8 uur,<br />

in het lokaal Atlas aan de Ossenmarkt.<br />

Onderwerp: Werkeloosheid en •welvaart.<br />

Vrije discussie.<br />

Toegang 5 cent, tot dekking der kosten.<br />

der dan de socialistische voorman F. Domela<br />

Nieuwenhuis op 22 november 1884. Dat lijkt de<br />

kwalificatie die Vliegen later aan het lokaal zou<br />

meegeven al direct te rechtvaardigen. Dat wordt<br />

nog versterkt door het feit dat behalve Domela<br />

ook geestverwanten als J.A. Fortuyn, A.H. Gerhard<br />

en W.P.G. Helsdingen een of meer keren in<br />

De Atlas hebben gesproken. 13 Toch was het lokaal<br />

aan de Ossenmarkt geen stamkroeg van de socialisten;<br />

enerzijds traden bijvoorbeeld P.J. Troelstra<br />

en de voorvechtster voor vrouwenrechten W.<br />

Drucker op in de Buitensocieteit, anderzijds was<br />

de progressieve liberaal B.H. Heldt enkele malen<br />

te gast aan de Ossenmarkt. Behoudender liberalen<br />

en partijgangers van Christelijken huize, zoals L.<br />

Schaepman, zochten bij voorkeur Schouwburg<br />

Odeon op. 14 Op 30 juli 1892 werd door de Sociaal<br />

Democratische Bond trouwens een eigen gebouw<br />

in gebruik genomen, De Dageraad aan de Molenweg.<br />

Weer was Domela van de partij, vergezeld<br />

door J.A. Fortuyn en L.M. Hermans. Als er een<br />

lokaal 'hyperproletarisch' was in Zwolle, dan moet<br />

het dat wel zijn geweest. 15<br />

Al betrekkelijk snel na de opening, werd De<br />

Atlas de vaste vergaderplaats voor een aantal<br />

Zwolse verenigingen. Daaronder waren de Coöperatieve<br />

Zwolsche Winkelvereeniging, de Veree-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 95<br />

niging tot Bevordering der belangen van de Handel<br />

en Neringdoenden Stand in Zwolle (opgericht<br />

begin 1883), het Algemeen Zwolsch Werkliedenverbond<br />

en de Werkliedenvereeniging Werkmans-Eer.<br />

Het AZWV gold als de Zwolse afdeling<br />

van het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond,<br />

een in 1871 gesticht vakverbond van liberale<br />

snit. Het stamde zelf uit 1874 en telde op zijn hoogtepunt<br />

zo'n vierhonderd leden, ongeveer 12,5%<br />

van het landelijke ledental. Eveneens van 1874 was<br />

Werkmans-Eer, dat blijkens de aankondigingen<br />

van toneelavonden vooral het karakter had van<br />

een gezelligheidsvereniging; het had zich afzonderlijk<br />

bij het ANWV aangesloten. 16 Bij deze politiek<br />

gematigde clubs voegden zich al spoedig twee<br />

stromingen van een meer uitgesproken karakter,<br />

namelijk de drankbestrijding en de beweging voor<br />

algemeen kiesrecht. De Nederlandse Bond voor<br />

Algemeen Kies- en Stemrecht, afdeling Zwolle,<br />

kwam op 25 februari 1885 voor het eerst in De Atlas<br />

bijeen, waarbij ds. D. Pekelharing het woord voerde.<br />

Het was niet de eerste kiesrechtmanifestatie en<br />

het zou ook lang niet de laatste zijn. 17 De Volksbond<br />

tegen Drankmisbruik kreeg in het vroege<br />

voorjaar van 1889 een Zwolse afdeling, terwijl op<br />

hetzelfde moment pogingen werden gedaan de<br />

Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van<br />

Sterken Drank ter plaatse te reactiveren. De Volksbond<br />

had als brede beweging het meeste succes en<br />

wist binnen enkele jaren een volksleeszaal annex<br />

koffiehuis te realiseren, gevestigd in De Atlas. 18<br />

Omstreeks 1890 ontstonden ook de Zwolse<br />

afdeling van het Leger des Heils, een Comité voor<br />

de Middernachtzending (een beweging die ageerde<br />

tegen de prostitutie) en een radicale Arbeidersbond;<br />

zij kozen alle het lokaal aan de Ossenmarkt<br />

voor hun bijeenkomsten. 19 Er bleef dus een breed<br />

spectrum aan maatschappelijke groeperingen van<br />

De Atlas gebruik maken, en het enige wat men kan<br />

zeggen is, dat zij wel een zekere sociale inslag<br />

gemeen hadden. De reden om juist hier in 1894 de<br />

oprichtingsvergadering van een nieuwe sociaaldemocratische<br />

partij te houden, lag echter, zoals<br />

nu wel duidelijk is, niet in het door Vliegen veronderstelde<br />

hyperproletarische karakter. Misschien<br />

speelde wel de omstandigheid, dat zeker vijf van<br />

de twaalf mannen van het eerste uur het gebouw<br />

van binnen kenden, een zekere rol. 20 Veel belangrijker<br />

echter zal de symboliek geweest zijn van<br />

deze plaats, waar in het afgelopen decennium in<br />

een - zwaar bevochten - vrijheid en openheid<br />

zoveel ideeën over een betere toekomst waren uitgewisseld.<br />

De Dageraad daarentegen, kon uitsluitend<br />

worden vereenzelvigd met de Sociaal-Demo-<br />

Hotel „ATLAS."<br />

GROOTE ZAAL VOOR PARTIJEN<br />

MET TOONEEL.<br />

H. J. Levie, Voorstaat, Zwolle.<br />

cratische Bond. Hoewel de meeste SDAp'ers van<br />

het eerste uur als 'Bonders' waren begonnen, leidde<br />

de principieel anti-parlementaire houding,<br />

waartoe Domela en de zijnen in 1893 hadden<br />

besloten, tot een scheiding der geesten. De initiatiefnemers<br />

voor de 'nieuwe bond' wensten zich<br />

juist nadrukkelijk te distantiëren van afglijden<br />

naar het pure anarchisme. De ironie der geschiedenis<br />

wil, dat nog geen drie maanden na de<br />

oprichting van de SDAP het lokaal aan de Molenweg<br />

door de Christelijken werd overgenomen. 21<br />

De klop op de Zwolsche deur<br />

Zo troffen dus op zondagochtend 26 augustus<br />

1894 de 'Twaalf apostelen' elkaar aan de Ossenmarkt.<br />

Voor de loop van de gebeurtenissen volgen<br />

we hier de beschrijving door een van hen, de<br />

Zwolse onderwijzer H.J. van der Vegt. 22<br />

'Voor deze bijeenkomst kon men toegang krijgen<br />

door het teekenen van de volgende verklaring:<br />

'Vergadering tot regeling der organisatie van alle<br />

democratische socialisten, d.w.z. van diegenen,<br />

die zoowel op politiek als op economisch gebied<br />

het gemeenschappelijk bezit der productiemiddelen<br />

nastreven en die dus ook het kiesrecht willen<br />

veroveren en gebruiken als wapen in den klassenstrijd.'<br />

Deze formule werd door 54 personen, uit<br />

Advertentie in het<br />

Adresboek voor Zwolle<br />

van 1891.


Ontwerptekening voor<br />

de verbouw tot garage<br />

doorH. deNie, 1920.<br />

(Gemeentearchief<br />

Zwolle).<br />

96 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

alle deelen van ons land afkomstig, geteekend en<br />

met dit groepje personen zag de SDAP het licht.<br />

Op deze vergadering presideerde Vliegen.<br />

Twaalf jaren had hij in de oude SDB meegestreden:<br />

'Dan kost het moeite u los te scheuren. Maar nu<br />

dat eenmaal is gebeurd, dienen de handen aan het<br />

werk geslagen, om ons te redden uit het moeras<br />

van begripsverwarring en onzekerheid, waarin we<br />

zijn verzeild geraakt.' Een bestuur werd gekozen<br />

en een programcommissie benoemd. Toen Vliegen<br />

de vergadering sloot gingen de aanwezige<br />

mannen overeind en hieven het oude vrijheidslied<br />

aan. Met nieuwe moed bezield verlieten de aanwezigen<br />

lokaal Atlas.<br />

De reacties op de geboorte van de nieuwe partij<br />

waren zeer divers. De oude strijdmakkers van<br />

de SDB spraken er smalend over - van hen is de<br />

spotnaam 'De Twaalf Apostelen' afkomstig, die al<br />

spoedig een geuzennaam werd -. Zij verspreidden<br />

naderhand het gerucht dat een deel van de kersverse<br />

SDAp'ers zich na afloop van de constituante<br />

in hotel De Zon op de Grote Markt aan drank te<br />

buiten was gegaan. En dat in kringen waarin de<br />

onthouding een der meest heilige principes was en<br />

waar men overigens - zoals Van der Vegt schrijft -<br />

zich op bijeenkomsten slechts de goedkoopste<br />

drank kon permitteren: melk. Voor een stuiver<br />

het glas. Opmerkelijk veel aandacht besteedde de


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 97<br />

Provinciale <strong>Overijssel</strong>sche en Zwolsche Courant<br />

aan de zaak. Dat gold zowel de oprichting als de<br />

daaropvolgende manifestatie voor afschaffing van<br />

het privé-bezit, waarmee de Twaalf hun initiatief<br />

hadden weten de combineren. Ook de plaatselijke<br />

afdeling, die nog dezelfde dag tot stand kwam en<br />

zijn eerste openbare vergadering op 3 september<br />

d.a.v. hield, kon rekenen op een zekere welwillende<br />

aandacht. 23 Daarmee was men er uiteraard nog<br />

lang niet. De Zwolse SDAp'ers van het eerste uur -<br />

onder wie behalve Van der Vegt ook medeoprichter<br />

Levie Cohen en de 'dertiende apostel'<br />

Izaak Os - zouden tot na de eeuwwisseling kampen<br />

met organisatorische, financiële en politieke<br />

problemen. Onder de laatste was zeker het lange<br />

uitblijven van de kiesrechthervorming. Pas in 1903<br />

werd de eerste SDAp'er in de gemeenteraad gekozen,<br />

de spoorman Klaas Admiraal, die na de<br />

rampzalig verlopen Spoorwegstaking zijn baan en<br />

zijn zetel kwijtraakte. In 1907 kwam Henk Sneevliet<br />

in de raad. Later zou deze als communist en<br />

verzetsstrijder internationale bekendheid verwerven.<br />

24<br />

Hoe het De Atlas verder verging<br />

Tijdens de staking van 1903 moet De Atlas als een<br />

soort permanent vergadercentrum hebben gefungeerd.<br />

25 Weinigen binnen de socialistische beweging<br />

hadden toen kunnen bevroeden, wat voor<br />

bestemming het twintig jaar later zou krijgen. 26<br />

Nadat het door de eerste eigenaar, M. Oppenheimer,<br />

van de hand was gedaan, werd het verbouwd<br />

tot garage. Daarbij werd de houten vloer weggebroken<br />

en het niveau met een meter verlaagd, terwijl<br />

de gietijzeren kolommen waarop de verdieping<br />

rustte werden vervangen door stalen<br />

dragers. 27 De bovenwoningen werden gehandhaafd;<br />

zij werden toen al geruime tijd bewoond<br />

door de handelsbediende G. Meijer en de kunstschilder<br />

J.W. Meijer. 28 In 1934 vinden we het complex<br />

in handen van de Onze-Lieve-Vrouweparochie,<br />

die het als verenigingsgebouw in gebruik<br />

heeft genomen. Het is de hoogtij van de verzuiling;<br />

de dan veertigjarige SDAP-afdeling beschikt<br />

eveneens over een eigen gebouw, Palvu, op de<br />

Eekwal. Aan deze naam is geen hang naar de klassieke<br />

oudheid of poëtische toekomstverwachting<br />

meer af te lezen - ze is eenvoudig een afkorting<br />

van de leuze 'Proletariërs aller landen, verenigt u!'<br />

Weer een halve eeuw later zijn de meeste zuilen<br />

omgevallen of afgebrokkeld en heeft ook het<br />

aloude lokaal op de Ossenmarkt een nieuwe,<br />

bedrijfsmatige bestemming gekregen. De huidige<br />

eigenaar, de markiezenfabrikant Runhaar, verleende<br />

in 1984 echter gaarne zijn medewerking tot<br />

plaatsing van een gedenksteen. Hopelijk brengt<br />

deze de voorbijganger tot het besef, dat Zwolle<br />

niet alleen de stad is van de patriotten en de liberalen,<br />

maar ook van die andere belangrijke politieke<br />

stroming in de geschiedenis van onze democratie.<br />

De op 25 augustus 1984<br />

geplaatste gedenksteen,<br />

ontworpen door<br />

de Zwolse beeldhouwer<br />

Walraed Cremers (foto:<br />

F.D. Zeiler).


98 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Noten<br />

1. 1894-1904, Gedenkboek bij het tien-jarig bestaan der<br />

SDAP (Amsterdam 1904) 71.<br />

Jos Perry, 'De jaren 1894-1919' in: M. Brinkman e.a.<br />

(red.)> Honderd jaar sociaal-democratie in Neder-<br />

land 1894-<strong>1994</strong> (Amsterdam <strong>1994</strong>) 10.<br />

2. Thom. J. de Vries, Geschiedenis van Zwolle 77 (Zwolle<br />

1961) 265. Vgl. P. Sprenger, De SDAP in Zwolle, 1894-<br />

1914; een onderzoek naar het socialisme in 'de provin-<br />

cie (Scriptie UvA, Amsterdam 1979) 4 en noot 17.<br />

3. De Vries, 261-262.<br />

4. Provinciale <strong>Overijssel</strong>sche en Zwolsche Courant, 18<br />

juni 1889. Als voorbeeld van een recente studie over<br />

deze omslag van liberaal naar verzuild-confessio-<br />

neel noemen we: DJ. Wolffram, Bezwaarden en ver-<br />

lichten. Verzuiling in een Gelderse provinciestad.<br />

Harderwijk 1850-1925 (Amsterdam 1993).<br />

5. GAZ AAZ02-01555, Ingekomen stukken B&W, nos.<br />

1788 en 1821,1 en 8 sept. 1883.<br />

6. Een en ander blijkt uit de kadastrale gegevens, in<br />

afschrift aanwezig op het Gemeentearchief Zwolle;<br />

[sectie F no. 1513] was in 1832 eigendom van J.M. van<br />

Rhijn, griffier der Staten, op wiens naam vanaf 1854<br />

ook Ossenmarkt 9 [sectie F no. 1514] stond. Marcus<br />

Oppenheimer, die elders in de Voorstraat op no. 35<br />

woonde, verwierf no. 17 in 1878 van de weduwe van<br />

Van Rhijn, E. Nilant. De transactie tussen Disselhof<br />

en Oppenheimer, die in 1883 moet hebben plaatsge-<br />

vonden, is voorzover we konden nagaan niet nota-<br />

rieel vastgelegd (althans niet in Zwolle). Zoals<br />

gebruikelijk vermelden de kadastrale leggers de slo-<br />

ping pas in 1884 en de opbouw in 1885, d.w.z. naar<br />

de (officiële) toestand van het voorafgaande jaar.<br />

7. POZC, 31 dec. 1883; ibid. 5, 7-12 en 14 jan. 1884, alle<br />

advertenties onder de kop 'Opening Atlas'.<br />

8. Het ook voor die tijd opmerkelijke pand wordt<br />

genoemd in de Geïllustreerde Gids voor Zwolle en<br />

omstreken (Zwolle 1895) 35.<br />

9. Het met de pen bijwerken is vastgesteld door N.<br />

Holzscherer aan de hand van het origineel van de<br />

foto (IISG, Arch. Schaper 2). Uit de POZC (noot 7)<br />

blijkt duidelijk, dat de naam van den beginne af is<br />

gebezigd. Vanaf 15 jan. 1884 wordt het etablissement<br />

in advertenties echter tevens aangeprezen als<br />

'Hotel-Café Atlas.' Ook een advertentie in het<br />

Adresboek Zwolle van 1891 (adv.pag. I) spreekt van<br />

'Hotel Atlas.'<br />

10. GAZ, Bouwtekeningen uit het archief van Bouw- en<br />

Woningtoezicht, Ossenmarkt 9, augustus 1920.<br />

11. Adresboek 1891, Wijk A nos. 122 en 122a; Adresboek<br />

1896, Wijk A 122a (hierin m.b.t. A 122 mogelijk een<br />

verwisseling met een ander etablissement). In 1896<br />

wordt het pand Voorstraat 17 geëxploiteerd door<br />

A.M. Goene onder de naam 'Hotel Café Centraal'<br />

(adv. t.o. pag. 149).<br />

12. POZC 23 jan., 20 mrt. en 4 aug. 1884; 15, 22 en 23 sep.<br />

1886; 30 juli 1887.<br />

13. We vonden de volgende vermeldingen in de index<br />

op de POZC [BC = Buitensocieteit; DA = De Atlas;<br />

DD = De Dageraad; NW = Nieuwe Werk; Od =<br />

Odeon; po = plaats onbekend]:<br />

Vitus Bruinsma: 7 mei 1889 [DA]; 20 mrt. 1893<br />

[DD].<br />

F. Domela Nieuwenhuis: 20/25 nov. 1884 [DA];<br />

29/30 juni 1885 ('Recht op arbeid of niet') [DA]; 30<br />

juli/2 aug. 1892 [DD].<br />

W. Drucker: 3/6 oct. 1891 [BS].<br />

J.A. Fortuyn: 20/26 aug. 1885 [DA]; 30 juli/2 aug.<br />

1892 [DD].<br />

J.A. Geel: 8 sept. 1892 ('over zijn gevangenschap en<br />

over socialisme') [DD].<br />

A.H. Gerhard: 8 jan. 1891 [DA]; 23 apr./2 juni 1891<br />

[BS].<br />

W.P.G. Helsdingen: 14 nov. 1891 [DA]; 13/16 feb.<br />

1892 ('over Christendom en Socialisme') [DA]; 25<br />

apr.i893[NW].<br />

L.M. Hermans: 30 juli en 2 aug. 1892 [DD].<br />

H.H. van Kol: 14 juni en 21/25 juli ^93 [DD].<br />

P.J. Troelstra: 5 sept. 1891 [BS]; 25 apr. 1893 [NW].<br />

S. van Veen, Christen-socialist: 16 jan. 1892 [DA].<br />

14. Als noot 13:<br />

F. van Gheel Gildemeester: 7 feb. 1890 ('Het streven<br />

der socialisten') [Od].<br />

H. Goeman Borgesius: 16 jan. 1888 ('over socialis-<br />

me') [Nut]; 16 feb. 1889 [Od].<br />

B.H. Heldt: 11/19 nov. 1889 [DA]; 28 nov. 1892 [DA].<br />

H. Schaepman: 12/16/17 jan. 1885 [Od]; 13 jan. 1886<br />

('over Socialisme') [po].<br />

15. POZC 30 juli/2 aug. 1892. De Vries (als noot 2), 261-<br />

262 geeft er echter een wel heel weinig vleiende<br />

beschrijving van. Vgl. Sprenger par. 2 noot 10, waar-<br />

in hij suggereert, dat zaalhouders Domela na 1884<br />

niet meer wilden toelaten. Deze bewering is ver-<br />

moedelijk ontleend aan de memoires van H.J. van


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 99<br />

der Vegt, De Klop op de Zwolsche deur, afl. 2 (zie verder<br />

noot 22). Deze boycot zal - gezien de leemte in<br />

de in noot 13 weergegeven sprekerslijst - vooral in<br />

de jaren 1886 tot en met 1888 hebben gespeeld.<br />

16. Sprenger par. 2 geeft een helder overzicht van de<br />

voorlopers van de moderne vakbeweging en hun<br />

Zwolse afdelingen.<br />

Coöperatieve: POZC 19 apr. 1886 (eerst vermelde vergadering<br />

in De Atlas.<br />

Ver. tot Bevordering: POZC 6 jan. 1883 (oprichting),<br />

10 mei 1886 (eerste vergadering in De Atlas).<br />

AZWV vergadert aanvankelijk bij Van Hille (POZC 11<br />

nov. 1886), besluit in 1887 voortaan in De Atlas bijeen<br />

te komen (POZC 12 sept. 1887).<br />

De eerste vermelding van een toneelavond onder<br />

auspiciën van de AZWB vonden we in de POZC van<br />

18 mrt. 1890, de eerste aankondiging van Werkmans-Eer<br />

(met bal na!) op 29 jan. 1891. Over het 20jarig<br />

bestaan: POZC 27 aug. 1894. Ook de toneelvereniging<br />

Onderling Genoegen had overigens zijn uitvoeringen<br />

in De Atlas (bv. POZC 4 nov. 1890).<br />

17. POZC 25 feb. 1885; vgl. ibid. 8 sept. 1884, verslag van<br />

een 'volksvergadering voor algemeen stemrecht', de<br />

dag daarvoor gehouden in de zomertent van café<br />

Van Hille aan de Beestenmarkt. Voor deze vereniging<br />

sprak W.P.G. Helsdingen op 13 februari 1892<br />

(zie noot 13). De oprichtingsdatum stemt niet overeen<br />

met de door Van der Vegt, 'De klop...' afl. 2<br />

vermelde feiten (zomer 1889).<br />

18. POZC 3 mei 1886; ibid. 16/18/22 feb., 9 mrt., 8 juni en<br />

4 sept. 1889. De eerste vermelding van een bijeenkomst<br />

in De Atlas is van 14 feb. 1890. De Vereniging<br />

tot Afschaffing bleef overigens bestaan (POZC 22<br />

aug. 1891), terwijl zich als derde drankbestrijder de<br />

Nationale Christelijke Geheelonthoudersvereeniging<br />

aandiende (POZC 6 nov. 1891). De vestiging van<br />

de leeszaal en het bier- en koffiehuis (bier werd niet<br />

als sterke drank beschouwd) wordt vermeld in de<br />

POZC van 29 mrt. en 11 apr. 1892; vgl. 17 oct. 1892. Uit<br />

een bericht van 9 jan. 1893 blijkt, dat men hier ook<br />

'volksvoordrachten' hield.<br />

19. Oprichting Leger des Heils: POZC 8 mrt. 1890; zondagavond-bijeenkomsten<br />

in De Atlas: ibid. 19 apr.<br />

1890.<br />

Oprichting Middernachtzending: pozc 5 sept. 1891;<br />

bijeenkomst in De Atlas: ibid. 23 juli 1892.<br />

Oprichting Zwolsche Arbeidersbond: POZC 8 jan.<br />

1891; voor deze bond sprak later dat jaar Wilhelmina<br />

Drucker (zie noot 13).<br />

20. Fortuyn, Gerhard en Helsdingen hadden er gesproken<br />

(zie noot 13); Troelstra en Van Kol waren elders<br />

in Zwolle opgetreden.<br />

De Zwollenaren Cohen en Van der Vegt kenden het<br />

lokaal uiteraard vanouds. De overige vijf oprichters<br />

waren F. van der Goes, H. Polak, J.H. Schaper, H.<br />

Spiekman en W.H. Vliegen.<br />

21. POZC 13 oct. 1894.<br />

22. H.J. van der Vegt, 'De Klop op de Zwolsche Deur.<br />

De Zwolsche arbeidersbeweging in het laatst der<br />

19de en het begin der 20ste eeuw', Zwolsch Nieuwsen<br />

Advertentieblad 10 oct. 1931 - na 8 sept. 1932, 25<br />

afl. Aanwezig op het IISG te Amsterdam, Kleine<br />

Persoonlijke Archieven z.nr. Met dank aan B. Hijma<br />

voor het terugvinden van dit voor Zwolle zeer<br />

interessante ego-document.<br />

23. POZC, 28 aug. en 6 sep. 1894.<br />

24. Van de meeste pioniers in SDB en SDAP zijn levensbeschrijvingen<br />

opgenomen in het Biografisch woordenboek<br />

van het socialisme en de arbeidersbeweging<br />

in Nederlandl-V (Amsterdam 1986-1992). Wij noemen:<br />

Levie Cohen (1864-1933), I 28-30 [B. Reinalda];<br />

Helmig Jan van der Vegt (1864-1944), II161-163<br />

[C. van Dijk]; Hendricus Josephus Franciscus<br />

Marie Sneevliet (1883-1942), I 111-119 [F. Tichelman].<br />

Over Klaas Admiraal: Sprenger, 11-15. Over<br />

Izak Os: W. Cornelissen, Izak Os (1870-1943). Zwols<br />

<strong>Historisch</strong> Tijdschrift^ (1992) 47-50.<br />

25. Van der Vegt, De Klop... afl. 15 [=16].<br />

26. Kadastrale gegevens, als noot 6.<br />

27. Als noot 10. Eigenaar was toen H.A.H. Derksen, die<br />

het tesamen met de panden Voorstraat 13-15 had<br />

verworven. In 1934 vinden we echter weer de combinatie<br />

met Voorstraat 17.<br />

28. Adresboek 1903 en 1919.


Willem Boxma<br />

Willem Boxma als back<br />

(links van de keeper) in het<br />

PEC-junioren elftal, dat in<br />

1936 in een onderlinge<br />

competitie kampioen werd<br />

(foto: Willem Boxma).<br />

100 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Een gewone jongen in Zwolle<br />

Als ik na aankomst op station Zwolle via de<br />

Groeneweg de Verenigingstraat ben ingewandeld,<br />

schijnt mij niets veranderd sinds<br />

de dag in 1928 toen ik als kleine jongen inwoner<br />

van de stad werd. Het verrast me de straat geplaveid<br />

te zien met hetzelfde onberispelijke mozaïek<br />

van grijsblauwe waaltjes van toen; alleen was het<br />

trottoir ook met die klinkertjes belegd. Staande<br />

voor de woning met het rijtjesnummer 33 probeer<br />

ik heimelijk een blik naar binnen te werpen. Aanbellen<br />

durf ik niet. Moet ik tegen de bewoner zeggen:<br />

'Vijfenzestig jaar geleden heb ik hier gewoond,<br />

mag ik nog eens binnen komen kijken?'.<br />

Hij zal me zien aankomen! Ik neem daarom maar<br />

aan, dat de alkoof tussen voor- en achterkamer,<br />

die tegelijk diende als slaapkamer voor een logé<br />

die komen mocht en als bergkamer voor alles-ennog-wat,<br />

wel bij de aanliggende kamers getrokken<br />

zal zijn. En de keuken heeft natuurlijk ook een<br />

heel ander aanzien dan destijds. Toen we er kwamen<br />

wonen deugde het granito aanrechtblad niet.<br />

Vader vroeg een granietwerker om raad. Die verscheen<br />

en bleek een Italiaan te zijn met een imposant<br />

stuk gereedschap onder de arm. Met de<br />

moker gaf hij een zodanig fikse dreun op het aanrecht,<br />

dat er een boeiend lijnenspel aan scheuren<br />

te bewonderen viel. 'Elemale nikse waard', was<br />

zijn conclusie, 'moete nuwe gemaak wor'. Een<br />

oplossing die zelfs voor mij voor de hand lag.<br />

Voor hij aan het karwei begon, bond hij bij wijze<br />

van schort een cementzak om zijn middel en zijn<br />

vriendelijke zuidelijke oogjes in mijn richting<br />

wendend, zei hij: 'Ikke net diensmeissie'.<br />

Het primitieve 'huuske', zoals wij het bleven<br />

noemen, is nu ongetwijfeld omgebouwd tot een<br />

keurig betegelde ruimte waarin de bank met het<br />

gatdeksel en het eronder geschoven tonnetje door<br />

een modern watercloset zijn vervangen. Dat volle<br />

tonnetje werd op gezette tijden door personeel<br />

van de gemeentereiniging gehaald en tegen een<br />

lege omgewisseld. De tonnetjesmannen kwamen<br />

daartoe met paard en wagen voorrijden. Op een<br />

van hun schouders rustte een leren zadel, dat met<br />

een riem over borst en rug op z'n plaats werd<br />

gehouden. Ze slingerden de ton met inhoud op<br />

dat zadel, droegen die met één arm rechtop houdend,<br />

via keuken, kamer, gang en voordeur<br />

behoedzaam naar de wagen om vervolgens, met<br />

eenzelfde manoeuvre een leeg exemplaar terug te<br />

plaatsen. Een keer heb ik het mis zien gaan. Bij de<br />

buren nog wel. De stakker - mijn god, je zult maar<br />

gebukt onder tonnen met stront je schrale dagelijkse<br />

boterham moeten verdienen! - de stakker<br />

dus gleed uit over een gangmatje en de toninhoud<br />

spatte uiteen op de vloer en tegen de wanden. Het<br />

zou je maar gebeuren! Of je bewoner was of tonnetjesman,<br />

't was voor beiden even erg. Wie de<br />

troep heeft opgeruimd, weet ik niet. 't Lijkt me een


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

taak voor diezelfde gemeentereinigingsdienst te<br />

zijn geweest.<br />

Vader was bij de spoorwegen en - zoals bij dat<br />

bedrijf niet ongebruikelijk - overgeplaatst van ons<br />

vertrouwde Heerenveen naar Zwolle. Wij, en<br />

vooral mijn moeder en ik, voelden ons vreemdelingen<br />

toen we onze intrek namen in het rijtjespand<br />

nummer 33 in de Verenigingstraat. Mijn<br />

ouders hadden het huis gehuurd, nadat een<br />

opdringerige 'makelaar' hen half Zwolle had<br />

rondgeleid met als doel bezichtiging van woningen<br />

met een aan de deurpost getimmerd bordje 'te<br />

koop ofte huur'. Er moet weinig keus in de kleine<br />

provinciestad zijn geweest en het moest natuurlijk<br />

ook van een vast spoorsalaris betaalbaar zijn. En<br />

zo was uiteindelijk genoegen genomen met Verenigingstraat<br />

33.<br />

Al op de dag van aankomst - de inboedel<br />

kwam met een spoorwagon na - realiseerden we<br />

ons dat wij ons als Friese plattelanders aan het<br />

Zwolse stadsleven zouden moeten gewennen.<br />

Vader sprak redelijk Hollands - 'Hooghaarlem-<br />

merdijks' werd in Friesland spottend gezegd -<br />

moeder sprak gemengd, ofwel veel Fries en weinig<br />

Hollands en ik had nooit anders dan Fries gesproken.<br />

Tijdens het gedoe van het verhuizen vonden<br />

we gelukkig aanspraak bij het gezin van een collega<br />

van vader die verderop in de straat woonde.<br />

Ook Friezen. Volgens moeder moet ik daar al zeer<br />

vroegtijdig het verlangen naar het vertrouwde<br />

Heerenveen terug te keren kenbaar hebben gemaakt.<br />

Verscholen onder de eettafel zou ik hartstochtelijk<br />

mijn en moeders wens hebben uitgesproken:<br />

"k Wol wer nei myn ald hüs werom'.<br />

Waarop zij mij troostte met het advies 'myn<br />

duumke' maar in de mond te steken.<br />

Later bleek er nog een baken in de Verenigingstraat<br />

te bestaan. Op de hoek met de Groeneweg<br />

dreef Brandsma een kruidenierswinkeltje. Brandsma,<br />

de naam zegt het al, was ook een Friese immigrant,<br />

nota bene afkomstig van Heerenveen. Of het<br />

zo zijn moest! Brandsma's winkel was voor ons wat<br />

nu de winkel van een Turk voor Turkse landgenoten<br />

betekent, 't Was niet alleen voor boodschappen<br />

dat moeder bij Brandsma binnenging.<br />

löl<br />

Aan initiatieven om iets te<br />

verdienen was in de crisisjaren<br />

geen gebrek. Hier<br />

heeft een fotograaf die met<br />

een paardje rondtrok, een<br />

foto gemaakt in de Papaverstraat,<br />

op de hoek met<br />

de Goudsbloemstraat<br />

(foto: Willem Boxma).


102 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Vader meende dat wij ons aan de gewijzigde<br />

onmstandigheden moesten aanpassen. Hij vond<br />

dat zulks gemakkelijker zou verlopen, als wij ons<br />

best zouden doen ons, in elk geval buiten de deur,<br />

zoveel mogelijk in het Hollands uit te drukken.<br />

Integreren dus! Hij vond het, geloof ik, een beetje<br />

gênant als wij hem op straat in ons 'boerentaaltje'<br />

aanspraken. Dat advies gold vanzelfsprekend niet<br />

bij ontmoetingen met eigen landslui. In dat geval<br />

kon hij geen Hollands woord over de lippen krijgen.<br />

Toch moesten mijn broer en ik voortaan<br />

'vader' tegen hem zeggen in plaats van het ingeroeste<br />

'heit'. Hij kreeg maar voor de helft zijn zin:<br />

hij kon de aanspreektitel 'Va' krijgen en verder<br />

gingen we niet. En wat onze moeder betreft, het<br />

ons nietszeggende 'moeder' kregen we helemaal<br />

niet door onze kelen. We weigerden ook concessies<br />

tot aan de helft te doen. Dus ook geen 'moe'.<br />

Ze bleef voor ons haar leven lang 'Mem', jawel met<br />

een hoofdletter.<br />

Mem heeft zich in Zwolle nooit thuis gevoeld. De<br />

Zwolse sfeer bleef haar vreemd en dat niet alleen<br />

vanwege het dialect, dat toen nog algemeen in de<br />

stad en daaromheen werd gehoord. We waren<br />

gewend geweest, dat familie, buren, kennissen en<br />

leveranciers en ander goed volk vrijelijk door de<br />

achterdeur binnenkwam. Hier was het anders.<br />

Hier was achterom gaan niet mogelijk. Moest je<br />

bij iemand zijn, dan hoorde je aan de voordeurbel<br />

te trekken of op een knopje te drukken en te wachten<br />

tot er iemand in de deuropening verscheen.<br />

Mem vond het echt erg, als op het bellen of schellen<br />

niet eens de deur geopend werd en zij via een<br />

piepklein luikje dat ook nog eens beveiligd was<br />

met kruiselings traliewerk, waarachter het gelaat<br />

van de bewoner of bewoonster ternauwernood<br />

zichtbaar was, te woord werd gestaan. Ze voelde<br />

zich dan zo ongeveer als een non die haar bezoek<br />

niet verder mocht toelaten dan tot de kloosterpoort.<br />

In zo'n situatie - zij soms bij regen en kou<br />

op de stoep, vóór het luikje, en de ander beschut<br />

achter het traliewerkje - kon de conversatie soms<br />

lange tijd in beslag nemen.<br />

Het lieve mens heeft naar 'Fryske groun'<br />

terugverlangd zolang ze in de hoofdstad van <strong>Overijssel</strong><br />

heeft gewoond, voortdurend levend in de<br />

hoop dat ze eens naar het Heitelan kon terugkeren.<br />

Het is er nooit van gekomen. In 1956 werd ze<br />

zwaar ziek overgebracht naar een specialistisch<br />

ziekenhuis in Amsterdam. Ze stierfin die veel grotere<br />

stad. Een stad waarin ze tijdens haar leven<br />

nooit een stap heeft gezet.<br />

Wij kinderen, waren soepel genoeg om ons bij het<br />

Zwolse leven en het daarbijbehorende 'taoltien' en<br />

bij de kinderen in de straat en op school aan te<br />

passen. We speelden voetbal op straat. Ja, wat<br />

speelden we op straat niet? We hoepelden, we hinkelden,<br />

we tolden, we reden auto met het onderstel<br />

van een afgedankte kinderwagen.<br />

Voetballen op straat deden we als er geen 'tute'<br />

in zicht was, want 't was verboden. Je moest dus<br />

wel op je qui-vive zijn. De bal was self-made, een<br />

prop van samengeperste kranten, bijeengehouden<br />

door een strakgespannen touwtje of rekbare ringetjes<br />

geknipt uit een afgedane binnenband van<br />

een fiets. Het nadeel was dat de nepbal niet stuiten<br />

kon, niet weerbestendig was en maar een beperkte<br />

gebruiksduur had. Waarom geen echte bal? Die<br />

waren toen misschien nog niet te koop en als dat<br />

wel het geval was, waren ze hoogstwaarschijnlijk<br />

te duur voor ons gewone jongens.<br />

Voetballen met een 'echte' bal, dat wil zeggen<br />

een die van leer was, kon je alleen doen door je bij<br />

een voetbalclub aan te sluiten. Je kon kiezen tussen<br />

PEC, ZAC en Zwolsche Boys, tussen welke aanhangers<br />

een danige rivaliteit heerste. Mijn broer<br />

en ik waren voor PEC, dat in de eerste klasse van de<br />

competitie speelde. Was het lot een seizoen lang<br />

PEC onwelgevallig geweest en was de club veroordeeld<br />

tot degradatie naar de tweede klas, dan kon<br />

je er op rekenen dat de jeugdige fans van ZAC en<br />

Zwolse Boys je de dag na de rampzalige zondag,<br />

niet zonder leedvermaak, nazongen:<br />

P.E.C., daar ga je<br />

Naar de tweede klas,<br />

Omdat er in de e-e-e-r-s-t-e<br />

Geen plaats meer voor je was!<br />

Voetballen was niet onze enige favoriete sport. Zo<br />

nu en dan gingen we naar de wielerbaan achter<br />

café-uitspanning Urbana aan de Almelose straatweg.<br />

Ik heb er het succesvolle koppel Pijnenburg-<br />

Wals, winnaars van de Zesdaagse, nog rondjes


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 103<br />

zien trappen. De exploitatie kon waarschijnlijk op<br />

den duur niet uit. Na een niet al te lang bestaan<br />

werd de kostbare velodroom dan ook afgebroken.<br />

Met het begin van de jaren dertig was de alom<br />

gevreesde crisis doorgebroken en menigeen ging<br />

de gevolgen aan den lijve ondervinden. Het aantal<br />

stempelaars groeide. Veel werklozen probeerden<br />

een centje extra te verdienen. Dat diende met<br />

voorzichtigheid te gebeuren, want het moest<br />

natuurlijk meestal buiten 'de steun' en de werkverschaffing<br />

om. De controle op het onwettig bijverdienen<br />

was streng en onberekenbaar. Velen<br />

werden gedwongen tot arbeid waarvoor ze helemaal<br />

de opleiding niet hadden of waarvoor ze<br />

altijd de neus hadden opgehaald.<br />

En wie bijvoorbeeld muziek in het openbaar<br />

ten gehore wilde brengen, had daarvoor bovendien<br />

een gemeentevergunning nodig. Nog zie ik<br />

die stumperd van de Assendorperstraat de Verenigingstraat<br />

binnenkomen. Hij was als keurig burgerman<br />

gekleed en moet, neem ik nu aan, kantoorbediende<br />

zijn geweest. Maar hij kan even goed<br />

een werkloos musicus geweest zijn. Dat was zelfs<br />

waarschijnlijker, ook al bespeelde hij een simpele<br />

blikken fluit en beperkte hij zich tot de populaire<br />

melodietjes van die dagen. Onrustig hield hij,<br />

onderwijl schelle tonen uit zijn instrument blazend,<br />

de blik op de huisdeuren en straathoeken<br />

gericht. Af en toe onderbrak hij het spelen om de<br />

toegeworpen munten - meestal centen en een<br />

enkele keer een twee-en-halve-cents-stuk - van de<br />

straat te rapen. Op een dag was de fluitspeler nauwelijks<br />

de eerste huizen gepasseerd, had hij amper<br />

de eerste regels van het volgende nummer verwerkt,<br />

of daar bewoog de straatagent zich statig en<br />

vooral autoritair op zijn rijwiel de straat iri en verraste<br />

de fluitist in zijn muzikale activiteit. Deze<br />

onderkende bliksemsnel het aankomend onheil<br />

en terwijl een verlate cent aan zijn voeten voortrolde,<br />

staakte hij zonder omhaal zijn recital, liet<br />

het instrument onder zijn jas verdwijnen en liep<br />

onverschillig door alsof hij doodgewoon een wandelingetje<br />

maakte. Jammer, vergeefs. De hooggezeten<br />

'tute' van de Zwolse politie haalde hem in.<br />

Even verwachte ik nog, dat het mededogen het<br />

van het plichtsbesef zou winnen. Maar nee, de tragedie<br />

moest zijn loop hebben. Het gezag, zetelend<br />

op het rijwielzadel, één voet op de stoeprand, de<br />

ander steunend op een pedaal, graaide tergend<br />

langzaam een boekje uit de binnenzak van het<br />

uniform. Heeft meneer een vergunning om<br />

muziek in het openbaar ten gehore te brengen?<br />

Nee, meneer kan geen vergunning tonen. Spijtig,<br />

maar dan is meneer in overtreding. Zou de<br />

opbrengst van een dag clandestien fluiten de boete<br />

gedekt hebben? En zou er iets zijn overgebleven<br />

voor vrouw en kindertjes? Merkwaardig dat die<br />

vraag mij zestig jaar later nog kan bezighouden.<br />

Uiteraard kwamen er ook muzikanten door onze<br />

straat die wel over een openbare speelvergunning<br />

beschikten en dus door de surveillerende agenten<br />

na controle ongemoeid werden gelaten. Ze hadden<br />

alvorens het begeerde papiertje in ontvangst<br />

te mogen nemen op het politiebureau voorgespeeld.<br />

Het hing dan èf van hun muzikale talent öf<br />

van het auditieve vermogen van de dienstdoende<br />

diender af, of ze de stad met hun klanken mochten<br />

opluisteren.<br />

De vader van Willem Boxma<br />

leerteen neefje fietsen<br />

voor het huis in de Papaverstraat<br />

(foto: Willem<br />

Boxma).


Willem Boxma in korte<br />

broek en hoge veterschoenen,<br />

staand voor de deur<br />

van school X aan de<br />

Molenweg. Op de lei staat<br />

'Herinnering aan mijn<br />

schooljaren 1932-1933'<br />

(foto: Willem Boxma).<br />

104 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Bekend en vooral geliefd bij kinderen was<br />

Ome Keessie, al of niet genoemd naar een populaire<br />

radiofiguur. Hij droeg een gitaar bij zich met<br />

aan de hals van het instrument een omhoogstekende<br />

spaak. Aan het eind daarvan was een mondharmonika<br />

geklemd, zo hoog dat die precies de<br />

mond van de speelman bereikte. Op die manier<br />

kon Ome Keessie, van wie de burgerlijke standnaam<br />

mij nooit bekend is geworden, tegelijk blazen<br />

en pingelen. Kinderen zagen hem graag<br />

komen en hij genoot zichtbaar als hij, ietwat gebogen<br />

naar het grut, zijn melodietjes liet horen; vaak<br />

waren het kinderliedjes die volop werden meegezongen.<br />

Nog milder werd zijn glimlach als vertederde<br />

moeders van hun waardering voor het<br />

geboden tafereel in klinkende munt deden blijken.<br />

Was alles van de straat geraapt, dan zwaaide hij<br />

zijn hoed ten afscheid en trok verder met een stoet<br />

kinderen achter zich aan, gelijk de rattenvanger<br />

van Hameln.<br />

Een meer zeldzame figuur in het muzikale straatwerk<br />

was de zonderling die langs kwam met een<br />

kleinschalig orkest aan zijn lijf. Op zijn hoofd<br />

droeg hij een metaalachtige punthoed waarop in<br />

drie omgangen belletjes waren gemonteerd. Op<br />

zijn rug torste hij een grote trom waarvan het slaghout<br />

met een koord met een van zijn hielen was<br />

verbonden. Tussen beide handen drukte hij een<br />

trekharmonika open en dicht. Zijn hoofd schuddend,<br />

zijn voet zo nu en dan naar voren schoppend<br />

en met zijn vingers de knoppen van de harmonika<br />

beroerend, ontstond - achteraf bezien verbazingwekkend<br />

- een op elkaar afgestemd samenspel. En<br />

dan presteerde de man het ook nog erbij te zingen.<br />

Als iemand op een openbare speelvergunning aanspraak<br />

mocht maken, was hij het wel.<br />

Een echte band was die van het groepje Volendammers.<br />

Nou, Volendammers? Ze droegen in<br />

elk geval Volendamse kostuums. Twee mannen<br />

sleepten een drumstel met zich voort. Met de<br />

haast vanzelfsprekende accordeon, soms twee of<br />

drie, een trompet, vaak nog een viool of een ander<br />

instrument erbij, stelde het straatorkest zich op<br />

rond het drumstel op de stoep en begon zijn<br />

muzikale kunnen ten beste te geven. Eén hunner<br />

zong door de spreektrompet de bekende liedjes<br />

van die jaren -je zag zijn mond aan de binnenkant<br />

achteraan open en dicht gaan -, terwijl een Volendams<br />

vrouwtje compleet in witte klompjes met de<br />

mand langs deuren en omstanders ging.<br />

De kleine muziekkunst is van de straten verdwenen;<br />

om van de individuele straatzanger niet<br />

te spreken. Zelfs het gekras van de ratel waarmee<br />

de vuilnisman de komst van de afvalkar aankondigde,<br />

wordt niet meer gehoord.<br />

Wie had geld in de magere dagen van de jaren dertig?<br />

Menigeen kwam in de schulden: huurschuld,<br />

huurkoopachterstand, onbetaalde rekeningen. In<br />

de stad reed een man op een fiets rond. Hij was in<br />

dienst van een kantoor dat het innen van achterstallige<br />

betalingen op zich had genomen. De invorderaar<br />

stond in de stad spoedig bekend als 'de man<br />

met de rode pet', naar het hoofddeksel dat hij


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 105<br />

droeg. De rode pet gaf letterlijk kleur aan zijn<br />

functie. Waar de rode pet verscheen wist iedereen<br />

de schade en schande van hem of haar die ook na<br />

herhaalde aanmaningen in gebreke bleef te betalen.<br />

En wie nog niet op de lijst van de rode pet<br />

stond, kon zich gewaarschuwd achten en zien hoe<br />

zo iemand werd aangepakt.<br />

Op zekere dag - schrijven we 1934 of daaromtrent?<br />

- kwam de man met de rode pet de Verenigingstraat<br />

in rijden. Wij jongens, maar zeker de<br />

ouderen zagen hem, over wie al zoveel gerucht<br />

vooruit was gegaan, komen. Iedereen vroeg zich af<br />

wie in onze straat het fenomeen op zijn orderbriefje<br />

had. Hij stapte af bij de woning van twee<br />

samenwonende oudere dames en trok aan de<br />

koperen deurbelknop. Toen er niet gereageerd<br />

werd, deed hij dat nog eens en nog eens. Toen<br />

zagen wij, de buurtgenoten, die in een kring de<br />

loop van de gebeurtenis volgden, boven een raam<br />

openschuiven. Een arm stak naar buiten, de hand<br />

eraan omvatte een pot met geranium. Gejoel ging<br />

op uit de omstanders die begrepen wat ging<br />

gebeuren. De hand liet de pot met plant los en die<br />

kwam welgericht op de argeloos wachtende rode<br />

pet terecht. Uit die richting hoefde hij beslist geen<br />

betaling, en zeker niet in natura, te verwachten.<br />

Nadat hij zijn petje had afgeklopt, pakte hij vliegensvlug<br />

zijn fiets en verdween naar een volgende<br />

klant.<br />

Na enkele jaren Verenigingstraat verhuisden we<br />

naar de Papaverstraat. We waren de eerste bewoners<br />

van een gloednieuw huis, nummer 14. We<br />

konden ons geluk en ons comfort niet op. Een<br />

huis zonder tonnetjesprobleem, maar met een<br />

'huuske' dat je met gerechtvaardigde ijdelheid een<br />

De tweede of derde klas<br />

van de lagere school aan de<br />

Molenweg, omstreeks 1933.<br />

Achter in de klas staat juffrouw<br />

Viehof (foto: Willem<br />

Boxma).


io6 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

'toilet' mocht noemen. Op de dag van verhuizing<br />

instrueerde vader ons de werking. Als je je, als jongen<br />

zijnde, tot een kleine beperkte, deed je de zitting<br />

- een bril heette dat - omhoog, bij een grote<br />

kon die op z'n plaats blijven. Als je klaar was, zo<br />

sprak vader, trok je aan het touw met de knop aan<br />

het eind en dan gebeurde het wonder. Reutelend<br />

kwam water te voorschijn dat de hele santekraam<br />

in een krachtige stroom wegspoelde. Een wonder<br />

van techniek dat ik nooit tevoren had beleefd. En<br />

het wonder werd bovenwonder toen ik hoorde dat<br />

de bak boven de pijp zich helemaal uit zichzelf<br />

weer met water vulde. Klaar voor een volgende<br />

reiniging, 't Was niet te geloven. We voelden ons<br />

opeens tot de elite behoren in dat huis met het<br />

watercloset, de grote ramen aan de straatkant,<br />

liefst vier slaapkamers en een tuin voor en achter.<br />

Zelfs moeder begon iets goeds te zien in Zwolle!<br />

Van de vriendjes in de Papaverstraat herinner<br />

ik mij alleen Henkie. Hij woonde in het huis recht<br />

tegenover het onze. Henkie's ouders waren katholiek.<br />

Zeg maar rustig: ze waren roomser dan de<br />

Paus. Tegenwoordig kom je dat nog maar zelden<br />

tegen. Ga maar na. Zie je in Zwolle's straten nog<br />

de paters Dominicanen lopen, twee aan twee, voeten<br />

in sandalen en de handen gevouwen onder<br />

hun zwart-op-witte pijen? Nee toch? En de zwart<br />

gecamoufleerde nonnen, het gelaat spiedend<br />

onder witte hardgesteven kappen, vele malen<br />

meer afgeschermd van de wereld dan een merrie<br />

met oogkleppen. Tegenwoordig kun je niet eens<br />

meer zien dat het paters en nonnen zijn. Een specifiek<br />

beeld gaf het wel aan de stad.<br />

Terug naar Henkie, van wie ik zei dat het gezin<br />

waartoe hij behoorde, het goede roomse leven<br />

leefde. Zijn vader deed altijd gedwee zijn hoedje af<br />

als hij, te voet of op de fiets, de deur van een<br />

katholieke kerk voorbij ging; een eerbetoon aan<br />

hetgeen achter de zware deur was opgesteld.<br />

Henkie had bij mij thuis mijn boeken gezien.<br />

Boeken die hem enorm boeiden, temeer omdat<br />

die bij hem thuis niet werden getolereerd. Ze werden<br />

trouwens ook geweerd uit het bibliotheekje<br />

van onze lagere school. De gezapige Dik Tromboeken<br />

konden er mee door, maar avonturen van<br />

schalkjes als Pietje Bell bepaald niet; die zouden<br />

ons op het verkeerde pad brengen. Henkie ver-<br />

slond dan ook de schelmenstreken van Pietje Bell<br />

en consorten op mijn kamertje. Omdat hij de verschillende<br />

uitgaven bij mij thuis onmogelijk kon<br />

uitlezen, smokkelde hij ze verstopt onder zijn<br />

bloes zijn ouderlijk huis binnen. Eens beloofde hij<br />

mij spannende lectuur aan mij te zullen uitlenen.<br />

Wat Henkie mij enkele dagen later tot lering<br />

en vermaak bezorgde, ging mijn pril religieus<br />

voorstellingsvermogen ver te boven. Er was weinig<br />

tekst in te verteren: illustraties destemeer.<br />

Prentjes waarop Onze Lieve Heer stond, getooid<br />

met een weelderige diepzwarte baard, reikend tot<br />

onderaan een smetteloos glanzende jurk. En in<br />

zijn nabijheid natuurlijk altijd de jongensachtige<br />

Jezus met vleugels op de rug van wat ik als een<br />

nachtjapon zag, de handjes gevouwen en de nimbus<br />

flonkerend achter een wildbehaard hoofd.<br />

Om hem heen fladderden engeltjes, gezegend met<br />

dikke billetjes en doorvoede buikjes. Ik vroeg me<br />

af hoe die tere vleugeltjes zulke bovengewichtse<br />

kindertjes in de lucht, en nog hoger tot in de<br />

hemel, konden houden. De bijschriften waren<br />

kennelijk bedoeld om de met verleiding bedreigde<br />

jeugd op het kuise pad te houden, tot aan de dag<br />

waarop ze in gezelschap van de twee heilige figuren<br />

zich met hun hapgrage billetjes en rijstbuikjes<br />

onder twee vlerken in een eeuwig leven mochten<br />

laten voortwiegen.<br />

Ik heb de boekjes netjes aan Henkie teruggeven.<br />

Ik had ze heel mooi gevonden, zei ik maar.<br />

Henkie vroeg of hij mijn boeken nog even mocht<br />

houden. Er was niet zoveel gelegenheid tot rustig<br />

lezen, zei hij. Doordat we later opnieuw verhuisden,<br />

verloor ik Henkie uit het oog. Jaren later, op<br />

de dag van Zwolles bevrijding in april 1945, zag ik<br />

hem plotseling terug. Hij droeg een blauwe overall<br />

en om één van zijn armen een band waarop de letters<br />

BS, Binnenlandse Strijdkrachten dus. Over<br />

zijn schouder bungelde wat onwenning een stengun.<br />

Dat mijn Pietje Bells tot Henkies onmiskenbare<br />

moed zouden hebben bijgedragen, lijkt me<br />

overdreven. Maar toen hij mij van onder een voor<br />

zijn hoofd iets te grote helm herkende en amicaal<br />

een hand tegen me opstak, drong een onweerstaanbare<br />

gedachte zich aan mij op: 'Verrek, hij<br />

heeft altijd mijn Pietje Bells nog'.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 107<br />

Een van mijn loopjes door Zwolle leidt bijna<br />

steeds door de Molenweg, waaraan mijn goede<br />

oude lagere school gelegen is. Het gebouw doet<br />

weer dienst als school. Binnen zal wel een en ander<br />

zijn aangepast. De twee zwart geverfde traliehekwerken<br />

aan weerszij van het schoolgebouw die<br />

vroeger de beide speelterreinen van de straat afsloten<br />

- links voor de kleintjes en rechts voor de<br />

hogere klassen - zijn blijven staan.<br />

Op mijn tenen door de hoge vensters glurend,<br />

verwacht ik de houten schoolbanken ordelijk in<br />

de afgemeten rij te zien. Een ijdele hoop. Dat meubilair<br />

van toen, doelmatig voorzien van een gleuf<br />

voor potlood en kroontjespen en het metalen<br />

schuifje waaronder het inktpotje was verborgen, is<br />

natuurlijk als ouderwets opgeruimd. De robuuste<br />

met kachelglans opgepoetste kachel - 's winters in<br />

de vroegte door de werkster opgestookt - waarboven<br />

we onze handen warmden en de wanten<br />

droogden, heeft zijn plaats moeten afstaan aan een<br />

radiator van de centrale verwarming. De schoolborden,<br />

toen zo bijdetijds omdat ze aan de wand<br />

toegeklapt en omhoog en naar beneden getrokken<br />

konden worden, zijn weg.<br />

En waar is de grote kaart van Nederland gebleven?<br />

Die met elke provincie in een eigen kleur.<br />

Waarom Friesland met zijn weilanden en Limburg<br />

zijn heuvels in lila waren gekleurd en het met<br />

heide bedekte Drente juist weer in groen is mij<br />

nog altijd duister. En wat had ik graag de indrukwekkende<br />

platen met Jetses' visie op 'De inname<br />

van Dorestad door de Noormannen' en zeker 'De<br />

schandalige moord door de ontrouwe edelen op<br />

Floris de Vijfde' nogmaals aandachtig bekeken. Ze<br />

hangen er niet meer. Dat 'Een pasar op Java in<br />

Nederlandsch Oost-Indië' er niet meer prijkt,<br />

daar kan ik vree mee hebben. Want Indië, ons<br />

Indië welteverstaan, ligt verder weg dan ooit, ook<br />

al is de reisduur korter geworden.<br />

Hoe dicht de kolonie, dichterlijk de 'gordel<br />

van smaragd' genoemd, vroeger bij ons lag, was te<br />

vernemen in de zangles. Vaderlandsgevoelige liederen<br />

als 'Hoe zachtkens glijdt ons bootje' en 'Op<br />

de grote stille heide' werden aan de hand van een<br />

bekend zangbundeltje afgewisseld met droefgeestige<br />

melodieën afkomstig uit 'onze kolonie',<br />

bijvoorbeeld over een oude waringin in de scha-<br />

duw waarvan kolonialen en planters zich het verlaten<br />

mistige Nederland herinnerden. Sterker nog:<br />

we zongen in het Maleis nota bene! Er staan me<br />

klanken bij als 'kasian si pato-ka-an' en 'teran<br />

boelan'. Ik weet niet meer hoe je ze schrijven<br />

moet. En wat ze precies beduidden? Ik betwijfel of<br />

zelfs mijn goede meester De Mik er iets van<br />

begreep.<br />

Officieel heette de school aan de Molenweg<br />

School Tien, geschreven als School X. De X stond<br />

voor de tiende plaats in de nummering die de<br />

gemeente aanhield. Nooit sprak iemand van<br />

School Tien; je zag dat alleen op de rapporten<br />

staan. In de dagelijkse omgang werden lagere<br />

scholen genoemd naar het hoofd der school ofwel<br />

de hoofdonderwijzer, de autoriteit in de ogen van<br />

kind en ouders. Aldus werd altijd gesproken van<br />

de Willingschool, het kan ook Wielingschool<br />

geweest zijn. Ik heb meester Willing of Wieling<br />

nooit gekend. Hij was gepensioneerd of dood toen<br />

ik op School X als leerling werd ingeschreven.<br />

Namen en gewoontes hebben een taai leven.<br />

Meester Willing - ik houd het verder maar op<br />

Willing - was jarenlang aan de school verbonden<br />

geweest. En al was zijn plaats sinds jaren ingenomen<br />

door een boom van een onderwijzer met de<br />

naam Haarsma: het was en bleef de Willingschool.<br />

Eigenlijk omvatte het gebouw twee scholen.<br />

Het voorste deel - dat ook als het achterste gezien<br />

kan worden, grenzend aan de Molenweg - was de<br />

Willingschool. Het andere deel dat aan de Assen-<br />

Even uitblazen tijdens een<br />

schoolreisje in 1936. Onder<br />

toeziend oog van meester<br />

De Mik word genoten van<br />

ranja meteen rietje (foto:<br />

Willem Boxma).


De zevende klas van de<br />

lagere school op schoolreisje<br />

in 1937. Rechts op de foto<br />

staat meester Haarsma<br />

(foto: Willem Boxma),<br />

io8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

dorperstraat lag, was een andere school en heette<br />

Nijdamschool. De grote speelplaats naast het<br />

gebouw, begrensd door Molenweg en Assendorperstraat,<br />

was terwille van orde en scheiding met<br />

een zwart puntig hek in tweeën verdeeld. Elke<br />

school zijn eigen territorium. Wat dacht u!<br />

Mijn onderwijzeres in de eerste drie klassen<br />

was 'juf Viehof. Ze was gehuwd, al wat ouder en<br />

heel lief voor ons kindertjes. Ze kon tegen de tijd<br />

van 5 december op het bord gemoedelijke Sinterklazen<br />

en grijnzende Pieten tekenen in vele kleuren<br />

pijpjeskrijt. Op een klassefoto van die dagen<br />

staat ze - als altijd innemend glimlachend - achter<br />

in het lokaal: liefdevol ons overziend die opgesloten<br />

zitten in de houten banken waarop lei, griffelen<br />

sponzedoos op gebruik wachten. Ikzelf zit<br />

overdreven rechtop, de armen over elkaar geslagen<br />

zoals destijds betamelijk was, alsof ik het nageslacht<br />

toch vooral wil laten zien hoe netjes, oppassend<br />

en gehoorzaam ik ben.<br />

Een onvergetelijke periode op de Willingschool<br />

begon, denk ik, toen ik overging naar de<br />

vierde klas en onder de leerzame hoede kwam van<br />

meester De Mik. 'Meester' zeiden we tegen de<br />

onderwijzer en niet 'meneer' en we haalden het<br />

niet in ons hoofd hem met Jan of Piet aan te spreken,<br />

zoals ik dat kinderen tegenwoordig hoor<br />

doen. De kinderen in mijn klas kwamen voor het<br />

merendeel uit de — mag ik het nog zeggen? — arbeidersklasse.<br />

De vaders waren of werkzaam in eenvoudige<br />

beroepen of werkloos. Ze woonden in de<br />

straten in en rond de Molenweg: de beide Weidjesstraten,<br />

de Lindestraat, de Tulpstraat, de Verenigingstraat<br />

en zo meer. Ik herinner mij slechts<br />

enkele namen: Jan, Maarten, Hennie, Luutje. En<br />

een Jaap, wiens vader visventer was en die elke dag<br />

naar haring stonk. Geen wonder als je voor en na<br />

schooltijd vis voor papa's kar schoonmaken<br />

moest! Dan had je nog Sjors, die ik nog voor de<br />

klas zie voorlezen en die het alsmaar over 'onjeklonje'<br />

had omdat hij met het Franse woord geen<br />

raad wist. Totdat zijn zenuwen het begaven en hij<br />

door de broekspijpen zijn plas liet lopen - 't was<br />

geloof ik toevallig ook nog op het moment dat hij<br />

het woordje 'onjeklonje' uitsprak.<br />

We kregen meester De Mik mee in de vierde, vijfde<br />

en zesde klas. De laatste klas, de zevende, de<br />

springklas naar een hogere opleiding was voorbehouden<br />

aan de hoofdonderwijzer, meester Haarsma<br />

dus. Voor meester De Mik voel ik in mijn binnenste<br />

altijd nog een warm plekje, hoewel hij een<br />

respect afdwingend, driftig, opvliegend opduveltje<br />

was. Hij was ook nog jong toen hij geroepen werd<br />

een twintigtal kinderen kennis en wijsheid bij te<br />

brengen en hij kwam, dacht ik, uit Zuid-Holland<br />

waar kinderen misschien hemelsbreed verschillen<br />

van Zwolse.<br />

Ik zat in de voorste bank, naast mijn boezemvriend<br />

Maarten, een wat gezette jongen, een Dik<br />

Trommetje en een ras-echt Zwollenaartje, dat mij<br />

elke morgen van huis haalde om samen naar<br />

school te gaan. Hij deed gewoonlijk de klep voor<br />

de briefopening in de voordeur met een klap<br />

omhoog en riep met zijn mond dicht ervoor luid:<br />

'Wimpie, kom ie met naor skoele?' Als de schooltijd<br />

voorbij was, riep hij mij in dezelfde opstelling<br />

'Wimpie, kom ie speul'n?' om mij naar buiten te<br />

lokken. Maarten was een energieke jongen, een<br />

knaap met initiatief, dat dient gezegd.<br />

Vermeld moet worden dat ik het Zwols min of<br />

meer onder de knie had gekregen, in elk geval<br />

voor extern gebruik. De meeste kinderen met wie<br />

ik omging, spraken immers Zwols! Het leven is<br />

een kwestie van aanpassen, nietwaar! Tenminste...<br />

als je ergens bij wilt horen. Nou, helemaal<br />

goed Zwols kon het natuurlijk niet worden, maar<br />

ik behielp me behoorlijk zonder al te zeer op te


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 109<br />

laten vallen dat mijn wieg in Friesland had gestaan.<br />

Toen ik eens bij De Gruijter aan de Assendorperstraat<br />

aan het winkeljufje om "n sakkien<br />

sangsaod' vroeg, ervoer ik tot mijn opluchting en<br />

vreugde dat ze me uitstekend begreep en me rap<br />

antwoordde: 'Jochien, mu'j vanaovond soms<br />

sing'n?'<br />

Terug naar de klas; naar de voorste bank waarin<br />

Maarten en ik onze plaatsen hadden. Wat de aanleiding<br />

is geweest, blijft voor mij een open vraag.<br />

Maarten moet iets hebben uitgevreten wat meester<br />

De Mik niet had behaagd. Want plotseling<br />

schoot des meesters hand uit en kreeg mijn vriend<br />

een watjekouw van jewelste tegen het linkeroor.<br />

Het scheen mij of de echo van de klap door zijn<br />

rechteroor het hoofd verliet. De Miks ogen schoten<br />

vuur. Hij was vuurrood geworden en hij liep<br />

ontdaan terug naar het onderwijzerstafeltje, alsof<br />

hij zelf van het effect van zijn omhaal was geschrokken.<br />

. 'Voor het bord', commandeerde hij mijn<br />

vriendje, 't Kwam mij voor dat zijn stem onzeker<br />

was, 'en pak 't krijt'. Maarten schoof de bank uit<br />

en zocht positie voor het uitdagende zwarte vlak.<br />

'Teken Friesland', beval meester. Maarten scheen<br />

even te twijfelen aan Frieslands model. Of hij kon<br />

niet besluiten waar te beginnen, aan zee- of landzijde.<br />

Dan ging zijn hand met het krijtje tussen de<br />

bevende vingers omhoog en een ononderbroken<br />

lijn tekende zich wit af tegen de zwarte ondergrond.<br />

En waarachtig, 't leek of het vertoonde ontwerp<br />

inderdaad Friesland was, de provincie waar<br />

ik mij zo verwant mee voelde. En wie zou in de<br />

klas beter over de kaart kunnen oordelen dan ik?<br />

Mij werd niets gevraagd! En toch, en toch er was<br />

iets in de geboden cartografie wat mij niet beviel.<br />

Van Staveren uit strekte zich een buitengewoon<br />

omvangrijk, haast angstwekkend schiereiland uit<br />

dat reikte tot bijna aan Terschelling en vandaar<br />

terugliep naar Frieslands kust, bij Workum, Makkum,<br />

Hindelopen of daaromtrent. Meester bevestigde<br />

mijn vermoedens. Er was iets mis. 'Zit er een<br />

slurf aan Friesland?', vroeg hij geïrriteerd. Ook<br />

Maarten begreep dat er geen overeenkomst tussen<br />

Friesland en een olifant kon bestaan. Aarzelend<br />

dook hij het borsteltje uit het krijtbakje op en wis-<br />

te de helft van het schiereiland, terwijl hij zijn blik<br />

wanhopig vragend op meester gericht hield. Frieslands<br />

kaart had nu iets van een varkenskop gekregen,<br />

vond ik. Toevallig vond meester dat ook. 'Ga<br />

maar zitten', ordonneerde hij Maarten. 'Wim, jij<br />

naar voren!' Met knikkende knieën trad ik voor de<br />

varkenskop in krijt. Ik wist niet goed raad met<br />

deze wel heel bijzondere weergave. Had Friesland<br />

nu wel of niet bij Staveren of Workum een uitwas?<br />

Een minuut verstreek. Toen sprak meester.<br />

'Hangt er zo'n bult aan?', vroeg hij. Korzelig klonk<br />

zijn stem nog wel, maar toch ook rustiger, milder.<br />

Toen begreep ik, dat de fout in die varkenssnuit<br />

zat die meester voor een bult aanzag. Bevrijd van<br />

angst en onzekerheid pakte ik de bordborstel en<br />

veegde resoluut Friesland in model, met een vrije<br />

zee voor Staveren, Workum, Makkum en Hindelopen.<br />

Enkele maanden later vertrok Maarten. Naar<br />

Tilburg. Omdat zijn vader die op de Centrale<br />

Werkplaats van de Spoorwegen werkte, daarheen<br />

was overgeplaatst. Eerst in 1965 ontmoette ik hem<br />

weer; bij toeval, nadat ik in de krant over hem<br />

gelezen had. Maarten was burgemeester geworden,<br />

op dat moment de jongste burgervader van<br />

Nederland! Van Roden en dat dorp ligt niet ver<br />

van dat vermaledijde Friesland.<br />

In de laatste klas, de zevende van School X, deelde<br />

meester Haarsma de lakens uit. Hij stoomde mij<br />

klaar voor het toelatingsexamen voor de Rijks<br />

Hogere Burgerschool. Ik heb mij in dat ene jaar<br />

minder gelukkig gevoeld dan in de drie jaar bij<br />

meester De Mik. Ik had wat tegen meester Haarsma<br />

en omgekeerd had ik het gevoel dat 'het hoofd<br />

der school' iets tegen mij had. Hij was fors van<br />

postuur en uit zijn opvallend grote hoofd kon hij<br />

een donderend geluid laten horen. Kortom, hij<br />

was een man die ontzag inboezemde, 's Morgens<br />

arriveerde hij bij de school op een rijwiel - met<br />

recht een rijwiel en geen fiets - dat helemaal op<br />

zijn figuur en methode van op- en afstappen vervaardigd<br />

scheen.<br />

Meester Haarsma presenteerde zich in de klas<br />

in twee functies, te weten die van onderwijzer, wat<br />

normaal was, en die van reserve-officier, wat irrelevant<br />

was. Als zich maar even een gelegenheid


110 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

voordeed, meestal het laatste lesuur op zaterdag,<br />

werden wij geïnformeerd over militaire rangen, de<br />

landweer waarbij hij was ingedeeld, schietposities<br />

en trouw aan koningin en vaderland.<br />

Er moet natuurlijk een verklaring zijn voor de<br />

spanning tussen mij als onderdanige schooljongen<br />

en de overheersende hoofdonderwijzer. Midden<br />

jaren dertig, en van die tijd spreek ik, verwierf<br />

Louis Davids algemene bekendheid. Zijn revues<br />

werden druk bezocht en ook ik ontkwam niet aan<br />

een zekere verering voor de zanger met zijn<br />

typisch Amsterdams accent en zijn liedjes over de<br />

gewone man - jawel, die met dat confectiepakkie<br />

an bijvoorbeeld. Ook zijn radio-optredens trokken<br />

duizenden luisteraars. Hij zong zijn populaire<br />

liedjes met wat hese stem. Iedereen kende ze, zo<br />

niet de hele tekst dan wel de eerste regels.<br />

De indruk die de humorist op mij maakte, was<br />

zo diep dat ik hem ging imiteren. Ik dacht zelfs dat<br />

ik daarin bijzonder slaagde. Op mijn gehoor afgaande<br />

meende ik, hoe arrogant voor een kleine<br />

jongen, praktisch geen verschil te horen tussen het<br />

zangtalent van Davids en dat van mij, voorzover je<br />

natuurlijk van talent kon spreken. Ik kende de teksten<br />

van al zijn succesnummers. Uit het hoofd<br />

geleerd uit een liederenbundeltje dat in die dagen<br />

op de markt voor een dubbeltje werd verkocht.<br />

Niet alleen liedjes van Davids stonden er in, ook<br />

nummers van Willy Derby, Kees Pruis, Louis Noiret<br />

en Louis Bandy en wie maar meer via de luidspreker<br />

op ons insprak en -zong. Een imitator<br />

vraagt om publiek en op het schoolplein was ik<br />

dan ook spoedig de gevierde jongen, die met de<br />

dag ijdeler werd en zichzelf al de plaats van Davids<br />

op het toneel en achter de microfoon zag innemen.<br />

Mijn imitatietalent droeg echter bij tot een<br />

verslechterende relatie tussen meester Haarsma<br />

en mij. Dat kwam zo. Een snotneus, enkele banken<br />

achter mij, was een keer zo leuk om de vinger<br />

omhoog te steken. 'Wat is er Japie?'. Ik noem hem<br />

maar Japie, want ik weet zijn naam niet meer.<br />

'Wimpie kan zo mooi Louis Davids nadoen,<br />

meester'. 'Is dat zo Wim, laat dan eens horen jongen'.<br />

En daar zat ik, niet wetend hoe te kijken.<br />

Radeloos. Verbolgen keek ik naar de knaap die mij<br />

zonder voorafgaand overleg had aangebracht.<br />

Helaas, meesters ogen deden mij beseffen dat er<br />

geen ontkomen aan was. Met trillende stem, die<br />

niets meer van Louis Davids weg had, zong ik van<br />

de bollen waarvan je sprakeloos geniet als je al die<br />

mooie kleuren ziet. Bleef het daar maar bij. Een<br />

paar weken later wees Haarsma mij weer aan.<br />

'Laat Davids nog eens horen, Wim' en dan draaide<br />

ik de olieman weer eens af of het gedoe met koffie<br />

en broodjes op het strand van Zandvoort aan Zee.<br />

De terugkerende vraag ontaardde op den duur in<br />

een bevel waar ik maar gevolg aan diende te geven.<br />

Totdat ik het vertikte om ook nog maar één<br />

nummer van Davids' repertoire weg te geven. De<br />

bollen, de olieman en de broodjes met koffie en de<br />

hele verdere santenkraam van Davids kwamen<br />

mijn strot niet meer uit. Toen liet de hoofdmeester<br />

zich kennen. Hoofden der school en reserveofficieren<br />

hebben kinderachtige karaktertrekken.<br />

Misschien komt dat doordat ze beiden te maken<br />

hebben met jongens die ze naar hun hand kunnen<br />

zetten. Dat dacht ik toen en dat denk ik nog.<br />

Meester Haarsma ging me pakken. Als op mijn<br />

school- of huiswerk of op mijn gedrag ook maar<br />

iets aan te merken viel, dreef hij de spot met mijn<br />

imitatietalent. 'Hou jij je maar bij je bollen', zei hij<br />

dan, 'of bij je olieman.' Waarna hij op zijn manier<br />

Davids nadeed, meestal peuterend in zijn neus.<br />

Dat was zo zijn gewoonte. Hij kende echter de<br />

woorden van de liedjes niet en zong in de plaats<br />

daarvan honend van 'jè-jè-jè'. Flauwe kerel!


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 111<br />

Een gildebeker van het Zwolse hoedenmakersen<br />

bontwerkersgilde<br />

Het Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s Museum bezit<br />

slechts weinig voorwerpen die te maken<br />

hebben met de Zwolse gilden. In de vorig<br />

jaar ingerichte semi-permanente expositie 'Zwolle<br />

in bedrijf zijn deze geëxposeerd. Het gaat om een<br />

met leer overtrokken kistje van het St. Lucasgilde,<br />

enkele draagtekens van het timmermansgilde, het<br />

kramersgilde en mogelijk het schuttersgilde, een<br />

staf van het tappersgilde, een groot aantal gildepenningen,<br />

voornamelijk van het glazenmakersgilde,<br />

de koperen platen, waarin de merken van de<br />

Zwolse zilversmeden zijn geslagen, en een gildebeker.<br />

Deze laatste beker is de enige gildebeker in de<br />

collectie van het museum. 1 Hij is vervaardigd<br />

door de zilversmid Dionisius van Hensboom voor<br />

het hoedenmakers- en bontwerkersgilde in 1726.<br />

Dit laatste blijkt niet alleen uit de inscriptie op de<br />

kelk: 'Hoedemakers En Bontwerckers Gilden<br />

Beker aangelegd A 1726', maar ook uit de jaarletter,<br />

die in het voorwerp is geslagen, een L met een 1<br />

erboven.<br />

De beker was geëxposeerd op de Geschiedkundige-<strong>Overijssel</strong>sche<br />

Tentoonstelling, die in 1882<br />

ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de<br />

Vereeniging tot Beoefening van <strong>Overijssel</strong>sch Regt<br />

en Geschiedenis in het Gouvernementsgebouw in<br />

de Diezerstraat werd gehouden. Dit stuk is eigendom<br />

van de gemeente Zwolle en bevindt zich<br />

sinds eind 1886 in het museum.<br />

Doordat zilversmid Van Hensboom voorwerpen<br />

die door beide beroepsgroepen werden vervaardigd,<br />

in de beker heeft verwerkt, doet de vorm<br />

in eerste instantie wat vreemd aan. De voet heeft<br />

de vorm van een breed gerande hoed. Deze rand is<br />

in drieën omhoog geslagen. De steel wordt onderbroken<br />

door een liggende cylinder, die een polsmof<br />

van bont voorstelt. De achthoekige verdikking<br />

van de balustervormige steel is een typerende<br />

vorm voor de eerste helft van de 18de eeuw. De<br />

kelk loopt iets uit en is, op de inscriptie na, glad.<br />

Aan de buitenzijde van de kelk zijn namen van<br />

gildeleden gegraveerd, waarschijnlijk met het jaartal<br />

waarin zij toetraden tot het gilde. Deze namen<br />

zijn, verdeeld over drie regels:<br />

Ber.Blijdenstein 1693 . Pet.V.Delden 1699 .<br />

Kor.Troost 1712. G.V.Delden 1720<br />

Her.V.Delden 1727. Ja.Go.V.Delden 1727.<br />

Da.Breethooft 1728 . Hend.V.Delden 1731.<br />

Hend.Hoijer 1731. Hend.J.V.Delden 1731.<br />

Lydie van Dijk<br />

De beker van het Zwolse<br />

hoedenmakers- en<br />

bontwerkersgilde (foto:<br />

Westerink, Zwolle).


112 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Ja.Fra.V.Delden 1731.<br />

Op de voet staat de inscriptie: Joost van Delden<br />

1756.<br />

Aangezien de bovenste regel op de kelk 'Hoedemakers<br />

En Bontwerckers Gilden Beker aangelegd<br />

A 1726' uit andersoortige letters bestaat dan de<br />

drie volgende regels en de letters van deze laatste<br />

bovendien nauwkeurig tussen horizontale lijntjes<br />

gegraveerd zijn, ligt het voor de hand aan te<br />

nemen dat deze inscripties niet gelijktijdig zijn<br />

aangebracht. De eerste regel zou direkt na het vervaardigen<br />

van de beker kunnen zijn aangebracht,<br />

de volgende drie regels in 1731 of later en de naam<br />

van Joost van Delden, voluit in tegenstelling tot de<br />

andere namen, in 1756.<br />

Van het gilde zelf, zijn geen archiefstukken<br />

bewaard. De beroepen van de vermelde personen<br />

blijken uit trouwregisters en begraafboeken. Daaruit<br />

zijn de volgende gegevens te destilleren.<br />

Berent Blijdestein<br />

beroep: hoedenmaker; trouwde in 1696, vertrok<br />

in 1732 van Zwolle naar Groningen.<br />

Peter van Delden<br />

beroep: hoedenmaker; trouwde in 1699, overleed<br />

in 1761 de namen van twee van zijn kinderen<br />

komen ook op de beker voor: Hermannus<br />

en Jan Goosen.<br />

Kornelis Troost<br />

beroep: niet bekend; trouwde in 1713 voor de<br />

tweede maal, overleed in 1740.<br />

Gerrit van Delden<br />

In het begin van de achttiende eeuw komen<br />

veel personen met deze naam voor, zonder<br />

toevoeging van beroep. Wie de op de beker<br />

vermelde persoon is, is dus niet na te gaan.<br />

Hermannus van Delden<br />

beroep: hoedenmaker; zoon van Peter van<br />

Delden, geboren in 1702, overleden in 1763<br />

Joost van Delden is zijn zoon.<br />

Jan Goosen van Delden<br />

beroep: niet bekend; zoon van Peter van Delden,<br />

geboren in 1701, overleden in 1743.<br />

David Breethooft<br />

beroep: bontwerker; hij kreeg in 1728 het kleine<br />

burgerschap.<br />

Hendrik van Delden<br />

Dit kunnen twee verschillende personen zijn:<br />

Hendrik geboren in 1704 of Hendrik geboren<br />

in 1708.<br />

Hendrik Hoyer<br />

beroep: hoedenmaker; hij kreeg in 1731 het<br />

kleine burgerschap.<br />

Hendrik Jan van Delden<br />

beroep: onbekend; geboren in 1710, vertrok in<br />

1752 naar Alkmaar.<br />

Jan Francis van Delden<br />

beroep: hoedenmaker; trouwde in 1731, overleden<br />

in 1758.<br />

Joost van Delden<br />

beroep: hoedenmaker; zoon van Hermannus<br />

van Delden, geboren in 1738, overleden in 1797.<br />

De data van de inscriptie op de kelk en het feit dat<br />

de naam op de voet voluit is geschreven, roepen<br />

een aantal vragen op. Bij vergelijking met de data<br />

uit de archiefstukken ligt het voor de hand aan te<br />

nemen dat de vermelde jaartallen het jaar weergeven<br />

waarin men lid werd van het gilde. De naam<br />

Joost van Delden springt eruit omdat hij op een<br />

andere plaats is gegraveerd en omdat hij voluit is<br />

geschreven. Werd Joost in 1756, op 18-jarige leeftijd,<br />

al lid van het gilde? Een lidmaatschap op zo'n<br />

jeugdige leeftijd is niet onmogelijk gezien het feit<br />

dat zijn vader en grootvader hetzelfde beroep uitoefenden.<br />

Zijn er tussen 1731 en 1756 geen nieuwe<br />

leden tot het gilde toegelaten? Of was het een<br />

slechte tijd voor deze beide beroepsgroepen: Kornelis<br />

Troost en Jan Francis van Delden werden<br />

respectievelijk in 1740 en 1758 'van de armen'<br />

begraven, Berent Blijdestein vertrok in 1732 naar<br />

Groningen, Hendrik Jan van Delden in 1752 naar<br />

Alkmaar. Wanneer Joost van Delden in 1756 zijn<br />

naam in de beker laat graveren, zijn, voor zover<br />

traceerbaar in de archiefstukken, alleen zijn grootvader<br />

Peter, zijn vader Hermannus en Jan Francis<br />

van Delden nog in leven.<br />

Uit de weinige archiefstukken die gevonden<br />

zijn, zijn deze vragen (nog) niet te beantwoorden.<br />

Noot<br />

1. Een andere beker is ooit als gildebeker aangezien:<br />

een Seychellennoot op zilveren voet. Zie: Zwols <strong>Historisch</strong><br />

Tijdschrift 1992,51-52.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 113<br />

Literatuur<br />

Nieuwe boeken<br />

Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 2 Hemmy<br />

Clevis en Jan de Jong (red.). Zwolle (gemeente<br />

Zwolle) <strong>1994</strong>.<br />

Voor een bespreking zie hieronder.<br />

M. Andreas, Inventaris van de archieven van de hogere<br />

technische school te Zwolle 1949-1986<br />

(1988). Zwolle (Christelijke Hogeschool Windesheim)<br />

1993.<br />

Bomen in Zwolle: twee wandelroutes in het<br />

centrum. Zwolle (Stichting Zwolle Groenstad)<br />

1993.<br />

W. Boxma, 'Van Amersfoort tot Zwol: historisch<br />

reizigersverkeer tussen twee steden' in: Nederlandse<br />

Historiën 1993, nr4/5.<br />

Ad Dijkshoorn en Leen de Kleine, Horreüs de<br />

Haas pad: een wandeling langs historie, architectuur,<br />

flora en fauna van het Engelse werk en<br />

Spoolderbos. Zwolle (gemeente Zwolle) s.a.<br />

[199?]<br />

J. Erdtsieck, Kerken onder druk. De Zwolse kerken<br />

in tijden van een vijandelijke bezetting. Zwolle<br />

(eigen beheer) <strong>1994</strong>.<br />

Caspar van Heel, 400 jaar gedeputeerde staten van<br />

<strong>Overijssel</strong>. Zwolle (provincie <strong>Overijssel</strong>) 1993.<br />

Hoofdlijnennotitie zorg- en welzijnsbeleid. Zwolle<br />

(gemeente Zwolle) 1993.<br />

Jubileumkrant o.b.s. Het Turfschip. 1978-1993.<br />

Zwolle 1993.<br />

H.J.H. Knoester, Berichten uit het gemeentearchief.<br />

Zwolle 1993.<br />

Serie kranteartikelen, eerder verschenen in De<br />

Peperbus.<br />

Aaje Lem, 'De Zwolse drukker Peter van Os en<br />

zijn relatie met Gheraert Leeu' in: Koen Goudriaan<br />

e.a. (red.), Een drukker zoekt publiek.<br />

Gheraert Leeu te Gouda 1477-1484 (Oudheid-<br />

kundige kring 'Die Goude') 23ste verz. bijdragen<br />

1993,184-192.<br />

Aranka Meierink, Zwolle in contrast Zwolle<br />

(Waanders) 1993.<br />

Nota volkshuisvesting 1992 en 1993. Zwolle (gemeente<br />

Zwolle) 1993.<br />

Op weg naar een betere organisatie? Hoe ver zijn we<br />

nu en wat moet anders? Zwolle (gemeente<br />

Zwolle) 1993.<br />

Fred Pfeiffer, Zwolle, een palet van stad en landschap.<br />

Twee wandelingen in en vijf fietstochten<br />

rond de stad. Zwolle (Waanders) 1993.<br />

Reacties op evaluatienotitie en concept-bmc-Zwolle<br />

Zwolle (gemeente Zwolle) 1993.<br />

J.G. Sijmons e.a., In bescheiden mate. Liber Amicorum<br />

mr. J. in 't Veld. Zwolle [s.n.] <strong>1994</strong>.<br />

J. in 't Veld heeft gewerkt als advocaat voor het<br />

Zwolse advocatenkantoor Nysingh Bitter &<br />

De Vries Robbé.<br />

Annemarleen Wiegerinck, Nieuwstraat 55 Zwolle.<br />

Geschiedenis van een huis en zijn bewoners.<br />

Zwolle (eigen beheer) <strong>1994</strong>.


114<br />

Boekbespreking<br />

Ellen Vreenegoor Archeologie en Bouwhistorie in Zwolle 2 Hemmy<br />

Clevis en Jan de Jong (red.). Zwolle (gemeente<br />

Zwolle) <strong>1994</strong>.<br />

Met daarin bijdragen van: Jan de Jong, Anton<br />

Kroes, Johan Teunis, Bert Groenewoudt, Ronald<br />

Wiemer, Pim Alders, Ruud van Beek, Harriët<br />

Wevers, Corrie Bakels, Henri Wolf, Joop Bredewold<br />

en Vincent van Vilsteren.<br />

Het is een knappe prestatie om binnen een jaar het<br />

tweede deel in de reeks over archeologie en bouwhistorie<br />

te laten verschijnen.<br />

Ook dit maal is het een goed leesbare en fraai<br />

geïllustreerde publikatie met een breed scala aan<br />

onderwerpen geworden, die allemaal te maken<br />

hebben met de gemeente Zwolle.<br />

Aardig is dat in dit boek diverse benaderingswijzen<br />

samengekomen. Archeologisch, bouwhistorisch,<br />

historisch, botanisch en dendrochronologisch<br />

onderzoek, geven de mogelijkheid tot het<br />

uitdiepen van individuele onderwerpen. Zoals het<br />

artikel van Bert Groenewoudt en Ronald Wiemer<br />

over een booronderzoek, dat voorafgaand aan de<br />

vervolg-opgraving werd uitgevoerd om inzicht te<br />

verkrijgen over de ondergrond alvorens er een<br />

spade de grond in ging. Het overzicht van kledingaccesoires<br />

en bestek, door Henri Wolf en Joop<br />

Bredewold geschreven, is een voorbeeld voor hoe<br />

verantwoord omgaan met metaaldetectors en het<br />

publiceren van de gevonden voorwerpen tot een<br />

zinvolle bijdrage aan de archeologie kan leiden.<br />

Interessant zijn ook de geïntegreerde studies,<br />

zoals bouwhistorisch en historisch onderzoek in<br />

combinatie met jaarringonderzoek uit de bijdrage<br />

van Anton Kroes en Johan Teunis. De exacte kapdatum<br />

van het hout, dat gebruikt werd in de verdiepingsvloer<br />

van het huis op het Krommejak,<br />

stemde niet overeen met de manier van bouwen,<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

die in de tweede helft van de zestiende eeuw in<br />

zwang was gekomen. Daaruit werd afgeleid dat de<br />

opdrachtgever dit huis had laten bouwen in de<br />

stijl van een oudere traditie. De bijdrage van Ruud<br />

van Beek en Vincent van Vilsteren laat zien dat<br />

archeologisch onderzoek in combinatie met historisch<br />

onderzoek nieuwe gegevens op kan leveren.<br />

De oudste resten van kasteel Voorst dateren<br />

niet uit 1280, maar zijn ouder. Op grond van de<br />

vondsten en de historische bronnen blijkt dat hier<br />

mogelijk al rond 1200 een kasteel van tufsteen<br />

stond. Soms blijken opgravingsgegevens voor<br />

meerdere uitleg vatbaar. De ontdekking van de<br />

zonnekalenders in Ittersumerbroek heeft al veel<br />

stof op doen waaien in archeologisch Nederland.<br />

Door de bijdragen van Jan de Jong, Harriët Wevers<br />

en Ruud van Beek zijn de opgravingsgegevens<br />

van de nederzetting uit de Bronstijd nu ontsloten,<br />

zodat voor- en tegenstanders zelf hun conclusies<br />

kunnen trekken. Wat hun mening uiteindelijk<br />

ook zal zijn, van groot belang is dat archeologen<br />

verder kijken dan hun neus lang is en er meer discussie<br />

op gang komt. Aardig is dat het idee van de<br />

zonnekalenders experimenteel wordt getoetst in<br />

het archeologische themapark Archeon te Alphen<br />

aan de Rijn. Een park dat ik overigens jong en oud<br />

voor een leuke dag archeologie kan aanraden.<br />

Al met al is Archeologie en Bouwhistorie 2 een<br />

boek waarin de geïnteresseerde lezer allerlei zaken<br />

van zijn gading vinden zal.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Auteurs Colofon<br />

Willem Boxma (1924) werd geboren in Heerenveen en<br />

verhuisde in 1928 naar Zwolle waar hij tot 1946<br />

woonde. Hij was achtereenvolgens bedrijfsjournalist<br />

bij de Nederlandse Spoorwegen, medewerker<br />

voor perszaken bij de Cultuurtechnische Dienst en<br />

hoofd publiciteit bij de Vereniging voor Volkshogeschoolwerk.<br />

Daarnaast schreef hij bijdragen voor<br />

diverse periodieken en boeken op historisch en toeristisch<br />

gebied.<br />

drs. Lydie van Dijk (1945) is kunsthistorica en als conservator<br />

verbonden aan het Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s<br />

Museum.<br />

Dick Hogenkamp (1949) is arbeidsdeskundige bij de<br />

Gemeenschappelijke Medische Dienst. Hij is verknocht<br />

aan Zwolle en geeft regelmatig dia-voorstellingen<br />

over oud en nieuw Zwolle.<br />

F.Th.J. Jansen (1922) legde in 1954 zijn artsexamen af<br />

aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Nadien was<br />

hij ruim dertig jaar huisarts te Poeldijk. Sinds juni<br />

1985 woont hij te Zwolle. Hij is vrijwillig medewerker<br />

bij het gemeentearchief Zwolle en de IJsselakademie<br />

te Kampen.<br />

Ellen Vreenegoor is waarnemend archeoloog voor de<br />

provincie <strong>Overijssel</strong>.<br />

drs. Frits David Zeiler (1949) is historicus. Hij organiseert<br />

tentoonstellingen en publiceert op het gebied<br />

van de (vooral Oost-Nederlandse) geschiedenis en<br />

archeologie.<br />

Het Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift is een uitgave van de<br />

Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging en verschijnt viermaal<br />

per jaar. Leden van de vereniging krijgen het tijdschrift<br />

gratis toegezonden.<br />

Bestuur Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

J. Hagedoorn, voorzitter<br />

Tyassenbelt 28,8014 NW Zwolle<br />

E. Tijssen, secretaris<br />

David Spanjarstraat 4,8017 DD Zwolle<br />

H. Brassien, penningmeester<br />

Thorbeckegracht 3c, 8011 VL Zwolle<br />

A. Bootsma-van Hulten, B.J. Kam, I. Wormgoor, leden<br />

Secretariaat/ledenadministratie<br />

Postbus 1448, 8001 BK Zwolle, telefoon: 038-656784<br />

Financiën: girorekening Postbank: 5570775<br />

t.n.v. Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Tarieven lidmaatschap:<br />

65+ (wonend binnen Zwolle), jeugdleden<br />

en studenten /25,oo/jaar<br />

overige leden /35,oo/jaar<br />

huisleden ƒ 7,50/jaar<br />

Redactie Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

R. de Bree, W. Cornelissen, E.A. van Dijk, W.A. Huijsmans,<br />

M. van der Laan, J.C. Streng, I. Wormgoor.<br />

Adviseur: N. Lettinck<br />

Redactie-adres: Westerstraat 17,8011 CD Zwolle<br />

Vormgeving: Rob van den Elzen bNO, Culemborg<br />

Fotografie: tenzij anders vermeld zijn de foto's afkomstig<br />

uit het Gemeente-archief Zwolle (reprografie J.P. de<br />

Koning)<br />

Druk: Hoekman Genemuiden<br />

ISSN 0926-7476 © Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/<br />

of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,<br />

microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.


* ' . . - • f' '•• f


ïstonsc<br />

Si f<br />

. . • * . . •<br />

ym-,<<br />

1 1 E J A A R G A PRIJS F 9,5O


116 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Zwolle vroeger en nu<br />

Dick Hogenkamp<br />

Reeds in 1933 werd het Vechterstrand, gelegen<br />

aan de Vecht, even stroomopwaarts<br />

van het Haersterveer, geopend door de<br />

burgemeester van Zwollerkerspel, de heer U.P.<br />

Cavaljé.<br />

In 1943 werd het oude vervallen theehuis overgenomen<br />

door de Haagse hotelhouder E.H. Dijjers,<br />

die deze plek vooral wilde gebruiken als ligplaats<br />

voor zijn kruiser. Pas in 1950, enkele jaren<br />

na het overlijden van de heer Dijjers, werd het<br />

strand opnieuw opengesteld als zwembad. Er<br />

kwamen toen ook een kleedgelegenheid en een<br />

winkel.<br />

Voor veel Zwollenaren was het jarenlang goed<br />

toeven op het Vechterstrand; eerst als plek waar<br />

alleen gezwommen kon worden en sinds 1958 officieel<br />

ook als camping.<br />

Zo kon je in de kantine, onder het met één verdieping<br />

opgekrikte oude theehuis, een consumptie<br />

gebruiken en uitrusten na een vermoeiende<br />

roeitocht met een bij het Haersterveer gehuurde<br />

roeiboot.<br />

Op de oude foto is nog goed te zien hoe de<br />

camping zich aanprees als 'Autocamping Holland'.<br />

De in diepte langzaam oplopende 'zwemplas'<br />

is omgebouwd tot een zeer goed geoutilleerde ligplaats<br />

voor plezierjachten en de camping is sterk<br />

gemoderniseerd.<br />

De naam is inmiddels veranderd in Terra Nauta.<br />

Het beheer is nog steeds in handen van de<br />

familie Dijjers.<br />

Boven: Het Vechterstrand. Oude situatie.<br />

Onder: Het Vechterstrand. Huidige situatie.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 117<br />

Redactioneel Inhoud<br />

Als u dacht dat sponsoring iets nieuws zou<br />

zijn, dan haalt Jan Louwen u wel uit de<br />

droom. Hij beschrijft de voorbereidin :<br />

gen en het maken van een promotiefilm voor<br />

Zwolle. Het meest opvallend was, dat één sponsor<br />

niet met name genoemd hoefde te worden. Kom<br />

daar nu nog maar eens om.<br />

De gemeente-archeoloog Hemmy Clevis vertelt<br />

bijzonderheden over een haardsteen, die afkomstig<br />

is uit het majestueuze pand Nieuwstraat<br />

55. Het lijkt ons de moeite waard om deze haardsteen<br />

te (her)plaatsen.<br />

Theodericus Weijsse woonde en werkte lang<br />

in het klooster van Windesheim. Behalve met de<br />

stilte van zijn studeercel, kreeg hij ook te maken<br />

met een beroving door struikrovers. Frits David<br />

Zeiler vertelt ons over het leven van deze laatste<br />

'eigen' rentmeester van Windesheim.<br />

Weet u wat Veel vlagghen, luttel botters' betekent?<br />

Jean Streng schreef een mooi verhaal over<br />

mode en moraal. Niet iedereen zal echter in de<br />

zeventiende eeuw zo fraai zijn uitgedost als Moses<br />

ter Borch.<br />

Dick Hogenkamp haalt herinneringen op aan<br />

het oude Vechterstrand. Veel Zwollenaren hebben<br />

daar in de natuur mooie zwem-avonturen beleefd.<br />

Bob Erdtsieck beschrijft de op- en neergang<br />

van de katholieke en de gereformeerde Zwollenaren<br />

rond de jaren 1672-1674. De memoires van<br />

pastoor Waijer vormden een rijke bron voor zijn<br />

studie. Waijer preekte mooi maar hij kon het<br />

deurtje naar de preekstoel alleen met geweld open<br />

krijgen...<br />

Tot slot vertelt Willem Boxma, oud-Zwollenaar,<br />

ons meer over zijn jeugd in het vooroorlogse<br />

Assendorp. Lees over 'de rooien' en de 'kapitalisten'.<br />

Boxma kwam uit een rood nest maar hij liep<br />

toch ook een keer mee met een oranje koninginneoptocht.<br />

En z'n moeder vond het nog goed ook.<br />

Zwolle vroeger en nu Dick Hogenkamp 116<br />

Grabbelen bij veeleisende sponsors: Zwolle gefilmd in 1952 Jan Louwen 118<br />

Een haardsteen uit Nieuwstraat 55 te Zwolle H. Clevis<br />

Straatnamen, niet zo eenvoudig Wil Cornelissen<br />

Twee spotdichten op de adel van Gerard ter Borch J.C. Streng<br />

Theodericus Weijsse (ca. 1527-1602) De laatste 'eigen' rentmesster<br />

van Windesheim Frits David Zeiler 126<br />

In 't Catholycke gelove herstelt Het kerkelijke leven in de rampjaren<br />

1672-1674 J. Erdtsieck 129<br />

Een gewone jongen in Zwolle I2. Willem Boxma 137<br />

Literatuur 142<br />

Boekbespreking 142<br />

Agenda 148<br />

Auteurs 148<br />

Omslag: De hoofdrolspelers van de promotiefilm over Zwolle,<br />

(foto: J. Louwen).<br />

121<br />

122<br />

123


Jan Louwen<br />

De regisseur geeft aanwijzingen<br />

op een terras<br />

in Giethoorn<br />

(foto: J. Louwen).<br />

u8 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Grabbelen bij veeleisende sponsors:<br />

Zwolle gefilmd in 1952<br />

Het is 1952, zeven jaren na de bezetting.<br />

Nederland herbouwt nog altijd met man<br />

en macht en van hogerhand wordt nog<br />

steeds geadviseerd de broekriem aan te halen -<br />

wat dan ook gehoorzaam gebeurt.<br />

Zwolle snuift aan de nieuwe tijd. Het wil<br />

omhoog stoten in de vaart der steden, om het vrij<br />

naar Van Deyssel te zeggen. Zwolle wil niet langer<br />

in randstedelijke ogen met krantepapier zijn<br />

dichtgeplakt, of het eindpunt zijn van de beschaafde<br />

Hollandse mentaliteit. Maar dat betekende wel<br />

dat de stad gepromoot moet worden; er moet aan<br />

de weg getimmerd worden, zoals Emmen dat in<br />

die jaren zo handig doet, en de naam van de stad<br />

moet opgevijzeld worden.<br />

De gemeenteraad heeft al laten blijken dat<br />

Zwolle, net zoals vele andere stadjes, naar haar<br />

mening vaker bij 'Den Haag' aan de bel moet trekken.<br />

Burgemeester jonkheer Mr. G.A. Strick van<br />

Linschoten, hoe beminlijk en meegaand hij meestal<br />

ook is, verklaart echter verontwaardigd dat hij er<br />

niet over piekert om persoonlijk bij departementen<br />

te gaan bedelen: zoiets is niet des burgemeesters.<br />

De vvv is kort geleden nieuw leven ingeblazen.<br />

En wie zou Zwolle beter kunnen promoten<br />

dan een daartoe goed uitgeruste vvv? Helaas is de<br />

vvv er niet toe uitgerust. Er is nauwelijks geld<br />

want de leden, vooral middenstanders en vertegenwoordigers<br />

uit de industrie, letten ook toen al<br />

goed op de kleintjes - hun eigen kleintjes wel te<br />

verstaan, vvv-directeur Piet Bennekers roeit met<br />

te korte riemen om de na lang piekeren uitgedachte<br />

leuze 'Zwolle-Congresstad' veel verder te laten<br />

komen dan de Sassenpoort.<br />

Film<br />

Een documentaire-achtige film zou mooi zijn.<br />

Een echte 16 mm-film over Zwolle, die links en<br />

rechts uitgeleend kan worden en die, in tegenstelling<br />

tot foldertjes, een levendige en bij tijd en wijle<br />

zelfs bruisende stad kan laten zien. Televisie is er<br />

nog niet en de radio doet het nog altijd zonder<br />

reclamespotjes.<br />

Zou zoiets kunnen? En vooral: zou zoiets op<br />

een koopje kunnen?<br />

Het is nu moeilijk te achterhalen, maar het<br />

schijnt dat de gezamenlijke Zwolse banketbakkers<br />

het eerst met dit idee komen. Zij moeten hun<br />

blauwvingerkoekjes kwijt en daar hebben ze wel<br />

een paar centen voor over.<br />

Centen dien je in dit geval overigens letterlijk<br />

te nemen. Er zijn dus meer sponsors nodig, al is<br />

dat woord nog niet in zwang. Fabrikanten dus,<br />

winkeliers die om niets de financiële lasten helpen<br />

dragen. Om niets? Dan kent u de fabrikanten en<br />

winkeliers uit die tijd niet. 'Voor niks gaat de zon<br />

op', zei de pontjesbaas van de Willemsvaart al als<br />

je vroeg om gratis te mogen overvaren. Meebetalen<br />

aan een film, nou goed dan, maar het produkt


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 119<br />

van de mecenas zal dan ook duidelijk naar voren<br />

moeten komen. Niet een beetje tersluiks, maar<br />

voluit in close-ups.<br />

Schrijver dezes moest het script maar schrijven<br />

en het scenario en de regie voeren, zo vindt men.<br />

Op alles zegt hij ja, want hij is een beetje filmgek.<br />

Al heeft hij nooit een camera gehanteerd, hij is<br />

opgegroeid in de bioscoop (de Buitensociëteit) en<br />

als stadsredacteur van de Zwolsche Courant heeft<br />

hij al jarenlang honderden films kritisch gerecenseerd.<br />

Bovendien is hij jong en overmoed hoort bij<br />

de jeugd. Als Cecil B. de Mille duizenden figuranten<br />

kan dresseren, zou hij dan falen bij tien of vijftien<br />

man?<br />

Hij schrijft een eenvoudig verhaaltje over een<br />

vrouw, man en kind, die in een gloednieuwe,<br />

zojuist op de markt gekomen cabriolet Zwolle<br />

ontdekken. Uiteraard doen ze dat voor het oog<br />

van de camera. Die camera wordt bediend door<br />

persfotograaf Dolf Henneke, die ooit nog eens<br />

voor Polygoon werkte maar zelf geen peperdure<br />

camera heeft. Een 32 mm-film zoals bioscoopprojectors<br />

nodig hebben zit er vanwege de kosten niet<br />

in. Een 8 mm-amateurfilm is weer het andere,<br />

armoedige uiterste. Het blijft dus schipperen,<br />

maar dat is in Zwolle in die tijd gewoon: de middenweg<br />

is altijd goed genoeg zowel in de politiek<br />

als in de maatschappij. Overigens liggen de 16<br />

mm-camera's ook niet voor het oprapen in deze<br />

na-oorlogse jaren; zeker niet als er nauwelijks geld<br />

beschikbaar is.<br />

Gelukkig is de afdeling Voorlichting van de<br />

Directie IJsselmeerpolders genegen er één in<br />

bruikleen af te staan. Daarmee wordt zij de belangrijkste<br />

en onbaatzuchtigste sponsor: ze staat<br />

er namelijk niet op om in de film genoemd te worden.<br />

Slaolie en levertraan<br />

Dolf koestert z'n Bell en Howell en de jonge journalist<br />

begint aan de bijna onmogelijke legpuzzel<br />

hoe alle produkten van de goedgeefse middenstand<br />

en industrie duidelijk en toch niet al te<br />

nadrukkelijk in beeld zijn te brengen.<br />

Hoe breng je bij een bezoek van een jong gezin<br />

aan de <strong>Overijssel</strong>se hoofdstad over dat Reinders<br />

slaolie als goud zo goed is? En dat de smaak van<br />

een kopje koffie gebaat is bij een beetje Buisman?<br />

Dat wordt dan oliebollen eten aan een kraampje<br />

en suggereren dat van Gijtenbeek cichorei (of wat<br />

het dan ook is) in z'n koffie doet. Bedrijfsleider<br />

Hornstra zal dat zeker geen plezier gedaan hebben.<br />

Vader kan natuurlijk best een borreltje drinken<br />

van Ganzeboom of Doyer en Van Deventer,<br />

maar waar laat je levertraan-sponsor Sinatran en<br />

de echt Zwolse rozenazijn van Schaepman?<br />

Het is duidelijk dat het echtpaar plus dochter,<br />

zijnde mevrouw D. Schreuder-Noot, de journalist<br />

Hans Schothorst en de jeugdige Doortje Jansen,<br />

het druk hebben met het bewonderen van Zwolle<br />

en met het eten van blauwvingerkoekjes en Helders<br />

biscuitje; 'daarvan genoot je'. Maar goed, het<br />

kan allemaal, zij het soms wat krampachtig.<br />

Een hoofdstuk apart vormt het blauwvingerspektakel.<br />

Voor de toonbank van banketbakker<br />

Dalenoord wordt belangstellend geïnformeerd<br />

waar die naam vandaan komt. Dan is het de beurt<br />

aan enkele leden van de Koninklijke Rederijkerskamer<br />

om in passende kleding een stukje modeltoneel<br />

op te voeren in de sfeervolle schepenzaal.<br />

Een afgezant van de stad Kampen betaalt het aan<br />

Kampen geleverde Zwolse carillon in stuivers en<br />

In de Schepenzaal van<br />

het gemeentehuis werd<br />

het verhaal over het<br />

ontstaan van de naam<br />

Blauwvingers gespeeld.<br />

KapperH.S. Wolffisde<br />

burgemeester (foto:<br />

J. Louwen).


Voor het vertrek naar<br />

Giethoorn en omgeving<br />

krijgen de drie hoofdrolspelersfolders<br />

over de<br />

omgeving. Geheel links<br />

is regisseur Jan Louwen<br />

te zien; geknield naast<br />

hem staat DolfHenneke.<br />

Vervolgens zijn<br />

mevrouw Schreuder-<br />

Noot als moeder, Hans<br />

Schothorst als vader en<br />

Doortje Jansen als<br />

dochter te zien. (foto:<br />

J. Louwen).<br />

120 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

het geld wordt geteld tot de vingers blauw zijn; in<br />

een zwart-wit film levert dat dus zwart op. Bovendien<br />

biedt het de geldbrenger de gelegenheid om,<br />

slaperig van het wachten, een frisse Friese Heerenbaai<br />

van Roelfsema in de pijp te stoppen.<br />

Vooraf wordt geworsteld met de vraag waar<br />

een grote hoeveelheid geldzakjes en munten vandaan<br />

moet komen. Ondergetekende meent zich te<br />

herinneren dat een bank ervoor zorgt, onder<br />

voorwaarde dat een bankemployé er de hele dag<br />

met de neus bovenop zit. Kapper Wolff is een zich<br />

de vingers zwart tellende burgemeester en Karel<br />

Nijland zet een mooi typetje neer als de hooghartige<br />

Zwolse bode.<br />

De omgeving in<br />

Zwolle heeft dan wel veel te bieden, maar de<br />

acteurs zullen toch ook de omgeving moeten zien.<br />

Met een bus van Schutte's Tours natuurlijk, want<br />

die onderneming heeft ook meebetaald. De tocht<br />

gaat in elk geval naar Giethoorn, want het plaatselijk<br />

café heeft ook lichtjes in de buidel getast.<br />

Uiteraard is, vanwege de al eerder aangehaalde<br />

kosten, de film stom, zodat zo nu en dan een tussentekstje<br />

moet worden ingelast. Het monteren<br />

van de film is een drama met panieksituaties. Een<br />

professionele montageset ontbreekt, met als gevolg<br />

dat ten huize van de familie Henneke de gang<br />

tijdens het projecteren, knippen en plakken een<br />

volslagen onoverzichtelijk slagveld van celluloid<br />

wordt. Maar de film komt er: een ruim twintig<br />

minuten durende speelfilm-documentaire; met<br />

veel goede wil en heel weinig geld in elkaar gezet.<br />

'Rondom de Peperbus' heeft vele jaren nuttige<br />

diensten bewezen. Destijds als actueel en modern<br />

propagandamiddel; nu opeens gekoesterd als een<br />

nostalgische terugblik op oud Zwolle. Dit laatste,<br />

hoewel het celluloid niet zo best meer is, er 'kabels'<br />

over lopen en een enkel fragment spoorloos is verdwenen.<br />

De regisseur ervan is de journalistiek trouw<br />

gebleven en heeft het bij deze ene film gelaten. Hij<br />

heeft daar geen spijt van. En toen hij enige tijd<br />

geleden, na ruim veertig jaren, opeens weer werd<br />

geconfronteerd met zijn jeugdzonde, dacht hij<br />

toch even: 'zo gek was de film nou ook weer niet',<br />

gezien de bijna onmogelijke omstandigheden<br />

waaronder de film in 1952 tot stand kwam als<br />

'very, very low budget-film'.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 121<br />

Een haardsteen uit Nieuwstraat 55 te Zwolle<br />

I<br />

n het fotoarchief van de sectie Monumentenzorg<br />

van de Gemeente Zwolle bevindt<br />

zich een foto van een haardsteen, afkomstig<br />

uit een pand aan de Nieuwstraat 55. Het voorwerp<br />

zelf bleek nog in fragmenten aanwezig te zijn op<br />

de gemeentewerf. Na een grondige restauratie in<br />

het atelier van de gemeente-archeoloog is het weer<br />

een toonbaar stuk geworden. 1 Na determinatie<br />

door mevrouw J. Hollestelle uit Arnhem, is een en<br />

ander hieronder op papier gezet.<br />

Een haardsteen is een speciaal soort baksteen,<br />

bestand tegen hoge temperaturen. Haardstenen<br />

zijn dan ook in de schouw verwerkt, achter het<br />

vuur. Ze worden ook wel bakstenen met reliëfversiering<br />

genoemd, hoewel de oudste exemplaren<br />

onversierd geweest moeten zijn. De oudste versierde<br />

exemplaren dateren volgens J. Hollestelle<br />

uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw. 2 De<br />

versiering is met behulp van mallen aangebracht<br />

in de nog vochtige klei. Bijbelse taferelen, wapenstukken<br />

en bustes zijn de meest voorkomende<br />

voorstellingen.<br />

De oudste haardstenen meten in lengte 13 tot<br />

15 cm, met een hoogte van 9 tot 10 cm en een dikte<br />

van 7 tot 10 cm. De stenen zijn zo dik omdat de<br />

versiering op het grootste oppervlak van de stenen<br />

is aangebracht; ze worden dus als het ware op hun<br />

kant in de schouw gemetseld. Ongeveer 50 stuks<br />

zijn nodig om de schouw te verlevendigen. Niet de<br />

gehele achterwand werd opgevuld, alleen het centrale<br />

gedeelte achter de vuurplaats. De stenen werden<br />

in een driehoekige vorm gemetseld met een<br />

basislaag van 7 tot 9 stenen, naar boven minderend.<br />

De rest van de achterwand van de schouw<br />

werd met gewone bakstenen gemetseld. Boven op<br />

deze 'gewone' haardstenen kon een deksteen<br />

geplaatst zijn. De basis van een deksteen is rechthoekig,<br />

met een lengte van twee gewone haardste-<br />

nen; de hoogte kan wel 20 cm bedragen. De<br />

bovenkant kan rond dan wel driehoekig zijn. Bij<br />

mijn weten is er naast deze twee vormen van<br />

haardstenen slechts één andere bekend, waarvan<br />

maar één exemplaar gevonden is. Het betreft hier<br />

een massieve gebakken haardplaat met een halfronde<br />

bovenkant. Laagsgewijs zijn met behulp<br />

van verschillende mallen afbeeldingen aangebracht.<br />

Dit exemplaar is afkomstig uit Gorichem. 3<br />

De Zwolse deksteen heeft een reliëfversiering<br />

die bestaat uit het wapen van keizer Karel V met<br />

een dubbele adelaar op het wapenschild tussen de<br />

twee zuilen van Hercules en de wapenspreuk PLUS<br />

OLTRE. 4 Het jaartal in het fronton is waarschijnlijk<br />

1552. Het is een vrij algemeen voorkomende voorstelling.<br />

Volgens Hollestelle is het feit dat beide<br />

H. Clevis<br />

Haardsteen uit het<br />

pand Nieuwstraat55.


Wil Cornelissen<br />

122 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

wapendragers griffioenen zijn, echter bijzonder.<br />

In de regel staat links een griffioen en rechts een<br />

leeuw. 5 De twee letters ter weerszijden van de<br />

kroon ? en C zijn geheel nieuw en de betekenis is<br />

niet duidelijk. De steen is typisch Antwerps en uit<br />

die omgeving afkomstig en gemaakt van een uit<br />

Antwerpen afkomstige mal.<br />

Dat zo'n deksteen in Zwolle gevonden is in het<br />

pand aan de Nieuwstraat is niet verbazingwekkend.<br />

Nieuwstraat 55, tot voor kort het Van Wiechenhuis<br />

genoemd, nu het Vliegerhuys, dateert<br />

waarschijnlijk al uit het midden van de vijftiende<br />

eeuw. De kelders, waar de deksteen gevonden is,<br />

zijn nog oorspronkelijk. De grootte van het pand<br />

wijst er op dat het gebouwd is voor personen die<br />

een zekere mate van welstand genoten. In het<br />

midden van de zestiende eeuw is bij een verbouwing<br />

een haard gemetseld waarvan de gevonden<br />

deksteen de bekroning vormde. Wie de bewoners<br />

van Nieuwstraat 55 waren rond dit moment, 1552,<br />

is niet bekend. De eerste naam die met Nieuwstraat<br />

55 verbonden kan worden, is die van burgemeester<br />

Gerrit Loese, rond 1600. De bewoners<br />

Straatnamen, niet zo eenvoudig<br />

De Beerninkstraat, die in de raadsvergadering<br />

van 10 december 1945 zo genoemd<br />

is, omdat daar de Zwolse verzetsstrijder<br />

H.D.J. Beernink woonde, heette voor<br />

die tijd Harculostraat. Dat was overigens ook niet<br />

de eerste naam van die straat.<br />

Op 27 juni 1932 werd het voorstel van B&W<br />

behandeld om straten in de wijk Assendorp bloemen-<br />

en plantennamen te geven. Dat was allemaal<br />

goed en wel, maar de heer Jan Peters merkte op,<br />

dat de voorgestelde naam Sekdoornstraat dan wel<br />

heel dicht bij de Meidoornstraat kwam te liggen.<br />

Dat zou verwarring kunnen geven. Hij stelde voor<br />

om de naam Sekdoornstraat te vervangen door<br />

konden het zich permitteren om 'bakstenen met<br />

reliëfversiering' in hun schouw te laten aanbrengen.<br />

Van de gewone haardstenen is echter geen<br />

enkel exemplaar aangetroffen.<br />

Bij een volgende verbouwing moet de schouw<br />

zijn afgebroken en kwamen de brokstukken van<br />

de deksteen in de kelder terecht. Daar zijn ze tenslotte<br />

bij de restauratie in 1973 gevonden.<br />

Noten<br />

1. Restauratie H. Duiker<br />

2. J. Hollestelle in: Bulletin van de Koninklijke Nederlandse<br />

Oudheidkundige Bond \2 (1959) kol. 258.<br />

3. J. Hollestelle en H.C.W. Veen, 'Een gebakken<br />

haardplaat met heraldische figuren', in: Westerheem<br />

37 (1989) 234-239.<br />

4. In de Oudheid werden de beide gebergten aan de<br />

Straat van Gibraltar de 'Zuilen van Hercules' genoemd.<br />

Latere Spaanse heersers gebruikten deze<br />

zuilen als symbool voor de grenzen van hun gebied.<br />

5. J. Hollestelle (1959) afb. 2 en 3; J. Hollestelle, 'Herkomst<br />

en verspreiding van haardstenen in de<br />

Nederlanden', in: Antiek 5 (1970) afb. 4.<br />

Harculostraat. Hij wist echter niet wat de juiste<br />

naam was: 'De gemeente Zwollerkerspel spreekt<br />

van Harculo, de spoorwegen van Herculo', zo<br />

merkte hij op.<br />

De voorzitter was bang dat het Hercules zou<br />

worden (!) en vroeg de heer Peters of zijn voorstel<br />

serieus bedoeld was. Peters antwoordde dat hij<br />

nooit anders dan serieuze voorstellen placht in te<br />

dienen.<br />

Na enige discussie, waarbij de voorzitter enigszins<br />

kregel opmerkte dat het toch niet aangaat<br />

over dergelijke 'nulliteiten' een halfuur te gaan<br />

zitten praten, werd besloten de voorgestelde naam<br />

Sekdoornstraat te wijzigen in Harculostraat.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 123<br />

Twee spotdichten op de adel van<br />

Gerard ter Borch<br />

Moralisten en kleding<br />

Moraliseren als levensbehoefte, het lijkt<br />

het belangrijkste kenmerk van de<br />

zeventiende eeuw. Voedingsbodem<br />

hiervan was de christelijke religie die, zoals<br />

bekend, het leven slechts beschouwde als een<br />

oefentijd voor de eeuwigheid. Alles - en dat is heel<br />

veel - wat van de weg naar de eeuwigheid zou<br />

kunnen afleiden, werd gehekeld. Niet alleen door<br />

de beroepsmatige moralisten zoals predikanten en<br />

priesters, ook literatoren lieten zich, in dicht of<br />

ondicht, niet onbetuigd. De allergrootste in het<br />

genre was wel Jacob Cats die zich een tot in negentiende<br />

eeuw durende reputatie verwierf als de<br />

opvoeder van de Nederlandse natie. Voor zijn niet<br />

aflatende stroom verzen kreeg hij al in zijn eigen<br />

patriarchale tijd de erenaam van 'Vader Cats'.<br />

Nu ging het moraliseren in die tijd niet altijd<br />

over even belangrijke zaken, men verspilde nogal<br />

wat energie en inkt aan bagatellen. Zo was het een<br />

tijd in de mode om vooral over de mode te moraliseren.<br />

De verandering in de kleding waarin de<br />

mens zich meende te moeten hullen, wekte nogal<br />

wat negatieve reacties op. Alle versiering werd als<br />

werelds en luxe veroordeeld. De predikanten verwierpen<br />

de nieuwe modieuze gebruiken in donderpreken<br />

vanaf de kansel; lichtvoetiger werd er<br />

de draak mee gestoken door literatoren. Het is<br />

eenvoudig na te lezen in het makkelijk verkrijgbare<br />

boekje Profijtelijk vermaak. 1 In de daarin afgedrukte<br />

verzameling van emblemata van Roemer<br />

Visscher en de becommentarieerde spreekwoorden<br />

van Johan de Brune is kritiek op de mode<br />

ruim aanwezig. Bovendien is er het bekendste<br />

spotdicht op de mode, "t Kostelick mal' van Constantijn<br />

Huygens in opgenomen. Bij elkaar biedt<br />

het boekje met thematisch snuffelen op het onderwerp<br />

mode, een aardig inzicht op de toen heersende<br />

mentaliteit.<br />

Door de schilderkunst van de zeventiende<br />

eeuw is het ook mogelijk een visuele voorstelling<br />

te krijgen hoe men zich toen kleedde, en kan men<br />

op zijn minst een indruk krijgen waartegen de<br />

moralisten zich verzetten. Zo is het bijvoorbeeld<br />

ook uiterst verhelderend om het uitvoerige artikel<br />

van Bianca M. du Mortier met verwijzingen naar<br />

de kleding op de schilderijen van Frans Hals naast<br />

de uitgezochte teksten uit Profijtelijk vermaak te<br />

leggen. 2<br />

Gerard ter Borch sr.<br />

Zwolle bleef niet achter bij de heersende tijdgeest.<br />

Gerard ter Borch sr. (1582/83-1661) schreef twee<br />

J.C. Streng<br />

Portret van Moses ter<br />

Borch gemaakt door<br />

zijn zus Gesina. Een<br />

burgerjongen a la mode.


124 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

korte spotdichten op het thema. Gerard ter Borch 3<br />

was te Zwolle convooi- en licentmeester van de<br />

Admiraliteit van Hollands Westerkwartier. Hij<br />

was de vader van een grote familie waaronder de<br />

bekende schilder Gerard ter Borch jr. en de amateur-schilder<br />

Gesina ter Borch. Bovendien had hij<br />

nog een zoon Moses en een dochter Anna. In<br />

Anna's schrijfoefenschrift 4 schreef hij de volgende<br />

twee spotdichten neer.<br />

Verkeerden Aedel<br />

Hun dunkt dat haer onteert, wetenschap der consten<br />

veel,<br />

En dat de loeije 3 ledicganck, haer luijden maecket eel b .<br />

'tSchijnt of sij geren van drie vaeders waeren gecoomen,<br />

want sij haer veel op drie karsten c naemen laeten noemen.<br />

Het is al joncker Johan Henderick van Etcetera.<br />

En Joffer Marija Elisabet, daer volgt oock wat nae.<br />

Ons outvaeders sijn met eenen naem te lesen.<br />

Dit vollxken moet van Hollants afkoomst wesen.<br />

Want daer is het al Gosen Janss van Florij,<br />

En Trijntien Pieters de vrou is geren d daer bij.<br />

a. luie.<br />

b. edel.<br />

c. christen, voornaam.<br />

d. graag.<br />

Versierden Aedel.<br />

Als sij aende achtien jaeren beginnen te geraecken,<br />

Dan gaen sij haer sellfs tot oude mannen maeken.<br />

Want met stockens en stijve beenen sij moeten gaen,<br />

Het is al eel en nuwe moda so sijt verstaen.<br />

Hun hair maecken sij grijs als met meel bestoven,<br />

Had ickt niet gesieen, ick sout quaelick gelooven.<br />

O joncker Adam, juffer Eeva u fijge blaeder en lammer<br />

vellen,<br />

Zijn nu verandert in narre cappen en gecke bellen.<br />

Ick mien dit is het eijnt, men kant niet slimmer maeken,<br />

De rug is sonder lijf, de broeck begint te kraecken,<br />

niet so vremt als ment neemt,<br />

Want den regten Aedel koenen sij niet bemarken,<br />

Dat is alleen wetenschap en manhafte wareken.<br />

Bij Gerard is het de adel die zijn spot moet verdragen,<br />

hoewel hij met 'onse outvaders' ook de burgers<br />

binnen zijn kritiek lijkt te betrekken. Daaruit<br />

valt op te merken dat deze burger met enigszins<br />

schele ogen naar de hoogste sociale stand keek.<br />

Leeghoofdige en kale pronkers zijn het, het is een<br />

thema dat ook in het boekje Profijtelijk vermaak<br />

een paar keer voorkomt. De hoge achting voor<br />

wetenschap moet een van de stokpaardjes binnen<br />

de familie Ter Borch zijn geweest want in het<br />

'Materieboek' van Gesina komt ook al een gedichtje<br />

voor met de strekking dat wetenschap<br />

Veel Vlagghen^uttel Botters.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

onder alle verstandige mensen hoger geschat<br />

wordt dan aardse goederen en rijkdom. Daarom<br />

dient de jeugd zich ijverig te bekwamen in alle<br />

fraaie kunsten en wetenschappen 5 . Met deze<br />

opvatting week deze burgerlijke familie niet veel af<br />

van de inzichten die - let wel - de <strong>Overijssel</strong>se jonker<br />

Sweder Schele over opvoeding had. 6<br />

Opmerkelijk is dat Gerard de mode om kinderen<br />

meerdere voornamen te geven, toeschrijft aan<br />

de invloed van de Hollanders, die op hun beurt<br />

weer de schuld legden bij de na de Opstand geïmmigreerde<br />

Zuidelijke Nederlanders. Het is een<br />

bewijs te meer voor de toenemende culturele<br />

beïnvloeding die in de eerste helft van de zeventiende<br />

eeuw vanuit het westen in <strong>Overijssel</strong> doordrong.<br />

7<br />

Heeft al dit gemoraliseer nu ook effect gehad?<br />

Denkelijk niet. Binnen de eigen familie van Gerard<br />

wordt dat duidelijk in de kleding van zijn kinderen.<br />

Op talloze tekeningen van zijn dochter<br />

Gesina heeft zij zichzelf afgebeeld in een japon die<br />

toch wel erg luxueus is voor een eenvoudige burgerdochter.<br />

Nog duidelijker blijkt de vergeefse<br />

Ad pompam tantum,<br />

125<br />

moeite van het gemoraliseer bij zoon Moses. Gesina<br />

maakte een aantal tekeningen van deze jonge<br />

vaderlandse held, die in 1667 in de zeeslag bij Harwich<br />

stierf. In het afgebeelde pak zou Moses zo als<br />

plaatje kunnen figureren bij een praatje van Roemer<br />

Visscher waarin de adel om hun kleding op de<br />

hak wordt genomen. 8 Het is de tragiek van een<br />

satiricus dat hij niet serieus genomen wordt, zelfs<br />

niet door zijn eigen kinderen. Zij kleedden zich<br />

zonder een spoor van onbehagen in een overvloed<br />

van modieuze frivoliteiten.<br />

Noten<br />

1. [M.C.A. van der Heijden ed.] Profijtelijk vermaak.<br />

Moraliteit en satire uit de 16e en 17e eeuw, Spectrum<br />

van de Nederlandse Letterkunde 10, Utrecht/Antwerpen<br />

1968 [meerdere edities].<br />

2. B.M. du Mortier, 'Het kostuum bij Frans Hals', in:<br />

S. Slive (red.), Frans Hals, Maarssen/'s-Gravenhage<br />

1989,45-60.<br />

3. A. McNeil Kettering, Drawings front the Ter Borch<br />

studio estate in the Rijksmuseum, 2 delen, 's Gravenhage<br />

1988,4-8.<br />

4. Het oefenschrift is beschreven in McNeil Kettering,<br />

o.c.,863.<br />

5. McNeil Kettering, o.c, 401-402.<br />

6. C. Gietman, 'Het adellijk bewustzijn van Sweder<br />

Schele tot Weleveld', in: <strong>Overijssel</strong>se <strong>Historisch</strong>e Bijdragen<br />

107 (1992), 104-108.<br />

7. A.C.F. Koch, Tussen Vlaanderen en Saksen, Hilversum<br />

1992,184-190.<br />

8. Profijtelijk vermaak, 133,164. McNeil Kettering, o.c,<br />

718,719-<br />

Twee spotprentjes op de<br />

kleding van de adel.<br />

(in: Profijtelijk vermaak,<br />

133,164).


Frits David Zeiler<br />

De eerste bladzijde van<br />

de rekening van Theodericus<br />

Weijsse over<br />

1588 (foto: F.D. Zeiler).<br />

126 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Theodericus Weijsse (ca. 1527-1602)<br />

De laatste 'eigen rentmeester van Windesheim<br />

In het tweede kwart van de zestiende eeuw<br />

liep het aantal roepingen in de kerk aanzienlijk<br />

terug. Niet alleen jonge priesters en<br />

kloosterlingen werden schaarser, maar ook de bij<br />

leken zo geliefde beweging der Devotio Moderna<br />

nam af in populariteit. In het beroemde klooster<br />

van Windesheim vond men het, als we op de overgeleverde<br />

lijsten van novieten niogen afgaan, na<br />

1530 nauwelijks meer de moeite waard om de<br />

nieuw ingetreden broeders te registreren. 1 Toen in<br />

1552 de jonge Deventenaar Derick Weijsse besloot<br />

'sich in den geestelick(e) staett te begeven' en deswegen<br />

afstand deed van zijn erfdeel ten gunste van<br />

zijn beide zusters, liet hij nadrukkelijk vastleggen<br />

dat deze wilsbeschikking nietig zou zijn ingeval<br />

zijn klooster zou worden 'verdestrueert' of<br />

anderszins zou ophouden te bestaan. 2<br />

Bij het tekenen van deze akte moet Derick ten<br />

minste 25 jaar oud zijn geweest, destijds de minimum<br />

leeftijd voor het verrichten van een dergelijke<br />

rechtshandeling. Zijn vader Derick Derickss<br />

was op dat moment al overleden. Over de verdere<br />

afkomst en achtergrond van de jonge conventuaal<br />

zwijgen de bronnen, al mogen we aannemen dat<br />

hij stamde uit een redelijk welvarend Deventer<br />

geslacht. We weten echter niet of er een familieband<br />

bestond met die andere, oudere Derick<br />

Weijsse, die in de Rijkmansstraat woonde en<br />

gedurende vele jaren openbare ambten<br />

bekleedde. 3 Dericks moeder, Vrouwke van Halteren,<br />

was van goed-katholieke huize; getuige de<br />

grote aantallen transacties in renten en onroerend<br />

goed moet haar familie niet onbemiddeld zijn<br />

geweest. 4 Het gezin bestond in 1552 behalve uit de<br />

aankomend kloosterling uit Vrouwke jr. en Jenneken.<br />

Na zijn intrede heeft broeder Theodericus -<br />

zoals hij zich in overeenstemming met zijn geestelijk<br />

ambt was gaan noemen - nog een kleine dertig<br />

fXjM<br />

jaar in betrekkelijke rust in het klooster kunnen<br />

wonen en werken. In die tijd moet hij zeer vertrouwd<br />

zijn geraakt met de kleine gemeenschap<br />

van religieuzen binnen, en van dorpelingen buiten<br />

de muren. Beide delen van Windesheim waren<br />

sterk met elkaar vervlochten, niet in de laatste<br />

plaats omdat het convent ongeveer de helft van<br />

alle grond en verschillende belangrijke gebouwen,<br />

zoals de dorpskorenmolen, in eigendom had. 5<br />

Ook met de stad Zwolle, wier burgers het klooster<br />

destijds hadden gesticht, en met de staten van<br />

<strong>Overijssel</strong>, die het als vergaderaccommodatie<br />

gebruikten, bestond een speciale band. Deze zou


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 127<br />

althans een verklaring kunnen zijn voor het feit,<br />

dat de 'arme conventualen' omstreeks 1580, toen<br />

de oorlog in volle hevigheid woedde, binnen de<br />

veilige stadsmuren mochten komen wonen en<br />

voor de omstandigheid, dat Windesheim bij het<br />

statenbesluit tot afbraak van de buitenkloosters in<br />

1581 voorlopig werd ontzien. 6 Misschien hoopte<br />

men dat het meest vermaarde klooster in het<br />

Oversticht voor verdere aantasting bewaard zou<br />

blijven; de onrust op het platteland zou echter nog<br />

tientallen jaren voortduren.<br />

Vanaf deze tijd zien we Theodericus Weijsse<br />

naar voren treden als woordvoerder, pleitbezorger<br />

en belangenbehartiger van de verstrooide kloostergemeenschap.<br />

Er zou zelfs sprake geweest zijn<br />

van een officiële aanstelling van stadswege tot<br />

'amtman' over het goederenbezit. 7 Ofschoon het<br />

betreffende stuk niet meer is terug te vinden, blijkt<br />

uit de overgeleverde rekeningen van het rentambt<br />

dat Weijsse in ieder geval in 1585 een begin heeft<br />

kunnen maken met het scheppen van orde in de<br />

administratieve chaos. 8 Van deze taak heeft hij<br />

zich buitengewoon goed gekweten. Binnen een<br />

jaar of vier, vijf kon hij weer verzekerd zijn van<br />

vaste inkomsten uit renten, pachten en tienden en<br />

was overal het herstel van verwaarloosd of verwoest<br />

bezit ter hand genomen. De rekeningen<br />

getuigen van doorzettingsvermogen en opofferingsgezindheid,<br />

terwijl bewijzen van onderling<br />

hulpbetoon soms op ontroerende wijze uit de<br />

sobere notities naar voren komen. Tot Weijsses<br />

vrienden mogen we zeker zijn medebroeder Herman<br />

van Zutphen rekenen, die hem dikwijls op<br />

zijn missies vergezelde. De dorpsmolenaar Gherydt<br />

Jansz. en een der meiers (pachters) in Windesheim,<br />

Hendrick Jansz. Haegen, bewezen de<br />

rentmeester talloze goede diensten, evenals de<br />

jurist mr. Arent Gheritz. en 'meyster Willem',<br />

stadsorganist van Kampen. Laatstgenoemde verleende<br />

de amtman verschillende keren onderdak<br />

in zijn woning aan het St. Nicolaaskerkhof. 9<br />

Geheel zonder gevaar waren de reizen derwaarts<br />

in de eerste jaren nog niet. In 1588 werd Weijsse<br />

door de 'Malecontenten' ontvoerd. Volgens Van<br />

Hattum waren dit niet meer dan struikrovers. 'Sy<br />

beroofden den reysenden man niet alleen van hun<br />

goederen, maar vervoerden se ook gevangen na<br />

Deventer. Dus hadden sy met Derk Weyse, Joan<br />

en Arend Henrix van Hattem, en met Egbert Henderiks<br />

van Campen gehandelt, en sy persten hen<br />

elk hondert guldens losgeld af.' 10<br />

Tot zijn dood in 1602 heeft Weijsse binnen<br />

Zwolle gewoond; waar precies is niet bekend.<br />

Inschrijving in het Burgerboek is in ieder geval<br />

W/T. T ö Aj<br />

uitgebleven. In het Bethlehemsklooster, waar de<br />

Windesheimer lekebroeder Pouwel Jans met zijn<br />

vrouw een kamer had betrokken, huurde hij<br />

slechts een 'haefken' in de hof voor twee goudgulden<br />

per jaar. 11 Een terugkeer naar Windesheim<br />

was evenwel onmogelijk; de geruïneerde kloostergebouwen,<br />

die in tegenstelling tot de overige goederen<br />

rechtstreeks onder de stad vielen, zijn in de<br />

periode 1596-99 grondig gesloopt. Kort daarop, in<br />

januari 1600, moest Weijsse het rentambt overdragen<br />

aan het stadsbestuur. Het enige wat hij nog<br />

kon doen was het bepleiten van een goede regeling<br />

voor de negen of tien overgebleven conventualen<br />

Uitgaven, door het rentambt<br />

gedaan op 24<br />

augustus 1597 (foto:<br />

F.D. Zeiler).


Gezicht op het voormalige<br />

brouwhuis van<br />

Windesheim, sinds 1631<br />

in gebruik als kerk (foto:<br />

F.D. Zeiler, 1992).<br />

128 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

en een blijvend zorgvuldig beheer van het bezit in<br />

de toekomst.<br />

Theodericus' eigen bezit is, zijn ooit afgelegde<br />

gelofte indachtig, bescheiden gebleven - zoals<br />

blijkt uit zijn op 23 juli 1602 opgemaakte testament.<br />

12 Dat geschiedde inderhaast, 'in noet van<br />

pest', de ziekte waaraan hij evenals honderden<br />

stadgenoten dat jaar zou bezwijken. Zijn 'maeght'<br />

(dienstmeisje) Peterken Jans liet hij 'alle bewechlicke<br />

ende riede guederen' na, die op het uur van<br />

zijn dood in zijn huis zouden worden aangetroffen.<br />

Bovendien bepaalde hij, dat zij 'om redenen<br />

hem daertoe movierende' zou kunnen beschikken<br />

over de jaarrente van twee gulden uit een huis en<br />

were in de Aeverstrate (Grote Overstraat) in<br />

Deventer; mogelijk ging het hier om een alsnog<br />

uitgekeerd ouderlijk erfdeel. Als gewoonlijk werden<br />

ook de weeskinderen van Zwolle bedacht met<br />

een goudgulden. Maar de belangrijkste bepaling<br />

was bovenaan gezet: 'Inden eersten heeft Testator<br />

sijn ziele bevoelen in die genaedighe handen des<br />

heem Gaudes Almachtich ende sijn lychaem der<br />

Eerden ter Christelicker Begraffenisse.' Hopelijk<br />

hebben zijn stadgenoten hem die laatste eer onder<br />

die zo moeilijke omstandigheden kunnen bewijzen.<br />

Noten<br />

1. J.G.R. Acquoy, Het klooster te Windesheim en zijn<br />

invloed, 3 delen (Utrecht 1875-1880). Uit de naamlijst<br />

in deel 3 bijlage 5 blijkt een sterke afname vanaf<br />

ca. 1529.<br />

2. (Gemeentearchief Deventer (GAD) RA 55 S (Liber<br />

renunciationum 1549-1559), fol. 140.<br />

3. De eerste vermelding in de Renunciatieboeken<br />

stamt uit 1505 (RA 55 P, fol. 53-3); de laatste uit 1559<br />

(RA 55 S, fol. 464). De klapper op namen van schepenen<br />

en raden van het GAD geeft aan dat Derck<br />

Weese tussen 1534 en 1545 steeds schepen of raad<br />

was. In 1559 blijkt hij overleden. Zie ook: A.C.F.<br />

Koch, Het Bergkwartier te Deventer. Huizenboek van<br />

een middeleeuwse stadswijk tot 1600 (Zutphen z.j.)<br />

111.<br />

4. In meergenoemde Renunciatieboeken worden tussen<br />

1512-1524 en 1542 en 1549 veelvuldig telgen uit<br />

het geslacht Van Halteren genoemd. Vrouken van<br />

Halteren komt tweemaal voor, in RA 55 R, fol 193-b-<br />

4 (1546) en ibid., fol. 2o8-b-4 (1549). Het laatste stuk<br />

betreft een rente op een erf en huis in de 'Groite<br />

Averstrate', maar het viel niet vast te stellen of dit<br />

om dezelfde rente gaat die in het testament van 1602<br />

wordt genoemd (zie noot 12).<br />

5. F.D. Zeiler, Windesheim, rentambt en dorp (Kampen<br />

1992).<br />

6. Acquoy I, 86-88 en Zeiler, 7-8 en 55. Vgl. B.J. van<br />

Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle III (Zwolle<br />

1769) 209-210.<br />

7. Acquoy III, bijlage 2.<br />

8. Rijksarchief voor <strong>Overijssel</strong> (RAO) Staten 3042,<br />

Rekeningen van het rentambt Windesheim, opgemaakt<br />

door Theodericus Weijsse, over de jaren<br />

1585-1599.<br />

9. Zeiler, 8-9. Vgl. OAK 338, ca. 1570-1590, waar 'Mr.<br />

Willem organist' als een der bewoners van het 'S.<br />

Niclaes kerckhoff (het huidige Muntplein) wordt<br />

genoemd.<br />

10. Van Hattum III, 237.<br />

11. Kronijk van Gerardus Coccius (Deventer 1860) 60:<br />

(over 1599) 'Renten van den binnen hoff Jaerlicx<br />

coemende. (...)Item Derick Weise van een Haefken,<br />

daer hie Jaerlicx vann gift op Paesschen twee<br />

golden guldenn.'<br />

12. Gemeentearchief Zwolle (GAZ) RA 001 no. 00129,<br />

197-198.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 129<br />

In 't Catholycke gelove herstelt<br />

Het kerkelijk leven in de rampjaren 1672-1674<br />

Het rampjaar 1672<br />

nde aldus is huyden dese stadt in 't<br />

Catholycke gelove herstelt' schreef pastoor<br />

Arnold Wayer in zijn memoires 1<br />

die hij in 1690 opstelde op de datum 13/23 juni van<br />

't jaar 1672. 2<br />

Het jaar 1672 is in onze vaderlandse geschiedenis<br />

bekend geworden als 'het rampjaar', omdat<br />

ons land toen van drie kanten tegelijk werd aangevallen:<br />

vanuit Engeland en Frankrijk en door de<br />

bisschoppen van Munster en Keulen. De aanstichter<br />

was vooral Lodewijk XIV. Door toedoen van<br />

de Republiek der Verenigde Nederlanden was<br />

hem in 1667 de voet dwars gezet bij zijn plannen<br />

om de zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk in te<br />

lijven. Naast de jaloezie op de groeiende handel en<br />

scheepvaart van de jonge republiek was dit de<br />

reden waarom hij met (veel) geld en goede woorden<br />

Engeland en de beide Duitse bisschoppen aan<br />

zijn zijde kreeg. Bij deze laatsten moeten we niet<br />

direkt aan hun geestelijke functie denken. Ze<br />

waren in de eerste plaats landsheren, die naar<br />

expansie verlangden en zeker hun begerige blik<br />

sloegen naar de 'steinreiche' Nederlanden. Hoewel<br />

Zwolle in deze jaren zijn grootste welvaart al<br />

achter de rug had, waren onze streken in de ogen<br />

van de verarmde Münstersen nog schatrijk. Zij<br />

waren zelfde gevolgen van de Dertigjarige Oorlog<br />

nog niet te boven en werden bovendien uitgemergeld<br />

door hun eigen landsheer, die een leger van<br />

40.000 man op de been wilde houden. 3<br />

En in April 1672 was het zover. Het oosten en<br />

noorden van ons land kregen te maken met de<br />

beide bisschoppen, van wie de 'Hoogweerdichste<br />

Vorst van Munster, Christoffel Bernhard van<br />

Galen' (Bommen Berend) de meest gevreesde was.<br />

Vooral het nieuwe wapen van de brandbommen<br />

boezemde grote schrik in.<br />

' Ui<br />

cL£_<br />

üï<br />

r<br />

/<br />

-f-c<br />

A (^ /?e<br />

ir, J$j±. fe/*n<br />

_ f ..- . I<br />

7 __<br />

Pot,<br />

A^dn^KT •<br />

wrai IS" O -<br />

- - r #!<br />

." " . 'S*<br />

•:' "•"?!»<br />

-''* K.'<br />

•\ *i ; i<br />

' •••'•&<br />

• 3<br />

-' M<br />

•' "*•$<br />

• • : •f<br />

Hi<br />

A-Ê-<br />

De vestingwerken waren verwaarloosd in de<br />

tijden van welvaart, zodat de sterke overmacht<br />

zonder noemenswaardige tegenstand het oostelijk<br />

en zuidelijk deel van ons land kon veroveren.<br />

Alleen Groningen en Friesland hielden stand;<br />

Holland zat veilig achter de Hollandse waterlinie,<br />

terwijl de vloot nog enige successen boekte.<br />

Op 13 juni kwam het bericht in Zwolle binnen,<br />

dat Deventer had gecapituleerd. De commandant<br />

van de troepen, Ripperda, was reeds een avond te<br />

voren met zijn legertje naar Hasselt getogen. Het<br />

was duidelijk, dat hij ook daar niet lang zou blij-<br />

Bob Erdtsieck<br />

Titelpagina van het<br />

handschrift van Arnold<br />

Wayer, Nopende het<br />

aerts-priesterschap van<br />

Swolle. Aanwezig in het<br />

Gemeentearchief<br />

Zwolle.


130 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

ven en ondanks het dringend verzoek van de<br />

Zwolse magistraat bleven er geen soldaten in stad<br />

over. Er zat dus niets anders op, reeds te onderhandelen<br />

over capitulatievoorwaarden, voordat<br />

de Keulse troepen de stad genaderd waren. De<br />

Zwolse regenten voelden niets voor een zinloze<br />

strijd, die hun bezittingen alleen maar zou vernielen.<br />

Bovendien vielen de voorwaarden nogal mee:<br />

er zou godsdienstvrijheid heersen en de bisschop<br />

moest erkend moeten worden als wettige soeverein.<br />

Hier hadden de regenten minder moeite<br />

mee, dan we zouden denken. Holland was ver<br />

weg, de banden met Duitsland waren sterk; <strong>Overijssel</strong><br />

was nooit officieel tot de unie toegetreden al<br />

deed men wel mee. 4 Tenslotte moest de magistraat<br />

(die uit zestien leden bestond) na de eerstkomende<br />

verkiezingen voor de helft uit katholieken<br />

bestaan. Dit was een moeilijker punt: het betekende<br />

verlies van inkomsten. Maar de tijd bracht<br />

raad. Binnen een jaar na de capitulatie stierven<br />

zeven magistraten achter elkaar, waarvoor direkt<br />

katholieken benoemd konden worden. 5<br />

De snelle capitulatie maakte dat menige magistraat<br />

ervan verdacht werd verraad te hebben gepleegd<br />

en daarvoor nog geld ontvangen te hebben<br />

ook. De kerk schoot echter te hulp en was bereid<br />

om voor de magistraten die hierom vroegen een<br />

verklaring te tekenen: 6<br />

'Verklaren wij onderschreven predicanten der<br />

Stadt Zwolle, dewelcke de Heer Albert van<br />

Hemert, in sijn leven burgemeester deser stadt, in<br />

sijn Ed. kranck- en doodsbedde, volgen onse<br />

plicht, 't elckens hebben besocht, dat niet alleen, de<br />

voornoemde heer, aen niemant van ons iet heeft<br />

bekent gemaeckt van eenigh verraedt, waer door<br />

deze onse stadt, voor seeckere groote somma gelts,<br />

soude verkocht, en overlevert sijn; maer dat oock<br />

ter contrarie sijn Eed. aen eeniger van ons, na dat<br />

sijn Eed. de geruchten daer van waren ter ooren<br />

gekomen, verklaert heeft, self noyt van eenigh verraedt,<br />

of verkoopinge der stadt gesproken, ja niet<br />

gedacht te hebben, en sich beklaeght, dat sijn Ed.<br />

sulcke onwaerheden nagegeven wierden.<br />

Zwolle, den 16/26 julii, 1672<br />

Johannes Hesselius<br />

RoelofCfans<br />

Arnoldus Voltelen<br />

Hendrik Rouse<br />

Thomas Buschardus-Voltelen<br />

De kerk in Zwolle<br />

In 1580 was ook in Zwolle de ongedeelde katholieke<br />

kerk uiteengevallen, gestimuleerd door de<br />

naderende troepen van Willem van Oranje. Nog<br />

een tiental jaren werd de katholieke eredienst<br />

geduld, maar daarna was het afgelopen. De gereformeerde<br />

godsdienst werd als enige door de<br />

overheid erkend. Het middeleeuwse gevoel dat er<br />

maar één kerk kon zijn, bleef nog lang hangen, al<br />

gaven de feiten aan, dat dit niet meer mogelijk<br />

was. De kleine gemeenschappen van de doopsgezinden<br />

en luthersen gaven weinig problemen. Het<br />

aantal Zwollenaren dat de katholieke kerk trouw<br />

wilde blijven, was echter aanzienlijk. Hoe groot dit<br />

aantal was, is moeilijk te schatten, omdat er van<br />

volkstellingen nog geen sprake was. We kunnen er<br />

echter vrijwel zeker van zijn, dat door de eeuwen<br />

heen een konstant percentage van plusminus 20%<br />

katholieken in Zwolle aanwezig was. 7<br />

Alle kosten van de gereformeerde kerk werden<br />

betaald uit het fonds 'geestelijke goederen', dat<br />

ontstaan was uit de opbrengst van de genaaste<br />

bezittingen van de katholieke kerk. Dit fonds werd<br />

door het stadsbestuur beheerd. Hieruit werden<br />

niet alleen de predikantssalarissen betaald, maar<br />

ook het overige personeel: kosters, organisten,<br />

kerkeknechten, muzikanten, trommelaars en tevens<br />

de schoolmeesters. Onderwijs was in de gereformeerde<br />

visie een kerkelijke opdracht. De predikanten<br />

die beroepen werden moesten door het<br />

stadsbestuur goedgekeurd worden. Tussen stadsbestuur<br />

en kerkeraad bestonden vele personele<br />

verbindingen. In het algemeen waren de predikanten<br />

vrij onverdraagzaam, maar ze kregen bij de<br />

tolerantere magistraten weinig gehoor. Tegen de<br />

zin van de predikanten in, was er voor de dissidente<br />

groepen gelegenheid genoeg om bijeen te<br />

komen, zij 't dat hiervoor betaald moest worden<br />

(boeten en smeergeld). In 1672 treffen we daarom<br />

nog vier katholieke staties in Zwolle aan, die hun<br />

onderdak in zogenoemde schuilkerken hadden. In<br />

één ervan diende een pastoor van Zwolse origine:<br />

Arnold Wayer.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 131<br />

Pastoor Wayer<br />

Arnold Wayer was in 1606 te Zwolle geboren en<br />

stamde uit een oud katholiek geslacht. In 1625 vertrok<br />

hij voor studie naar Keulen, omdat in de<br />

Republiek voor hem geen studiemogelijkheid<br />

bestond. In Keulen was een Hollands college. Hier<br />

studeerde hij retorica, filosofie en theologie. Hij<br />

promoveerde in 1630 en werd tien jaar later tot<br />

priester gewijd. Hij deed in 1631 dienst (illegaal<br />

voor de overheid) als kapelaan in de statie van de<br />

Spiegelsteeg en werd daar in 1637 pastoor.<br />

In 1672 werd dit officieel en in 1673 volgde zijn<br />

benoeming tot aartspriester (deken van Zwolle en<br />

omgeving). We weten zoveel van hem, omdat hij<br />

in 1690 zijn herinneringen te boek stelde (zie noot<br />

i).<br />

We moeten er bij zijn commentaar op de jaren<br />

1672-74 dus rekening mee houden, dat hij alles bijna<br />

twintig jaar nadat het gebeurd was opschreef.<br />

Niet dat hij bewust de zaken anders voorgesteld<br />

zou hebben, maar herinneringen uit het verleden<br />

doen veel gebeurtenissen verbleken of anders kleuren.<br />

8<br />

Toen op 13 juni (oude stijl) de bisschop van<br />

Keulen aan het Katerveer verscheen, werd Wayer<br />

daar ook verwacht, hoewel hij daar zelf niet zoveel<br />

zin in had. Terstond wees de bisschop hem en zijn<br />

collega Bernardus van Someren aan met de woorden:<br />

'Soo sijt ghij dan de pastoren van Swolle'. Vijf<br />

weken tevoren had een zekere vrouw Warners aan<br />

de bisschop verteld, dat zij in een visioen Wayer<br />

had gezien die met zijn collega het koor van de<br />

Grote Kerk afkwam.<br />

Bij de capitulatievoorwaarden was bepaald,<br />

dat de Grote Kerk (vanaf toen weer de St.<br />

Michaëlskerk geheten) voor de katholieke eredienst<br />

beschikbaar was en de gereformeerden met<br />

de Bethlehemse kerk en de Broerenkerk genoegen<br />

moesten nemen. Maar het liep anders door het<br />

snelle optreden van de Jezuïeten. Dezen trokken<br />

als eerste de St. Michaëlskerk in. De bisschop bleef<br />

echter bij zijn besluit dat deze kerk voor de<br />

parochiegeestelijken zou zijn. Aldus kregen de<br />

Jezuïeten de Bethlehemse kerk en werden de gereformeerden<br />

naar de Onze Lieve Vrouwekerk verwezen.<br />

Deze lag er sinds 1590 onttakeld bij. Er was<br />

van alles in gebeurd, behalve kerkdiensten.<br />

Op 29 juni hield pastoor Wayer zijn eerste sermoen<br />

in de St. Michaëlskerk.<br />

Een klein incident was er toen hij het deurtje<br />

naar de preekstoel (dat klemde) alleen met geweld<br />

open kon krijgen; dit tot vermaak van belangstellende<br />

gereformeerden die riepen: 'hij baest al'.<br />

Zijn preek was gebaseerd op Hooglied 2:10 en<br />

11: 'Sta toch op mijn schone. De winter is immers<br />

voorbij. De regentijd heeft opgehouden.'<br />

Het is duidelijk dat hij hier zinspeelde op het<br />

feit dat het 'ware geloof weer verkondigd zou<br />

worden. We kunnen ons zijn vreugde over het feit<br />

dat de katholieke kerk na jaren weer in het openbaar<br />

mocht optreden, wel indenken, maar als<br />

Wayer geweten had wat hem en de Zwollenaren<br />

nog te wachten stond, was hij wellicht wat minder<br />

jubelend geweest. t \;v<br />

Arnoldus Wayer, detail<br />

van een zeventiende<br />

eeuws schilderij van<br />

Thomas a Kempis op de<br />

Agnietenberg (foto:<br />

Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s<br />

Museum).


Thomas a Kempis, anoniem<br />

schilderij uit de<br />

collectie van de Emmanuelshuizen,<br />

in bruikleen<br />

bij het Catharijneconvent<br />

te Utrecht.<br />

132 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

De gereformeerde kerkeraad<br />

In een buitengewone kerkeraad van de Gereformeerde<br />

kerk van 28 april 1672 beraadde men zich<br />

over de gevolgen die de capitulatie met zich meebracht.<br />

Er ontstond een uitvoerige discussie over<br />

de tegenwoordige tijd en hoe men moest handelen.<br />

Maar het was allemaal nog duister. Men<br />

moest wachten op een deputatie van de vorst van<br />

Munster op te vernemen wat er allemaal zou veranderen.<br />

Curieus was dat enkele Franse soldaten<br />

van het bezettingsleger (hulptroepen van de bis-<br />

schop) vroegen om tot het heilig avondmaal toegelaten<br />

te worden. Ze waren afkomstig van de<br />

Gereformeerde kerk in Frankrijk. Het was een<br />

goede gelegenheid om zich te laten informeren<br />

over de situatie van de kerk in dat land. Er was<br />

geen bezwaar dat ze meededen. Men liet dit aan<br />

hun eigen geweten over. Maar toen er meerdere<br />

soldaten kwamen en een attestatie vroegen omdat<br />

ze weer verder trokken werd hun dat geweigerd.<br />

Er kon namelijk geen toezicht op hen gehouden<br />

worden.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 133<br />

Als we de notulen van de vergaderingen van de<br />

kerkeraad gedurende de twee bezettingsjaren volgen,<br />

dan valt op dat vrij frequent vergaderd werd:<br />

eenmaal in de veertien dagen. Tussendoor konden<br />

nog extra vergaderingen gehouden worden als de<br />

toestand dit eiste.<br />

Men had grote moeite zich in de nieuwe rol te<br />

schikken, hoewel de situatie voor de gereformeerden<br />

gunstiger was dan de situatie van de katholieken<br />

in vroeger dagen.<br />

De gereformeerden mochten openlijk voor de<br />

dag komen. Maar ze stonden toch vrij machteloos<br />

tegenover allerlei zaken die vroeger rigoureus aangepakt<br />

zouden worden. Dikwijls kwam ter sprake,<br />

dat verschillende lidmaten naar 'Paapse vergaderingen<br />

togen' (bedoeld werd de mis bijwoonden).<br />

De kerkeraad kon niet anders doen dan dit aanhoren<br />

en op die mensen inspreken. Een weduwe die<br />

Franse soldaten in haar huis ontving met minder<br />

eerbare bedoelingen, moest ook ongemoeid gelaten<br />

worden. Men had van bevriende roomse zijde<br />

te horen gekregen, dat de kerkeraad haar maar<br />

niet lastig moest vallen; anders kon 't nog knap<br />

moeilijk worden. Ook de gemengde huwelijken<br />

baarden de eerwaarde heren zorgen. Men kon<br />

daar niet meer tegenop treden.<br />

Voorts was er het vraagstuk van de kerkruimte.<br />

Toen de Bethlehemse kerk was afgesloten (er<br />

stonden soldaten voor) kreeg men de O.L. Vrouwekerk<br />

toegewezen. Ze noemden deze kerk ijlings<br />

de Kruiskerk. Het gebouw was schandelijk verwaarloosd,<br />

maar men zag kans binnen vier maanden<br />

het gebouw gereed te maken voor kerkdiensten.<br />

Ds. Voltelen hield daar op 20 oktober 1672 de<br />

eerste dienst. Aanvankelijk zette men een schildwacht<br />

voor de deur. De magistraat was bereid om<br />

een collecte te organiseren voor de kosten.<br />

Voor vergaderingen moest onderdak gezocht<br />

worden in het weeshuis. Maar ook daar liet de<br />

bezetter zijn invloed gelden. In plaats van een<br />

gereformeerde kwam er een 'paapse' meester. De<br />

binnenmoeder moest ook al katholiek zijn.<br />

Een ander moeilijk punt was de tijdrekening.<br />

Aanvankelijk wilde men niets te maken hebben<br />

met de nieuwe tijdrekening, met als gevolg dat in<br />

1672 tweemaal kerstfeest gevierd zou worden. In<br />

de vergadering van 12 december ging de kerkeraad<br />

uiteindelijk toch overstag om moeilijkheden te<br />

voorkomen. Pastoor Wayer wist zich echter te<br />

herinneren, dat op 25 december (nieuwe stijl)<br />

door de katholieken, en tien dagen later door de<br />

gereformeerden kerstfeest gevierd werd. Met<br />

pasen 1673 hielden beide kerken de nieuwe stijl<br />

aan. Datumvermeldingen werden daarna door de<br />

gereformeerden altijd dubbel gedaan.<br />

Veel erger was de financiële toestand. De overheid<br />

moest de salarissen uit de post Geestelijke<br />

Goederen voldoen, maar werd zelf geplunderd<br />

door de bezettingstroepen. De economische toestand<br />

was toch al sterk achteruit gegaan omdat<br />

handel niet meer mogelijk was. Daarenboven eisten<br />

de bezetters middelen om hun troepenmacht<br />

te onderhouden. Vele vermogende burgers waren<br />

met hun bezittingen naar Holland gevlucht om<br />

hun geld in veiligheid te brengen. 9 Talloze huizen<br />

stonden leeg en de bewoners brachten geen<br />

inkomsten meer in. Het inwonersaantal, dat begin<br />

1672 nog 14000 inwoners bedroeg, liep met enige<br />

duizenden terug. 10<br />

Allerlei nieuwe belastingen, maar ook afpersingen,<br />

waren aan de orde van de dag. Het stadsbestuur<br />

vertrouwde het beheer van de geestelijke<br />

goederen na de capitulatie aan de katholiek dr.<br />

Rodolphus Weyer toe. De wanordelijke toestan-<br />

De Spoolderberg getekend<br />

door Gerrit Grasdorp<br />

(1659-1716) mogelijk<br />

kort na de woelige<br />

jaren 1672-1674 (foto:<br />

Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s<br />

Museum).


134<br />

den in de stad leidden er zelfs toe, dat het stadszilver<br />

moest worden omgesmolten. Het weinige geld<br />

dat Weyer ontving, kreeg van hem een andere<br />

bestemming en de salarissen van de predikanten<br />

werden niet meer uitbetaald. Steeds weer overlegden<br />

de kerkeraadsleden hoe zij daarmee om konden<br />

gaan. Het was te danken aan enkele vermogende<br />

kerkeraadsleden, dat de predikanten niet<br />

verhongerden. Zij gaven een voorschot. Ook de<br />

andere kosten voor de kerk werden door rijke kerkeraadsleden<br />

voorlopig betaald. Bij de capitulatie<br />

was bepaald dat de Gereformeerde kerk slechts<br />

vier predikanten mocht onderhouden, maar of<br />

het nu vier of vijf waren, ze werden toch niet<br />

betaald. 'Men moet lijdelijk aanzien en dulden in<br />

deze tijd', schreef de secretaris. Een geheel andere<br />

mening was pastoor Wayer toegedaan. Hij bad in<br />

zijn kerk dat 'dese hoogvorstelijke genade als<br />

rechtmatige overheid, dat dese onze lieve vaderlandt<br />

bij de ware religie ende alleensalighmakend<br />

catholycke gelove behoeden sal.'<br />

Thomas a Kempis<br />

De tweede bezetter, de doorluchtige Keurvorst<br />

van Keulen, Maximiliaan Hendrick Ernst, had<br />

vromere aspiraties dan zijn collega Van Galen. Hij<br />

gebruikte de bezettingstijd om naspeuringen te<br />

doen naar het graf van Thomas a Kempis, dat op<br />

de Agnietenberg moest liggen. Op 1 augustus<br />

(oude stijl) 1672 bezocht hij met domheer Meringh<br />

het Bergklooster, waar pastoor Wayer hen<br />

precies de plaats kon aanwijzen waar het graf van<br />

Thomas zich moest bevinden. Reeds op 3 augustus<br />

werd aan de opgraving begonnen. 'Het was een<br />

schoon geraamte met de handen nog gevouwen',<br />

schreefWayer.<br />

Een enkel kledingstuk was nog aanwezig. Het<br />

lag daar al 200 jaar. De bisschop liet een tombe<br />

maken (door een gereformeerde timmerman! - de<br />

kerkeraad vond 'het grouwelijck om te seggen').<br />

De tombe werd in de schuilkerk in de Spiegelsteeg<br />

geplaatst en bleef daar ook na 1764. Hieruit<br />

blijkt dat pastoor Wayer toen al weinig vertrouwen<br />

had dat de bezetting lang zou duren. Hetzelfde<br />

gevoel toonde hij toen hij zijn collega Van<br />

Someren verhinderde om de avondmaalstafel in<br />

stukken te hakken en de koperen spijlen van het<br />

ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

koorhek in de Grote kerk om te smelten. 'Tot ons<br />

grote geluk' noteerde hij daarbij.<br />

Uiterlijk vertoon<br />

Het vermoeden van pastoor Wayer dat de bezetting<br />

niet altijd zou voortduren, maakte dat hij veel<br />

aandacht gaf aan het uiterlijk vertoon op straat,<br />

zolang dit nog kon. Vol trots vermeldt hij enkele<br />

begrafenissen van voorname mensen die met alle<br />

pracht en praal als een processie op 'katholyke wijze'<br />

door de straten trokken. Het hoogtepunt was<br />

wel de grote (en laatste in Zwolle) processie op<br />

sacramentsdag (1 juni) 1673. De stoet ging vanaf de<br />

Grote Markt langs de Grote Aa, de Nieuwe Markt<br />

naar de Bethlehemse kerk en vandaar door de Sassenstraat<br />

terug naar de St. Michaëlskerk. Ondanks<br />

veel regen en slijk in de straten was het een 'heerlijke<br />

feestelijke dag' schreef Wayer, denkende aan<br />

de lange stoet met hoogwaardigheidsbekleeders,<br />

waaronder de militaire commandant de Marquis<br />

Chamily en zijn vele soldaten. Maar men kon het<br />

ook anders zien. In de gereformeerde kerkeraad<br />

werd van een andere processie verteld: 'Naauwelijks<br />

waren sy ter kerken uytgetreden, of de hemel<br />

scheen dit werck te verfoeyen, een feilen hagel en<br />

sneeuw viel uyt de lucht, dat sy niet genoeg konden<br />

haasten om weder in de kerke te geraken.'<br />

Het einde van de bezetting<br />

Het einde kwam eerder dan pastoor Wayer verwachtte.<br />

Niets vermoedend stak hij op zondag 6<br />

mei 1674 zijn 122e eri tevens laatste sermoen af. Na<br />

afloop deelde de koster hem mede, dat onverwijld<br />

de altaren afgebroken moesten worden, omdat de<br />

kerk weer ter beschikking van de gereformeerden<br />

kwam. Toen pas vernam hij, dat de vrede al op 22<br />

april gesloten was. De in 1672 nieuw benoemde<br />

stadhouder Willem III, had enkele successen op<br />

het slagveld behaald. De Franse troepen waren<br />

voor de Hollandse waterlinie blijven steken. Lodewijk<br />

XIV was al naar Parijs teruggekeerd en had<br />

genoeg van de oorlogsvoering. Ook voor de bisschoppen<br />

werd de zaak te kostbaar nu Frankrijk<br />

hen niet meer steunde.<br />

Op 7 mei was dit bekend in de gereformeerde<br />

kerkeraad, men wilde daar liever eerst zien en dan<br />

geloven. Eerst toen de bezettingstroepen op 20


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 135<br />

mei vertrokken waren (intussen hadden ze de stad<br />

nog ƒ 10.000.- afgeperst) nam men de kerk weer in<br />

gebruik, hoewel de sleutels al op 10 mei in hun<br />

bezit waren gekomen. Op zondag i3(?)/24 mei<br />

1674 werd een openbare dankdienst gehouden.<br />

Pastoor Wayer trok zich weer terug in de statie<br />

van de Spiegelsteeg.<br />

De Jezuïeten ontruimden de Bethlehemse<br />

kerk, de Capucijnen die tijdens de bezetting de St.<br />

Geertruidenkapel hadden gebruikt, vertrokken<br />

uit de stad en de katholieke magistraten waren<br />

werkloos geworden. Afgevaardigden van de Prins<br />

voerden de datum-oude-stijl weer in. Op 24 mei<br />

werd in geheel <strong>Overijssel</strong> een dankdag gevierd, die<br />

ook een verplichte rustdag was.<br />

Van ds. Voltelen werd nog verteld, dat toen hij<br />

de eerste dienst in de Grote Kerk leidde, hij voortijdig<br />

de preekstoel verliet. In een visioen had hij<br />

pastoor Wayer naar de preekstoel zien komen.<br />

Tenslotte<br />

De jaren 1672-74 lieten hun sporen wel na. De verarmde<br />

stad kwam onder grote invloed van de<br />

nieuwe stadhouder Willem III. De magistraat<br />

werd geheel vernieuwd en de benoemingen moesten<br />

voortaan door de stadhouder worden goedgekeurd.<br />

Rijke burgers werden verplicht een lening<br />

aan de stad te verstrekken.<br />

De snelle overgave van de gewesten <strong>Overijssel</strong>,<br />

Gelderland en Utrecht had in Holland grote verontwaardiging<br />

veroorzaakt. De Prins verscheen<br />

eerst op 25 februari 1675 in Zwolle als de grote<br />

overwinnaar. Pas toen werd ons gewest weer in de<br />

unie opgenomen. En wat de kerk betreft: ook op<br />

de benoeming van predikanten kreeg de stadhouder<br />

grote invloed. Dit zou in de komende eeuw<br />

aanleiding zijn tot moeilijkheden, toen de prinsgezinde<br />

en patriottische bewegingen met elkaar in<br />

botsing kwamen.<br />

De Lutherse kerk en Doopsgezinde gemeente<br />

Gezicht op Zwolle. Dit<br />

anonieme schilderij<br />

geeft de situatie weer<br />

van voor de rampjaren,<br />

toen de St. Michaëlskerk<br />

nog een toren had (foto:<br />

Provinciaal <strong>Overijssel</strong>s<br />

Museum).


136 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

komen in dit verhaal niet voor. Er waren geen<br />

stukken uit deze periode beschikbaar.<br />

Hoewel de katholieken direkt weer naar hun<br />

oude plaats werden verwezen, was toch de stemming<br />

iets milder geworden en kon de kerk ongestoord,<br />

maar wel in de schaduw, verder leven. Pastoor<br />

Wayer schreef in zijn memoires: 'dater<br />

wederom veranderinge van staet mochte comen'.<br />

Dit zou eerst 100 jaar na zijn dood gebeuren; hij<br />

stierf op 16 april 1692 op 86 jarige leeftijd.<br />

Noten<br />

1. Nopende het aerts-priesterschap van Swolle naer de<br />

beroerten deser neder-landen mitsgaders van eenige<br />

gedeckweerdige voorvallen door Arnold Wayer,<br />

aartspriester en pastoor van Zwolle. Uitgegeven<br />

door G.A. Meijer o.p. z.j. blz. 191. Gem. Archief,<br />

Zwolle Stz. G 2-11.<br />

2. In 1582 voerde Paus Gregorius XIII een kalenderhervorming<br />

in (4 oktober van de Juliaanse kalender<br />

werd 15 oktober). De nieuwe stijl werd in de Nederlanden<br />

niet overal tegelijk ingevoerd. Verschillende<br />

provincies waaronder <strong>Overijssel</strong>, handhaafden de<br />

oude stijl. Eerst in 1700 werd de Gregoriaanse kalender<br />

ingevoerd; het laatst in Drenthe op 30 april 1701.<br />

(Bron: Schriftspiegel, Zutphen 1986, blz. 86). Alleen<br />

tijdens de bezetting van 1672-1674 moest de nieuwe<br />

stijl gebruikt worden. De aanduiding in de oude stijl<br />

werd boven de breukstreep aangegeven en de nieuwe<br />

stijl eronder. Pastoor Wayer gebruikte als goed<br />

katholiek de nieuwe stijl.<br />

3. Zie H.J.H. Knoester in de catalogus van de tentoonstelling<br />

over Zwolle tijdens de Münsterse bezetting<br />

van 1672-1674 (1972).<br />

4. Gegevens uit een scriptie van H. van Arkel, De<br />

Zwolse magistraat van 1672-1676, Zwolle 1976.<br />

5. B.J. van Hattum, Geschiedenissen der stad Zwolle, IV<br />

Zwolle repr. 1975, p.78.<br />

6. Alle gegevens over de kerkeraad van de Gereformeerde<br />

kerk (=Hervormde Gemeente) zijn uit het<br />

archief van de Hervormde gemeente Zwolle. Gemeentearchief<br />

Zwolle (GAZ) KA 017 nr.005.<br />

7. N.D.B. Habermehl (in: Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

1984) berekende vanuit de registratie van niet-gereformeerde<br />

dopelingen over de jaren 1725-1730, (GAZ,<br />

RBSO 781) dat 18,3% tot deze categorie behoorde.<br />

Hiervan komt het grootste deel voor katholieke<br />

rekening. De volkstelling van 1809 geeft een percentage<br />

van 23% katholieken aan. Gezien het feit, dat<br />

sinds 1591 aan het katholicisme grote maatschappelijke<br />

nadelen verbonden waren, ligt het voor hand<br />

dat een meerderheid van ruim 70% zich tot de<br />

Gereformeerde kerk rekende. De bewuste gereformeerden<br />

waren echter in de minderheid. Landelijk<br />

schat men dit op 10%.<br />

Iets daarvan merken we als Wayer vermeldt, dat 'de<br />

Aelmoessenieren der gereformeerden aan 't eynde<br />

der predikatie met een buydelken ommegegaan om<br />

daerin aelmoezen te ontvangen.'. De kerkeraadsnotulen<br />

klagen echter steen en been, dat deze collecte<br />

voor alle armen door de katholieke geestelijkheid<br />

werd gesaboteerd.<br />

Van Arkel vermeldt in de eerder genoemde scriptie,<br />

dat in 1674 een burgemeester met zijn twee dochters<br />

per schip huiswaarts keerde en goederen bij zich<br />

had ter waarde van drie ton, waaronder drie koffers<br />

met kontanten. Men beweerde dat dit het loon was<br />

voor de 'trouweloose verkopinge en verraderije der<br />

stad Zwolle.'<br />

Zie ook hier de scriptie van H. van Arkel en het eerder<br />

genoemde boek van Van Hattum, blz 85 e.v.<br />

Zie van Hattum, Geschiedenissen der Stad Zwolle, IV<br />

pag. 87.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 137<br />

Een gewone jongen in Zwolle / 2<br />

I<br />

k wil er best voor uitkomen, we waren 'rooien',<br />

oftewel SDAP-volgelingen. Zwolle kende<br />

een invloedrijke aanhang van de Sociaal<br />

Democratische Arbeiders Partij en ging door voor<br />

een 'rode stad'.<br />

Eind april — ik spreek nog steeds van de jaren<br />

dertig - gaf vader mij een briefje mee voor de<br />

hoofdonderwijzer, waarin hij vriendelijk vroeg<br />

om mij vrijaf te geven op de eerste mei. De meester<br />

kreeg heel veel van dergelijke briefjes en ik<br />

denk dat er op die dag maar weinig kinderen in de<br />

schoolbanken zaten.<br />

Mijn ouders droegen 'de partij' een warm hart<br />

toe. 't Lag dan ook voor de hand dat ik op 1 mei,<br />

arbeidersfeestdag immers, aan hun hand in de traditionele<br />

optocht meeliep. Vader droeg een rode<br />

tulp in het knoopsgat en moeder had er een met<br />

een veiligheidsspeld aan de jurk gehecht. Voorop<br />

liep de Arbeidersmuziekvereniging Voorwaarts.<br />

De dirigent holde van voor naar achter en terug<br />

om de verschillende instrumenten van het korps<br />

gelijk te laten spelen.<br />

Voor en achter ons werden spandoeken omhooggehouden<br />

door stoere en enthousiaste knapen<br />

van de AJC, de Arbeiders Jeugd Centrale, of<br />

door leden van de Arbeiderssportbond. Wat op<br />

die spandoeken in felle bewoordingen te lezen was<br />

ontging mij meestal. Ik begreep wel dat het om<br />

verkorting van werktijden, opheffing van de werkloosheid,<br />

hogere lonen en waarschuwingen tegen<br />

het opkomende nationaal-socialisme ging. Want<br />

nationaal-socialisten en democratisch-socialisten<br />

verdroegen elkaar niet. In Duitsland waren de<br />

laatsten immers in concentratiekampen opgesloten.<br />

Ajc-ers en Sportbonders liepen ook als eenheden<br />

in de stoet, voorafgegaan door felrode vlaggen.<br />

De Ajc-ers droegen blauwe blouses en manchester<br />

korte broeken; hun leiders een broek die<br />

wat leek op een rijbroek, maar dan met kniekousen<br />

in plaats van met laarzen. De Sportbonders<br />

waren luchtig gekleed in witte shirts en rode gymnastiekbroekjes.<br />

Die bonte verscheidenheid aan<br />

kleding droeg, samen met de vaandels van de partij<br />

en vakbonden, bij tot een kleurrijk geheel.<br />

De mars door de stad eindigde op de Eekwal,<br />

in gebouw PALVU. Die naam was gevormd door de<br />

beginletters van Karl Marx' oproep 'Proletariërs<br />

Aller Landen Verenigt U' aan elkaar te plakken.<br />

Binnen prijkte aan de muur achter het podium en<br />

spreekgestoelte een reusachtig portret van een<br />

mijnwerker. Later heb ik begrepen dat het een grafisch<br />

werk van de beroemde Jan Toorop was.<br />

Toorop moest dus, zo redeneerde ik, ook socialist<br />

zijn.<br />

•Nadat de Arbeiderszangvereniging De Stem<br />

des Volks de bijeenkomst door het zingen van één<br />

van de liederen 'Morgenrood' of 'Op socialisten,<br />

sluit de rijen' geopend had, betrad een bonze van<br />

de partij of een kamerlid van de SDAP de katheder.<br />

Ook zij waren weer gekleed in het typische partij-<br />

Willem Boxma<br />

Het gebouw PALVU,<br />

gelegen aan de Eekwal.


Jeugdorganisaties van<br />

de SDAP defileren langs<br />

het SDAP-vergadergebouw<br />

(foto: Eigen Erf,<br />

1934)-<br />

138 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

manchester. In hun toespraken ging het van dik<br />

hout zaagt men planken: over de werkloosheid en<br />

de geringe steun en vooral over geld dat daarvoor<br />

op tafel moest komen. Ook spraken zij over een<br />

plan dat geleerde partijfunctionarissen hadden<br />

uitgedokterd en dat alle misère in dit land in één<br />

klap zou oplossen, het Plan van de Arbeid. De<br />

geestverwanten in Duitsland werden niet vergeten:<br />

er moest ook strijd worden geleverd tegen het<br />

verfoeide nationaal-socialisme.<br />

Achter op het podium waren zoveel mogelijk<br />

de meegedragen vlaggen, vaandels en spandoeken<br />

uitgespreid. Leuzen als 'Vrijheid Arbeid Brood',<br />

'Weg met het fascisme' en 'Nooit meer oorlog'<br />

gaven te kennen dat de idealen van de sociaaldemocraten<br />

veelzijdig waren en dat het hun ernst<br />

was. Was de redenaar uitgesproken, dan hief De<br />

Stem des Volks geestdriftig het Arbeidersplanlied<br />

aan, speciaal voor het idee gecomponeerd en op<br />

tekst gezet. Het lied eindigde met 'Voor het Plan,<br />

kameraad, voor het Plan, kameraad', maar dat is<br />

dan ook alles wat ik er nog van weet.<br />

De verzamelde SDAP-ers gingen niet uit elkaar<br />

alvorens zij, samen met De Stem des Volks, staande<br />

en uit volle borst de 'Internationale' hadden<br />

gezongen. Die opwindende en tegelijk kameraadschappelijke<br />

en feestelijke sfeer waarmee de 1 mei<br />

viering was omgeven, is mij altijd bijgebleven. Er<br />

heerste, en in mijn jongensjaren ervoer ik dat al,<br />

zo'n gevoel van eenheid als je tegenwoordig in de<br />

politiek niet meer tegenkomt.<br />

Mijn moeder was niet zo'n op-de-voorgrondtreedster.<br />

Bescheidenheid en gulheid jegens de<br />

medemens sierden haar des te meer. Ze was wel lid<br />

van de Sociaal Democratische Vrouwenbond,<br />

maar aan de gecyclostyleerde blaadjes die de club<br />

bezorgde, liet ze zich weinig gelegen liggen. Diepe<br />

verering had ze voor dominee Horreüs de Haas,<br />

predikant van de Vrijzinnig Hervormden en ook<br />

de socialistische richting toegedaan. Uit diens preken<br />

van de kansel putte ze meer kracht dan uit de<br />

felle redes van de politici op de katheder.<br />

Toch liet ze zich een keer overhalen om ook<br />

een steentje aan de verwezenlijking van het sociaal-democratische<br />

ideaal bij te dragen. Dit<br />

gebeurde op aandringen van onze buurman in de<br />

Papaverstraat, meneer Leusink. Meneer Leusink<br />

bekleedde niet alleen een vooraanstaande positie<br />

in de plaatselijke afdeling van de SDAP, hij was ook<br />

voor die partij gemeenteraadslid. Een prominent<br />

man dus, waartegen je, ook al was hij medelid van<br />

een arbeiderspartij, beleefd moest zijn. Menéér<br />

Leusink dus. Moeder gaf uiteindelijk toe: ze zou<br />

met het strijdblad colporteren in een niet bepaald<br />

als welgesteld bekend staande wijk van de stad.<br />

Het blad, of beter gezegd het blaadje, was bedoeld<br />

om werkenden en werklozen door middel van<br />

tekst en tekeningen warm te maken voor het streven<br />

naar een betere en rechtvaardiger maatschappij;<br />

dit alles uiteraard volgens het beeld van de<br />

SDAP! Drie centen kostte het periodiek als je het<br />

hebben en lezen wilde. Het verspreidingsadres was<br />

pal naast onze deur, bij onze buurman meneer<br />

Leusink. Van hem nam moeder een stapel bladen<br />

in ontvangst. Ze begaf zich daarmee op de fiets<br />

naar de Zwolse wijk, waarvan de bewoners naar ze<br />

verwachtte, met veel belangstelling naar het nieuw<br />

verschenen nummer uitkeken.<br />

Naar hoe een en ander in de colportage is verlopen<br />

mag ik blijven raden. Na het verstrijken van<br />

nauwelijks een uur zagen we haar terugkomen, de<br />

fiets tegen Leusinks tuinhek smijten en met een<br />

forse stapel 'Vrijheid Arbeid Brood' 's buurmans<br />

woning binnengaan. Kort daarop stormde ze bij


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 139<br />

ons binnen, rood van opwinding. Nieuwsgierig<br />

geworden vroegen wij haar hoe de verkoop was<br />

verlopen. Ze had, zo vertelde ze, de stapel bladen -<br />

bijna evenveel als waarmee ze op stap was gegaan<br />

- bij meneer Leusink op de tafel gesmeten. Totaal<br />

van streek had ze het rode raadslid toegeroepen:<br />

'Daar moet je geen drie centen halen, daar moet je<br />

drie centen brengen!'.<br />

Er was ook een dag in het jaar die voor andere kinderen<br />

in mijn klas een feestelijk gebeuren betekende.<br />

Dat was 31 augustus, koninginnedag, de verjaardag<br />

van koningin Wilhelmina.<br />

Helemaal ging die dag ook weer niet aan de<br />

'rooie' kinderen voorbij: het hield voor kinderen<br />

van alle gezindten vrijaf van school in en dat was<br />

voor ons mooi meegenomen.<br />

Van kinderen uit het rode milieu werd aangenomen<br />

dat ze niet meeliepen in de traditionele<br />

optocht ter ere van de koningin. Zij werd immers<br />

als het symbool beschouwd van de gezeten burgerij<br />

met haar afkeer van het proletariaat en het antimilitairisme.<br />

Neem nou het geval met mijn neef Willem uit<br />

Nieuw-Amsterdam die in Zwolle onder dienst lag<br />

en voor afleiding nu en dan bij ons op bezoek<br />

kwam. Naar behoren was hij dan gekleed in het<br />

somber-grijze recruten-uniform, puttees om de<br />

benen, kistjes aan de voeten en een veldmuts op<br />

het hoofd; zeer duidelijk kenbaar als soldaat. Op<br />

weg naar ons huis haalde een groepje Ajc-ers<br />

onder tromgeroffel en rode vlag hem in: Willem<br />

zag er een mogelijkheid in om op te schieten. Het<br />

was een vrolijk groepje en jeugd zoekt jeugd nietwaar?<br />

En wat deed Willem zonder vooraf na te<br />

denken? Hij sloot zich bij het groepje aan en marcheerde<br />

opgewekt mee richting Assendorp. Tot<br />

een militaire politieman met verbazing het kleurverschil<br />

aan zich voorbij zag trekken. Twaalf blauwe<br />

blouses met felrode halsdoeken op een rij en<br />

een grijs soldatenklofne als sluitstuk? Dat mocht<br />

niet zijn! Onverwijld ging hij tot actie over en<br />

sleurde neef Willem van de straat.<br />

Later hoorden we waarom we vergeefs op hem<br />

hadden gewacht. Vader vertelde van het gebeuren<br />

aan meneer Leusink en die vond het gebeurde<br />

hoogst belachelijk. In zijn ogen was het in strijd<br />

met de democratie en weer een typische uiting van<br />

het kapitalisme! Hij schreef er zelfs een ingezonden<br />

stuk over in Het Volk. 't Haalde niets uit en<br />

Willem zat zijn detentie uit tot de laatste dag. Hoe<br />

lang die heeft geduurd weet ik niet.<br />

De 31 augustus-optocht gaf volgens ons een<br />

heel ander beeld te zien dan die van ons op 1 mei.<br />

Veel saaier, vonden we. Er waren geen zwierige<br />

spandoeken bij en geen helkleurige kostuumpjes;<br />

of het moesten de padvinders zijn met die verwaande<br />

blik van onder de brede hoedrand, of de<br />

groentruitjes en bruinjurkjes die zich 'welpen'<br />

noemden. Om maar niet te spreken van de nietaangesloten<br />

jeugd van conservatieve komaf, die de<br />

koninginne-verjaardag sjofeltjes afdeed met een<br />

oranjesjerp over de schouder en met onbenullige<br />

lampionnetjes, behoedzaam overeind gehouden<br />

door meisjes die voortdurend het begeven van de<br />

kaarsjes vreesden.<br />

Of waren we misschien diep in ons hart stinkend<br />

jaloers op de deelnemers aan dit toch wel<br />

feestelijke gebeuren en zouden we ons er toch wel<br />

graag bij willen voegen?<br />

Wat ons, jongens, bezielde waren de fakkels,<br />

zegevierend vlammend door knapen omhoog<br />

geheven. Mijn vriend Maarten en ik meenden ons,<br />

dan maar los van de koninginne-optocht, ook<br />

zo'n toorts te mogen permitteren. Ermee in de<br />

optocht lopen zouden we niet, maar om individu-<br />

De 'rode' dominee Horreus<br />

de Haas, 1918.<br />

De Papaverstraat, waar<br />

de familie Boxma op<br />

nummer 14 woonde.


Met nog drie jongens uit<br />

de Papaverstraat zit<br />

Willem Boxma (derde<br />

van links) op het hek<br />

van zijn buurman (foto:<br />

Willem Boxma).<br />

140 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

eel van zo'n licht verspreidende vuurstok te kunnen<br />

genieten zou je anders een jaar moeten wachten.<br />

Ze waren immers alleen tegen de tijd van 31<br />

augustus te koop.<br />

Aldus begaven Maarten en ik ons naar Vroom<br />

en Dreesmann in de Diezerstraat. Daar schaften<br />

we ons op de speciaal voor het feestgebeuren ingerichte<br />

etage, waar de oranjeklant zijn keus kon<br />

maken uit de uitgestalde petten, sjerpen, toeters,<br />

maskers, speldjes, kokardes en wat meer aan de<br />

feestvreugde kon bijdragen, van ons schrale zakgeld<br />

elk een fakkel aan. Een lucifer erbij en zie, een<br />

vinnig oplaaiende vlam lichtte onze gelaten op uit<br />

het duister van de augustusavond. Verrukt waren<br />

we. We zongen er liedjes bij die helemaal niet toepasselijk<br />

waren en dansten zodanig in het rond dat<br />

het gloeiende pek en jute aan de stok de gekste<br />

capriolen maakten.<br />

Totdat we, opgesteld aan de stoeprand voor<br />

het Dominicaner klooster aan de Assendorperstraat,<br />

de harmonie hoorden naderen met erachter<br />

de wirwar van lichten en lichtjes van fakkels en<br />

lampions. De stoet deinde aan ons voorbij. In het<br />

schemerige licht ontdekten we een fakkeldrager<br />

uit onze buurt in de optocht. Hij zag ook ons,<br />

bedremmeld en doelloos, staan. 'Kom mee!', riep<br />

hij ons toe en daarmee hielp hij ons onze onzekerheid<br />

overwinnen. Waren wij eigenlijk wel antikoningsgezind?<br />

En wat hadden wij met politiek te<br />

maken! Wat kon het ons schelen of er rooien en<br />

niet-rooien bestonden. Eensgezind lieten we het<br />

smeulende welriekende pek en jute aan onze stokken<br />

opgaan in de enorme traag voortbewegende<br />

stoet van licht, die in de richting van de Grote<br />

Markt voortbewoog. Wat een feest! Iedereen langs<br />

de straat deelde in onze vreugde.<br />

We vroegen ons niet af hoe onze ouders zouden<br />

reageren als we vertelden dat we hadden meegelopen<br />

in de koninginne-optocht. Die vraag<br />

werd pas actueel, toen in het schijnsel van de<br />

afstervende toortsen even voorbij de Luttekestraaat,<br />

onder de toeschouwers zich het gezicht<br />

van Jenny aftekende. 'Nu zul je het hebben', dacht<br />

ik. Jenny was de dochter van onze buren in de<br />

Hortensiastraat en buurman was veel rooier dan<br />

wij, misschien wel roder dan Troelstra zelf was<br />

geweest. 'Vaderland?', placht hij te zeggen,<br />

'Vaderland? Nog geen bloempot vol, niet waard<br />

om voor te vechten'. Daarmee doelde hij op zijn<br />

internationale instelling en zijn oprecht verlangen<br />

naar een wereld zonder oorlogen.<br />

Jenny zou naar huis gaan en als ze mijn ouders<br />

zag zou ze tegen ze zeggen: 'Buurman, of buurvrouw,<br />

ik heb Wim gezien. Hij liep met een fakkel<br />

mee in de optocht veur de koninginne'. Ik gaf haar<br />

geen teken van herkenning en deed of mijn neus<br />

bloedde toen ik haar hoorde zeggen: 'Hé Wimpie,<br />

loop ie ook met?' Schoorvoetend ging ik van de<br />

Grote Markt naar huis, in mijn hand een pover<br />

stokje, dat verschroeid was op de plaats waar jute<br />

en pek kortelings nog in volle glorie in brand hadden<br />

gestaan. Vader had die avond dienst en moeder<br />

trof ik achter de strijkplank, "k Heb meegelopen<br />

in de koninginne-optocht', biechtte ik. Klaarblijkelijk<br />

had Jenny niets gerapporteerd. Moeder<br />

zette het ijzer op het fornuis, keek me begrijpend<br />

aan en zei: 'Ach lieve jongen, was het mooi? Je<br />

doet maar mooi mee, hoor!'<br />

Een andere hoogtijdag was het VARA-zomerfeest,<br />

eenmaal per jaar ergens in het land gevierd. Let<br />

wel: VARA - in hoofdletters en niet Vara zoals het<br />

nu wel geschreven wordt - was de afkorting van<br />

Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs. Zeker,<br />

ook de VARA was een socialistische instelling. Vandaar<br />

dat er ook wel spottend Van Armoe Rammelt<br />

Alles van werd gemaakt. Vader kon om twee redenen<br />

lid van de club zijn. Eerstens omdat hij sociaal<br />

democraat was en ten tweede omdat hij echt een<br />

radio-amateur was. Hij had vroeger zelf een radio-


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 141<br />

ontvangstapparaat gebouwd, waarin je na het<br />

instoppen van spoelen in verschillende formaten<br />

en het voorzichtig manipuleren met knoppen en<br />

schakelaars, de geluiden kon opvangen die in<br />

Bloemendaal, Huizen en later in Hilversum de<br />

ether in werden geslingerd. Eenmaal kwam hij<br />

opgetogen - 't was al heel laat in de avond - naar<br />

beneden met de mededeling dat hij het beieren<br />

van de klokken van de Notre Dame in Parijs in<br />

zijn koptelefoon had opgevangen. Maar dat was al<br />

lang geleden. In ons radiotoestel was alles al veel<br />

eenvoudiger. Het was nu een koud kunstje om de<br />

Nederlandse zenders in de huiskamer te krijgen en<br />

met een beetje meer moeite ook die van verder<br />

weg.<br />

Terug naar het VARA-zomerfeest. Ik herinner<br />

me zo'n dag in Heerenveen en een in Bilthoven.<br />

Met honderdtallen - of waren het duizendtallen -<br />

drongen we het feestterrein op, om de mensen in<br />

levende lijve te bewonderen, waarvan we tot dusver<br />

alleen de stem of muziek in onze huiskamers<br />

hadden aangehoord. De artiesten traden op verschillende<br />

podia op. Zo snel we konden, zochten<br />

we op het grasveld een voor de voorstelling gunstig<br />

plekje op. Daar installeerden we ons met onze<br />

picknickzakken en thermosflessen.<br />

Aldus trokken de coryfeeën aan ons voorbij.<br />

Het orkest De Flierefluiters, gekleed in grijze pakken,<br />

met zang van de gezellig dikke Albert - Appie<br />

- de Booy. Met een broodje kaas in de ene hand,<br />

een glaasje prik in de andere en op het hoofd een<br />

zakdoek, door een knoop in elke punt tot een<br />

hoofddeksel gemaakt, zongen en deinden we lekker<br />

in het zonnetje uitgelaten mee met 'Amalia,<br />

dat moet je niet doen, Amalia'. Soms zag je een<br />

bezoekster een traan wegpinken als de zanger diep<br />

uit zijn buik weemoedig 'Jerusalem, Jeruuuusalem'<br />

of 'Droomland, Droomland' aanhief. Hij<br />

werd slechts overtroffen door de Duitse zanger<br />

Joseph Schmidt, die met 'Ik hou van Holland' de<br />

harten van de Nederlanders stal. Ook Willem van<br />

Capellen was er. Bijna iedereen drong zich op tot<br />

vlak voor het podium om hem goed te zien: Neerlands<br />

populairste radiofiguur aller tijden en<br />

geliefd bij iedereen van acht tot tachtig, die met<br />

zijn krakerige stemmetje Ome Keesje op de planken<br />

neerzette. Meer te noemen? Hetty Beek en<br />

Huib Orizand, de sterren in het huiveringwekkende<br />

hoorspel Het Huis op de Heuvel, waarin Hetty<br />

de valse tante Beatrice speelde. Alleen Paul Vlaanderen<br />

heeft de spanning van dit luisterspel kunnen<br />

overtreffen, maar die was van een andere omroep<br />

en dus hier niet aanwezig.<br />

't Was onthullend al die golflengte-figuren als<br />

mensen van vlees en bloed te zien bewegen. Het<br />

bleken nog heel gewone mensen te zijn ook! Als<br />

afsluiting van de mooie dag zongen alle feestgangers<br />

het VARA-lied mee: 'Hallo, hier Hilversum,<br />

hier is de VARA, de omroep van het vrije woord'.<br />

Het schijnt dat bij het zomerfeest in Bilthoven<br />

geërgerde burgers, uiteraard niet VARA-, of sociaal-democratisch<br />

gezind, kopspijkers op de toegangsweg<br />

naar het feestterrein hadden gestrooid.<br />

Bus-, auto- en fietsbanden reden lek. Toen we dat<br />

vernamen, vonden we het maar knap flauw, om<br />

niet te zeggen vals. 'Echt weer zo'n kapitalistische<br />

streek', was het oordeel van onze buurman.<br />

(WORDT VERVOLGD) ^BBH^^^BB<br />

Optocht met de praalwagen<br />

'Prins Verbeelding'<br />

van de St. Jozefschool,<br />

tijdens koninginnedag<br />

1936.


142 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Literatuur Boekbespreking<br />

Nieuw verschenen boeken<br />

Henk van Baaren, Fotodub Zwolle 100. Een eeuw<br />

amateurfotografie Enschede (Van de Berg)<br />

<strong>1994</strong>. ISBN 90 5512 024 3.<br />

Bibliografie van <strong>Overijssel</strong> 1993 Zwolle (Werkgroep<br />

bibliografie van <strong>Overijssel</strong>) <strong>1994</strong>.<br />

Te bestellen bij de Stichting Kunst en Cultuur<br />

<strong>Overijssel</strong>, Jacob Catsstraat 25,8023 AE Zwolle,<br />

tel. 038-537527. De prijs is ƒ 5,-.<br />

Paul Harmens, Zwolle in oorlogstijd Utrecht (Uitgeverij<br />

Matrijs) <strong>1994</strong>. ISBN 90 5345 059 9.<br />

Sippora Stibbe, Hoe zorgeloos is de kindertijd Groningen<br />

(Stichting Uitgeverij Xeno) <strong>1994</strong>. ISBN<br />

90 6208122 3. ƒ 27,50.<br />

'Zo als men aan gemeenzame vrienden gewoon is te<br />

schrijven'. De correspondentie van Rhijnvis Feith<br />

1/53-1824 Epe <strong>1994</strong>. Niet verkrijgbaar in de<br />

boekhandel. Bestellen door ƒ 52,- over te<br />

maken op giro 1451216 tnv J. C. Streng, Woesterweg<br />

5, 8162 RW Epe.<br />

H. Tromp, B. Olde Meierink, J. ten Hove, Een<br />

aardsch paradijs: De buitenplaatsen Boschwijk,<br />

Landwijk en Veldwijk nabij Zwolle Zwolle<br />

(Waanders) <strong>1994</strong>.<br />

Dirk J. de Vries, Bouwen in de late middeleeuwen.<br />

Stedelijke architectuurin het voormalige Overen<br />

Nedersticht Utrecht (Uitgeverij Matrijs)<br />

<strong>1994</strong>. ISBN 90 5345 0564. ƒ 49,50.<br />

Rob de Bree<br />

Een tijdelijk monument voor Feith of Een groot<br />

man in een klein jasje<br />

O nze voorouders hadden meer gevoel voor kwali-<br />

teit dan wij, denkt men wel eens.<br />

In de 2oer jaren van de negentiende eeuw -<br />

toen schrijver en dichter Rhijnvis Feith oud was en<br />

stierf- hebben ze zijn verzameld werk op een nette<br />

manier uitgegeven en hem een royaal eigentijds<br />

grafmonument op een mooie plek bezorgd. Dat is<br />

intussen een plek geworden waar bijna niemand<br />

komt. Feith ligt begraven op de begraafplaats aan<br />

de Meppelerstraatweg. Weinig Nederlanders weten<br />

dat. En bijna geen Zwollenaar bezoekt hem<br />

daar. Want wie wandelt er nog vanuit de stad in de<br />

richting van Dalfsen en Meppel?<br />

Feith heeft zelf ook veel aan zijn onsterfelijk-<br />

heid gedaan. Hij was zeer godsdienstig en verlangde<br />

vurig naar de hemel. Maar ik bedoel eigenlijk<br />

onsterfelijkheid in heidense zin. Feith liet ons zijn<br />

oeuvre na. En zijn geliefde buitenplaats Boschwijk<br />

bestaat nog. Een huis met een park er omheen dat<br />

hij zo heeft gebouwd, aangelegd en ingericht als<br />

hij het zelf wilde. In zijn eigen stijl. En de stijl is de<br />

mens.<br />

Op zaterdag 29 oktober kwamen in de Muzerie<br />

een honderdtal mensen bij elkaar om twee boeken<br />

ten doop te houden. Het boek dat het eerst aan de<br />

beurt was, gaat over Feiths Boschwijk, Geldermans<br />

Landwijk (ook een heel klein beetje Kantelaars<br />

Landwijk) en Veldwijk van mevrouw Paschen.<br />

Mevrouw Elisabeth Paschen is nog onbekender<br />

dan Feith, Gelderman en Kantelaar en dat blijft zo.<br />

Voor de bekendheid van Feith is er meer hoop.<br />

Het boek over deze buitenplaatsen heet Een<br />

aardsch paradijs en toont aan, dat het gebied waar<br />

deze landgoederen liggen en lagen, het verdient als<br />

beschermd gebied heringericht te worden. Misschien<br />

draagt dit boek ertoe bij, dat 'oude tijden


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT '43<br />

weerom komen', zoals in 1945, 1795 en 1813 is<br />

gebeurd. Misschien wandelen over een paar jaar<br />

de Zwollenaren met of zonder hond weer even<br />

gemakkelijk naar Land-, Bosch- en Veldwijk als ze<br />

vroeger in de richting van Dalfsen en nu naar het<br />

Engelse werk lopen.<br />

Het boek dat elke Zwollenaar die van zijn stad<br />

.<br />

en de omgeving houdt, moet lezen, ligt in de<br />

Zwolse boekhandels te koop en de prijs is niet<br />

hoog voor een boek als dit. Goed geschreven, royaal<br />

uitgegeven. Over drie Zwolse buitenplaatsen<br />

en hun bewoners.<br />

Zwolle mag de Stichting Familiearchief en Collectie<br />

Gelderman dankbaar zijn. Onze stad heeft<br />

nu een prachtig eigentijds beeld van een actueel<br />

stuk Zwols en nationaal heden en verleden.<br />

Die gepaste dankbaarheid is er ook. In ieder<br />

geval bij onze burgemeester. De heer Franssen<br />

beloofde, dat er een bedrag beschikbaar komt<br />

voor restauratie van het toegangshek van Landwijk.<br />

De entree van het oude buiten is in de loop<br />

der jaren steeds verder achteruit gedrongen door<br />

asfalt. Het oude hekwerk en de oude pilaren met<br />

antieke versiering heeft de huidige bewoner destijds<br />

gered uit de puinhoop die de wegenbouwers<br />

voor zijn deur opwierpen. De gemeente Zwolle en<br />

Heemschut zorgen ervoor dat het oude hek weer<br />

terugkomt. Dat is een mooi begin.<br />

De Stichting Gelderman verdient lof van de<br />

Zwollenaren. Ook steun bij verdere activiteiten.<br />

En het Zwolse bedrijfsleven hoeft niet te zoeken<br />

naar een project om mee voor de dag te komen.<br />

Het hoeft allemaal niet zo spectaculair als in Groningen,<br />

maar men kan toch iets doen wat er een<br />

beetje op lijkt? Hier ligt een taak voor de Zwolse<br />

<strong>Historisch</strong>e Vereniging. Voor de Familievereniging<br />

Feith eigenlijk ook. Dat er bij de moderne<br />

Feithen nog veel gevoel voor de stamvader van hun<br />

geslacht en voor zijn wereld bestaat, bleek overduidelijk<br />

uit het grote aantal familieleden dat bij de<br />

vermelde doopplechtigheid aanwezig was en uit de<br />

gezongen bijdragen (Schubert, Goethe) van Henriëtte<br />

Feith.<br />

Het zou goed zijn als onze tijd weer eens wat<br />

meer contact kreeg - bijvoorbeeld via een wandeling<br />

langs Landwijk en door Boschwijk - met de<br />

ideeën van de Feithen en de Geldermannen van<br />

200 jaar geleden. De bewoners van het begin van<br />

de negentiende en het eind van de achttiende<br />

eeuw hebben zich druk gemaakt over dingen die<br />

wij nu (te) gewoon vinden: democratie, literatuur,<br />

onderwijs.<br />

Feith en zijn vriend Jacobus Kantelaar, die heel<br />

even op Landwijk heeft gewoond, zijn natuurlijk<br />

niet alleen en zeker niet in de eerste plaats interessant<br />

als bewoners van Zwolse buitenplaatsen. Het<br />

meest interessant zijn ze om wat zij schreven. Zij<br />

waren schrijvers, dichters. En ze waren allebei ook<br />

goed in hun vak. Vooral Feith. Die een nieuw, royaal,<br />

eigentijds monument verdient.<br />

Een eigentijds monument voor een schrijver<br />

of schrijfster? De AKO-prijs? Daar komen Feith en<br />

Kantelaar niet voor in aanmerking. We kunnen<br />

hen geen cijfers meer geven. Ze kunnen Sonja niet<br />

meer zoenen. Een beter gedenkteken is het verzameld<br />

werk. De uitgever Van Oorschot heeft op die<br />

manier heel veel Nederlandse schrijvers onsterfelijk<br />

gemaakt. Vaak met een veeldelige dundrukeditie.<br />

Portret van Rhijnvis<br />

Feith op zijn grafmonument<br />

(foto: R. de Bree).


144 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Feiths verzameld werk zou ook weer eens uitgegeven<br />

kunnen worden. In de 2oer jaren van de<br />

negentiende eeuw heeft Immerzeel, de Bezige Bij<br />

van de romantiek, dat gedaan. In zijn serie van<br />

goedkope pocketboeken in een geel, kartonnen<br />

jasje van ƒ 1,50 per stuk verschenen dertien delen<br />

Feith. Maar die boeken zijn uitverkocht.<br />

Waarom wordt dit werk niet opnieuw uitgegeven?<br />

Omdat niemand zich nog voor Feith interesseert;<br />

behalve Paasman, Ten Hove, Streng, Knoester,<br />

enkele anderen en uw recensent. Dat is niet<br />

het gevolg van Feiths ongenietbaarheid of onleesbaarheid.<br />

Dat niemand voor Feith belangstelling<br />

heeft, komt doordat Feith een slechte naam heeft.<br />

En die slechte naam heeft hij vooral te danken aan<br />

zijn ideeën over democratie en communicatie met<br />

lezers. Want Feith was een voorstander van democratie<br />

én hij schreef altijd zo eenvoudig en duidelijk<br />

mogelijk. En dat blijkt in Nederland niet tot<br />

populariteit te leiden.<br />

Dat Feith lekker leesbaar schreef, kunnen de<br />

lezers van ons tijdschrift gemakkelijk zelf constateren.<br />

Ik zet een stukje uit een brief van hem aan<br />

vriend Kantelaar hieronder. Ik doe een fragment<br />

uit het antwoord van Kantelaar erbij.<br />

In 1791 en 1792 schreven Feith en Kantelaar<br />

elkaar brieven over het onderwerp 'de nationale<br />

smaak'. Ze probeerden al brainstormend erachter<br />

te komen welke onderwerpen de Nederlandse<br />

schrijver of schilder moest kiezen om bij het<br />

Nederlandse volk in de smaak te vallen en gelezen<br />

te worden. 'Hoe bereik je je doelgroep', zeggen<br />

wij. Een democratisch probleem.<br />

Feith schrijft: 'Even als over het algemeen (en van<br />

een bijzonder individu is hier de rede niet) de<br />

Nederlander een stuk van Rafaël en Corregio voorbij<br />

zal gaan, om voor een koetje van Potter, voor<br />

een watervalletje van Ruisdaal, voor een zeetje van<br />

Van de Velde te toeven, even zoo zal hij het Paradijs<br />

verloren van Milton, den Messias van Klopstock<br />

vrij onverschillig daar laten, om zich met<br />

een vers van Poot, met eene idylle van Gessner te<br />

vermaken.<br />

Als onze natie in oogenblikken van uitspanning<br />

hare toevlugt tot een dichtstuk neemt, wil ze<br />

op de gemakkelijkste en voor haar streelendste<br />

wijze door hetzelve vermaakt worden. ( ) Akker -<br />

gonden, weilanden, bosschen, zeeën, rivieren, beken,<br />

en al wat daarmede in betrekking staat, zie<br />

daar wat de Nederlander, tot hier toe, exclusief<br />

beminde. De gedichten en schilderstukken, daar<br />

hij dat in mist, zijn gewis de lievelingsstukken van<br />

zijn hart niet.'<br />

En verderop schrijft Feith: 'Mogelijk is er nimmer<br />

eene natie geweest, die, naar hare grootte,<br />

meer van buitenplaatsen en hoven gehouden<br />

heeft, dan de onze; mogelijk is er geen land op den<br />

aardbodem, daar naar evenredigheid meer buitenplaatsen<br />

en hoven in gevonden worden, dan in<br />

Nederland. Onder grooten en kleinen was er nooit<br />

een vermaak bij uitstek of het moest op het vrije<br />

veld genoten worden.j De zondag, bij gunstig,<br />

maar eenigzins gunstig weer, laat in Nederland<br />

nooit na de steden te oritvolken, om de velden met<br />

vrolijke en lagchende bewoners te verrijken.'<br />

Het lijkt wel of Feith het over <strong>1994</strong> heeft in<br />

plaats van over 1791! Dat komt doordat hij schreef<br />

over wat hij om zich heen zag. Wat dacht u wat dat<br />

betreft van dit stukje uit Kantelaars brief? Het gaat<br />

over de vraag wat de term 'nationaal' nu eigenlijk<br />

zegt.<br />

'Zou men dan echter niet, in den tegenwoordigen<br />

tijd, nog met regt mogen vragen: 'Hebben de<br />

inwooners van Nederland nog wel een nationaal<br />

karakter, nog wel een' nationalen smaak?' Duizenden<br />

van vreemdelingen hebben zich van tijd tot<br />

tijd onder onze natie nedergezet; hebben kinderen<br />

en kindskinderen, in het midden onzer, verwekt;<br />

en zijn bij ons zoo als men zegt volkomen genaturaliseerd<br />

geworden. Dagelijks komen nog anderen,<br />

uit het vette land van Pruissen, zoo als de engel<br />

bij vader Vondel het gelieft te noemen, en van<br />

elders tot ons afzakken, om ons ons brood te helpen<br />

opeten, en in onze huizen te wonen, of er<br />

nieuwe bij te bouwen voor zich en voor hunne<br />

geslachten. Elk van deze vreemdelingen brengt<br />

zijn' smaak, den smaak zijner natie, mede; mengt<br />

zich met denzelven onder de Nederlanders, en<br />

deelt dien aan hun mede. Hoe is het nu mogelijk,<br />

uit zoo vele vreemde bijmengsels den waren, oorspronkelijken<br />

Nederlandschen smaak te onderkennen?'


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 145<br />

Wie nu overtuigd is van het talent, de leesbaarheid<br />

en de actualiteit van Feith kan de volgende stap<br />

zetten en een boek kopen dat vol met zulke brieven<br />

zit. Daarvoor moet minder moeite gedaan<br />

worden dan voor het kopen van het boek over de<br />

buitenplaatsen. Dit boek is niet in de Zwolse<br />

boekwinkels te koop en wordt na bestelling en<br />

betaling aan huis bezorgd.<br />

Het brievenboek heet '"Zo als men aan<br />

gemeenzaame vrienden gewoon is te schrijven"<br />

De correspondentie van Rhijnvis Feith 1753-1823.'<br />

Dit is het andere boek dat op zaterdag 29 oktober<br />

in de Muzerie is gedoopt. De historicus drs. J.C.<br />

Streng heeft het samengesteld en op die dag officieel<br />

aan de tegenwoordige Jhr. mr. Rhijnvis Feith<br />

aangeboden. In dat boek heeft Streng alle brieven<br />

van en aan Feith die hij heeft gevonden, op eigen<br />

kosten laten drukken. Hij heeft er ook aantekeningen<br />

bij gemaakt om de lezer te helpen bij het<br />

begrijpen van dingen en mensen die er nu niet<br />

meer zijn.<br />

'Laat ons deze grootse zaak gemeenschappelijk<br />

aanpakken. Gij doet het werk....en wij zullen er<br />

dan kritiek op leveren.' staat ergens bij de Vlaming<br />

Boon, die als schrijver net zo geëngageerd was als<br />

Feith.<br />

Wij Zwollenaren staan voor de grootse taak<br />

een eigentijds monument voor Feith op te richten.<br />

Het hoeft geen standbeeld te zijn, zoals Potgieter<br />

er een heeft op z'n singeltje of Thorbecke op zijn<br />

verkeersheuvel of Van der Capellen op z'n parkeerplaatsje.<br />

Laat Feith maar in onze gedachten<br />

blijven als schrijver die via taal en tekst met ons<br />

communiceert. Een schrijver die je al lezend voor<br />

je ziet en met wie je al lezend in contact treedt. Met<br />

Feith kan dat nog altijd, al ligt hij al bijna twee<br />

eeuwen in een praalgraf aan de Meppelerstraatweg<br />

met een treurwilg erbij (de oude treurwilg is in<br />

1992 omgewaaid: er staat nu een opvolger). Want<br />

Feith schreef in gewoon Nederlands. Vooral<br />

natuurlijk in zijn 'gemeenzame' brieven.<br />

Streng heeft voor zijn verzameling brieven van en<br />

aan Feith geen uitgever en te weinig sponsors<br />

gevonden. Daardoor heeft hij zich zeer moeten<br />

beperken. Hij moest te spaarzaam zijn met tijd en<br />

er was geen geld voor grotere letters en functionele<br />

illustraties. Daardoor is Strengs Feithboek een<br />

groot man in een klein jasje. Daardoor is de simpele<br />

en zuinige uitvoering niet in overeenstemming<br />

met de inhoud die interessant en de moeite<br />

waard is.<br />

Dat is op het eerste gehoor een beetje treurig.<br />

Maar misschien zoekt Streng verder, veranderen<br />

de ideeën van de uitgevers en/of kunnen wij iets<br />

doen. Misschien kunnen we als Zwollenaren deze<br />

historicus uit Epe die de afgelopen jaren meer in<br />

Zwolle heeft gezeten dan thuis om voor ons het<br />

zware werk te doen, misschien kunnen we samen<br />

met hem het werk dat hij is begonnen, tot een<br />

groot succes maken.<br />

In plaats van te zeggen, dat het nog lang niet is<br />

wat het wezen moet, kunnen we hem bedanken<br />

voor alles wat hij al voor ons heeft gedaan. En hem<br />

steunen. Met als gezamenlijk doel: over een paar<br />

jaar een echt Feith-monument. Een complete verzameling<br />

van alles wat er nog aan correspondentie<br />

De voorkant van het<br />

grafmonument van<br />

Feith aan de Meppelerstraatweg<br />

in 1992 (foto:<br />

R. de Bree).


146 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

is. Interessante brieven over godsdienst, literatuur,<br />

politiek, vrouwen. Streng heeft goed gekeken,<br />

maar er moet toch veel meer zijn? Er is meer.<br />

We kijken naar de uitvoerige correspondentie<br />

van Feiths buurman Van der Capellen, die geen<br />

schrijver was. We constateren dat Feith, die dat<br />

wel was, nog veel meer brieven ontvangen en<br />

geschreven moet hebben. Feith was iemand in zijn<br />

tijd. In de tijd dat de Nederlandse democratie<br />

gevestigd werd - 1795 - werd Feith algemeen<br />

beschouwd als dè schrijver van een democratisch<br />

(en godsdienstig) verenigd Nederland. Daarom<br />

was hij toen ook populair. Als je van hem een brief<br />

kreeg, gooide je die niet weg. Dat deed je later pas,<br />

toen de mensen minder progressief (en gevoelig)<br />

waren en Feith als gevolg daarvan uit de mode<br />

raakte.<br />

De nakomelingen van Feith waren niet<br />

bewaarderig. Het is verbazend om te zien hoe weinig<br />

het familiearchief van en over de eens zo<br />

beroemde schrijver heeft. Bijna alleen de brieven<br />

van Bilderdijk werden bewaard. Waarschijnlijk<br />

omdat in de 2oer jaren van de negentiende eeuw<br />

Bilderdijk en het conservatisme weer de toon aangaven.<br />

En als de familie zelf al niet zo bewaarderig<br />

was, wat dan te hopen van anderen?<br />

Collega-redacteur van dit tijdschrift Jean<br />

Streng heeft zich moeten beperken tot het verzamelen<br />

van de brieven en het klaarmaken van de<br />

verzameling voor de drukker. En nu hebben we<br />

een boek waarin bijna alle bekende brieven van en<br />

aan Feith voor verder onderzoek beschikbaar zijn.<br />

Wie onderzoek doet naar een onderwerp uit de<br />

Nederlandse geschiedenis, kunst of literatuur in<br />

de periode 1750-1825 kan niet meer om dat boek en<br />

de Zwolse schrijver heen. En dat is al heel wat.<br />

Maar Feiths brieven zijn niet bedoeld als<br />

'materiaal' voor onderzoek. Ze zijn geschreven<br />

om gelezen te worden. En niet alleen door de<br />

geadresseerden. Dat blijkt uit de correspondentie<br />

die Feith zelf al heeft laten drukken; in zijn zes<br />

delen Brieven over verscheiden onderwerpen, waaruit<br />

hierboven is geciteerd. Dat blijkt ook uit de<br />

vindplaats van een brief van Verster aan Feith: de<br />

papieren van Paulus Chevallier. Feith heeft hem<br />

de brief van Verster waarschijnlijk gestuurd,<br />

omdat hij de inhoud zo prachtig vond. Te mooi<br />

om voor zichzelf te houden. Meneer Feith vertelde<br />

in de Muzerie, dat het boek van Streng op zijn<br />

nachtkastje ligt en dat hij er zo nu en dan een stukje<br />

in leest. Zo hoort het eigenlijk.<br />

Om van dit boek een monument voor Feith te<br />

maken dat een goed beeld van de schrijver geeft,<br />

moeten er ook veel meer brieven van en aan vrouwen<br />

in. Feith had veel vriendinnen. En hij schreef<br />

ook met ze. Wie Feiths brieven aan zijn vriendin<br />

mevrouw Anna Gesina (of Jozina) Van der Pot-<br />

Van Vollenhoven leest, is blij dat Streng ze voor<br />

ons heeft afgedrukt. Maar zij of hij wordt des te<br />

nieuwsgieriger naar de brieven die Feith geschreven<br />

moet hebben aan zijn grote vriendin Catharina<br />

Margaretha gravin Van Wartensleben-Van<br />

Hogendorp. De vrouw die op Boxbergen bij Olst<br />

en in dat huis met die grote kroon in de Kamperstraat<br />

heeft gewoond. Of aan mevrouw Van Nagell<br />

over wie in een van de brieven aan Van Loë<br />

gesproken wordt. Of aan Anna Gesina (Zientje)<br />

Reisig, Feiths vriendin die met zijn vriend Kantelaar<br />

trouwde.<br />

En om er een prachtig leesboek van te maken<br />

voor iedereen die van Feith en zijn tijd houdt of<br />

wil gaan houden, moet er veel meer in over de correspondenten.<br />

Het leest veel prettiger als je weet<br />

wie er aan het woord is.<br />

De lezers van ons tijdschrift zitten niet te<br />

wachten op een wetenschappelijke bespreking tot<br />

in kleinigheden van Strengs boek. Daarom stip ik<br />

enkele onjuistheden aan. De brieven 65, 67 en 69<br />

die Streng op gezag van Buijnsters aan Feith toeschrijft<br />

en die hij heeft afgedrukt, zijn niet van<br />

Feith, maar van de classicus en historicus Herman<br />

Bosscha. Bosscha, geboren in 1755, heeft net als<br />

Feith in Deventer gestudeerd. Hij was daar vanaf<br />

1781 rector van de Latijnse school en werd er in<br />

1787 wegens patriotistische activiteiten ontslagen.<br />

Ook de brieven 66 en 68 horen in dit boek dus niet<br />

thuis.<br />

In het Feith-archief te Zwolle bevinden zich<br />

drie brieven van Feiths hierboven al genoemde<br />

vriendin Van Wartensleben-Van Hogendorp.<br />

Deze brieven geven een realistisch beeld van het<br />

onromantische leven op een buitenplaats in de<br />

winter. Ze zijn niet gericht aan Feith,maar aan<br />

dochter Elsje. Het is zeer de moeite waard deze


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 147<br />

brieven (met een vertaling uit het Frans) in een<br />

volgende druk - desnoods als bijlage - op te<br />

nemen. En nog mooier zou het zijn onderzoek te<br />

doen in Duitse archieven naar de papieren van<br />

deze vrouw die tientallen jaren met Feith is omgegaan.<br />

Ik pleit er ook voor in plaats van de gedrukte<br />

brieven aan Van Loë andere gedrukte brieven die<br />

zeker wel van Feith zijn, in het boek op te nemen.<br />

Een aantal- misschien alle - Brieven over verscheiden<br />

onderwerpen die Feith zelf in druk heeft uitgegeven,<br />

zijn ook echt als brief verstuurd. Duidelijk<br />

voorbeeld daarvan zijn de brieven waaruit boven<br />

is geciteerd. Feiths brief is alleen '1791' gedateerd,<br />

maar onder het antwoord staat: 'Amsterdam April<br />

1792. Uw dienstvaardige vriend (Jacobus) K(antelaar)'.<br />

Aan het eind van de derde brief over de<br />

nationale smaak vermeldt Feith, dat de briefwisseling<br />

is afgebroken. Dit lijkt me geen literaire truc.<br />

Andere voorbeelden van brieven die een levensechte<br />

indruk maken, is de eerste de beste uit deel I:<br />

de 'Raad aan eenen jongen dichter' en brief 3, die<br />

is gericht aan Mevrouw*** , een dame die Feith<br />

Louise noemt en die hij vanaf haar achttiende jaar<br />

kent. In het voorbericht staat ook, dat het in dit<br />

deel om brieven gaat die 'met eene vliegende pen<br />

geschreven' zijn en niet met de bedoeling ze te<br />

laten drukken.<br />

Discutabel is de volgorde van afdrukken van<br />

de brieven uit de briefwisseling met Verster. De<br />

volgorde die Buijnsters heeft aangehouden, wordt<br />

kritiekloos overgenomen. Wanneer men brief 71<br />

(gedateerd 22 April) achter brief 74 van Verster in<br />

de tijd plaatst (1791 of 1792) heeft Feith zich niet<br />

vergist met de aanduiding van zijn deel Brieven.<br />

En waarom zou hij?<br />

Waarom heeft Streng de briefwisseling van<br />

Feith met het Haagse dichtgenootschap Kunstliefde<br />

Spaart Geen Vlijt (KSGV) over ingezonden<br />

dichtstukken niet opgenomen? Deze brieven geven<br />

een prachtig beeld van de manier waarop er met<br />

jonge dichters werd omgesprongen en de manier<br />

waarop zo'n jonge dichter die bevoogding onderging.<br />

Het gaat hier om drie brieven van KSGV aan<br />

Feith (van 29 januari 1780, 7 oktober 1780 en 2<br />

november 1782) en om twee antwoorden van<br />

Feith: van 26 februari en 25 november 1780. Er is<br />

een brief van 4 juli 1784. En het KSG v-archief bevat<br />

ook een latere brief van Feith waarin hij het lidmaatschap<br />

van KSGV dat hem is aangeboden, weigert<br />

(17 september 1811). Feith had namelijk zijn<br />

lidmaatschap opgezegd in 1788. Waarschijnlijk<br />

omdat het genootschap in dat jaar alle patriotten<br />

(onder wie Feiths vriend Cornelis van der Pot, de<br />

jaloerse echtgenoot van zijn vriendin Van der Pot-<br />

Van Vollenhoven) behalve Feith (waarschijnlijk<br />

omdat hij de enige echte dichter was die men in<br />

huis had) uit de club had gezet. Die brief met<br />

opzegging heb ik destijds niet in het archief gevonden.<br />

Misschien had Feith deze aan de toenmalige<br />

voorzitter Thomas van Limburg persoonlijk<br />

gestuurd.<br />

Boschwijk en Landwijk zijn niet op één dag herbouwd.<br />

Het monument dat Feith verdient is er<br />

ook nog niet, maar het fundament is gelegd. En<br />

daar ben ik collega-redacteur Streng dankbaar<br />

voor.<br />

We hebben nog veel te doen. Straks maken we<br />

samen met Streng en een dappere uitgever een<br />

prachtig boek met de correspondentie van Feith<br />

dat ook qua uiterlijk zonder te blozen naast het<br />

prachtige boek van Ten Hove c.s. kan staan en zo<br />

nu en dan eens op onze nachtkastjes ligt.<br />

Het grafmonument van<br />

Feith aan de Meppelerstraatweggetekend<br />

in<br />

1826 (foto: R. de Bree).


148 ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT<br />

Agenda Auteurs<br />

Tentoonstellingen <strong>Overijssel</strong>s Museum<br />

Wie de schoen past...<br />

tentoonstelling over de geschiedenis van de<br />

schoen<br />

9 december <strong>1994</strong> t/m 15 januari 1995<br />

Er zullen zowel oude als nieuw-ontworpen<br />

schoenen getoond worden, evenals klompen. Ook<br />

wordt ingegaan op schoenen in sprookjes en<br />

schoenen in uitdrukkingen.<br />

Mandoline en gitaar door de eeuwen heen<br />

22 januari t/m 5 maart 1995<br />

Herinrichting van de kamers 2 en 3<br />

N.W. <strong>Overijssel</strong><br />

6 maart t/m 1 juli 1995<br />

Bevrijding van Zwolle in foto's<br />

14 april t/m 21 mei 1995<br />

Willem Boxma (1924) werd geboren in Heerenveen en<br />

verhuisde in 1928 naar Zwolle waar hij tot 1946<br />

woonde. Hij was bedrijfsjournalist bij de Nederlandse<br />

Spoorwegen, medewerker voor perszaken bij<br />

de Cultuurtechnische Dienst en hoofd publiciteit bij<br />

de Vereniging voor Volkshogeschoolwerk. Daarnaast<br />

schreef hij bijdragen voor diverse periodieken<br />

en boeken op historisch en toeristisch gebied.<br />

Wil Cornelissen (1928) was werkzaam bij het onderwijs,<br />

laatstelijk als adjunct-directeur van de Ambelt te<br />

Zwolle. Hij houdt zich momenteel onder andere<br />

bezig met de locale geschiedenis. Vooral de periode<br />

rond de Tweede Wereldoorlog heeft zijn belangstelling.<br />

Bob Erdtsieck (1921) studeerde aan de Sociale Academie<br />

en aan de Rijksuniversiteit Groningen (andragologie).<br />

Hij was achtereenvolgens catecheet/jeugdwerker<br />

van de Hervormde Gemeente Zwolle, hulp-prediker<br />

te Eerbeek, regionaal jeugdwerkleider in Groningen/Drente<br />

en bedrijfsmaatschappelijk werker in<br />

Zwolle.<br />

Dick Hogenkamp (1949) is arbeidsdeskundige bij de<br />

Gemeenschappelijke Medische Dienst. Hij is verknocht<br />

aan Zwolle en geeft regelmatig dia-voorstellingen<br />

over oud en nieuw Zwolle.<br />

Jan Louwen (1924) was van 1945 tot 1986 redacteur bij de<br />

Provinciale <strong>Overijssel</strong>sche en Zwols(ch)e Courant.<br />

Hij publiceerde onder andere enkele toneelstukken,<br />

verscheidene thrillers, o.a. onder het pseudoniem<br />

Ted Viking, en een roman met biografische elementen<br />

onder eigen naam. Daarnaast schreef hij veel<br />

kleinere werken over Zwolle. Hij is gepensioneerd<br />

en woont in Wapenveld.<br />

drs. J.C. Streng (1945) was enige jaren werkzaam in het<br />

bedrijfsleven en ging daarna geschiedenis studeren.<br />

In 1986 legde hij zijn doctoraalexamen geschiedenis<br />

af en twee jaar later het doctoraal kunstgeschiedenis.<br />

Thans is hij werkzaam als free-lance historicus.<br />

drs. Frits David Zeiler (1949) is historicus. Hij organiseert<br />

tentoonstellingen en publiceert op het gebied<br />

van de (vooral Oost-Nederlandse) geschiedenis en<br />

archeologie.


ZWOLS HISTORISCH TIJDSCHRIFT 149<br />

Colofon<br />

Het Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift is een uitgave van de<br />

Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging en verschijnt viermaal<br />

per jaar. Leden van de vereniging krijgen het tijdschrift<br />

gratis toegezonden.<br />

Bestuur Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

R. Salet, voorzitter<br />

E. Tijssen, secretaris<br />

David Spanjarstraat 4,8017 DD Zwolle<br />

M.M.H, van Ulsen, penningmeester<br />

A. Bootsma-van Hulten, B.J. Kam, I. Wormgoor, leden<br />

Secretariaat/ledenadministratie<br />

Postbus 1448,8001 BK Zwolle, telefoon: 038-656784<br />

Financiën: girorekening Postbank: 5570775<br />

t.n.v. Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Tarieven lidmaatschap:<br />

65+ (wonend binnen Zwolle), jeugdleden<br />

en studenten ƒ 25,00/jaar<br />

overige leden ƒ 35,00/jaar<br />

huisleden ƒ 7,50/jaar<br />

Redactie Zwols <strong>Historisch</strong> Tijdschrift<br />

R. de Bree, W. Cornelissen, E.A. van Dijk, W.A. Huijsmans,<br />

M. van der Laan, J.C. Streng, I. Wormgoor.<br />

Adviseur: N. Lettinck<br />

Redactie-adres: Westerstraat 17,8011 CD Zwolle<br />

Vormgeving: Rob van den Elzen bNO, Culemborg<br />

Fotografie: tenzij anders vermeld zijn de foto's afkomstig<br />

uit het Gemeente-archief Zwolle (reprografie J.P. de<br />

Koning)<br />

Druk: Hoekman Genemuiden<br />

ISSN 0926-7476 © Zwolse <strong>Historisch</strong>e Vereniging<br />

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/<br />

of openbaar gemaakt door middel van druk, fotocopie,<br />

microfilm of op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande<br />

schriftelijke toestemming van de uitgever.

Hooray! Your file is uploaded and ready to be published.

Saved successfully!

Ooh no, something went wrong!