Zijn wij anders? Waarom Nederland geen ... - Politieacademie
Zijn wij anders? Waarom Nederland geen ... - Politieacademie
Zijn wij anders? Waarom Nederland geen ... - Politieacademie
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
<strong>Zijn</strong> <strong>wij</strong> <strong>anders</strong>?<br />
<strong>Waarom</strong> <strong>Nederland</strong> <strong>geen</strong><br />
grootschalige etnische rellen heeft<br />
POLITIEACADEMIE - Lectoraat Openbare Orde & Gevaarbeheersing<br />
Otto Adang<br />
Hani Quint<br />
Ronald van der Wal
<strong>Zijn</strong> <strong>wij</strong> <strong>anders</strong>?
Dit is een publicatie van het onderzoeksprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing<br />
in Conflictsituaties van het lectoraat Openbare Orde & Gevaarbeheersing.<br />
Overige publicaties van het onderzoeksprogramma:<br />
1 Otto Adang (red.) (2009). Boven de pet? Een onderzoek naar grootschalige ordehandhaving in<br />
<strong>Nederland</strong>. Reed Business, Den Haag. Politiekunde nr. 28.<br />
2 Otto Adang (red.) (2009). Van oud naar nieuw. Blijven leren van jaarwisselingen. <strong>Politieacademie</strong>,<br />
Apeldoorn.<br />
3 Otto Adang & Elaine Brown (2008). Policing football in Europe. Experiences from peer review<br />
evaluation teams. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
4 Eric Bervoets, Wim van Oorschot, Carin Esman & Otto Adang (2008). De ‘Oranjethuissituatie’:<br />
non-issue of onderschat? Een onderzoek naar openbare orde aspecten van de oranjepassie bij de<br />
thuisblijvers. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
5 Otto Adang & Edward van der Torre (red.) (2008). <strong>Nederland</strong>s grootste evenement. Een jaar na<br />
Hoezo rustig?!: het verloop van de jaarwisseling 2007/ 2008. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
6 <strong>Politieacademie</strong> (2007). De blauwe kern. De professionele basis bij conflict en gevaar. Apeldoorn.<br />
7 Otto Adang & Edward van der Torre (red.) (2007). Hoezo rustig?! Een onderzoek naar het verloop<br />
van jaarwisselingen in <strong>Nederland</strong>. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
8 Lectoraten van de <strong>Politieacademie</strong> (2006). De rellen in Frankrijk. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
9 Otto Adang (2005). Met alle geweld leren… De strategische aanpak van risico-evenementen.<br />
Elsevier Overheid, ’s-Gravenhage.<br />
10 Otto Adang (2006). Met alle geweld leren… Het beste politiekorps van de hele wereld.<strong>Politieacademie</strong>,<br />
Apeldoorn.<br />
11 Otto Adang & Jaap Timmer (2005). Beheersing van gevaar. Praktijkboek voor de opleiding van<br />
vuurwapendragenden en de toetsing van geweldstoepassing. (Derde, herziene druk.) Elsevier<br />
Overheid, ’s-Gravenhage.<br />
12 Otto Adang, Jos Mensink & Carin Esman (2005). Spray met visie, visie op spray. Afsluitende<br />
onderzoeksrapportage van het ‘Pepperspray Project’. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
13 Otto Adang, Nicolien Kop, Henk Ferwerda, e.a. (2005). Omgaan met conflictsituaties: op zoek<br />
naar goede werk<strong>wij</strong>zen bij de politie. Uitgeverij Kerkebosch, Zeist.<br />
14 Otto Adang & Henk Ferwerda (2005). Hooligans in beeld. Van informatie naar aanpak. Uitgeverij<br />
Kerkebosch, Zeist.<br />
15 Otto Adang & Jos Mensink (2003). De invoering van pepperspray bij de <strong>Nederland</strong>se politie. ‘Ik wil<br />
dit nooit meer meemaken’. <strong>Politieacademie</strong>, Apeldoorn.<br />
16 Otto Adang (2002). Trias: lessen voor het overheidsoptreden bij een internationale gijzelingsactie.<br />
Tandem Felix, Beek-Ubbergen.<br />
17 Otto Adang & Jos Mensink (2001). ‘Spray!’ Een nieuw geweldmiddel voor de <strong>Nederland</strong>se<br />
politie. Elsevier bedrijfsinformatie, ’s-Gravenhage.<br />
18 Otto Adang & Christine Cuvelier (2001). Policing Euro 2000. International police co-operation,<br />
information management and deployment. Tandem Felix, Beek-Ubbergen.<br />
19 Otto Adang & Ellen Giebels (red.) (1999). To save lives. Proceedings of the First European<br />
Conference on Hostage Negotiations. Elsevier bedrijfsinformatie, ’s-Gravenhage.<br />
20 Otto Adang, Robert van de Wateren & Jacques Steernberg (1999). Netten, stokken en sprays.<br />
Nieuwe wapens voor de <strong>Nederland</strong>se politie? Elsevier bedrijfsinformatie, ’s-Gravenhage.
<strong>Zijn</strong> <strong>wij</strong> <strong>anders</strong>?<br />
<strong>Waarom</strong> <strong>Nederland</strong> <strong>geen</strong> grootschalige etnische rellen heeft<br />
Otto Adang<br />
Ronald van der Wal<br />
Hani Quint<br />
<strong>Politieacademie</strong><br />
Lectoraat Openbare Orde & Gevaarbeheersing
ISBN 978-90-3524-463-4<br />
© <strong>Politieacademie</strong> Apeldoorn 2010<br />
Behoudens de door de wet gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave<br />
worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt zonder schriftelijke toestemming<br />
van de <strong>Politieacademie</strong>, die daartoe door de auteurs met uitsluiting van ieder<br />
ander onherroepelijk is gemachtigd.
Leerstoel Openbare Orde & Gevaarbeheersing<br />
De leerstoel Openbare Orde & Gevaarbeheersing aan de <strong>Politieacademie</strong> be studeert<br />
hoe geweld of gevaar in de interactie tussen burgers en politie vermeden of<br />
gereduceerd kan worden, in een balans tussen het maatschappelijk belang van<br />
ordehandhaving en individuele grondrechten. De leerstoel geeft uitvoering aan<br />
het onderzoeksprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties,<br />
dat zich richt op de interactie tussen politie en burgers in potentieel gevaarlijke<br />
conflictsituaties. Het onderzoeksprogramma richt zich op de analyse van de manier<br />
waarop door middel van communicatie en interactie betrokken politiemensen<br />
en burgers hun positie reguleren in afhankelijkheid van elkaar en van anderen.<br />
Het uiteindelijke doel van het onderzoeksprogramma is meer zicht te krijgen op<br />
de regulering van conflicten en sociale spanningen, en werk<strong>wij</strong>zen die effectief<br />
bijdragen aan een veilige en verantwoorde afhandeling van potentieel gevaarlijke<br />
situaties te onderkennen en toe te passen.<br />
Inhoudelijk liggen de prioriteiten op de volgende terreinen:<br />
• openbare orde, met projecten op het terrein van voetbalvandalisme, evalueren<br />
en grootschalige ordehandhaving in het algemeen;<br />
• openbare veiligheid met projecten op het vlak van crowd management en<br />
menselijke factoren bij rampen en crises;<br />
• beheersing van gevaar met projecten op het terrein van politiële geweldstoepassing,<br />
de aanpak van lastige, potentieel gevaarlijke conflictsituaties<br />
en de training van integrale beroepsvaardigheden.<br />
Aan de leerstoel is een kenniskring verbonden die op 22 november 2004 formeel<br />
van start is gegaan en multidisciplinair is samengesteld met medewerkers van<br />
de <strong>Politieacademie</strong> en uit de politiepraktijk, en met externe onderzoekers uit<br />
<strong>Nederland</strong> en daarbuiten. Er zijn samenwerkingsverbanden met de universiteiten<br />
van Liverpool (Groot-Brittannië) en Bochum (Duitsland) en met de politieacademie<br />
in Zweden.<br />
Centraal in de activiteiten van de leerstoel en de aan de leerstoel verbonden kenniskring<br />
staat vergelijkend onderzoek met een wetenschappelijk karakter, gericht<br />
op toepasbaarheid en gedeelde kennisontwikkeling. De onderzoeken richten zich<br />
vooral op het vinden van goede werk<strong>wij</strong>zen en niet eenzijdig op incidenten. Naast<br />
onderzoek richten leerstoel en kenniskring zich vooral op het bevorderen van het<br />
gebruik van kennis in het onder<strong>wij</strong>s en de politiepraktijk en op professionalisering<br />
van docenten en onder<strong>wij</strong>skundigen. Doel is het bevorderen van de toepassing van<br />
probleemoplossende werk<strong>wij</strong>zen die bijdragen aan een veilige en verantwoorde<br />
afhandeling van potentieel gevaarlijke situaties, waaronder risico-evenementen.
Inhoud<br />
Voorwoord<br />
1 Inleiding<br />
1.1 Grootschalig etnisch geweld<br />
1.2 Onderzoeksvragen<br />
1.3 Methoden van onderzoek<br />
1.4 Lees<strong>wij</strong>zer<br />
2 Grootschalig etnisch geweld in de Verenigde Staten en<br />
West-Europa: een geschiedenis<br />
2.1 Verenigde Staten<br />
2.2 Groot-Brittannië<br />
2.3 Frankrijk<br />
2.4 België<br />
2.5 Deelname aan etnische rellen<br />
2.6 Structurele factoren en grootschalig etnisch geweld<br />
2.7 Besluit<br />
3 Grootschalig etnisch geweld in de Verenigde Staten en<br />
West-Europa: de rol van de politie<br />
3.1 Verenigde Staten: politieoptreden in de getto’s<br />
3.2 Groot-Brittannië: SUS-Laws en Special Patrol Group<br />
3.3 Frankrijk: het verd<strong>wij</strong>nen van de <strong>wij</strong>kpolitie<br />
3.4 België: negatieve relatie<br />
3.5 Politiemodellen<br />
3.6 Besluit<br />
4 Migratie en etnische spanningen in <strong>Nederland</strong>:<br />
een geschiedenis<br />
4.1 Migratie naar <strong>Nederland</strong><br />
4.2 Etnische spanningen en geweld tot 1990<br />
4.3 Etnisch geweld na 1990: omslag<br />
4.4 Het politiek-maatschappelijk debat over de multiculturele<br />
samenleving<br />
4.5 Besluit<br />
9<br />
11<br />
11<br />
17<br />
18<br />
21<br />
23<br />
23<br />
26<br />
30<br />
31<br />
33<br />
37<br />
44<br />
47<br />
47<br />
54<br />
60<br />
68<br />
71<br />
74<br />
77<br />
77<br />
79<br />
85<br />
88<br />
90
5 De <strong>Nederland</strong>se politie in de multiculturele samenleving<br />
5.1 Politie in een veranderende samenleving<br />
5.2 Nieuw realisme: van een gedoogcultuur naar een<br />
repressieve aanpak<br />
5.3 De reactie op straat<br />
5.4 Netwerken en burgerparticipatie<br />
5.5 Interventieteams en sociale calamiteitenplannen<br />
5.6 Multicultureel vakmanschap<br />
5.7 Besluit<br />
6 Vijf casussen<br />
6.1 Een steekpartij in Purmerend<br />
6.2 Autobranden in Rotterdam<br />
6.3 Een steekpartij in de Indische Buurt in Amsterdam<br />
6.4 Schietincident in Amsterdam Slotervaart<br />
6.5 Gouda Oosterwei: een buschauffeur overvallen<br />
6.6 Besluit<br />
7 Conclusies<br />
Nawoord<br />
Literatuur<br />
Bijlagen<br />
1 Lijst van respondenten<br />
2 Afkortingen<br />
Over de auteurs<br />
93<br />
93<br />
96<br />
98<br />
100<br />
103<br />
107<br />
109<br />
111<br />
112<br />
118<br />
125<br />
135<br />
141<br />
150<br />
155<br />
163<br />
167<br />
175<br />
175<br />
177<br />
179
Voorwoord<br />
Vlak na de jaarwisseling 2009-2010 braken in de Culemborgse <strong>wij</strong>k Terweijde<br />
ongeregeldheden uit, die nog wekenlang de aandacht trokken. De Telegraaf van<br />
dinsdag 5 januari 2010 kopte over ‘oorlog’ en ‘rassenrellen tussen Molukkers en<br />
Marokkanen’ en in zijn internationale editie sprak NRC Handelsblad eveneens<br />
over ‘race riots’. De gebeurtenissen in Culemborg en wellicht nog meer de mediaaandacht<br />
die erop volgde geven de gevoeligheid aan die in onze samenleving bestaat<br />
voor conflicten met een ogenschijnlijk etnische grondslag. Ogenschijnlijk, want het<br />
is nog maar de vraag of de gebeurtenissen in Culemborg als etnisch conflict geduid<br />
moeten worden. Vooral sinds de rellen in de Franse banlieues van november 2005<br />
steekt de angst voor ‘Franse toestanden’ steeds weer de kop op. Dat is op zich niet<br />
vreemd, want vrijwel <strong>geen</strong> enkele samenleving ontkomt aan etnische spanningen.<br />
Migratieprocessen verlopen zelden geruisloos. Soms monden de spanningen uit<br />
in gewelddadigheden tussen verschillende bevolkingsgroepen of is er sprake van<br />
confrontaties met de overheid en de politie als belangrijkste representant. Dit was<br />
het geval bij de Franse rellen, waar jongeren van Noord- en Centraal-Afrikaanse<br />
afkomst dagenlang slag leverden met de politie. Groot-Brittannië kreeg in de jaren<br />
1980 te maken met ernstige etnische rellen in de arme binnenstadsbuurten van<br />
Londen, Bristol en Liverpool. Later braken soortgelijke rellen uit in de noordelijke<br />
textielsteden Bradford en Burnley. België heeft sinds het midden van de jaren 1990<br />
te maken met oplopende spanningen onder migrantenjongeren. In de buiten<strong>wij</strong>ken<br />
van Brussel en Antwerpen kwam het meerdere malen tot rellen, nog onlangs in<br />
februari 2010. Denemarken maakte voor het eerst in 2008 kennis met grootschalig<br />
etnisch geweld na herpublicatie van cartoons over de profeet Mohammed.<br />
De afgelopen decennia is ook <strong>Nederland</strong> in een relatief kort tijdsbestek getransformeerd<br />
tot een multiculturele samenleving. Met het veelgebruikte label ‘allochtoon’<br />
wordt nadrukkelijk verwezen naar het ‘<strong>anders</strong>’ zijn van migranten en Nederl<strong>anders</strong><br />
van buitenlandse afkomst. Vooral sinds de door Molukkers uitgevoerde<br />
terroristische acties van de jaren 1970 is de angst manifest geworden dat sociale<br />
frustraties bij de tweede generatie van migrantengroepen zouden kunnen leiden<br />
tot gewelddadigheden. Toch hebben, ondanks Culemborg, collectieve geweldsuitbarstingen<br />
die qua schaal of heftigheid enigszins vergelijkbaar zijn met de<br />
rellen zoals in de Franse banlieues of de binnensteden van Groot-Brittannië, tot<br />
op heden in <strong>Nederland</strong> niet plaatsgevonden. Er zijn wel incidenten met een etnische<br />
component geweest, maar <strong>geen</strong> over een groter geografisch gebied verspreide,<br />
met elkaar verbonden geweldsuitbarstingen of meerdaagse rellen op etnische<br />
grondslag. Al voor de Franse rellen van november 2005 had het lectoraat<br />
Openbare Orde & Gevaarbeheersing het initiatief genomen tot een vergelijkend<br />
onderzoek naar de vraag hoe dat komt. <strong>Zijn</strong> ‘<strong>wij</strong>’ <strong>anders</strong> of hebben we gewoon<br />
geluk gehad?<br />
9
Dit onderzoek gaat niet over de meer structurele langetermijnfactoren die van<br />
invloed zijn op het ontstaan van etnische rellen. We hebben ons gericht op<br />
factoren op de middellange en korte termijn en vooral op de rol van het politieoptreden<br />
bij het al dan niet ontstaan of escaleren van etnische rellen. We hebben<br />
het onderzoek specifiek gericht op situaties waarbij diverse ingrediënten<br />
voor het uitbreken van ongeregeldheden aanwezig waren, met als doel goede<br />
werk<strong>wij</strong>zen en verbeterpunten in kaart te brengen. Inzicht daarin is belangrijk<br />
om grootschalig etnisch geweld te blijven voorkomen. De uitkomsten van<br />
het onderzoek kunnen in samenhang gezien worden met het recent vanuit het<br />
lectoraat Gemeenschappelijke Veiligheidskunde uitgevoerde onderzoek naar de<br />
ongeregeldheden van maart 2007 – geïnitieerd door autochtone Nederl<strong>anders</strong> –<br />
in de Utrechtse probleem<strong>wij</strong>k Ondiep. De samenhang zit in het feit dat het gaat<br />
om (mogelijke) ongeregeldheden in buurten en in het gebruik van hetzelfde<br />
analytische onderscheid in structurele, relationele en operationele niveaus.<br />
Graag bedank ik iedereen die aan het onderzoek heeft meegewerkt. Carin Esman<br />
heeft aanvullende gegevens verzameld. Marije van den Breemen assisteerde bij<br />
het literatuuronderzoek. Wim van Oorschot, Bert Poelert, Pieter Tops, Sjiera<br />
de Vries en Ronald Zwarter leverden waardevol commentaar op een concept<br />
van het rapport. Een aantal deskundigen heeft ons voorzien van belangrijke<br />
achtergrondinformatie:<br />
• dr. Boekhout van Sollinge, universitair docent aan het Willem Pompe<br />
Instituut van de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht;<br />
• prof. dr. F. Bovenkerk, hoogleraar criminologie van het Willem Pompe<br />
Instituut van de faculteit rechtsgeleerdheid van de Universiteit Utrecht;<br />
• mr. Harchaoui, voorzitter van de raad van bestuur van het Instituut voor<br />
multiculturele ontwikkeling Forum;<br />
• M. Heerschap: oud plv. hoofdcommissaris Regio Haaglanden, BZK;<br />
• prof. dr. Kleinnijenhuis, hoogleraar communicatiewetenschappen aan de<br />
Vrije Universiteit te Amsterdam;<br />
• prof. dr. Laroui, ingenieur en schrijver, kenner van de Franse banlieues;<br />
• prof. dr. L.A.J.C. Lucassen, hoogleraar sociale geschiedenis aan de Universiteit<br />
Leiden;<br />
• prof. dr. E. Muller, hoogleraar rechtswetenschappen aan de Universiteit<br />
Leiden, directeur COT;<br />
• prof. dr. P. Scheffer, hoogleraar grootstedelijke problematiek aan de Universiteit<br />
van Amsterdam;<br />
• Rachid Berchaoui en Paulo de Campos Neto, adviseurs van de Expertgroep<br />
Diversiteit van het LECD.<br />
Otto Adang, februari 2010<br />
10
HOOFDSTUK 1<br />
Inleiding<br />
1.1 Grootschalig etnisch geweld<br />
Dit onderzoek richt zich op grootschalige etnische rellen of ongeregeldheden.<br />
Vaak wordt een onderscheid gemaakt tussen kleinschalige openbare-ordeverstoringen,<br />
in de vorm van overlast veroorzaakt door jongeren of bij escalaties in<br />
uitgaansgebieden, en grootschalige openbare-ordeverstoringen rond bijvoorbeeld<br />
voetbalwedstrijden, grote evenementen en demonstraties. In feite is er <strong>geen</strong> duidelijke<br />
grens te trekken. 1 Voor de bepaling van grootschaligheid spelen niet alleen<br />
het aantal betrokkenen, maar ook de duur van de ongeregeldheden en hun geografische<br />
spreiding een rol. Etnische rellen die in het verleden in de Verenigde Staten<br />
en Groot-Brittannië plaatsvonden, duurden vaak meerdere dagen; de Franse rellen<br />
van 2005 hielden zelfs meerdere weken aan.<br />
In de Verenigde Staten zijn etnische rellen tot ver in de jaren 1990 aangeduid als<br />
rassenrellen. Ook nu nog valt de term ‘rassenrel’ wanneer sprake is van geweld<br />
tussen etnische groepen of tussen een etnische groep en de politie, niet alleen in<br />
de Verenigde Staten. Ook in <strong>Nederland</strong> vertonen journalisten en politici soms de<br />
neiging incidenten waarbij sprake is van betrokkenheid van een bepaalde etnische<br />
groep aan te duiden als rassenrel. De term ‘ras’ ver<strong>wij</strong>st vaak naar biologische<br />
theorieën die ervan uitgaan dat er onder de nu nog enig levende mensensoort (Homo<br />
Sapiens Sapiens) sprake is van verschillende rassen. Een dergelijk onderscheid is<br />
echter problematisch. Ondanks verschillende uiterlijke kenmerken is een duidelijke<br />
afbakening tussen mensenrassen nauwelijks mogelijk. De vermenging en<br />
diversiteit binnen Homo Sapiens Sapiens zijn groot en de onderlinge verschillen<br />
binnen een ‘ras’ zijn soms groter dan tussen twee verschillende rassen. Daarnaast<br />
is door de geschiedenis heen het begrip ‘ras’ vele malen misbruikt om mensen<br />
die niet tot ‘het eigen ras’ behoren te kunnen uitsluiten of discrimineren. 2 Volgens<br />
Banton ver<strong>wij</strong>st de term ‘ras’ naar de categorisatie van mensen en etniciteit naar<br />
de groepsidentificatie. De term ‘ras’ is volgens Banton meer op de andere groep<br />
gericht en ‘etniciteit’ meer op ‘ons’. In dit onderzoek gebruiken we de term ‘ras’<br />
alleen wanneer deze voorkomt in de bestudeerde literatuur of wanneer deze is<br />
gebruikt door de respondenten.<br />
1 Adang, 2005.<br />
2 Eriksen, 1993; Banton, 1967; Banton, 1983: 106.<br />
11
In de Verenigde Staten werd de term ‘etniciteit’ tijdens de Tweede Wereldoorlog<br />
gehanteerd als een niet-beledigende term om een bepaalde groep aan te duiden<br />
(bijvoorbeeld afstammelingen van Italiaanse en Ierse migranten). Tegenwoordig<br />
wordt de term ‘etniciteit’ algemeen gehanteerd, wat echter niet betekent dat de<br />
term ook een eenduidige definitie kent. Williams concludeerde al in 1989 dat het<br />
aantal definities van etniciteit groot en groeiende was. Vaak werd de term gebruikt<br />
zonder deze te definiëren. Het betrof dan niet alleen etniciteit, maar ook etnische<br />
identiteit. Dit laatste ver<strong>wij</strong>st naar de drang om tot een eigen etnische groep te<br />
kunnen behoren. Men zoekt naar een gemeenschappelijke identiteit. Deze is<br />
bepalend voor iemands denken, voor zijn of haar percepties, gevoelens en gedrag,<br />
dat bepaald wordt door het lidmaatschap van een eigen etnische groep. 3<br />
In dit onderzoek wordt de term ‘etniciteit’ gehanteerd als middel om aan te geven<br />
tot welke groep individuen zichzelf vinden behoren of door anderen worden<br />
gelabeld. Bijvoorbeeld: Marokkaanse jongens van de tweede of derde generatie,<br />
vaak in <strong>Nederland</strong> geboren, beschouwen zichzelf wellicht meer als <strong>Nederland</strong>er<br />
ter<strong>wij</strong>l de politie of de media spreken over Marokkaanse jongens. De verschillende<br />
bevolkingsgroepen in <strong>Nederland</strong> worden zo veel mogelijk specifiek bij naam<br />
genoemd. Zo wordt bijvoorbeeld gesproken over Molukse Nederl<strong>anders</strong>, Surinaamse<br />
Nederl<strong>anders</strong> en Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong>. Wanneer de tekst <strong>geen</strong><br />
betrekking heeft op één specifieke groep maar op meerdere groepen tegelijk gebruiken<br />
we de term ‘migranten’.<br />
Etnisch geweld<br />
Naar Bovenkerk 4 definiëren <strong>wij</strong> etnische rellen of grootschalig etnisch geweld<br />
als volgt:<br />
‘een reeks van gebeurtenissen van openbaar en collectief geweld met<br />
een min of meer spontaan karakter en waarvan de samenstelling van<br />
de groep der deelnemers en hun beweegredenen <strong>wij</strong>zen op etnische of<br />
“raciale” oorzaken van hun gewelddadigheid’.<br />
Grootschalig etnisch geweld komt in de moderne westerse multiculturele samenleving<br />
in vele gedaanten voor, variërend van confrontaties tussen etnische groepen<br />
onderling (interetnisch geweld) tot gewelddadig protest van een et nische groep<br />
of groepen tegen de overheid. Vrijwel iedere moderne westerse samenleving<br />
die te maken heeft met al dan niet grootschalige migratieprocessen, kampt ook<br />
met etnische spanningen dan wel met etnisch geweld. Etniciteit roept een sterke<br />
groepssolidariteit of lotsverbondenheid op. Groepen kunnen botsen in hun strijd om<br />
3 Delahaij, 2004; Williams, 1989.<br />
4 Bovenkerk (1999) zelf spreekt in dit artikel van rassenrellen.<br />
12
een gelijkwaardige positie in de samenleving. Het is lang niet altijd vanzelfsprekend<br />
dat grootschalig geweld waarbij een of meer etnische groepen betrokken zijn,<br />
ook de kwalificatie ‘etnische rel’ verdient. Dat is alleen terecht als niet alleen de<br />
samenstelling van de betrokken groep of groepen, maar ook de beweegredenen<br />
van de deelnemers gerelateerd zijn aan etniciteit (zie de definitie hiervoor). Om die<br />
reden is het zeer de vraag of de kwalificatie ‘etnische rel’ voor de gebeurtenissen<br />
in Culemborg van toepassing is: de beweegredenen van de betrokkenen lijken niet<br />
gerelateerd te zijn aan etniciteit. 5<br />
Bij het benoemen van rellen met betrokkenheid van etnische groepen zijn onderzoekers<br />
steeds meer geneigd te spreken over urban violence met vermijding van<br />
de etnische connotatie. Dat komt deels doordat, zeker in het Europa van na 1945,<br />
‘etniciteit’ een beladen begrip is. De Holocaust heeft in die zin de omgang met<br />
andere etnische groepen sterk bepaald. Etniciteit wordt dan ook vaak in verband<br />
gebracht met de afkeer van vreemdelingen, met xenofobie en discriminatie. De<br />
opleving van extreemrechts in de jaren 1980 versterkte deze gevoelens nog meer. In<br />
Groot-Brittannië werd er aan het begin van de jaren 1980 de voorkeur aan gegeven<br />
te spreken van inner-cityriots als het ging over de rellen van Brixton, Liverpool,<br />
Bristol en Birmingham die in deze periode plaatsgrepen. In Frankrijk spreken<br />
politie en autoriteiten van violence urbaine, waarmee de rellen in de banlieues<br />
worden bedoeld, een term die voor het eerst in de jaren 1990 werd gebruikt.<br />
Duidelijk is in ieder geval dat het merendeel van de rellen zich in een stedelijke<br />
omgeving afspeelt. Dit aspect rechtvaardigt het gebruik van een geografische<br />
aanduiding van het geweld: inner-city of urbaine. Door de rellen aan te duiden<br />
als ‘stedelijk geweld’ kiest men voor een neutralere benadering. Deze aanduiding<br />
zegt echter niets over de deelnemers aan de ongeregeldheden. De bevolking van<br />
<strong>wij</strong>ken als Bristol, Southall en Toxteth bestond hoofdzakelijk uit West-Indiërs of<br />
Pakistani. Dat etniciteit een rol speelde, kan moeilijk worden ontkend. Ook de<br />
meest recente confrontaties in Bradford en Oldham hadden een etnisch karakter.<br />
Etnische groepen, moslim- en blanke jongeren, moslims en West-Indiërs daagden<br />
elkaar uit en kwamen met elkaar in conflict. Als de politie tussenbeide kwam om<br />
de orde te herstellen, richtte het geweld zich veelal tegen de politie.<br />
In eigen land kiest het Crisisonderzoeksteam (COT) voor een andere benadering.<br />
In een studie over de openbare orde schrijft het COT de overlast en het geweld<br />
in <strong>Nederland</strong> vooral toe aan jongerengroepen. Een substantieel deel van de<br />
ordeverstoringen vanaf de jaren 1990 kan op het conto van hinderlijke, overlast<br />
gevende of criminele groepen worden geschreven. Etniciteit speelt soms een rol,<br />
maar is <strong>geen</strong> specifiek kenmerk van de ordeverstoringen. 6<br />
5 http://www.vkblog.nl/bericht/295096/Geen_etnisch_conflict.<br />
6 COT, 2002: 97-98.<br />
13
Onderzoekers van het Instituut voor multiculturele ontwikkeling Forum geven aan<br />
dat etniciteit wel degelijk een rol speelt bij tegenstellingen en conflicten tussen<br />
groepen of tussen een etnische groep en de politie. De onderzoekers stellen dat er<br />
van oudsher tegenstellingen bestaan op basis van uiteenlopende kenmerken, die<br />
dan weer scheidslijnen vormen tussen verschillende bevolkingsgroepen. Hierbij<br />
valt te denken aan religieuze tegenstellingen, waarbij scholieren van openbare<br />
en christelijke scholen met elkaar op de vuist gaan, aan supportersgeweld of aan<br />
rivaliteiten tussen <strong>wij</strong>ken of buurgemeenten. De laatste veertig jaar is ook etniciteit<br />
steeds vaker een kenmerk geworden op basis waarvan mensen zichzelf en anderen<br />
in het dagelijks leven indelen, beoordelen en waarderen. Reële of veronderstelde<br />
tegenstellingen tussen etnische, culturele en religieuze groepen kunnen verscherpen<br />
en leiden soms tot spanningen tussen groepen mensen. Soms beperkt dit zich<br />
tot enkele jongeren uit die groepen, soms strekken de spanningen zich uit over<br />
verschillende gemeenschappen.<br />
Het kan ook zo zijn dat bij bepaalde gebeurtenissen of conflicten tussen verschillende<br />
etnische groepen het kenmerk etniciteit in eerste instantie helemaal <strong>geen</strong><br />
rol speelt. Tegenstellingen en spanningen tussen groepen kunnen naarmate ze<br />
toenemen volgens betrokkenen zelf of volgens de omgeving echter steeds meer<br />
etnisch gekleurd worden. Er zijn gevallen bekend, waarbij naar aanleiding van een<br />
gewelddadig incident de beeldvorming zich vooral richtte op het etnische element,<br />
ter<strong>wij</strong>l dit hiervoor nooit een rol speelde. De onderzoekers hanteren dan ook de<br />
volgende definitie:<br />
Etnische spanningen zijn spanningen tussen groepen mensen, die<br />
eventueel leiden tot gewelddadige confrontaties in het publieke domein,<br />
waarbij betrokkenen zelf en/of de buitenwereld de oorzaken (deels)<br />
leggen in etnische verschillen. 7<br />
Hiermee benadrukken zij dat etniciteit een rol kan spelen bij maatschappelijke<br />
conflicten. Juist door te erkennen dat er sprake is van etnische spanningen kunnen<br />
de tegenstellingen die er bestaan tussen de verscheidene etnische groepen of<br />
tussen een etnische groep en de overheid gericht worden aangepakt.<br />
De aanleiding voor grootschalig geweld<br />
In de literatuur over grootschalige ongeregeldheden en collectief geweld (al dan niet<br />
met een etnische component) zijn deze ongeregeldheden een gegeven en worden<br />
specifieke voorafgaande gebeurtenissen benoemd als mogelijke aanleiding. De<br />
Kerner Commission hanteerde in dat verband de term triggering event. Waddington<br />
en Critcher spreken van het flashpoint, door het <strong>Nederland</strong>se COT vertaald als<br />
7 Witte, Veenstra, Schram & Kors, 2003: 11-12.<br />
14
flitspunt. Wetenschappelijk gezien is de bestempeling van een gebeurtenis als<br />
flashpoint/flitspunt problematisch: of een gebeurtenis (bijvoorbeeld het overlijden<br />
van een burger als gevolg van politiegeweld) een flashpoint/flitspunt is, hangt af<br />
van het feit of er grootschalige ongeregeldheden op volgen. Een vergelijkbare<br />
gebeurtenis (bijvoorbeeld het doodschieten van een migrant door een politieagent)<br />
die niet gevolgd wordt door rellen, is dan <strong>geen</strong> flashpoint/flitspunt. Dat maakt het<br />
gebruik van de term ‘tautologisch’: hij gaat alleen op als er daadwerkelijk een rel<br />
op volgt. In dit onderzoek gebruiken we daarom, waar van toepassing, de term<br />
‘directe aanleiding’.<br />
Los van de specifieke aanleiding staat buiten kijf dat een rel vrijwel nooit op<br />
zichzelf staat. Aan een grootschalig conflict gaan vaak meerdere incidenten of<br />
kleinere confrontaties vooraf. Bij de Franse rellen wordt vaak het moment waarop<br />
twee jongens, achtervolgd door de politie, een elektriciteitshuisje binnenvluchten<br />
en worden geëlektrocuteerd als beginpunt van het geweld van 2005 gezien. Hieraan<br />
was al het nodige aan negatieve contacten tussen jongeren met politie en<br />
justitie voorafgegaan. Vrijwel elk weekend werden er in verscheidene Franse<br />
steden tientallen auto’s in brand gestoken en vonden geïsoleerde confrontaties<br />
met de politie plaats. Daarnaast speelde ook onvrede over de sociaaleconomische<br />
situatie in de <strong>wij</strong>ken een rol, net als de rol van de overheid.<br />
De escalatie van grootschalig geweld<br />
Horowitz deed uitvoerig onderzoek naar grootschalig dodelijk etnisch geweld<br />
en verklaart het ontstaan van etnische rellen door het samenkomen van vier<br />
variabelen:<br />
• een vijandige relatie tussen twee etnische groepen;<br />
• het optreden van verontwaardiging bij een van de etnische groepen;<br />
• een gevoel van rechtvaardiging voor geweld;<br />
• een inschatting van verminderd risico van geweld. 8<br />
Deze variabelen passen wonderwel bij het typische escalatieproces van collectief<br />
geweld in het algemeen zoals beschreven door Adang, 9 waar na relatief kleine<br />
incidenten een groter aantal mensen betrokken raakt en een rel ontstaat. Dit<br />
escalatieproces, dat dus geldt voor rellen in het algemeen en niet specifiek voor<br />
etnische rellen, kent de volgende karakteristieke stappen.<br />
• Er is in toenemende mate sprake van een tegenstelling tussen twee of<br />
meer partijen, een onderverdeling in ‘<strong>wij</strong>’ versus ‘zij’, in-group versus<br />
out-group.<br />
8 Horowitz, 2001: 524-525.<br />
9 Adang, 1998: 104; Adang, 2002; Adang, 2010.<br />
15
• Er is sprake van een incident, misverstand of iets dergelijks dat door verschillende<br />
aanwezigen verschillend beoordeeld wordt.<br />
• Op het incident wordt gereageerd met een vorm van geweld.<br />
• Er is sprake van solidarisering en onderlinge steunverlening via het proces<br />
van sociale identificatie ter<strong>wij</strong>l de risico’s op repercussies als laag worden<br />
ingeschat en de gelegenheden voor geweldgebruik daardoor toenemen:<br />
ook anderen gaan geweld gebruiken.<br />
Voor wat betreft het aspect van gelegenheid kan aansluiting gevonden worden<br />
bij de uitgebreide literatuur over situational crime prevention, 10 die laat zien hoe<br />
het verminderen van gelegenheden voor criminaliteit ertoe leidt dat het lastiger,<br />
riskanter en minder belonend wordt om crimineel gedrag te vertonen. Het proces<br />
van solidarisering en onderlinge steunverlening kan verklaard worden met behulp<br />
van het ‘Elaborated Social Identity Model’ (ESIM). Het ESIM is een modificatie<br />
van Reichers model van sociale identiteit, 11 dat op zijn beurt weer voortborduurt<br />
op sociale identiteits- en sociale categorisatiemodellen van Tajfel & Turner. 12<br />
Sociale categorisatie is het cognitieve proces waarbij individuen geclassificeerd<br />
worden als deel uitmakend van groepen of categorieën. Individuen die bij een<br />
bepaalde groep horen, lijken in bepaalde opzichten op andere leden van diezelfde<br />
groep, maar verschillen van leden van andere groepen. De indeling van individuen<br />
als behorend tot de eigen groep (in-group) of juist niet (out-group) is universeel<br />
en allesoverheersend in het sociale verkeer. De gevolgen zijn groot: leden van<br />
groepen zien zichzelf als meer gelijk aan elkaar dan aan leden van de out-group,<br />
leden van out-groups worden gezien als sterk op elkaar gelijkend (wat resulteert<br />
in stereotypen) en leden van de in-group beoordelen elkaar positiever dan dat ze<br />
leden van de out-group beoordelen. Het Elaborated Social Identity Model bouwt<br />
hierop voort. Binnen het ESIM wordt ervan uitgegaan dat mensen zowel een<br />
persoonlijke als een sociale identiteit bezitten. De sociale identiteit wordt niet<br />
alleen bepaald door wie tot de groep behoren, maar juist ook door wie er niet toe<br />
behoren. Er is in feite sprake van meerdere sociale identiteiten, aangezien ieder<br />
individu lid is van meerdere sociale groepen (gezin, familie, buurt, vereniging,<br />
nationaliteit, enzovoort). De sociale identiteit van een individu wordt geactiveerd<br />
(salient) wanneer een individu zich bevindt in een van de groepen waar hij of zij<br />
lid van is. De sociale identiteit wordt belangrijker naarmate de betreffende groep<br />
belangrijker is voor het individu. Wanneer de sociale identiteit wordt geactiveerd,<br />
neemt het individu de normen van de betreffende groep aan en zal het een grotere<br />
neiging hebben daarnaar te handelen. Het resulterende gedrag is niet ongericht,<br />
10 Clarke, 1995.<br />
11 Reicher, Spears & Postmes, 1995; Reicher, 1996.<br />
12 O.a. Tajfel & Turner, 1986.<br />
16
maar gebonden aan de normen van de groep. De activering van sociale identiteit<br />
in combinatie met in/out-grouprivaliteit of -competitie kan leiden tot het ontstaan<br />
en de escalatie van geweld tussen verschillende groepen.<br />
Als we de variabelen van Horowitz en de stappen van Adang met elkaar combineren,<br />
ontstaat het volgende escalatiemodel voor grootschalig geweld.<br />
• Op relationeel niveau is er sprake van een tegenstelling of gespannen situatie<br />
tussen verschillende groepen. Naast dagelijkse interacties hebben<br />
structurele factoren invloed op de aard van de relatie.<br />
• Er is sprake van een incident, misverstand of gebeurtenis die verontwaardiging<br />
oproept. De verontwaardiging die opgeroepen wordt heeft niet zozeer<br />
te maken met de objectieve feiten van de gebeurtenis, maar met de<br />
relationele component ervan. Een opsomming of categorisering van triggers<br />
is dan ook zinloos: het gaat om het (vaak symbolische) relationele<br />
aspect. De gebeurtenis kan zo als directe aanleiding fungeren voor een<br />
escalatieproces.<br />
• Deze verontwaardiging wordt gedeeld in een van de betrokken groepen,<br />
komt tot uiting in vormen van geweld en roept bij sommigen het gevoel op<br />
dat geweld een legitieme reactie is.<br />
• Er zijn gelegenheden om ongestraft geweld te plegen, er is sprake van een<br />
inschatting van verminderde risico’s.<br />
• Er treedt solidarisering en onderlinge steunverlening op via het proces van<br />
sociale identificatie.<br />
Het is dit model dat we in dit onderzoek zullen hanteren bij de analyse van de<br />
casuïstiek.<br />
1.2 Onderzoeksvragen<br />
Bovenkerk ging in 1999 in op de voorspelling uit de jaren 1980 dat in <strong>Nederland</strong><br />
weleens ‘rassenrellen’ zouden kunnen uitbreken. Hij maakt een onderscheid tussen<br />
getto-opstanden, racistisch geweld en interetnische conflicten. Getto-opstanden<br />
zijn er niet gekomen, omdat zich in <strong>Nederland</strong> <strong>geen</strong> getto’s hebben gevormd,<br />
mede dankzij een omvangrijke publieke woonsector. Dat wil niet zeggen dat er<br />
<strong>geen</strong> etnische buurten (met een hoog aantal migranten) zouden zijn of dat er <strong>geen</strong><br />
bevolkingscategorieën zouden zijn met een grote sociaaleconomische achterstand<br />
en hoge werkloosheid. Die zijn er wel degelijk. De gemengde etnische samenstelling<br />
van die buurten en de <strong>Nederland</strong>se inspraak- en overlegcultuur zouden<br />
belangrijke oorzaken zijn van het feit dat het geweldsniveau van <strong>Nederland</strong> (nog<br />
steeds) uitermate laag is. Bovenkerk <strong>wij</strong>st erop dat er wel een andere vorm van<br />
interetnisch geweld is gekomen, en wel racistisch geweld, maar deze vormen hebben<br />
niet de vorm van rellen aangenomen. De verklaring voor het feit dat collectieve<br />
interetnische conflicten tussen buurtbewoners en nieuwe vestigers in <strong>Nederland</strong><br />
17
ook nauwelijks zijn uitgebroken, zoekt Bovenkerk in de manier waarop een ‘hersortering’<br />
van de bevolking heeft plaatsgevonden: de ‘sterkste’ mensen (jong,<br />
met vooruitzicht op opwaartse mobiliteit) verlieten buurten om zich te vestigen<br />
in nieuwbouw<strong>wij</strong>ken aan de rand van de stad en de ouderen, alleenstaanden en<br />
minst kapitaalkrachtigen bleven achter. Ondanks het ontstaan van probleem<strong>wij</strong>ken<br />
met een disproportioneel hoge werkloosheid en veel verwaarloosde huizen, zag<br />
Bovenkerk in 1999 weinig reden meer om conflicten langs etnische scheidslijnen<br />
te verwachten. Voor zover ze wel optreden, zullen ze volgens Bovenkerk vooral<br />
‘een directe reactie zijn op inadequaat optreden van de politie’. 13<br />
Is dat nu, tien jaar later, <strong>anders</strong>? De rellen in Frankrijk van 2005 gaven een nieuwe<br />
impuls aan de vraag of in <strong>Nederland</strong> conflicten langs etnische scheidslijnen te<br />
verwachten zijn. Herhaaldelijk klinkt de waarschuwing dat het ‘vijf voor twaalf’ is.<br />
Tijdens de campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2007 voorspelden<br />
politici van verscheidene politieke richtingen dat ons Franse toestanden te wachten<br />
stonden wanneer er niet snel iets aan het integratiebeleid zou veranderen. De<br />
onuitgesproken veronderstelling achter dergelijke uitspraken is, dat alle ingrediënten<br />
voor grootschalig etnisch geweld aanwezig zijn in onze multiculturele<br />
samenleving en dat we tot nu toe geluk gehad hebben. Dit onderzoek stelt de vraag<br />
of dat zo is. Hebben we geluk gehad of is er wat <strong>anders</strong> aan de hand? Om die<br />
hoofdvraag te beantwoorden proberen we met behulp van het Adang/Horowitzescalatiemodel<br />
antwoorden te vinden op de volgende subvragen.<br />
• Hoe komt het dat er, hoewel er met enige regelmaat spanningen zijn tussen<br />
groepen onderling en tussen etnische groepen en de politie, de afgelopen tien<br />
jaar <strong>geen</strong> sprake is geweest van grootschalig etnisch geweld in <strong>Nederland</strong>?<br />
• Op welke manier gaan politie en overheid om met incidenten die in potentie<br />
zouden kunnen escaleren tot een etnische rel vanwege het feit dat er<br />
sprake is van etnische spanningen?<br />
• Welke factoren maken escalatie minder waarschijnlijk, wat voor soort aanpak<br />
is effectief en waarom?<br />
1.3 Methoden van onderzoek<br />
We hebben een onderzoeksstrategie gehanteerd waarbij we in eerste instantie op<br />
zoek zijn gegaan naar antwoorden op de volgende vragen.<br />
• Hoe zijn etnische rellen in diverse westerse landen verlopen en wat was<br />
de rol van de politie bij het ontstaan en de escalatie van dergelijke rellen?<br />
• In hoeverre is er in <strong>Nederland</strong> in de afgelopen decennia sprake geweest<br />
van etnische spanningen die tot uiting kwamen in geweld?<br />
• Hoe treedt de politie in <strong>Nederland</strong> op in geval van etnische spanningen?<br />
13 Bovenkerk, 1999.<br />
18
We doen literatuuronderzoek naar etnische rellen in een aantal westerse landen om<br />
zicht te krijgen op factoren die een rol spelen bij het ontstaan en de escalatie van<br />
etnisch geweld en de rol van de politie daarbij. We kijken naar de geschiedenis van<br />
etnisch geweld in <strong>Nederland</strong> en doen casusonderzoek naar situaties in het recente<br />
verleden in <strong>Nederland</strong> die in potentie uit hadden kunnen groeien tot een rel van<br />
enig formaat. We richten ons daarbij vooral op de rol van de politie. Aanvullend<br />
zijn achtergrondgesprekken gehouden met een aantal deskundigen uit de wereld<br />
van de wetenschap, de journalistiek en de politie.<br />
Literatuuronderzoek<br />
Om een beeld te krijgen van de oorzaken en de aanpak van grootschalig etnisch<br />
geweld is vooral literatuur uit de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en<br />
België bestudeerd.<br />
In de Verenigde Staten is als gevolg van de rellen van de jaren 1960 veel over het<br />
onderwerp geschreven. Direct na de eerste golf van etnisch geweld in de jaren<br />
1960 stelde de Amerikaanse overheid een tweetal wetenschappelijke onderzoekscommissies<br />
in. Dit waren de National Advisory Commission on Civil Disorders,<br />
ook wel bekend als de Kerner Commission, en de National Commission on the<br />
Causes and Prevention of Violence. Beide zochten naar de oorzaken van het<br />
geweld en naar mogelijke oplossingen om herhaling te voorkomen. Veel van wat<br />
door deze commissies werd geadviseerd heeft na vier decennia nog weinig aan<br />
waarde ingeboet. Deze onderzoekstraditie bleef ook na de jaren 1960 levendig. De<br />
grootschalige etnische rellen in Miami van 1980 en Los Angeles 1992 werden op<br />
lokaal niveau ook uitvoerig onderzocht.<br />
Groot-Brittannië heeft eveneens een rijke onderzoekstraditie. Sinds de onrustgolf<br />
van het begin van de jaren 1980 is het etnisch geweld steeds weer onderwerp van<br />
onderzoek. Het onderzoek van Lord Scarman naar de rellen in Brixton in 1981<br />
geldt nog steeds als een referentiepunt. Op grond van zijn onderzoek presenteerde<br />
Scarman een breed pakket aan sociale en politiële maatregelen.<br />
Het onderzoek naar de oorzaken en het verloop van de Franse rellen van 2005 is<br />
pas in 2006 goed op gang gekomen. Opvallend is het ontbreken van onderzoek in<br />
opdracht van de Franse overheid. Publicaties zijn vooral van sociale wetenschappers<br />
afkomstig, die een verklaring voor het geweld proberen te vinden.<br />
Vanuit andere westerse landen is nauwelijks literatuur beschikbaar over het<br />
ontstaan en de escalatie van grootschalig etnisch geweld.<br />
Casusonderzoek<br />
Gezien het feit dat in <strong>Nederland</strong> <strong>geen</strong> grootschalige rellen hebben plaatsgevonden,<br />
is gezocht naar recente casussen die in potentie uit hadden kunnen groeien tot een<br />
grootschalige rel. We hebben daarbij de volgende criteria gehanteerd.<br />
• Het moest gaan om een recente gebeurtenis (minder dan vijf jaar geleden).<br />
19
• De directe aanleiding moest een situatie zijn waarin sprake was van geweld<br />
of dreiging met geweld.<br />
• Er moest bij politie, bestuur of in de media ten minste sprake zijn van<br />
angst voor escalatie tot een etnische rel.<br />
• Er moest sprake zijn van betrokkenheid van ten minste één niet autochtone<br />
etnische groep.<br />
• Er moest sprake zijn van een variatie in casuïstiek: betrokkenheid van extreemrechts,<br />
confrontatie tussen twee verschillende etnische groepen en/<br />
of confrontatie met de politie.<br />
We hebben voor de volgende vijf casussen gekozen.<br />
1 Een steekpartij in Purmerend in januari 2005. Een Somalische jongen<br />
wordt met een mes neergestoken door een autochtone <strong>Nederland</strong>se<br />
dader die lid is van een hanggroep. De groepsleden dragen onder andere<br />
Lonsdale-kleding. De kans op een rel tussen allochtone en autochtone<br />
jongeren leek aanwezig.<br />
2 Kort na het uitbreken van de rellen in Parijs in november 2005 wordt de<br />
politie in Rotterdam geconfronteerd met autobranden die vermoedelijk<br />
zijn aangestoken door Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens. De vraag is<br />
direct of dit een begin is van Franse toestanden in Rotterdam.<br />
3 In de Indische buurt van Amsterdam wordt in september 2006 een Marokkaanse<br />
<strong>Nederland</strong>er doodgestoken door een Surinaams-<strong>Nederland</strong>se<br />
man na een ruzie over een parkeerplaats. Er wordt rekening gehouden<br />
met een rel tussen Marokkaanse en Surinaamse Nederl<strong>anders</strong>.<br />
4 In de Amsterdamse <strong>wij</strong>k Slotervaart loopt in oktober 2007 een Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
bewoner het politiebureau binnen met een mes.<br />
Hij steekt zonder waarschuwing twee agenten neer. Een van hen weet<br />
haar belager met een pistoolschot uit te schakelen. De man overlijdt ter<br />
plekke. Hierna breken ongeregeldheden uit in de <strong>wij</strong>k. Het politiebureau<br />
wordt bekogeld en enkele auto’s gaan in vlammen op.<br />
5 Net buiten de Goudse <strong>wij</strong>k Oosterwei wordt in september 2008 een<br />
buschauffeur van de stadsdienst met een mes bedreigd: hij moet zijn<br />
wisselgeld afgeven. Twee dagen later komen de chauffeurs en de bedrijfsleiding<br />
van het vervoersbedrijf Connexxion in actie. Er rijden<br />
<strong>geen</strong> bussen meer door de <strong>wij</strong>k Oosterwei. De <strong>wij</strong>k komt negatief in<br />
het nieuws, journalisten spreken van rellen, ook de landelijke politiek<br />
bemoeit zich ermee. Door alle media-aandacht dreigt de situatie in de<br />
<strong>wij</strong>k te ontsporen.<br />
Om de casussen te onderzoeken zijn personen geïnterviewd die ermee te maken<br />
hebben gehad: burgemeester of beleidsambtenaren, politiefunctionarissen, jongerenwerkers,<br />
welzijnsmanagers of eventuele andere professionals en personen uit<br />
20
de dadergroep. Steeds is ook gevraagd naar relevante stukken als beleidsplannen,<br />
evaluaties of convenanten.<br />
Bij de analyse van de casussen gebruiken we het Adang/Horowitz-escalatiemodel<br />
(zie §1.1).<br />
1.4 Lees<strong>wij</strong>zer<br />
Het tweede hoofdstuk geeft een historisch overzicht van etnische rellen in de<br />
Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en België, waarbij in een aparte<br />
paragraaf wordt ingegaan op wie de deelnemers aan deze rellen waren.<br />
Het derde hoofdstuk gaat specifiek in op de rol van de politie rond etnische rellen<br />
in deze landen. In een aparte paragraaf wordt ingegaan op verschillende modellen<br />
van politieoptreden.<br />
Hoofdstuk 4 geeft een overzicht van migratie naar <strong>Nederland</strong> en de daarmee<br />
gepaard gaande etnische spanningen. In een aparte paragraaf wordt aandacht<br />
besteed aan het maatschappelijke debat rond vreemdelingenbeleid en integratie.<br />
Hoofdstuk 5 gaat in op de werk<strong>wij</strong>ze van de <strong>Nederland</strong>se politie rond etnische<br />
spanningen.<br />
Het zesde hoofdstuk bevat de casuïstiek: vijf situaties die potentieel tot een<br />
etnische rel hadden kunnen leiden.<br />
Hoofdstuk 7 bevat de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek.<br />
In een nawoord wordt ingegaan op hoe de door sommigen als ‘rassenrellen’ betitelde<br />
gebeurtenissen in Culemborg zich verhouden tot de resultaten van het<br />
onderzoek.<br />
21
HOOFDSTUK 2<br />
Grootschalig etnisch geweld in de Verenigde Staten en West-Europa:<br />
een geschiedenis<br />
2.1 Verenigde Staten<br />
De periode tot 1945<br />
Tot het midden van de negentiende eeuw kwam grootschalig etnisch geweld<br />
hoofdzakelijk voor in het zuiden van de Verenigde Staten, in de voormalige slavernijstaten,<br />
waar de Afro-Amerikaanse bevolking zich concentreerde. Het was vooral<br />
geweld van blanken tegen de Afro-Amerikaanse gemeenschap, maar ook tegen<br />
andere minderheidsgroepen zoals Chinezen. Na de afschaffing van de slavernij<br />
in 1863 bleven de tegenstellingen groot. Op het platteland vonden veelvuldig lynchings<br />
plaats, een vorm van fysieke terreur om gezag af te dwingen en de controle<br />
te houden over de arme Afro-Amerikaanse massa. 14 Opvallend was de steun van<br />
de autoriteiten. In veel gevallen legden zij de daders <strong>geen</strong> strobreed in de weg,<br />
waarmee zij impliciet steun gaven aan deze racistische gruweldaden. Er zijn ook<br />
talrijke gevallen bekend waarbij zij actief aan de lynchings deelnamen. 15 Tussen<br />
1882 en 1951 zijn naar schatting meer dan 3400 Afro-Amerikanen gelyncht. 16<br />
Hoewel lynchings niet tot de categorie grootschalig etnisch geweld worden<br />
gerekend, schiepen zij wel een klimaat voor etnisch geweld.<br />
Met de migratie van Afro-Amerikanen naar de noordelijke industriesteden, een<br />
beweging die zich vanaf de jaren 1870 doorzette, verplaatste ook het racistische<br />
blanke geweld zich naar het noorden. In de noordelijke industriesteden ontstonden<br />
grote Afro-Amerikaanse <strong>wij</strong>ken of getto’s. Vanaf de jaren 1910 kregen de Verenigde<br />
Staten herhaaldelijk te maken met ernstige etnische rellen. Tot de hevigste behoorden<br />
de rellen van Chicago in 1919. Dit geweld kostte het leven van 23 Afro-<br />
Amerikanen en 15 blanken. 537 mensen raakten gewond, van wie 342 Afro-Amerikanen.<br />
Opvallend is de lijdzaamheid van de Afro-Amerikaanse bevolking, die zich<br />
nauwelijks tegen het blanke geweld verzette.<br />
Dit veranderde gedurende de periode van de Tweede Wereldoorlog. Steeds vaker<br />
verdedigden de Afro-Amerikanen zich, desnoods met geweld, tegen de aanvallen<br />
van de blanken. In 1943 kwam het in Detroit tot ernstige rellen, toen blanken<br />
14 Pfeifer, 2004: 13-14.<br />
15 McPhail, 1991: 41-43.<br />
16 Guzman, 1952: 275-279.<br />
23
zich met de hulp van de racistische organisatie Ku Klux Klan verzetten tegen de<br />
toe<strong>wij</strong>zing van nieuwe woningen aan Afro-Amerikanen, die vanwege de grote<br />
vraag naar nieuwe arbeidskrachten voor de oorlogsindustrie naar de stad waren<br />
gekomen. De Afro-Amerikanen lieten zich ditmaal niet wegjagen en vochten<br />
terug. De stad was gedurende drie dagen in de greep van hevig etnisch geweld. Er<br />
vielen 34 dodelijke slachtoffers en 675 gewonden.<br />
De periode 1960-1992<br />
De periode van de jaren 1950 en 1960 werd gekenmerkt door de opkomst van<br />
de burgerrechtenbeweging. Begin jaren 1960 richtte de burgerrechtenbeweging<br />
haar aandacht steeds meer op de leefomstandigheden in de noordelijke getto’s.<br />
De beweging wees op zaken als de vergaande discriminatie op de arbeidsmarkt,<br />
de woningmarkt en het onder<strong>wij</strong>s, en op de houding van de politie. 17 Door deze<br />
voortdurende aandacht voor misstanden slaagde de burgerrechtenbeweging erin<br />
om de problemen van de Afro-Amerikaanse gemeenschap hoog op de politieke<br />
agenda te krijgen. De armoedebestrijding stond centraal in een ambitieus sociaal<br />
programma, waarmee president Lyndon B. Johnson in januari 1964 de oorlog<br />
verklaarde aan de armoede. Dit omvangrijke beleidsprogramma werd bekend als<br />
de Great Society. Het omvatte onder meer maatregelen ter verbetering van de<br />
huisvesting in achterstands<strong>wij</strong>ken, de werkgelegenheid en het stelsel van sociale<br />
voorzieningen.<br />
Het armoedebeleid leverde echter op korte termijn nauwelijks zichtbaar re sultaat<br />
op. Lokale politieke en financiële belemmeringen verstoorden het federale<br />
armoedebeleid. Ook de Vietnamoorlog speelde de regering parten. Door de oorlog<br />
lag de nadruk op nationale eenheid. De oorlog eiste alle aandacht op en drong de<br />
nationale strijd tegen armoede naar de achtergrond. Burgerrechten raakten uit de<br />
mode. De hooggespannen verwachtingen van de Afro-Amerikaanse bevolking<br />
kwamen niet uit en het geduld raakte op. Leiders uit de Afro-Amerikaanse gemeenschap<br />
wezen erop dat de Amerikaanse regering blijkbaar wel de zwakkeren in<br />
het buitenland wilde beschermen, maar <strong>geen</strong> hand uitstak om de omstandigheden<br />
van de eigen onderdrukte en achtergestelde Afro-Amerikaanse minderheid te<br />
verbeteren. 18<br />
Deze kentering was aanleiding voor veel frustratie onder de Afro-Amerikaanse<br />
gemeenschap. Zij maakte krachten los die op den duur onbeheersbaar bleken. In<br />
1963 kwam het tot een eerste uitbarsting. Er braken rellen uit in Birmingham,<br />
Savannah, Cambridge, Chicago en Philadelphia. In de daaropvolgende periode, van<br />
1964 tot eind 1968, kwam het tot uitbarstingen in meer dan 150 Amerikaanse steden,<br />
17 Abu-Lughod, 2007: 32-33.<br />
18 Skolnick, 1969: 131-132.<br />
24
verspreid over het gehele land. De hevigste rellen deden zich voor in Los Angeles<br />
in 1965 en in Newark en Detroit in 1967. Bij de rellen in Los Angeles gingen grote<br />
delen van de <strong>wij</strong>k Watts in vlammen op. De overheid schatte de schade op meer dan<br />
35 miljoen dollar. Er vielen 34 doden en ettelijke honderden gewonden. 19 In Newark<br />
en Detroit kwamen respectievelijk 26 en 43 mensen om het leven. De schade in<br />
Detroit werd geraamd op 22 miljoen dollar. 20 Het geweld richtte zich vooral tegen<br />
symbolen van de blanke samenleving. Winkels en openbare gebouwen moesten het<br />
ontgelden. De politie was overal een belangrijk doelwit van de agressie. Zij bleek<br />
in veel gevallen niet opgewassen tegen het geweld. In meerdere plaatsen moesten<br />
militairen helpen bij het herstel van de orde.<br />
In 1980 braken er rellen uit in Miami nadat enkele agenten waren vrijgesproken<br />
van de mishandeling en de daaropvolgende dood van een Afro-Amerikaanse motorrijder.<br />
De man had een half jaar eerder met hoge snelheid aan de politie willen ontsnappen.<br />
Bij zijn aanhouding had de politie geweld gebruikt en de man een schedelbasisfractuur<br />
geslagen. Vier dagen later overleed de man. De Afro-Amerikaanse<br />
gemeenschap reageerde woedend op de uitspraak en er braken hevige rellen uit, die<br />
aan drie personen het leven kostten.<br />
Twaalf jaar later, in 1992, zette een soortgelijke gebeurtenis Los Angeles in vlammen.<br />
De kiem van de rellen was de mishandeling van de Afro-Amerikaanse automobilist<br />
Rodney King die na een wilde achtervolging door de Los Angeles Police Department<br />
werd ingerekend. King verzette zich tegen zijn arrestatie en werd door vier agenten<br />
tegen de grond gewerkt met een taser en vervolgens geslagen met een wapenstok.<br />
De arrestatie werd gefilmd door een omwonende. De internationale nieuwszender<br />
CNN verspreidde de beelden over de hele wereld. De verontwaardiging was groot<br />
toen op 29 april 1992 de betrokken agenten werden vrijgesproken. 21 Kort na de<br />
uitspraak braken er rellen uit in South Central, een <strong>wij</strong>k waar veel Afro-Amerikanen<br />
woonden. Eerst nog koelden vooral woedende Afro-Amerikaanse jongeren hun<br />
woede op blanke voetgangers en automobilisten. Nietsvermoedende blanke automobilisten<br />
werden onthaald op een regen van stenen en flessen. Sommigen werden<br />
achter het stuur vandaan getrokken en mishandeld. Aan het einde van de dag<br />
begonnen de plunderingen en brandstichtingen. Deze hielden twee dagen aan en<br />
verspreidden zich over meerdere stadsdelen. De plunderingen troffen vooral veel<br />
Koreaanse winkeliers. Veel Koreanen, die na afloop van de Korea-oorlog waren<br />
uitgeweken naar de Verenigde Staten hadden een bestaan weten op te bouwen als<br />
winkelier in of aan de rand van de Afro-Amerikaanse woon<strong>wij</strong>ken. Veel Afro-<br />
Amerikaanse bewoners zagen de ‘succesvolle’ Koreanen als concurrenten. Kort<br />
19 Zie o.m. voor een beschrijving van de rellen: Horne, 1997.<br />
20 National Advisory Commission on Civil Disorders, 1968: 106-107.<br />
21 Twee van hen werden een jaar later in een civiele zaak schuldig bevonden aan de schending van<br />
Kings burgerrechten.<br />
25
voor de rellen had zich bovendien een incident voorgedaan, waarbij een Koreaanse<br />
winkelier die een Afro-Amerikaans meisje in zijn winkel had doodgeschoten met<br />
een milde straf was weggekomen. 22 De rechter hoopte met zijn uitspraak de beide<br />
gemeenschappen dichter bij elkaar te brengen, maar het effect was dat de emoties<br />
tussen de beide gemeenschappen nog verder opliepen. Tijdens de rellen in 1992<br />
koelden Afro-Amerikanen dan ook massaal hun woede op Koreanen. Bij gebrek<br />
aan politiebescherming organiseerde deze laatste groep zijn eigen verdediging.<br />
Met vuurwapens verjoegen de Koreanen de plunderaars. Dit kostte meerdere<br />
mensen het leven.<br />
Ook in andere steden kwam het na de vrijspraak tot protesten en geweldsuitbarstingen.<br />
Er waren rellen in San Francisco, New York, Denver, Atlanta en nog<br />
enkele andere steden. In die steden was de politie in staat om de onrust snel en<br />
effectief te beteugelen. In Los Angeles kon zij dit niet. De LAPD liet zich in de<br />
eerste uren van het oproer nauwelijks zien en ondernam ook daarna weinig om<br />
het zich gestaag uitbreidende geweld te keren. De politie leek de regie totaal te<br />
hebben verloren. Vrijwel de gehele korpsleiding was op de belangrijke dag van<br />
de uitspraak naar een congres buiten de stad. De eerste uren van de rellen werden<br />
gekenmerkt door een totaal gebrek aan regie. Relschoppers, veelal behorende<br />
tot straatbendes, konden vrijwel ongestoord hun gang gaan. Hierdoor konden<br />
de rellen zich verder over de stad verspreiden en werd de wanorde gaandeweg<br />
groter. Er werd geplunderd en brand gesticht. Op 30 april werd de hulp van het<br />
leger ingeroepen. De eerste militairen arriveerden twee dagen later in de stad. Zij<br />
maakten deel uit van een militaire macht van meer dan 4500 militairen, bestaande<br />
uit de National Guard en federale troepen. De rellen in Los Angeles waren de<br />
hevigste in de naoorlogse Amerikaanse geschiedenis. Er vielen 53 doden en meer<br />
dan 2000 gewonden, onder wie veel ernstig gewonden. Honderden winkels en<br />
bedrijfspanden werden geplunderd en vernield. De brandweer bluste bijna 3600<br />
branden. De totale schade werd geraamd op 200 miljoen dollar.<br />
2.2 Groot-Brittannië<br />
In Groot-Brittannië raakte de autochtone bevolking in de negentiende eeuw<br />
herhaaldelijk slaags met Ierse migranten die in Groot-Brittannië naar werk<br />
zochten. Tot groot ongenoegen van veel Engelsen bleef deze groep hardnekkig<br />
vasthouden aan haar katholieke geloof en aan het idee van een eigen onafhankelijke<br />
Ierse staat. De eerste grootschalige etnische rellen in Groot-Brittannië<br />
deden zich voor kort na de Eerste en de Tweede Wereldoorlog in 1919 en 1948.<br />
In Britse havensteden liepen Britse havenarbeiders en zeelieden te hoop tegen<br />
immigranten uit de Caraïben die bereid waren om tegen lagere salarissen te<br />
22 Abu-Lughod, 2007: 245-246.<br />
26
werken. 23 De ontmanteling van het Britse koloniale rijk bracht in de jaren 1950<br />
en 1960 nieuwe migrantenstromen op gang. Vanuit de voormalige koloniën in<br />
Afrika, Azië en de Caraïben trokken duizenden migranten naar het moederland.<br />
Er was veel weerstand tegen de immigratie. Deze nam toe toen de economische<br />
situatie verslechterde. Vooral in conservatieve hoek werden de migranten steeds<br />
meer als een bedreiging ervaren. De critici voorzagen niet alleen problemen met<br />
betrekking tot de werkgelegenheid maar waren ook bang dat de verzorgingsstaat<br />
door de enorme aanwas onder druk zou komen te staan. Ook verwachtten zij<br />
dat de criminaliteit door de aanwezigheid van zoveel migranten zou toenemen. 24<br />
Er werd gewaarschuwd voor rassenrellen. Vooral in de oude arbeiders<strong>wij</strong>ken,<br />
waar veel van de migranten zich vestigden, was de situatie problematisch. De<br />
oorspronkelijke blanke bevolking voelde zich een vreemde in haar eigen buurt.<br />
Zij voelden zich niet langer veilig in hun <strong>wij</strong>k en extreemrechtse organisaties<br />
vonden er een goede voedingsbodem.<br />
In dit xenofobe klimaat kwam het geregeld tot geweld tegen migranten. Vanaf de<br />
jaren 1950 nam het aantal gewelddadige incidenten tegen migranten toe. Jongeren<br />
gingen op migrantenjacht. Afhankelijk van hun doelwit spraken zij van nigger<br />
hunting of paki bashing. In augustus 1958 mondde zo’n ‘racistische jachtpartij’<br />
uit in rellen in de Londense <strong>wij</strong>k Notting Hill. Blanke jongeren trokken massaal<br />
op naar de woningen en uitgaansgelegenheden van West-Indische <strong>wij</strong>kbewoners.<br />
De belagers waren een mengeling van blanke <strong>wij</strong>kbewoners, toeschouwers, sensatiezoekers<br />
en aanhangers van de extreemrechtse partij. 25 Met name deze laatste<br />
groep nam vanaf de derde dag de leiding. De politie kon niet verhinderen dat<br />
grote groepen toeschouwers en sensatiezoekers van buiten de <strong>wij</strong>k zich in het<br />
straatgeweld mengden. De politie greep nauwelijks in. Op de derde dag van de<br />
rellen, toen duidelijk werd dat er van de politie niet veel te verwachten viel, besloot<br />
een groep van West-Indische mannen tot een tegenactie. Gewapend met messen,<br />
knuppels en ijzeren staven sloegen zij terug. 26 Het waren deze gevechten die de<br />
politie uiteindelijk deden besluiten de sterkte in de <strong>wij</strong>k op te voeren. Vanuit alle<br />
delen van Londen voerde zij versterkingen aan en zij slaagde erin de strijdende<br />
partijen te scheiden. Veel Britten zagen in de Notting Hill-rellen het overtuigende<br />
be<strong>wij</strong>s van een falende multiculturele samenleving.<br />
In de jaren 1960 kwam het ook tot rellen in Leeds (1964) en in Wolverhampton<br />
(1965). De Britse overheid reageerde vert<strong>wij</strong>feld. Afhankelijk van de politieke kleur<br />
van het kabinet koos men voor restrictieve of juist beschermende maatregelen. In<br />
23 Jenkinson, 1996: 92-95.<br />
24 Witte, 1996: 26.<br />
25 Mosley was ook voor de oorlog actief. Toen was het geweld van zijn partij vooral gericht tegen<br />
de joodse bevolking.<br />
26 Pilkington, 1996: 176-182.<br />
27
de politiek was een duidelijke verharding waarneembaar. Een belangrijke speler<br />
in het conservatieve kamp was de radicaal conservatieve parlementariër Enoch<br />
Powell, die met de Amerikaanse rassenrellen van 1965-1967 als spookbeeld waarschuwde<br />
dat rivers of blood de Engelse natie zouden overspoelen. Binnen vijftien<br />
of twintig jaar tijd zou volgens hem de zwarte man het land domineren. 27<br />
Powells standpunten effenden de weg voor extreemrechtse politieke organisaties,<br />
waaronder het in 1967 opgerichte National Front. Het aantal gewelddadige, racistische<br />
incidenten nam gedurende de jaren 1970 fors toe.<br />
Inner-cityriots<br />
In april 1980 vonden in de zwarte achterstands<strong>wij</strong>k St. Paul in Bristol de eerste<br />
rellen plaats van een reeks die bekend werd als de inner-cityriots. Een politieinval<br />
in een café, dat bekend stond als een drugscafé en vooral bezocht werd door<br />
zwarte jongeren, mondde uit in ernstige ongeregeldheden, waarbij de politie het<br />
zwaar te verduren kreeg. De schade was groot. Negentien agenten raakten gewond<br />
en 21 politievoertuigen, waarvan zes totaal werden vernield, liepen schade op. De<br />
politie arresteerde meer dan 130 mensen. Winkels en een bankgebouw waren beschadigd.<br />
28<br />
Nauwelijks een jaar later, in april 1981, was de Londense <strong>wij</strong>k Brixton het toneel<br />
van rellen. Deze ontstonden toen de politie een door messteken verwonde en hevig<br />
bloedende zwarte jongen wilde helpen. Omst<strong>anders</strong> van vooral West-Indische<br />
afkomst meenden echter dat de politie de jongen verwond had. De emoties liepen<br />
op en toen agenten een poging deden om de samengeschoolde jongeren uiteen<br />
te drijven, kwam het tot de eerste gevechten. De rellen hielden twee dagen aan.<br />
Evenals in Bristol kwam de politie zwaar onder vuur te liggen. Zij werd niet alleen<br />
bekogeld met stenen en flessen, maar ook met molotovcocktails. Volgens Lord<br />
Scarman, die in opdracht van de regering de rellen onderzocht, was dit de eerste<br />
keer dat Britse gezagsdienaren buiten Noord-Ierland met brandbommen werden<br />
bekogeld. Er werd geplunderd en meerdere pubs, winkels en scholen gingen in<br />
vlammen op. De brandweer weigerde nog langer de <strong>wij</strong>k in te gaan omdat zij<br />
zich onvoldoende beschermd voelde. Scarman schatte het aantal deelnemers<br />
aan de rellen op 5000. Uiteindelijk slaagde de Metropolitan Police erin de orde<br />
te herstellen. De schade was enorm. Lord Scarman vergeleek de toestand in de<br />
<strong>wij</strong>k met de Duitse bombardementen op Londen. In totaal raakten honderdvijftig<br />
gebouwen ernstig of onherstelbaar beschadigd en meer dan honderd auto’s,<br />
waaronder 56 politieauto’s brandden uit. Driehonderd politiemensen en 65 burgers<br />
raakten gewond. De politie arresteerde 82 mensen. 29<br />
27 Bowling, 1996: 191-192.<br />
28 Joshua & Wallace, 1983: 68-71.<br />
29 Scarman, 1982 (verder geciteerd als Scarman Report).<br />
28
Groot-Brittannië bleef die zomer in de ban van etnisch geweld. Tussen 3 en<br />
10 juli 1981 braken rellen uit in achttien steden. In Southall mondde een betoging<br />
van het National Front uit in rellen. Het gemeentebestuur had deze<br />
extreemrechtse partij toestemming verleend te demonstreren in een buurt waar<br />
overwegend Pakistanen wonen. Enkele weken later, toen bekend werd dat het<br />
gemeentebestuur opnieuw een demonstratievergunning had afgegeven aan het<br />
National Front, vonden in Southall voor een tweede keer rellen plaats. In Brixton<br />
was het om dezelfde reden onrustig. Ditmaal greep de Metropolitan Police tijdig<br />
in met een demonstratieverbod voor het National Front. Verder waren er rellen<br />
in Liverpool, Manchester, Wolverhampton, Bradford, Halifax, Huddersfield en<br />
Leeds. De rellen zijn vrijwel allemaal voorwerp van onderzoek geweest. De<br />
conclusies ontliepen elkaar niet veel. Wetenschappers en bestuurders wezen niet<br />
alleen op de slechte leefomstandigheden in de achterstands<strong>wij</strong>ken waar de rellen<br />
zich afspeelden, maar noemden ook kopieergedrag, politiek activisme en het<br />
optreden van de politie als oorzaken van het geweld.<br />
Het etnische geweld stak in de navolgende jaren nog herhaaldelijk de kop op. Naast<br />
veel kleinere incidenten braken er in het najaar van 1985 opnieuw grootschalige<br />
meerdaagse rellen uit in Birmingham, Brixton en Handsworth. Het ernstigste<br />
geweld deed zich voor rond de Broadwater Farm Estate, een aantal huizenblokken<br />
in de <strong>wij</strong>k Tottenham in Londen, waar een politieagent werd doodgestoken. In<br />
1995 braken er ernstige rellen uit in Bradford, in 2001 in Oldham en in Burnley.<br />
Deze drie steden hebben een relatief grote Pakistaanse gemeenschap. Provocaties<br />
van extreemrechtse skinheads leidden hier tot felle gevechten tussen blanke en<br />
Pakistaanse jongeren onderling en tussen migrantenjongeren en de politie, toen<br />
de laatste de partijen wilde scheiden. Volgens de Britse politiewetenschapper<br />
D.P. Waddington lieten deze rellen een duidelijk verschil zien met de innercityriots<br />
van de jaren 1980. Het geweld was veel minder bewust tegen de politie<br />
gericht, maar vooral een reactie op racistische pesterijen en gewelddadigheden<br />
van aanhangers van het National Front. 30 Meer recent zijn ook rivaliserende<br />
etnische jeugdgroepen debet aan het geweld. Een voorbeeld hiervan zijn de rellen<br />
in de <strong>wij</strong>k Lozell in Birmingham in 2005 waar Aziatische en zwarte jongeren<br />
met elkaar en vervolgens met de politie op de vuist gingen en grote vernielingen<br />
aanrichtten. De aanleiding was een verkrachting van een zwart meisje door een<br />
Aziatische jeugdbende.<br />
Meerdere van de rellen zoals hiervoor beschreven, zijn veroorzaakt door extreemrechtse<br />
groeperingen. Groot-Brittannië heeft inmiddels een lange traditie waarbij<br />
provocaties van extreemrechtse en vaak ook van racistisch en nationalistisch georiënteerde<br />
organisaties etnische spanningen tussen groepen aanwakkeren. Marsen<br />
door <strong>wij</strong>ken waar overwegend mensen van een andere etnische afkomst woonden,<br />
30 Waddington, 2007: 109.<br />
29
waren soms aanleiding voor heftige confrontaties. Demonstranten van de English<br />
and Welsh Defense League ageerden op 8 september 2009 in Birmingham tegen ‘het<br />
islamitische extremisme’. Er werden leuzen meegevoerd als ‘No more mosques’.<br />
Daarbij kwam het tot botsingen met linkse tegendemonstranten, Pakistaanse en<br />
Indiase jongeren. Drie dagen later, op 11 september, kwam het opnieuw tot confrontaties<br />
toen de groep Stop Islamisation of Europe ter nagedachtenis aan de aanslagen<br />
van 11 september 2001 demonstreerde bij een nieuwe moskee in de Londense<br />
<strong>wij</strong>k Harrow. De Britse regering sprak haar zorgen uit over deze demonstraties,<br />
die volgens haar het risico van etnische rellen verhoogden. Zij verwees in dit kader<br />
zelfs naar de situatie in de jaren dertig van de vorige eeuw toen Britse fascisten<br />
met marsen door onder meer joodse <strong>wij</strong>ken in Londen doelbewust de confrontatie<br />
zochten. 31<br />
2.3 Frankrijk<br />
De eerste rellen in de Franse banlieues stammen uit 1977 toen jongeren in Vitrysur-Seine<br />
slaags raakten met de politie. Sindsdien zijn de banlieues bij herhaling<br />
het toneel van rellen. In 1979 botsten jongeren met de politie in onder meer Parijs,<br />
Marseille en Lyon. Voor het eerst staken jongeren auto’s in brand. De brandende<br />
auto zou daarna uitgroeien tot het symbool van verzet tegen de gevestigde orde,<br />
niet alleen in Frankrijk, maar ook daarbuiten. In 1981 en 1983 kwam het tot<br />
ernstige rellen in de banlieues van Lyon. In 1990 ontstonden er rellen in Vaulxen-Velin<br />
en in 1991 in de Parijse voorstad Mantes-la-Jolie.<br />
De aanhoudende onrust dwong de Franse regering tot maatregelen. De rellen<br />
van 1990 in Vaulx-en-Velin waren aanleiding voor het maken van een revitaliseringsprogramma,<br />
het Grand Projet Urbain, waarbij de dertien slechtste banlieues<br />
werden aangepakt. Hierbij ging het om een complete herstructurering, renovatie<br />
en mogelijk ook om sloop en nieuwbouw. In 1996 was sprake van een nieuwe<br />
impuls. Wettelijk werd bepaald onder welke voorwaarden gesproken kon worden<br />
van achterstands- of probleemgebieden. De wet, die nog steeds van toepassing is,<br />
spreekt van Zones Urbaines Sensibles (ZUS), stadsgebieden waar de leefbaarheid<br />
in ernstige mate is aangetast door sociale en economische achterstanden. In totaal<br />
werden 751 gebieden tot ZUS verklaard.<br />
Met het programma dat elementen van sociale en stadsvernieuwing combineerde,<br />
kon de onrust niet worden weggenomen. Op 27 oktober 2005 braken opnieuw<br />
rellen uit, nadat twee jongens van Noord-Afrikaanse afkomst in de Parijse banlieue<br />
Clichy-sous-Bois op de vlucht voor de politie door elektrocutie de dood vonden.<br />
Zij hadden zich verstopt in een elektriciteitshuisje om aan de politiemensen te<br />
ontkomen. De rellen hielden meerdere dagen aan en verspreidden zich vervolgens<br />
31 Trouw, 6-9-2009.<br />
30
als een olievlek over heel Frankrijk. Op 17 november werden de rellen officieel<br />
beëindigd verklaard. De schade was enorm. Naar schatting 10.300 auto’s waren<br />
uitgebrand. Openbare gebouwen, zoals gemeentelijke instellingen, politieposten,<br />
scholen, crèches en bibliotheken, veelal symbolen van de gevestigde (politieke)<br />
orde, liepen brandschade op. In totaal liepen 200 openbare en 74 particuliere<br />
gebouwen schade op. De totale schadepost werd beraamd op 200 miljoen euro. 32<br />
Het persoonlijk leed was eveneens groot. Een invalide man vond de dood toen<br />
de bus waarin hij zat in brand werd gestoken en hij niet op tijd kon wegkomen.<br />
Aan politiezijde vielen 234 gewonden, waarvan enkele ernstig. De brandweer<br />
telde 26 gewonden. Betrouwbare cijfers over het aantal gewonden onder de<br />
jongeren ontbreken. Uit angst om te worden gearresteerd lieten velen zich niet in<br />
ziekenhuizen verplegen, maar bij lokale artsen of bij apotheken.<br />
De angst voor nieuwe rellen bleef. In juli 2007 was de dood van een pizzakoerier<br />
aanleiding voor geweld in de Parijse voorstad Bagnolet. Achtervolgd door de<br />
politie was de jongen met zijn crossmotor met hoge snelheid tegen een muur<br />
gereden. Jongeren in de <strong>wij</strong>k meenden dat de politie de jongen met opzet had<br />
aangereden. Daarop braken onlusten uit; auto’s werden in brand gestoken, er<br />
werden brandbommen gegooid en er werd geschoten. In augustus 2007 gingen<br />
jongeren in verscheidene Franse banlieues opnieuw het gevecht met de politie<br />
aan. In november van datzelfde jaar braken rellen uit in de Parijse voorstad<br />
Villiers-le-Bel, na de dood van twee jongens, die op een brommer en zonder<br />
valhelm met hoge snelheid tegen een politieauto botsten. Ook nu werd de politie<br />
verantwoordelijk gehouden. De agenten zouden de plaats van het ongeluk bovendien<br />
hebben verlaten en zich niet om de jongens hebben bekommerd. De rellen<br />
duurden twee dagen. Meer dan zestig agenten raakten gewond. 33 Hoewel de<br />
rellen qua intensiteit en hevigheid niet onderdeden voor die van 2005 bleef de<br />
schade ditmaal beperkt. Dit kwam volgens de Franse overheid onder meer door<br />
de aanpak van politie en bestuur die direct alle mogelijke middelen inzetten om<br />
de rust te herstellen.<br />
2.4 België<br />
België maakte rond het midden van de jaren 1990 voor het eerst kennis met het<br />
verschijnsel van etnische rellen. In april 1995 braken er ongeregeldheden uit in<br />
de <strong>wij</strong>k Sint-Jans-Molenbeek bij Brussel toen Rijkswachters bij een controle een<br />
Turkse jongen dodelijk verwondden. Dit incident was aanleiding voor ernstige<br />
rellen waarbij vooral de lokale politie het moest ontgelden.<br />
32 Het relaas van de rellen is gebaseerd op de volgende bronnen: Roché, 2006: 9-28; Mauger, 2006:<br />
22-40; Kokoreff, 2008: 33-94.<br />
33 NRC, 27-11-2207.<br />
31
Na de aanslagen op de Twin Towers in New York op 11 september 2001 organiseerde<br />
de AEL een tweetal demonstraties om steun te betuigen aan de Arabische wereld.<br />
Een anti-Israëldemonstratie in Antwerpen liep uit de hand. Groepen Marokkaanse<br />
betogers vernielden winkelruiten en auto’s. Ernstiger nog waren de rellen in<br />
Borgerhout in datzelfde jaar. Op 26 november braken op de Turnhoutsebaan in<br />
Borgerhout rellen uit nadat Mohamed Achrak, een islamleraar, was neergeschoten<br />
door zijn blanke buurman. Volgens de politie was de dader geestesgestoord en<br />
speelde racisme hier <strong>geen</strong> rol. Veel Marokkaanse <strong>wij</strong>kbewoners dachten hier<br />
<strong>anders</strong> over. In hun ogen was er wel degelijk sprake van racisme. Zij koelden hun<br />
woede op auto’s, winkels, voorbijgangers en de politie.<br />
In november 2005 maakte de Belgische overheid zich ernstig zorgen vanwege de<br />
Franse rellen. Zeker toen de rellen zich uitbreidden naar steden als Lille en Roubaix,<br />
die dicht tegen de Belgische grens aanliggen, vreesde men voor het overslaan van<br />
het geweld naar de Belgische achterstands<strong>wij</strong>ken. Het bleef uiteindelijk bij enkele<br />
kleine, geïsoleerde incidenten en 118 brandende auto’s. Door inspanningen van de<br />
politie, de brandweer, het maatschappelijk werk en het jongerenwerk kon worden<br />
voorkomen dat de situatie uit de hand liep. Belangrijk was in dit opzicht ook het<br />
mediabeleid van de regering. Op initiatief van de ministeries van Binnenlandse<br />
Zaken en Justitie werd een geheime bijeenkomst met de hoofdredacteuren van<br />
alle Belgische media belegd. De ministers verzochten hen om ‘verantwoordelijk<br />
journalistiek werk na te streven en opruiend beeldmateriaal en dito artikelen te<br />
vermijden omdat dit mogelijk aanleiding zou kunnen geven tot kopieergedrag’.<br />
De Belgische media gingen in grote lijnen met deze beperkingen mee en hebben<br />
zich volgens het crisiscentrum ‘gedragen als een partner bij het beheer van deze<br />
gebeurtenissen’. 34 Meer moeite had de regering met de houding van het Vlaams<br />
Belang dat zich niets van de oproep aantrok en de rellen in Frankrijk alsook de<br />
incidenten in eigen land aangreep om het immigratiedebat nieuw vuur in te blazen. 35<br />
België kreeg op 26 en 27 september 2006 opnieuw te maken met etnische rellen.<br />
In de Brusselse Marollen<strong>wij</strong>k was het onrustig na de dood van een Marokkaanse<br />
man uit de Marollen in de gevangenis van Vorst. Jongeren gaven de politie<br />
de schuld. Gedurende twee avonden richtten zij vernielingen aan in de <strong>wij</strong>k.<br />
Bovendien slaagden zij erin door te dringen tot het stadscentrum waar zij auto’s<br />
en winkels beschadigden en voorbijgangers lastigvielen.<br />
De acties van het Turkse leger tegen Koerden van de PKK zorgden in oktober<br />
2007 voor onrust in de Brusselse voorsteden St. Joost-ten-Node en Schaarbeek.<br />
De rellen braken uit toen de politie ingreep bij een steunbetoging aan de Turkse<br />
regering. Voor de betoging was <strong>geen</strong> vergunning aangevraagd. 36<br />
34 Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2006: 63.<br />
35 Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, 2006: 63.<br />
36 Het Nieuwsblad, 23-10-2007.<br />
32
In mei 2008 was een treffen tussen voetbalsupporters van RSC Anderlecht en<br />
enkele honderden Marokkaanse jongeren aanleiding voor rellen. Het broeide al<br />
langer tussen deze groepen en via internet was een ontmoetingsplek afgesproken.<br />
De politie was hiervan op de hoogte en was die avond in groten getale in de <strong>wij</strong>k<br />
aanwezig. Bij de gevechten die volgden was vooral de politie het doelwit. Er<br />
werden bushokjes vernield, auto’s beschadigd en winkelruiten ingeschopt. Er werd<br />
gegooid met stenen, bierflesjes en dranghekken. De politie zette het waterkanon<br />
in, voerde charges te paard uit en gebruikte pepperspray. In totaal verrichtte zij<br />
193 arrestaties. 37 In april 2009 raakten voetbalsupporters en nieuwe Belgen, zoals<br />
de migranten in België wel worden genoemd, opnieuw slaags. Ditmaal ging het<br />
om de aanhang van de Antwerpse voetbalclub Germinal Beerschot en die van<br />
Club Brugge die na de wedstrijd in het Beerschotstadion in gevecht raakten. De<br />
politie had grote moeite om de partijen uit elkaar te halen. Auto’s, winkels en<br />
verscheidene cafés liepen schade op. 38<br />
2.5 Deelname aan etnische rellen<br />
Na relsituaties zijn bestuurders, politici en politie vaak geneigd het geweld toe te<br />
schrijven aan al dan niet opstandige jongeren, die het geweld vaak zouden plegen<br />
als doel op zich, uit pure baldadigheid en verveling. Het zijn primaire reacties<br />
die vaak worden afgegeven zonder dat de oorzaken en het verloop van de rel zijn<br />
onderzocht. In de Verenigde Staten spreekt men in dit opzicht van de riffrafftheorie.<br />
Riffraff is synoniem voor tuig. Volgens menig Amerikaan bestonden in<br />
de jaren 1960, maar ook daarna, <strong>geen</strong> legitieme redenen voor Afro-Amerikanen<br />
over te gaan tot gewelddadig protest. Wie zich hieraan schuldig maakte, plaatste<br />
zichzelf in wezen al buiten de samenleving. In Groot-Brittannië spreekt men van<br />
hooliganism. In deze betekenis reikt de term ‘hooliganisme’ verder dan alleen<br />
het voetbalvandalisme. Nicolas Sarkozy, de toenmalige Franse minister van<br />
Binnenlandse Zaken, schreef het geweld in de Franse banlieues in november 2005<br />
onmiddellijk toe aan het racaille dat ook ‘tuig’ betekent. Ook voor <strong>Nederland</strong> zijn<br />
dergelijke uitspraken niet vreemd. Nog in oktober 2007 noemde de Amsterdamse<br />
hoofdcommissaris de jongeren in Slotervaart ‘ratten die uit hun holen kwamen<br />
gekropen’. Later nuanceerde hij zijn uitlatingen.<br />
De riffraff-theorie is opgebouwd uit drie componenten.<br />
• Slechts een klein gedeelte van de etnische groep neemt actief deel aan de<br />
rellen. Hierbij gaat het om niet meer dan 1 tot 3 procent van de <strong>wij</strong>kbewoners.<br />
37 NRC, 24-5-2008; Het Laatste Nieuws, 25-8-2008.<br />
38 De Standaard, 25-4-2009.<br />
33
• De relschoppers zijn niet representatief voor de gemeenschap. Ze zijn<br />
jong, ongehuwd, meestal werkloos en ongeschoold, onrustig en opstandig,<br />
en vertonen vaak crimineel gedrag. Ook wordt vaak verondersteld dat zij<br />
van buiten de <strong>wij</strong>k komen en dat zij de rol van agitator vervullen en de<br />
rellen doelbewust aanwakkeren.<br />
• De groep relschoppers is geïsoleerd. Dat wil zeggen dat zij <strong>geen</strong> steun<br />
vinden voor hun gedrag. Het merendeel van de <strong>wij</strong>kbewoners keert zich<br />
tegen het geweld en <strong>wij</strong>st de rellen af. 39<br />
De Kerner Commission zette zich in de Verenigde Staten als eerste af tegen<br />
de riffraff-theorie. Het gebruik van deze theorie was in wezen een ontkenning<br />
van de problemen die aan de rellen ten grondslag lagen. Door de relschoppers<br />
onmiddellijk af te schilderen als riffraff en hooligans, door hen te marginaliseren<br />
en te criminaliseren onttrokken bestuur en politiek zich aan het zoeken naar een<br />
diepere verklaring voor de onrust.<br />
De Kerner Commission pleitte er daarom voor de rellen van de jaren 1960 te zien<br />
als een vorm van protest. Deze benadering vond navolging in wetenschappelijke<br />
kring. De rellen werden vervolgens verklaard als protest tegen de sociale achterstanden,<br />
tegen discriminatie en tegen racisme. Dat men geweld als middel hanteerde,<br />
had volgens de Amerikaanse wetenschapper Eisinger vooral te maken met<br />
machteloosheid, een gevoel dat onder de gemiddelde Afro-Amerikaanse gettobewoner<br />
sterk leefde. Het was een manier van communiceren. Deze verklaring<br />
maakte het ook aannemelijk dat de rellen niet slechts het werk waren van een<br />
kleine groep relschoppers, maar juist brede steun vonden in de gemeenschap. 40<br />
Verscheidene onderzoeken naar de rellen in de Verenigde Staten in de jaren 1960<br />
tonen aan dat de rellen niet het werk waren van een kleine groep raddraaiers, maar<br />
dat een substantieel deel van de gemeenschap aan de rellen deelnam. Volgens<br />
tellingen, die gebaseerd zijn op interviews en politiegegevens, was 10 tot 20 procent<br />
van de <strong>wij</strong>kbewoners actief bij de rellen betrokken. De gemiddelde relschopper was<br />
een doorsnee <strong>wij</strong>kbewoner. Het ging dus niet uitsluitend om jongeren uit de lagere<br />
klasse, zoals door de riffraff-theorie wordt gesuggereerd. De deelnemers kwamen<br />
evenzeer uit de middenklasse. Het merendeel van de geweldplegers woonde in de<br />
<strong>wij</strong>k, vaak al langere tijd; sommige waren er geboren en getogen. De bewering dat<br />
zij ongeschoold en werkloos zouden zijn, werd eveneens in meerdere onderzoeken<br />
ontkracht. Uit een onderzoek in twaalf Amerikaanse steden kwam naar voren dat<br />
een kwart tot de helft goede scholing had genoten. Zestig tot tachtig procent had<br />
betaald werk. Een deel hiervan had een vaste aanstelling. Het merendeel werkte in<br />
tijdelijke arbeidsverbanden. Wel bleken veel van de geweldplegers een strafblad<br />
39 Fogelson, 1971: 27.<br />
40 Waddington, 1994: 3.<br />
34
te hebben. Dit was volgens de sociaal wetenschapper Fogelson niet verwonderlijk.<br />
Deze mensen leefden immers in buurten waar de sociale problemen groot waren.<br />
Er was sprake van werkloosheid en van beperkte sociale voorzieningen. Een groot<br />
deel van de jongeren maakte zijn opleiding niet af. De verleiding om dingen te<br />
doen die niet konden, was daarom groot. Bovendien loopt men in de Verenigde<br />
Staten al snel een strafblad op. Een simpele aanhouding is al voldoende voor een<br />
aantekening, ook wanneer er <strong>geen</strong> veroordeling uit voortkomt. De President Crime<br />
Commission schatte dat 50 tot 90 procent van de mannelijke gettobewoners een<br />
strafblad had. 41<br />
Voor een deel passen deze daders dus in het stramien van de riffraff-theorie,<br />
namelijk: ongeschoold, werkloos, ongehuwd en met een crimineel verleden.<br />
Maar een ander deel voldoet volstrekt niet aan dit profiel. Het gaat dus te ver om<br />
alle relschoppers te bestempelen als riffraff.<br />
Een laatste punt van onderzoek was het draagvlak van het collectieve geweld. Het<br />
is immers van belang te weten of de bewoners het geweld afkeuren of steunen. Met<br />
deze kennis kan men de rellen beter duiden. Krijgt een rel brede maatschappelijke<br />
steun, dan is er vaak ook sprake van een maatschappelijk probleem dat in grote<br />
delen van de gemeenschap wordt gevoeld. Uit onderzoeken in de Verenigde Staten<br />
van de jaren 1960 bleek de steun voor de rellen in een aantal plaatsen groter dan<br />
verwacht. Dit maakte de geweldplegers allerminst tot een geïsoleerde groep, zo<br />
meenden onderzoekers. Veel bewoners bleken sympathiek tegenover hun daden<br />
te staan. Het was in hun ogen een uiting van onvrede met en frustratie over de<br />
toestand in de getto’s en de behandeling van de Afro-Amerikaanse gemeenschap.<br />
In veel gevallen – zo wees het onderzoek uit – ging het om een relatief grote<br />
minderheid, soms zelfs om een meerderheid.<br />
De rellen van Los Angeles in 1992 geven vijftien jaar later een vrijwel overeenkomstig<br />
beeld. De eerste reactie op de vrijspraak van de vier agenten die<br />
terechtstonden voor de mishandeling van Rodney King, was er een van grote<br />
frustratie en woede onder de Afro-Amerikaanse bevolking. Men voelde zich als<br />
groep miskend en onheus behandeld. Er was <strong>geen</strong> rechtgesproken, zo meende<br />
menig Afro-Amerikaan. Het waren vooral jonge Afro-Amerikanen die in die eerste<br />
uren na de vrijspraak op 29 april de straat op gingen en hun woede koelden op<br />
blanke passanten. Onder hen waren veel vermeende bendeleden uit de <strong>wij</strong>k South<br />
Central. Een dag later op 30 april volgden veel latino’s dit voorbeeld. Hiermee<br />
breidden de rellen zich ook uit over meerdere <strong>wij</strong>ken. Hoewel er <strong>anders</strong> dan bij<br />
de Afro-Amerikanen <strong>geen</strong> direct verband was tussen de latino’s als etnische groep<br />
en de vrijspraak van de agenten, mengden zij zich massaal in de volksopstand.<br />
Van de 5633 arrestanten die de politie tussen 30 april en 5 mei maakte, was 51<br />
procent latino en 36 procent Afro-Amerikaans. 88 procent was man. Opvallend<br />
41 Fogelson, 1971: 41.<br />
35
was de leeftijdsopbouw. 44 procent van de arrestanten was tussen de 18 en de 24<br />
jaar, 36 procent tussen de 25 en 34 jaar, 15 procent tussen de 35 en 44 jaar en 5<br />
procent ouder dan 45 jaar. 42<br />
Deze cijfers geven aan dat ook hier de deelname zich niet uitsluitend beperkt tot de<br />
groep die voldoet aan het riffraff-profiel. Ook personen van boven de 24 jaar bleken<br />
een aanzienlijk aandeel in de onrust te hebben. Jeugdigen onder 18 jaar werden<br />
niet in het onderzoek betrokken. De reden hiervoor is dat zij apart door politie<br />
en justitie werden geregistreerd. Blijkbaar hebben de onderzoekers niet kunnen<br />
beschikken over deze gegevens. Opvallend is dus de hoge deelname van latino’s.<br />
Het was vooral deze groep die zich schuldig maakte aan plunderingen. Veel latino’s<br />
leefden in armoede. Zij stonden vaak een tree lager op de maatschappelijke ladder<br />
dan veel Afro-Amerikanen. De verleiding om te plunderen was groot. Het zwakke<br />
politieoptreden moedigde dit gedrag verder aan. Toen de eerste plunderingen in<br />
de avond van 29 april begonnen, greep de politie nauwelijks in. Het merendeel<br />
van de gearresteerde latino’s kreeg dan ook beschadiging van eigendommen en/of<br />
plundering ten laste gelegd. 43<br />
Dit laatste voorbeeld laat ook zien dat het profiel van de deelnemers kan veranderen<br />
naarmate de rellen langer duren. Dat het collectieve geweld een aanzuigende<br />
werking heeft, is alom bekend. Enerzijds trekken rellen mensen van buiten de <strong>wij</strong>k<br />
aan die belust zijn op sensatie en geweld. Meestal keert het geweld zich dan tegen<br />
de politie. In <strong>Nederland</strong> noemt men deze groep reltoeristen. Anderzijds gaat het<br />
om mensen die wellicht aanvankelijk hun t<strong>wij</strong>fels hebben over het geweld, ofwel<br />
uit verschillende overwegingen sympathie hebben voor de relschoppers, maar<br />
zelf niet durven meedoen. De latino’s in Los Angeles zijn een voorbeeld hiervan.<br />
Zij gingen de straat op toen bleek dat de pakkans gering was. De plunderingen<br />
waren voor hen de belangrijkste drijfveer om zich in de chaos te storten.<br />
Sociaal-wetenschappelijk onderzoek in Frankrijk toont aan dat de deelnemers aan<br />
de rellen van 2005 overwegend tot de groep van jongeren en jong volwassenen<br />
behoorden. Tussen 29 oktober en 18 november 2005 werden 3101 personen in<br />
voorlopige hechtenis genomen. In eerste instantie werd gemeld dat 80 procent<br />
van de arrestanten in bezit was van een strafblad. Nader onderzoek wees echter<br />
uit dat het om ongeveer 50 procent ging (nog steeds een hoog percentage). Uit<br />
de processen-verbaal blijkt bovendien dat een groot deel van de jongens wel<br />
degelijk opleiding of vorming heeft gehad. Het aantal dat werk heeft gevonden is<br />
aanmerkelijk kleiner. 44<br />
Het draagvlak van de rellen is wellicht groter dan verwacht. Uit onderzoek in<br />
een <strong>wij</strong>k van de gemeente Haut Seine nabij Parijs blijkt dat een groot deel van<br />
42 Peterselia & Abrahamse, 1994.<br />
43 Cannon, 1997: 276.<br />
44 Kokoreff, 2008: 88-92.<br />
36
de bewoners geweld niet afzweert. Haut Seine is een typische ZUS. Ooit opgezet<br />
als een moderne woon<strong>wij</strong>k, met voor die tijd overwegend luxe hoogbouw, is de<br />
<strong>wij</strong>k de laatste decennia sterk in verval geraakt. De <strong>wij</strong>k kampt met een hoge<br />
werkloosheid. Er wonen relatief veel grote migrantengezinnen, waarvan een<br />
groot deel afkomstig is uit Noord-Afrika. In november 2005 behoorde Haut Seine<br />
tot een van de vele <strong>wij</strong>ken waar auto’s in vlammen opgingen en waar jongeren<br />
slag leverden met de oproerpolitie. Eric Marlière van het Centre des Recherches<br />
Sociologiques sur le Droit et les Institutions Pénales (CESDIP) deed onderzoek<br />
onder de bewoners van de <strong>wij</strong>k. Zolang de jongeren auto’s in brand staken en<br />
zolang het maar niet hun eigen auto was of die van familie of van de buren<br />
werd het geweld nauwelijks veroordeeld. Marlière verklaart die houding uit het<br />
algemene gevoel van deprivatie en algemene onvrede. Het zijn dan ook niet alleen<br />
de ouders van migrantenjongeren, maar in wezen alle bewoners die tot dezelfde<br />
sociale groep behoren. Deze bewoners begrijpen wat de jongens beweegt, omdat<br />
zij in eenzelfde ellendige situatie verkeren. 45<br />
2.6 Structurele factoren en grootschalig etnisch geweld<br />
In de theorievorming over structurele oorzaken van etnische rellen bestaan twee<br />
belangrijke denkrichtingen. Sommige onderzoekers verklaren het ontstaan van de<br />
rellen uit relatieve deprivatie: de spanning tussen verwachtingen en de mate waarin<br />
die verwachtingen kunnen worden gerealiseerd. Geweld en agressie voortkomend<br />
uit frustratie dus. Een andere benadering is die waarbij rellen als een vorm van<br />
collectieve actie of etnische competitie gezien worden: een vorm van protest,<br />
waarbij door mobilisatie van krachten en geweld een gemeenschappelijk doel<br />
bereikt kan worden, al was het maar aandacht voor een specifiek probleem. Om het<br />
specifiek etnische aspect van rellen te verklaren, wordt in samenhang met relatieve<br />
deprivatie vaak verwezen naar segregatie en is de etnische-competitietheorie<br />
ontwikkeld als een verbijzondering van de collectieve-actiebenadering.<br />
Relatieve deprivatie en segregatie<br />
Segregatie betekent dat er sprake is van een scheiding in dezelfde samenleving<br />
tussen verscheidene etnische groepen. Deze scheiding heeft verstrekkende ge volgen:<br />
groepen worden bewust uitgesloten van bepaalde middelen of faciliteiten<br />
en zij hebben slechts beperkt of soms geheel <strong>geen</strong> toegang tot de arbeidsmarkt,<br />
het uitgaansleven, het onder<strong>wij</strong>s en/of de woningmarkt. 46 De Verenigde Staten<br />
hadden lange tijd te maken met een strikte vorm van segregatie die in de hele<br />
samenleving zichtbaar en voelbaar was en tot uiting kwam in het openbaar vervoer,<br />
45 Marlière, 2007: 91-92.<br />
46 Herman, 2005: 9-10.<br />
37
het onder<strong>wij</strong>s, het uitgaansleven en op de arbeidsmarkt. Blank en zwart zaten<br />
gescheiden van elkaar in bus en trein en Afro-Amerikaanse kinderen mochten<br />
niet naar blanke scholen. Afro-Amerikanen mochten ook <strong>geen</strong> gebruik maken<br />
van de publieke ruimte zoals parken en stranden. Segregatie en raciaal geweld<br />
gingen hand in hand. Dergelijke stelselmatige geïnstitutionaliseerde vormen van<br />
segregatie komen in de westerse wereld niet meer voor. Toch is het verschijnsel niet<br />
verdwenen. Hoewel het niet langer in wetten is verankerd, is er nog steeds sprake<br />
van segregatie en is het effect hiervan vaak verstrekkend. Ook in West-Europa<br />
hebben migranten met dit verschijnsel te maken. De gesegregeerde groep voelt dat<br />
hij slechts beperkt toegang heeft tot middelen of faciliteiten. Zo is er sprake van<br />
overwegend zwarte scholen en klagen migrantenjongeren over beperkte toegang<br />
tot de arbeidsmarkt of het uitgaansleven, ter<strong>wij</strong>l de samenleving pretendeert dat<br />
iedereen gelijk is. Wanneer dan blijkt dat diezelfde samenleving niet aan iedereen<br />
gelijke kansen kan of wil bieden, is dat een bron voor frustratie.<br />
Door segregatie wordt de ongelijkheid tussen etnische groepen in stand gehouden,<br />
zo niet aangemoedigd: de gesegregeerde groep gaat op zoek naar een eigen identiteit<br />
om zich te onderscheiden van andere groepen in de samenleving. Deze subculturen<br />
zijn een tegenwicht voor de dominante etnische cultuur. Segregatie versterkt ook het<br />
isolement van groepen. Dit is zichtbaar in veel achterstands<strong>wij</strong>ken. In deze gevallen<br />
heeft men ook te maken met een ‘witte vlucht’ waarbij de oorspronkelijke bewoners<br />
de <strong>wij</strong>ken verlaten. Zo ontstaan <strong>wij</strong>ken waarin migranten oververtegenwoordigd<br />
zijn. De Amerikaanse getto’s die aan het einde van de negentiende eeuw in en rond<br />
de grote steden ontstonden, zijn hier een voorbeeld van. De Afro-Amerikanen<br />
waren niet welkom in de blanke <strong>wij</strong>ken en creëerden hun eigen <strong>wij</strong>ken. De Britse<br />
inner-cities en de Franse banlieues laten zien dat een dergelijke ontwikkeling zich<br />
ook in West-Europa voordoet. De opvang van de migranten verliep in veel gevallen<br />
gebrekkig. Zij vestigden zich in de traditionele arbeiders<strong>wij</strong>ken, vaak onder de regie<br />
van de overheid. Hun komst bracht een uittocht van de oorspronkelijke bewoners<br />
op gang, waardoor ook hier <strong>wij</strong>ken ontstonden waar overwegend migrantengroepen<br />
woonachtig zijn.<br />
Segregatie vergroot de sociaaleconomische verschillen tussen etnische groepen.<br />
Ze werkt achterstanden in de hand. De Amerikaanse socioloog Wilson <strong>wij</strong>t sociaal<br />
economische achterstanden mede aan de transformatie van moderne westerse<br />
economieën van een industriële naar een diensteneconomie. Daardoor viel de<br />
vraag naar goedkope, ongeschoolde arbeidskrachten weg. Deze beweging heeft de<br />
achterstanden van bepaalde groepen vergroot en het ontstaan van een (etnische)<br />
maatschappelijke onderklasse versterkt. Deze onderklasse bestaat veelal uit<br />
ongeschoolden en werklozen. Zij zijn oververtegenwoordigd in de grote steden<br />
waar zij zich massaal hebben gevestigd in de verwachting werk te vinden. In West-<br />
Europa kunnen zij rekenen op een vangnet van sociale wetgeving die hen tot op<br />
zekere hoogte bescherming biedt tegen armoede. In Amerika ligt dit <strong>anders</strong>, zo<br />
38
constateert Wilson, die de toestand van sociaal-maatschappelijke instellingen in<br />
de Amerikaanse achterbuurten bestudeerde. Deze zijn vaak slecht ontwikkeld,<br />
waardoor een sociaal vangnet ontbreekt. Hierdoor zijn de gevolgen vaak ernstiger<br />
dan in de meeste West-Europese landen waar men veelal kan beschikken over<br />
uitgebreide sociale stelsels, gericht op hulpverlening in tijden van maatschappelijke,<br />
psychische of fysieke nood. Wilson <strong>wij</strong>st erop dat de gemeenschappelijke<br />
instituties die gezamenlijk het sociale stelsel vormen, juist een belangrijke<br />
bindende en sociaal stimulerende rol spelen. Daar waar deze ontbreken, zoals in<br />
de Amerikaanse situatie het geval is, zal de (etnische) onderklasse geneigd zijn<br />
zich steeds meer af te zetten tegen de gevestigde orde.<br />
Ook Franse wetenschappers wezen op het belang van het sociale stelsel. De Franse<br />
banlieues, stammend uit de jaren 1950 en 1960 en ooit prestigeobjecten van de<br />
naoorlogse welvaartsgolf, kenden aanvankelijk een bruisend verenigingsleven.<br />
Veel van deze <strong>wij</strong>ken stonden tot ver in de jaren 1980 bekend als linkse bolwerken.<br />
Politieke partijen en vakorganisaties hadden in deze buurten, die vooral door<br />
arbeiders werden bevolkt, veel aanhang. Zij waren van groot belang voor het<br />
sociale weefsel in de <strong>wij</strong>ken en organiseerden diverse activiteiten. Indirect had<br />
dit een positief effect op de openbare orde in de buurten. Men hield de mensen<br />
bezig. Tegelijkertijd vormden de verenigingen en politieke organisaties ook een<br />
spreekbuis. Mensen konden er terecht met hun klachten. Met de komst van veel<br />
nieuwe bewoners zagen deze organisaties hun aanhang slinken. Uiteindelijk<br />
keerden zij de <strong>wij</strong>ken de rug toe. Hierdoor missen de bewoners de mogelijkheid<br />
om hun grieven op een verantwoorde manier te uiten. De sociaal-wetenschapper<br />
Marlière meent daarom dat de Franse rellen moeten worden beschouwd als een<br />
schreeuw om aandacht voor de situatie van de <strong>wij</strong>ken en de bewoners. 47 Wilson<br />
ziet ook een verband tussen segregatie en de hoge criminaliteit in de Amerikaanse<br />
getto’s. Omdat de geëigende (legale) weg naar vooruitgang bezaaid is met hindernissen,<br />
zoeken mensen naar andere middelen om zich te ontplooien. Het is deze<br />
groep van criminele entrepreneurs die een stempel drukt op de leefbaarheid in de<br />
<strong>wij</strong>ken. Volgens Wilson zijn zij ook geneigd tot relgedrag. 48<br />
Een gesegregeerde samenleving beperkt de mogelijkheden van interactie. Hiermee<br />
wordt niet alleen de interactie tussen de diverse etnische groepen onderling<br />
bedoeld, maar ook tussen etnische groepen en de overheid die immers vaak wordt<br />
gevormd door de dominante etnische cultuur. Wilsons theorie is een verklaring<br />
voor het etnisch geweld waarbij etnische groepen zich tegen de overheid keren.<br />
De overheid is de representant van de dominante cultuur die hun de toegang tot de<br />
middelen in de samenleving ontzegt of in ieder geval belemmert.<br />
47 Marlière, 2007: 91-92.<br />
48 Wilson, 1987.<br />
39
Deze omstandigheid wakkert ook de gevoelens van ongelijkheid aan. Niet<br />
iedereen wordt op eenzelfde manier behandeld, ter<strong>wij</strong>l de wet dit wel voorschrijft.<br />
De rellen in Miami van 1980 en Los Angeles van 1992 zijn hier voorbeelden<br />
van. In beide gevallen werden agenten die werden verdacht van excessief geweld<br />
tegen Afro-Amerikanen vrijgesproken. Dit wekte bij de Afro-Amerikaanse<br />
gemeenschappen in beide steden op zijn minst de suggestie dat er met twee maten<br />
werd gemeten, dat zwart en blank niet op eenzelfde manier werden behandeld<br />
en dat het Amerikaanse rechtssysteem onderscheid zou maken op grond van<br />
etniciteit. 49<br />
De socioloog Blauner spreekt in dit kader van een vorm van neokolonialisme.<br />
Hij presenteerde zijn theorie kort na de rellen van de jaren 1960 in de Verenigde<br />
Staten. Volgens Blauner kon de lijn van het koloniale verleden, waartoe ook<br />
de periode van slavernij behoorde, worden doorgetrokken naar de situatie van<br />
de jaren 1960. De interetnische verhoudingen waren in wezen niet veranderd.<br />
Afro-Amerikanen hadden een koloniale relatie met de blanke meerderheid, die<br />
de politieke en economische controle over de Amerikaanse binnensteden stevig<br />
in handen hield. Dit was zelfs het geval in stadsdelen waar nog nauwelijks<br />
blanken woonden. Blauner zag in de rellen van de jaren 1960 een opstand tegen<br />
de blanke ‘koloniale overheersers’. De woede van de <strong>wij</strong>kbewoners richtte zich<br />
tegen symbolen van blanke politieke en economische suprematie, zoals winkels<br />
en overheidsgebouwen. 50<br />
Dat deze vorm van neokolonialisme binnen de eigen landsgrenzen de segregatie<br />
in stand houdt, is een verklaring die ook in Frankrijk gehoor vindt. Volgens een<br />
groep van Franse wetenschappers leven de koloniale tradities voort in de Franse<br />
republiek na het einde van het Franse koloniale rijk in Afrika en Azië. Visies en<br />
praktijken uit de koloniale tijd zijn blijven bestaan, ook binnen de nieuwe context<br />
van globalisering. De ongelijkheid die deze koloniale cultuur typeert is <strong>geen</strong><br />
randverschijnsel, maar lijkt eerder structureel. Deze koloniale cultuur is ook terug<br />
te vinden bij officiële instituties, waaronder de politie. Zij werkt tegenstellingen<br />
in de hand en bevordert de segregatie tussen Fransen en immigranten. Zij roept<br />
oude koloniale beelden op van een dominante westerse cultuur tegenover een<br />
onderontwikkelde buitenwereld en verscherpt zodoende de verschillen tussen de<br />
etnische en religieuze groepen, tussen islam en christendom. 51<br />
Collectieve actie en etnische competitie<br />
In het begin van de twintigste eeuw, een periode van grote urbanisatie en het<br />
ontstaan van multi-etnische steden, begonnen sociologen in de Verenigde Staten<br />
49 Zie: Porter & Dunn, 1984; Cannon, 1997.<br />
50 Blauner, 1972: 20.<br />
51 Chambon, 2006: 17-18.<br />
40
te zoeken naar de oorzaken van de spanningen en de conflicten die zich op dat<br />
moment tussen de verschillende etnische groepen voordeden. Robert E. Park, de<br />
grondlegger van de Chicago School of Sociology, maakte in de eerste helft van<br />
de twintigste eeuw school met zijn sociaalecologische theorie. Hierin duidde hij<br />
op de voortdurende wisselwerking tussen de mens en zijn omgeving: de sociale<br />
ecologie. Volgens Park zijn mensen in de eerste plaats territoriale wezens. Wat<br />
zoveel wil zeggen als dat zij zich hechten aan hun leefomgeving. Centraal in<br />
Parks theorie staan processen van overheersing en opvolging. Deze processen zijn<br />
het resultaat van de concurrentie tussen groepen met als inzet de levensbronnen<br />
of middelen die binnen een bepaald gebied aanwezig zijn. Hierbij gaat het om<br />
zaken als werk, woonruimte en recreatiemogelijkheden. De groep die zich in het<br />
gebied heeft genesteld en de bronnen of middelen beheerst, zal deze ook willen<br />
behouden. Een volgende groep die zich in hetzelfde gebied vestigt, zal juist<br />
toegang tot diezelfde bronnen proberen te krijgen. 52 De concurrentiestrijd die als<br />
gevolg van dit streven ontstaat, kan een bron zijn voor conflicten en uiteindelijk<br />
ook tot rellen leiden. Daar waar het migratieprocessen betreft, kan dit aanleiding<br />
zijn voor interetnische conflicten. 53<br />
Hubert Blalock en Susan Olzak werkten Parks human ecology-theorie nader uit tot<br />
de ethnic competition-theorie. Het is vooral deze ethnic competition-theorie die<br />
in het wetenschappelijk veld terrein heeft gewonnen. Zij past binnen het denken<br />
over de moderne multiculturele of multi-etnische samenleving zoals deze zich in<br />
de twintigste eeuw heeft ontwikkeld. Zij gaat uit van een voortdurende competitie<br />
tussen etnische groepen. Uitgangspunt is de gedachte dat één etnische groep de<br />
ruimte beheerst. Deze groep neemt een dominante positie in met betrekking tot<br />
de verdeling van de woonruimte, de economische bronnen. Hij heeft de politieke<br />
macht in handen en beheerst de instituties. In veel gevallen leidt deze positie tot<br />
uitsluiting van andere etnische groepen, die in dezelfde ruimte woonachtig zijn of<br />
zich in die ruimte willen vestigen. Wanneer een nieuwe etnische groep toegang<br />
probeert te krijgen tot de ruimte, de middelen en de instituties, dan leidt dit tot<br />
spanningen. De nieuwkomers zullen proberen hun uitsluiting ongedaan te maken.<br />
Zij zullen onder andere streven naar sociale veranderingen en aanspraak maken<br />
op de bronnen of middelen. 54<br />
Olzak neemt de komst van grote groepen immigranten als voorbeeld. Immigratiegolven<br />
vergroten de competitieve druk. Nieuwkomers en de autochtone bevolking<br />
strijden om de middelen. De laatste zal zich krampachtig vasthouden aan zijn<br />
economische en politieke verworvenheden. De autochtonen voelen zich bedreigd<br />
door de nieuwkomers die in hun zoektocht naar bestaansmogelijkheden vaak<br />
52 Park, 1952.<br />
53 Herman, 2005: 13.<br />
54 Olzak, 1992: 32-37.<br />
41
ereid zijn om tegen lagere lonen te werken dan de autochtone bevolking. Met<br />
name dit laatste element, de strijd om werkgelegenheid, is in veel voorbeelden<br />
van etnisch geweld aan de orde.<br />
Zo voorzagen de tegenst<strong>anders</strong> van de migratie in Groot-Brittannië grote problemen<br />
met betrekking tot de werkgelegenheid en de verdeling van woonruimte.<br />
Zij vreesden dat de verzorgingsstaat door de aanwas van migranten onder druk<br />
zou komen te staan. 55 Conservatieve politici drongen daarom al in de jaren 1950<br />
en 1960 aan op een beperking van de immigratie. Met de gebeurtenissen in de<br />
Verenigde Staten op het netvlies waarschuwden zij voor rassenrellen in de Britse<br />
steden. Met name in de oude arbeiders<strong>wij</strong>ken, waar de migranten zich vestigden,<br />
liepen de gemoederen hoog op. De oorspronkelijke, blanke bevolking voelde zich<br />
bedreigd. Zij meende dat haar <strong>wij</strong>ken werden overspoeld door migranten, dat<br />
haar banen werden ingepikt en dat de nieuwkomers het voorzien hadden op haar<br />
vrouwen.<br />
Uit historisch onderzoek is gebleken dat de kans op interetnische botsingen juist<br />
in tijden van economische recessie groter is dan in tijden van hoogconjunctuur.<br />
Schaarste leidt tot een verhoogde strijd om de bronnen of middelen. Tijdens de<br />
recessie van de jaren 1970, die zich in heel West-Europa deed gevoelen, nam<br />
ook de verharding tegenover migrantengemeenschappen toe. De tegenslag die<br />
veel mensen trof, wakkerde xenofobische gevoelens aan. Er werd luidkeels<br />
geroepen om migratiebeperkende maatregelen. Het was ook een periode waarin<br />
extreemrechtse partijen, die veelal een nationalistische boodschap uitdragen en<br />
zich tegen de migratie keren, een flinke groei doormaakten. Voorbeelden hiervan<br />
zijn het Britse National Front en het Franse Front National. In <strong>Nederland</strong> stond<br />
het streven naar immigratiebeperkingen centraal in het politieke programma van<br />
de Centrum Democraten. Later werd dit ook bepleit door Pim Fortuyn en meer<br />
recent door de Partij voor de Vrijheid.<br />
De commotie die in eigen land ontstond na de toetreding van een aantal Oost-<br />
Europese landen tot de Economische Gemeenschap is hier eveneens een voorbeeld<br />
van. Oost-Europese vakarbeiders, die volgens velen bereid zijn tegen lage lonen<br />
te werken, ondermijnen het systeem van de arbeidsmarkt en vormen daardoor een<br />
bedreiging voor de werkgelegenheid.<br />
In dit soort situaties zal de dominante groep proberen de status quo te handhaven.<br />
Hij beschouwt de nieuwkomers als indringers, die inbreuk maken op het door<br />
hem beheerste domein. Het streven van de nieuwkomers wordt door de dominante<br />
groep vaak beschouwd als een poging hen uit hun habitat te verdrijven. Dat wordt<br />
zichtbaar in veel oude volks<strong>wij</strong>ken, die te maken krijgen met een instroom van<br />
overwegend migranten. De oorspronkelijke bewoners, die deel uitmaken van de<br />
55 Witte, 1996: 26.<br />
42
dominante groep, verliezen terrein en zullen zich verzetten tegen iedere poging<br />
tot verandering. In beide etnische groepen leidt dit tot een versterking van de<br />
onderlinge solidariteit. De collectieve gedachte is dat men alleen gezamenlijk een<br />
vuist kan maken tegen de concurrerende groep. Deze wederzijdse groepssolidariteit<br />
versterkt de kans op een conflict. 56<br />
Het besef dat de nieuwkomers als minderheidsgroep steeds groter worden, door<br />
een voortdurende toestroom van nieuwe immigranten of door het mobiliseren<br />
van steeds meer mensen in aangrenzende gebieden of <strong>wij</strong>ken, speelt een rol bij<br />
de ontwikkeling van conflicten. De groep nieuwkomers wordt hierdoor steeds<br />
machtiger. De dominante groep ziet zich meer en meer bedreigd in zijn positie. Hij<br />
zal geneigd zijn om deze desnoods met geweld te verdedigen. De gevolgen van<br />
deze concurrentiestrijd zijn in vele <strong>wij</strong>ken zichtbaar. Zij is ook de voornaamste<br />
bron voor het ontstaan van de klassieke rassenrel (een term die afkomstig van de<br />
socioloog Grimshaw), 57 waarbij de dominante groep de strijd aanbindt met de<br />
nieuwkomers om hen uit het door hem beheerste gebied te verdrijven. Etnische<br />
rellen komen dan ook vooral voor in gebieden waar de minderheidsbevolking<br />
snel is gegroeid.<br />
Interessant is het werk van de Franse onderzoekster Sophie Body-Gendrot die<br />
in 1993 een vergelijkend onderzoek deed naar rellen in Frankrijk, de Verenigde<br />
Staten en Engeland. 58 Ze concludeerde dat stedelijke rellen altijd met meerdere<br />
processen en omstandigheden in verband staan en benoemt naast economische<br />
achterstand en processen van segregatie twee andere belangrijke structurele<br />
aspecten: culturele of morele misstanden en politieke onverschilligheid.<br />
Onder culturele en morele misstanden noemt ze onder meer de erosie van het<br />
gezinsleven (dat tot uiting komt in het grote aantal eenoudergezinnen onder bepaalde<br />
bevolkingsgroepen in Amerika en Engeland) de toename van het aantal<br />
zwerfjongeren, de onverschilligheid van ouders als hun kinderen gearresteerd<br />
worden, het aantal jongeren dat drugs of alcohol gebruikt en de groei van het<br />
aantal jongeren dat voortijdig de middelbare school verlaat en met een gebrek aan<br />
waardering of perspectief geconfronteerd wordt.<br />
Daarnaast ver<strong>wij</strong>st ze naar bestuurlijke of politieke onverschilligheid, die<br />
onder meer tot uitdrukking komt in de manier waarop veel achterstands<strong>wij</strong>ken<br />
gebouwd werden: de banlieues verkeren in slechte staat, kennen veel achterstallig<br />
onderhoud en maken een desolate indruk, zonder speelplaatsen voor kinderen<br />
of voorzieningen voor jongeren. De bestuurlijke onverschilligheid komt ook in<br />
het optreden van de politie tot uitdrukking. De onderzoekscommissies die na<br />
stedelijke rellen in de VS en Engeland werden ingesteld, concluderen keer op keer<br />
56 Olzak, 1992: 32-37.<br />
57 Grimshaw, 1969: 43.<br />
58 Body-Gendrot, 1993.<br />
43
dat gewelddadig, provocatief of vernederend gedrag van politiefunctionarissen<br />
een voorname factor is.<br />
2.7 Besluit<br />
In diverse landen is er sprake geweest van een ontwikkeling waarbij in eerste<br />
instantie migranten het doelwit zijn van agressie van de autochtone bevolking en<br />
waarbij later rellen ontstaan vanuit minderheidsgroepen tegen vooral overheid en<br />
politie. De deelnemers aan de rellen zijn vooral jonge mannen uit de betrokken<br />
buurten, maar ze kunnen niet simpelweg weggezet worden als tuig dat zonder<br />
enige ondersteuning vanuit de betrokken bevolkingsgroepen optreedt.<br />
Zoals het werk van Body-Gendrot duidelijk maakt sluiten de beide benaderingen<br />
van segregatie/relatieve deprivatie en etnische competitie/collectieve actie elkaar<br />
niet uit. Probleem bij dergelijke verklaringen op structureel niveau is dat<br />
ze enerzijds te veel verklaren en anderzijds te weinig. Ze kunnen wel verklaren<br />
waar om er in bepaalde gebieden of steden veel onvrede c.q. competitie bestaat,<br />
maar niet waarom die onvrede c.q. competitie in specifieke gevallen wel tot rellen<br />
leidt en in andere niet, en waarom sommige gespannen situaties wel escaleren en<br />
andere niet.<br />
Een van de belangrijkste bevindingen van de Kerner Commission in 1968 was<br />
dat het merendeel van de etnische rellen in de Verenigde Staten van de jaren<br />
1960 voortkwam uit een interactie tussen de politie en het publiek. Kerner<br />
was van mening dat de politie in veel gevallen zelfs de veroorzaker van het<br />
geweld was. Slechts in enkele van de meer dan 150 rellen die destijds door de<br />
commissie werden onderzocht, kon de oorsprong van de rel aan andere factoren<br />
worden toegeschreven. Kerner constateerde dat veel van de aanleidingen in feite<br />
routinematige handelingen betroffen die in een andere context <strong>geen</strong> problemen<br />
zouden hebben opgeleverd. Ook buiten de Verenigde Staten bleek interactie<br />
tussen politie en publiek dik<strong>wij</strong>ls de directe aanleiding te zijn voor etnische<br />
rellen. De Britse inner-cityriots van 1980-1981, de Franse rellen van 2005 en<br />
enkele rellen in België zijn hier een voorbeeld van. Daarnaast is een aantal van de<br />
beschreven rellen ontstaan na provocaties door extreemrechtse groeperingen of<br />
na confrontaties tussen verschillende etnische groepen.<br />
De bevindingen in dit hoofdstuk passen uitstekend bij het eerder gepresenteerde<br />
escalatiemodel van Adang/Horowitz. In termen van dit model is een directe<br />
aanleiding, een gebeurtenis die verontwaardiging oproept, een van de noodzakelijke<br />
ingrediënten voor het ontstaan en de escalatie van een rel. Zoals gebleken<br />
kunnen dat allerlei gebeurtenissen zijn: provocaties door een andere et nische<br />
groep, of een gebeurtenis in het buitenland, maar vaak is het politieoptreden.<br />
De aard van de relatie tussen de etnische groepen of tussen een etnische groep<br />
en de overheid is vervolgens van belang. Factoren op structureel niveau hebben<br />
gevolgen voor de relatie tussen etnische bevolkingsgroepen en de elementen van<br />
44
frustratie en competitie die daarbij een rol spelen. Als de relatie tussen betrokken<br />
bevolkingsgroepen vijandig is, zal dat de interpretatie van de gebeurtenis die<br />
de directe aanleiding is negatief beïnvloeden, het<strong>geen</strong> kan leiden tot een min of<br />
meer breed gedeelde rechtvaardiging voor en ondersteuning van geweld. Als de<br />
inschatting dan is dat het gebruik van geweld met weinig risico kan plaatsvinden,<br />
wordt een rel waarschijnlijker. Ook is in dat opzicht het politieoptreden van<br />
belang. Het volgende hoofdstuk gaat in op de rol van de politie.<br />
45
HOOFDSTUK 3<br />
Grootschalig etnisch geweld in de Verenigde Staten en West-Europa:<br />
de rol van de politie<br />
3.1 De Verenigde Staten: politieoptreden in de getto’s<br />
Uit een onderzoek onder de Afro-Amerikaanse bewoners van de <strong>wij</strong>k Watts in Los<br />
Angeles bleek in 1966 dat 60 procent van de bewoners de politie schuldig achtte<br />
aan het toepassen van onnodig geweld. In Detroit lag dit percentage nog hoger:<br />
daar vond maar liefst 82 procent van de bewoners dat de politie regelmatig de<br />
grenzen van het toelaatbare overschreed. 59 Dergelijke opvattingen weerspiegelden<br />
een algemeen gevoel. De gemiddelde Amerikaanse gettobewoner beschouwde<br />
de politie als vijandig, bevooroordeeld, corrupt en racistisch. Voor hem was de<br />
politie in ieder geval niet het onpartijdige instrument van wet en orde dat zij zou<br />
moeten zijn. Veel meer zag men haar als een bezettingsmacht. 60<br />
Dit negatieve beeld van de politie was slechts gedeeltelijk gebaseerd op feiten. Niet<br />
iedere gettobewoner kon zeggen dat hij ooit negatief met de politie in aanraking<br />
was gekomen. Dat dit beeld kon ontstaan was voor een deel het gevolg van<br />
stereotypering. Het stereotype van een racistische, gewelddadige en corrupte politie<br />
ging een eigen leven leiden. Schijnbaar kleine incidenten werden uitvergroot.<br />
Zo werd het beeld van de agressieve en racistische blanke politieman overeind<br />
gehouden. 61 Een onderzoek van de universiteit van Los Angeles onder bewoners<br />
van de <strong>wij</strong>k South Central wees in de jaren 1960 uit dat 47 procent van de bewoners<br />
weleens getuige was geweest van excessief politiegeweld, 43 procent kende iemand<br />
die weleens was mishandeld en 9 procent had dit aan den lijve ondervonden. 62 De<br />
vraag is natuurlijk hoe de politie en de gettobewoners zo ver van elkaar ver<strong>wij</strong>derd<br />
waren geraakt? <strong>Waarom</strong> hadden en hebben ook nu nog veel Afro-Amerikanen van<br />
alle sociale lagen een slecht beeld van de politie? 63<br />
Tot aan de jaren 1960 was er weinig vertrouwen in de politie. De politie was in<br />
de ogen van veel Afro-Amerikanen van oudsher het instrument van de blanke<br />
suprematie. In de jaren daarna veranderde dit beeld. Door de emancipatie van de<br />
59 National Advisory Commission on Civil Disorders, 1968: 302.<br />
60 Skolnick, 1969: 152.<br />
61 Skolnick, 1969: 250.<br />
62 Fogelson, 1971: 55.<br />
63 Fogelson ver<strong>wij</strong>st naar meerdere onderzoeken.<br />
47
Afro-Amerikaanse gemeenschap, die zich in die periode in een versneld tempo leek<br />
te voltrekken, groeide het vertrouwen in de overheid. Bovendien maakte de sociale<br />
politiek en het armoedebeleid van de regering van president Johnson duidelijk dat<br />
de overheid de problemen van veel Afro-Amerikanen serieus nam. Dit groeiende<br />
vertrouwen in de overheid was in alle opzichten een positieve ontwikkeling. Met<br />
name in het noorden van de Verenigde Staten participeerden steeds meer Afro-<br />
Amerikanen in de samenleving. Hierdoor raakten zij geleidelijk aan steeds meer<br />
vertrouwd met overheidsinstanties waaronder ook de politie. Zij beschouwden de<br />
politie steeds meer als onpartijdige uitvoerder van de wet. Deze opvatting hielp hen<br />
over de tot dan toe dominante vooroordelen die zij over de politie hadden, heen te<br />
stappen. In het zuiden lag dit <strong>anders</strong>. Hier zag de Afro-Amerikaanse gemeenschap<br />
de politie nog steeds als het geweldsapparaat van een onderdrukkend politiek<br />
regime. Politiemensen waren ook tot ver in de jaren 1960 actief betrokken bij<br />
racistische gewelddadigheden en lynchings.<br />
Het groeiende vertrouwen in de politie en het rechtssysteem uitte zich onder<br />
meer in de toenemende bereidheid tot het doen van aangifte. In de getto’s nam<br />
het aantal misdaadmeldingen exponentieel toe. Juist deze probleem<strong>wij</strong>ken<br />
kenden een relatief hoog criminaliteitsniveau. Aangezien deze voor de overheid<br />
jarenlang veelal vergeten gebied waren geweest, was de groeiende criminaliteit<br />
nauwelijks bestreden. In de ogen van veel bestuurders en ook politiemensen<br />
bleven de problemen beheersbaar, zolang zij zich in deze <strong>wij</strong>ken concentreerden.<br />
Voorkomen moest worden dat ze zich uitbreidden naar de betere stadsdelen. Deze<br />
opvatting werd zelden uitgesproken, maar behoorde wel tot de bestuurlijke en<br />
politiële praktijk. 64<br />
Nu bewoners zelf de aandacht vestigden op criminaliteitsproblemen, zag de<br />
overheid zich genoodzaakt iets te ondernemen. De opvattingen over de aanpak<br />
liepen uiteen. De regering-Johnson vertrouwde op het alomvattend pakket aan<br />
sociale maatregelen gevat in de politiek van de Great Society. Een verbetering<br />
van de sociale en economische omstandigheden zou bijdragen aan meer stabiliteit<br />
in de <strong>wij</strong>ken en indirect ook aan een vermindering van de criminaliteit. Veel<br />
Republikeinen t<strong>wij</strong>felden aan de effectiviteit van deze aanpak. De uitgaven die de<br />
regering in dit kader wilde doen, waren in hun ogen bij voorbaat al verspild. Zij<br />
drongen juist aan op harde maatregelen om de criminaliteit gericht aan te pakken.<br />
Veel meer moest de overheid daarom inzetten op een streng law and order-beleid.<br />
Dit was in de ogen van de Republikeinen de enige juiste remedie om de groeiende<br />
problemen in de getto’s tegen te gaan. Ook in de publieke opinie was er een hang<br />
naar een streng beleid. Toonaangevende media schilderden de criminaliteit af als<br />
het grootste gevaar voor de Amerikaanse samenleving. 65<br />
64 Hahn & Jeffries, 2003: 134-135.<br />
65 Flamm, 2005: 51-66.
De reactie van de overheid was dan ook dat er meer politie moest komen en dat<br />
het toezicht op de <strong>wij</strong>ken moest worden verscherpt om de criminaliteit te kunnen<br />
indammen. De inzet van meer politiepersoneel bleek echter problematisch. Er was<br />
eenvoudigweg te weinig capaciteit om de aanwezigheid in de getto’s op te voeren.<br />
Daarom vertrouwden de korpsen in de grote steden op andere methoden en tactieken<br />
om de greep op de <strong>wij</strong>ken te verstevigen, zonder dat de sterkte buitensporig hoefde<br />
te worden verhoogd. Deze tactiek kreeg de naam agressive preventive patrolling.<br />
Zij stelde de politie in staat volkomen willekeurige voorbijgangers staande te<br />
houden, te verhoren en te fouilleren. De invoering van agressive preventive patrolling<br />
ging vrijwel gelijk op met de invoering van belangrijke technische innovaties<br />
die bijdroegen aan een verdere professionalisering van de politie. Hierbij ging<br />
het met name om een verdere verbetering van de communicatie en het transport,<br />
zoals de invoering van de mobiele surveillance. In de praktijk betekende dit dat<br />
de politie veelal mobiel, met surveillanceauto’s, in de <strong>wij</strong>ken surveilleerde en<br />
personen aanhield die in haar ogen verdacht overkwamen.<br />
Bestuurders en politie waren enthousiast over de nieuwe tactiek. Het was een<br />
ideale manier om zonder al te veel personele investeringen de criminaliteit in de<br />
getto’s te bestrijden. De toepassing van deze nieuwe technieken had echter ook<br />
een keerzijde. Door de mobiele surveillance met politieauto’s nam het directe<br />
contact tussen burgers en politie af. Politiemensen draaiden hun rondjes in de<br />
<strong>wij</strong>k en kwamen nog nauwelijks de auto uit. De alledaagse interactie met het<br />
publiek kwam onder druk te staan. In slechte <strong>wij</strong>ken waar dit contact toch al<br />
gering was, maakte de mobiele surveillance de afstand tussen politie en burgers<br />
zo mogelijk nog groter. Het contact beperkte zich steeds meer tot situaties waarin<br />
de politie al dan niet op verzoek van de bewoners moest interveniëren bij ruzies<br />
en misdrijven of vanuit de tactiek van aggressive preventive patrolling.<br />
De technische vernieuwingen en tactische aanpassingen bleken dus een minder<br />
wenselijk neveneffect te sorteren, namelijk dat de normale alledaagse omgang<br />
met de <strong>wij</strong>kbewoners verminderde. Door het gebrek aan dagelijks contact in de<br />
<strong>wij</strong>ken raakte de politie waardevolle informatiebronnen k<strong>wij</strong>t. Uit een onderzoek<br />
in elf grote steden bleek dat 49 procent van de straatagenten nog <strong>geen</strong> vijf namen<br />
van de in hun buurt wonende belangrijke sleutelpersonen kon noemen. 66<br />
Zoals gezegd speelde ook het gebrek aan personeel de politie parten. Rond het<br />
midden van de jaren 1960 moest een forse inhaalslag worden gemaakt. Veel<br />
ouder personeel in de steden stroomde vervroegd uit. Als reden werd onder meer<br />
de verhoogde werkdruk aangegeven. Omdat het veel moeite kostte nieuw personeel<br />
te vinden, verlaagde een groot aantal korpsen de toelatingseisen. Dit had<br />
zijn weerslag op de kwaliteit van het personeel. De New York Times berichtte<br />
in 1968 dat het New York Police Department 2000 nieuwe politiemensen had<br />
66 Hahn & Jeffries, 2003: 128.<br />
49
aangenomen zonder het vereiste antecedentenonderzoek. Opleidingen werden<br />
versneld uitgevoerd. Er waren voorbeelden van steden waar aspiranten al na<br />
enkele weken zelfstandig de straat op werden gestuurd. Aan crowd control werd<br />
onvoldoende aandacht besteed. Bepaalde taken bleven liggen, waaronder ook de<br />
<strong>wij</strong>kpolitie. 67<br />
De inzet van meer politiepersoneel bleek <strong>geen</strong> oplossing te zijn. Juist de achterstands<strong>wij</strong>ken<br />
vroegen om bepaalde competenties waarover niet iedere politieman<br />
of -vrouw kon beschikken. Het werk in de getto’s stond bekend als moeilijk en<br />
problematisch en vereiste de inzet van bekwame politiemensen. Daartegenover<br />
stond dat veel politiemensen liever niet in een achterstands<strong>wij</strong>k of getto wilden<br />
werken. Men voelde zich geïsoleerd in een omgeving waar mensen een diep wantrouwen<br />
koesterden jegens de politie. Van een normale omgang met de buurt was<br />
zelden sprake. De bewoners gedroegen zich vijandig en er was een voortdurend<br />
risico van escalatie. Veel politiemensen voelden zich ook onveilig in de getto’s.<br />
De criminaliteit en met name de gewelddadige criminaliteit was in deze <strong>wij</strong>ken<br />
vaak hoger dan in andere delen van de stad. 68 Ten slotte had het werken in een<br />
achterstands<strong>wij</strong>k een lage status. Men kon er als politieman of -vrouw vrijwel <strong>geen</strong><br />
voordeel mee behalen. Men kon zich moeilijk onderscheiden. Om bovenstaande<br />
redenen was het vaak moeilijk goede en ervaren politiemensen te vinden voor<br />
het werk in deze moeilijke buurten en <strong>wij</strong>ken. Dat was ook de conclusie van de<br />
Amerikaanse socioloog Reiss.<br />
Het personeel dat uiteindelijk in de <strong>wij</strong>ken dienstdeed, was veelal jong en onervaren.<br />
Het had moeite met de uitoefening van zijn discretionaire bevoegdheid. Het kon<br />
het onderscheid tussen de goed- en kwaadwillende bewoners moeilijk maken. 69<br />
Dit werkte welhaast onvermijdelijk stereotypering in de hand. Individuen werden<br />
beoordeeld op grond van de reputatie van de gemeenschap of de buurt als geheel.<br />
Had de buurt een slecht imago dan deugden ook de bewoners niet. De buurt was<br />
immers de optelsom van de bewoners, zo redeneerde menig politieambtenaar. In<br />
een slechte <strong>wij</strong>k werd het merendeel van de bewoners als wetteloos, crimineel<br />
en vijandig tegenover de politie beschouwd. Dergelijke stereotypen hadden hun<br />
weerslag op het handelen van de politie. In de ogen van veel agenten wettigden zij<br />
het gebruik van excessief geweld om de overlast en criminaliteit in deze buurten<br />
in te dammen. 70<br />
Dat een groot deel van het politiepersoneel blank was en moeite had met de<br />
maatschappelijke veranderingen die de burgerrechtenbeweging teweegbracht,<br />
67 Skolnick, 1969: 254-257.<br />
68 Fogelson, 1971: 56; Skolnick, 1969: 260.<br />
69 Hahn & Jeffries, 2003: 130.<br />
70 Fogelson, 1971: 56.<br />
50
maakte de zaak er niet makkelijker op. 71 In een onderzoek onder het politiepersoneel<br />
in elf steden gaf 30 procent van de ondervraagde blanke politiemensen aan de<br />
zwarte bevolking als zijn vijand te beschouwen. Zij zagen de situatie in de getto’s<br />
als iets wat de bewoners zelf hadden veroorzaakt. Veel politiemensen konden<br />
weinig begrip opbrengen voor de omstandigheden waaronder de gettobewoners<br />
leefden.<br />
Skolnick noemt het de ‘rotten apple view’. Of het nu gaat om minachting voor<br />
de wet, om criminaliteit of om gebroken gezinnen, het was allemaal de schuld<br />
van de Afro-Amerikaan zelf. Een onderzoek van de Johns Hopkins University in<br />
Maryland onder politiemensen in Maryland in 1967 wees uit dat ruim driekwart<br />
van de ondervraagde blanke politiemannen er zo over dacht. Slechts een kwart<br />
gaf aan dat de rellen weleens het gevolg zouden kunnen zijn van falende overheidsinstituties.<br />
Meer dan driekwart geloofde tevens dat de rellen het werk waren<br />
van linkse agitators en criminelen. De Kerner Commission weersprak het bestaan<br />
van een dergelijk complot. 72<br />
De gegeven stereotypen en vooroordelen hadden onmiskenbaar hun weerslag op<br />
het optreden in de <strong>wij</strong>ken. Zij kwamen vooral aan de oppervlakte bij agressive<br />
preventive patrolling. Oorspronkelijk bedoeld als middel om de controle op<br />
de getto’s te verstevigen, werd deze tactiek steeds meer een doel op zich. De<br />
gevolgen op lange termijn werden onvoldoende gezien. Het grote probleem was<br />
dat de politie voortdurend inbreuk maakte op de vrijheden van de bewoners. Zij<br />
konden zonder enige verdenking staande worden gehouden, ter plekke worden<br />
ondervraagd of meegenomen worden voor verhoor op het bureau. Hierbij ging de<br />
politie selectief te werk. In vijftien grote steden bleek dat bijna twee keer zo veel<br />
Afro-Amerikanen werden aangehouden als blanke Amerikanen. 73 De maatregelen<br />
wekten veel irritatie in de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Zij droegen bij tot<br />
een verdere verslechtering van de relatie tussen politie en bevolking.<br />
In deze sfeer van onderling wantrouwen is er een voortdurend risico van escalatie.<br />
Interventies, vaak simpele routinematige contacten, kunnen dan zomaar<br />
aanleiding zijn voor een hevige reactie van de <strong>wij</strong>kbewoners. In de Verenigde<br />
Staten was dit ook het geval. De Kerner Commission zei hier over: ‘Almost<br />
invariably the incident that ignites disorder arises from police action.’ 40 procent<br />
van de incidenten die in de jaren 1960 aanleiding waren voor rellen, hield verband<br />
met een politie-interventie. Meestal ging het om routinematige handelingen zoals<br />
verkeerscontroles, huiszoekingen of een interventie bij een ruzie. Waar dergelijke<br />
handelingen in een andere omgeving <strong>geen</strong> aanleiding gaven tot beroering,<br />
gaven zij die nu wel. Dit had te maken met een toenemende verstoorde sociale<br />
71 Hahn & Jeffries, 2003: 130.<br />
72 Skolnick, 1969: 260.<br />
73 Wilson, 1972: 57.<br />
51
omgeving. Bovendien was er in vrijwel alle gevallen sprake van opeenhoping.<br />
Dat wil zeggen dat er meerdere incidenten of confrontaties aan de uiteindelijke<br />
escalatie vooraf waren gegaan. 74<br />
Een voorbeeld is hier op zijn plaats. In juni 1967 braken er ernstige rellen uit in<br />
Newark. In deze stad beklaagden Afro-Amerikanen zich al lange tijd over het<br />
optreden van de politie tegenover de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Het aantal<br />
Afro-Amerikanen dat door de politie werd aangehouden, stond in hun ogen in <strong>geen</strong><br />
verhouding tot het aantal aangehouden blanken. Een herhaald verzoek om een<br />
onafhankelijk orgaan, dat toezicht zou moeten uitoefenen op de handel en wandel<br />
van de politie, was door de politieleiding keer op keer resoluut afgewezen. Ook op<br />
andere niveaus was de spanning voelbaar. Gemeentelijke bestuursfuncties bleken<br />
ontoegankelijk voor Afro-Amerikanen, wat tot protest had geleid van de Afro-<br />
Amerikaanse belangenorganisatie Congress of Racial Equality. Demonstraties<br />
waren door de politie uiteengedreven. Dit was de situatie aan de vooravond van<br />
de rellen die op 12 juli losbarstten.<br />
De directe aanleiding voor de rellen was de aanhouding van taxichauffeur John<br />
Smith die te dicht op een politieauto zou hebben gereden. Hij bleek een bekende<br />
van de politie: hij had in korte tijd meerdere aanrijdingen veroorzaakt en was<br />
zijn taxivergunning k<strong>wij</strong>tgeraakt. Hij reed dus zonder vergunning, wat reden<br />
was om hem mee te nemen naar het bureau. Verscheidene bewoners van een<br />
flat tegenover het politiebureau zagen hoe Smith uit de auto werd gesleept. Een<br />
Afro-Amerikaanse vrouw belde onmiddellijk met enkele vertegenwoordigers<br />
van de burgerrechtenbeweging en vertelde hun dat een taxichauffeur door de<br />
politie werd mishandeld. Een ander belde met het taxibedrijf, waarna het nieuws<br />
van de aanhouding en de vermeende mishandeling via de mobilofoon aan alle<br />
collega’s werd doorgegeven. Binnen korte tijd verzamelde zich een opgewonden<br />
menigte voor het politiebureau. De geruchten over de mishandeling van Smith<br />
namen steeds grotere proporties aan en werden aangevuld met talloze andere<br />
voorbeelden van gewelddadige politiepraktijken uit het recente verleden. Het<br />
ging van kwaad tot erger. Enkele vertegenwoordigers uit de Afro-Amerikaanse<br />
gemeenschap probeerden de opgewonden menigte nog te kalmeren. Twee van<br />
hen mochten Smith in zijn cel bezoeken. Deze bleek inderdaad gewond te zijn<br />
geraakt. De dienstdoende hoofdinspecteur bood aan hem naar een ziekenhuis<br />
te brengen voor controle. De situatie werd hectischer toen de wisseling van de<br />
dienst plaatsvond. Politiemensen die de dagdienst ingingen, troffen bij het bureau<br />
een oproerige menigte aan. Zij werden uitgescholden en uitgejoeld. Twee van<br />
de Afro-Amerikaanse vertegenwoordigers deden op verzoek van de politie nog<br />
een poging de menigte tot rust te brengen. Zij waren nog niet uitgesproken toen<br />
een eerste molotovcocktail in de richting van het bureau werd gegooid. Een<br />
74 National Advisory Commission on Civil Disorders, 1968: 116-119.<br />
52
poging de menigte met geweld uiteen te drijven lukte, maar had tot gevolg dat<br />
verschillende groepen de stad introkken en daar vernielingen aanrichtten. 75 De<br />
situatie in Newark liep uiteindelijk helemaal uit de hand. De eindbalans van de<br />
onrust kwam uit op 26 doden en enkele honderden gewonden.<br />
Amerikaanse onderzoekscommissies pleitten na de rellen van de jaren 1960 voor<br />
ingrijpende veranderingen bij de politie. Ze adviseerden de korpsen om meer<br />
Afro-Amerikanen in dienst te nemen, de opleidingen aan te passen en richtlijnen<br />
vast te stellen voor het gedrag op straat. Bovenal hielden de onderzoekers een<br />
vurig pleidooi voor community policing, een methode die de politie terugbracht in<br />
de <strong>wij</strong>k, waarbij voortdurend contact was tussen politie en bewoners en waardoor<br />
de kloof tussen beide kon worden verkleind en het wederzijdse vertrouwen zou<br />
worden hersteld.<br />
Dit voorstel vond gehoor. Een aantal korpsen begon voortvarend met de invoering<br />
van de nieuwe methoden. De toepassing van community policing kostte veel<br />
inspanning. Het vergde meer mankracht en een andere mentaliteit. Burgers werden<br />
immers op een andere manier benaderd. Men moest hen meer betrekken bij<br />
veiligheidsvraagstukken in de eigen omgeving. In de praktijk bleek dat dit nieuwe<br />
model niet overal met evenveel kracht werd ingevoerd.<br />
Meer dan tien jaar na de rellen van de jaren 1960 bleek dat de politie in veel<br />
steden nog weinig vooruitgang had geboekt. De rellen van Miami in 1990<br />
waren dan ook een nieuw be<strong>wij</strong>s van de slechte verhoudingen tussen de politie<br />
en de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Zij waren een reactie op de vrijspraak<br />
van vier politiemensen die werden verdacht van de mishandeling van een Afro-<br />
Amerikaanse zakenman, die later in het ziekenhuis aan zijn verwondingen<br />
bezweek. Uit nader onderzoek bleek dat zich in de voorafgaande twee jaar al vijf<br />
keer eerder kleinere rellen hadden voorgedaan. Allemaal waren zij een reactie op<br />
een politie-interventie.<br />
Ook de rechtsgang bleek te zijn beïnvloed door de etnische verhoudingen in de<br />
stad en de zaak had daardoor veel weg van de latere zaak tegen het LAPD voor<br />
de mishandeling van Rodney King. Omdat er in de stad spanningen bestonden<br />
tussen blanken, Afro-Amerikanen en latino’s week men uit naar Tampa, teneinde<br />
een jury samen te kunnen stellen die niet beïnvloed zou zijn door de etnische<br />
tegenstellingen in de stad. 76 Bovenal was het vooral de harde aanpak in de <strong>wij</strong>ken<br />
zelf die aanleiding gaf tot veel onvrede.<br />
Eenzelfde situatie deed zich twee jaar later ook voor in Los Angeles. Uit<br />
onderzoeken naar het doen en laten van het LAPD kwam naar voren dat de<br />
mishandeling van Rodney King niet op zichzelf stond. Eerder was zij het sluitstuk<br />
75 National Advisory Commission on Civil Disorders, 1968: 62; Porambo, 1971; Mumford, 2007.<br />
76 Gale, 1996: 104.<br />
53
van een lange reeks van geweldsincidenten tegen de Afro-Amerikaanse bewoners.<br />
Tussen 1987 en 1991 werden meer dan 4400 klachten ingediend over het gedrag<br />
van politiemensen. 41 procent was afkomstig van Afro-Amerikanen ter<strong>wij</strong>l deze<br />
groep slechts 13 procent van de totale bevolking van Los Angeles uitmaakte. In<br />
1989 betaalde de stad meer dan 9,1 miljoen dollar aan schadevergoedingen uit.<br />
Een jaar later was dit bedrag gestegen tot 11,3 miljoen. 77 Een aanzienlijk deel van<br />
de klachten was het gevolg van Operation Hammer, een speciale politieoperatie<br />
waarmee men de criminaliteit en de overlast in de zwarte <strong>wij</strong>k South Central wilde<br />
terugdringen. In de jaren 1980 waren delen van deze <strong>wij</strong>k steeds meer het domein<br />
geworden van drugsdealers. De drugshandel ging gepaard met veel geweld en<br />
South Central werd synoniem voor stedelijk verval en misdaad. Tussen 1984 en<br />
1989 steeg het aantal gewelddadige misdrijven in Los Angeles County van 1179<br />
per 100.000 bewoners naar 1601. 78 In april 1988 zetten stadsbestuur en politie met<br />
Operation Hammer de tegenaanval in. Ruim duizend politiemensen trokken van<br />
buurt naar buurt en arresteerden bij gang sweeps meer dan 25.000 overwegend<br />
jonge Afro-Amerikaanse mannen. Het merendeel werd verdacht van drugs dealen<br />
of van het lidmaatschap van een bende. Ondanks deze rigoureuze aanpak bleven de<br />
misdaadcijfers stijgen, ook in de <strong>wij</strong>ken die door de politie waren aangepakt.<br />
Er waren veel klachten over het politieoptreden. De politie werd beticht van<br />
willekeur, racisme en onnodig geweldgebruik. Uit de latere onderzoeken bleek dan<br />
ook dat zij zich slecht op de operatie had voorbereid. Veel van de politiemensen<br />
hadden nog nooit in deze <strong>wij</strong>ken gewerkt. Voor hen was de <strong>wij</strong>k vreemd terrein.<br />
Zij kenden noch de situatie, noch de bewoners. Hun opdracht was schoon schip<br />
te maken en hard op te treden tegen misdadige en gewelddadige bendes. De<br />
verdachten waren echter niet helder in kaart gebracht. In wezen kon dus iedereen<br />
als verdachte worden aangemerkt en zo ontstond een vertekend vijandbeeld,<br />
waarop het dagelijkse optreden was gebaseerd. Ook hier speelde dus stereotypering<br />
een rol.<br />
Het optreden veroorzaakte grote onrust onder de Afro-Amerikaanse gemeenschap,<br />
die zich onheus bejegend voelde. De mishandeling van King was voor hen niet<br />
meer dan een bevestiging dat de politie het niet zo nauw nam met de rechten van<br />
Afro-Amerikaanse staatsburgers. De vrijspraak van de vier agenten die betrokken<br />
waren bij de mishandeling van King was de spreekwoordelijke druppel.<br />
3.2 Groot-Brittannië: SUS-Laws en Special Patrol Group<br />
In zijn onderzoeksrapport over de rellen in Brixton stelde Lord Scarman in<br />
1982 vast dat de relatie tussen de politie en de West-Indische gemeenschap in<br />
77 Skolnick & Fyfe, 1993: 3.<br />
78 Cannon, 1997: 17.<br />
54
het decennium voorafgaand aan de rellen ernstig was verslechterd. Soortgelijke<br />
conclusies werden door andere onderzoekers voor de rellen in Liverpool, Bristol<br />
en Birmingham getrokken. De situatie in Groot-Brittannië vertoonde dan ook<br />
gelijkenissen met die in de Verenigde Staten. Het politieoptreden in de zwarte<br />
achterstands<strong>wij</strong>ken werd in hoge mate bepaald door het beeld van een hoge<br />
criminaliteit, gepleegd door hoofdzakelijk zwarte jongeren.<br />
Rond het midden van de jaren 1970 eiste de criminaliteit in de grote steden alle<br />
aandacht op. Het thema criminaliteit raakte sterk gepolitiseerd en kreeg een<br />
etnische ondertoon. Steeds weer werd een verband gelegd met de betrokkenheid<br />
van West-Indische jongeren. Veel meer dan andere etnische groepen in de Britse<br />
samenleving maakte juist deze groep zich schuldig aan criminele activiteiten.<br />
Dat was wat de politici en de media verkondigden. Vooral straatroof zou door<br />
deze groep als specialiteit zijn ontwikkeld. De ultraconservatieve politicus Enoch<br />
Powell bestempelde straatroof zelfs tot een typisch zwarte misdaadvorm. 79 Hoewel<br />
verscheidene onderzoeken dit criminaliteitsbeeld weerlegden, liet het zich<br />
moeilijk wegpoetsen. Onder druk van de politiek en de publieke opinie voerde de<br />
politie de strijd tegen de misdaad op, waarbij zij het accent legde op de criminaliteit<br />
in de overwegend zwarte achterstandsgebieden.<br />
De aandacht voor de ‘zwarte criminaliteit’ beïnvloedde de omgang van po li tiemensen<br />
met de zwarte gemeenschap. Het leidde evenals in de Verenigde Staten tot<br />
stereotypering. Veel politiemensen zagen in alle zwarte jongeren een potentiële<br />
verdachte. De jongeren waren verdacht vanwege de buurt waar zij woonden, de<br />
manier waarop zij zich kleedden en zich gedroegen en uitten. Velen van hen waren<br />
duidelijk herkenbaar aan hun huidskleur en aan de subcultuur van Rastafari die<br />
zij aanhingen. 80 Zij waren dus niet alleen verdacht vanuit een sociale perceptie,<br />
maar ook vanuit een raciale. In het jaarrapport van de Metropolitan Police over<br />
1975 sprak de Londense hoofdcommissaris van een situatie waarbij groepen<br />
zwarte jongeren regelmatig opstandig en agressief reageerden op politiemensen<br />
die hun gewone dagelijkse taak uitoefenden. Het rapport maakte gewag van in<br />
ieder geval twaalf incidenten van enige omvang die uit hadden kunnen groeien<br />
tot grootschalige ongeregeldheden. Deze incidenten concentreerden zich alle in<br />
de zomerperiode.<br />
De strijd tegen de misdaad werd rond het midden van de jaren 1970 verder geïntensiveerd.<br />
De methoden werden aangescherpt. Hierbij maakte de politieleiding<br />
gebruik van de Special Patrol Group (SPG), een in 1961 opgerichte eenheid die<br />
zich specifiek bezighield met de aanpak van criminaliteit. De SPG was vooral<br />
actief in de multi-etnische <strong>wij</strong>ken. De eenheid kon zelfs bij een verdenking dat<br />
iemand een misdaad wilde gaan plegen, overgaan tot aanhouding op grond van<br />
79 Solomos, 1993: 131.<br />
80 Solomos, 1993: 140; Kettle & Hodges, 1982: 85.<br />
55
de SUS-law. Deze wet verschafte het rechtssysteem de mogelijkheid om een<br />
verdachte te veroordelen zonder jury en slechts op de getuigenis van minimaal twee<br />
politiemensen. SUS-arrestaties vonden hoofdzakelijk plaats in zwarte <strong>wij</strong>ken. 81<br />
Zwarte jongeren liepen een verhoogd risico door de politie te worden aangehouden<br />
en te worden gecontroleerd, ook wanneer zij zelfs maar verdacht werden van<br />
criminele bedoelingen. De methode van stop and search was omstreden en voor<br />
de zwarte gemeenschap een steen des aanstoots. 82<br />
In Londen werden bepaalde stadsdelen, waaronder Brixton, tot crimineel gebied<br />
verklaard. In deze <strong>wij</strong>ken werden in de tweede helft van de jaren 1970 meer dan<br />
zeventig speciale en vaak groots opgezette politieacties uitgevoerd. Alleen al in<br />
1977 werden in Lewisham, in het zuidelijk deel van Londen, 14.000 mensen staande<br />
gehouden. De politie was tevreden over het resultaat. Tegelijk had deze harde<br />
aanpak ook een keerzijde. De relatie met de zwarte gemeenschap verslechterde<br />
zienderogen. 44 procent van de arrestanten was van West-Indische afkomst. In een<br />
stad waar deze gemeenschap slechts 6 procent van de bevolking uitmaakte, was dat<br />
een hoog percentage. De zwarte gemeenschap sprak van overpolicing. De politie<br />
zou in de zwarte <strong>wij</strong>ken meer en strenger optreden dan in andere <strong>wij</strong>ken.<br />
Tegen het einde van de jaren 1970 had de West-Indische gemeenschap <strong>geen</strong><br />
vertrouwen meer in de Metropolitan Police. Dit bleek onder meer uit een in 1979<br />
verschenen rapport van het Institute of Race Relations dat de weinig verhullende<br />
titel Police against black people had gekregen. Het rapport beschreef hoe het<br />
intimiderende en discriminerende optreden van de Metropolitan Police een way<br />
of life was geworden. Voor veel West-Indiërs was de politie verworden tot een<br />
vijandelijk leger. De onderzoekers noemden zeven punten die kenmerkend waren<br />
voor het politieoptreden:<br />
• het in het kader van stop and search aanhouden en fouilleren zonder<br />
duidelijke reden;<br />
• onnodig geweld bij arrestaties;<br />
• specifiek geweldgebruik bij jeugdigen;<br />
• gevaar van arrestatie wanneer een aangehoudene zich op zijn rechten<br />
beroept;<br />
• onnodig risico voor omst<strong>anders</strong> en getuigen;<br />
• herhaalde arrestaties van individuen;<br />
• willekeurige invallen in woningen van West-Indiërs en Indiërs/Pakistanen. 83<br />
De onderzoekers stelden ook vast dat vooral jonge politiemensen zich vaak te<br />
buiten gingen aan onbehoorlijk, intimiderend en racistisch gedrag. Net als in<br />
81 Kettle & Hodges, 1982: 63.<br />
82 Scarman, 1982: 46.<br />
83 Kettle & Hodges, 1982: 87.<br />
56
de Verenigde Staten speelde hierbij de achtergrond van het politiepersoneel een<br />
rol. De achterstands<strong>wij</strong>ken waren over het algemeen <strong>geen</strong> populair werkgebied.<br />
Daarom zag men zich vaak gedwongen om juist hier jonge agenten in te zetten.<br />
Zij hadden weinig ervaring met het werk in zo’n moeilijke omgeving.<br />
De relatie tussen de politie en de zwarte gemeenschap werd nog verder op de spits<br />
gedreven door de vele extreemrechtse provocaties. Het midden van de jaren 1970<br />
liet een opleving zien van racistische demonstraties en geweld gericht tegen de<br />
West-Indische en Pakistaanse gemeenschap. Vanwege het vigerende demonstratierecht<br />
kregen dergelijke groeperingen veelal toestemming om in de overwegend<br />
zwarte <strong>wij</strong>ken te demonstreren. Meerdere malen kwam het hierbij tot heftige confrontaties<br />
tussen enerzijds de extreemrechtse demonstranten en anderzijds linkse<br />
te gendemonstranten of migrantenjongeren. De politie werd herhaaldelijk beschuldigd<br />
van partijdigheid. Volgens vertegenwoordigers van de zwarte gemeenschap<br />
zou zij te weinig oog hebben voor de raciale dimensie van het geweld. Ook zou zij<br />
bescherming bieden aan organisaties als het National Front. Bij demonstraties van<br />
deze beweging waren vaak tientallen, in het geval van Southall duizenden agenten<br />
op de been om tegendemonstranten op afstand te houden en confrontaties te<br />
voorkomen. 84 Desalniettemin voelden steeds meer migranten – vooral West-Indiërs<br />
en Pakistani – zich niet langer door de wet en de politie beschermd. ‘Wanneer men<br />
mensen het gevoel van bescherming door de wet en door haar uitvoerend apparaat<br />
ontneemt, dan vernietigt men ook het gevoel van veiligheid en het gevoel deel uit<br />
te maken van de samenleving waarin zij leven,’ zo stelde de socioloog Dummet. 85<br />
De almaar verslechterende relatie tussen politie en migrantengemeenschap was<br />
uiteindelijk een van de belangrijke drijfveren voor de inner-cityriots. In vrijwel<br />
alle gevallen begonnen zij met kleine, schijnbaar onbetekenende incidenten. Op<br />
een enkele uitzondering na volgden de escalaties op politie-interventies, variërend<br />
van controles tot pogingen tot hulpverlening.<br />
De rellen in het Londense Brixton in 1981 die aanleiding waren voor het<br />
Scarman-rapport, zijn een goed voorbeeld van de gevolgen van het ontbreken<br />
van aanspreekpunten in de <strong>wij</strong>k en het niet kunnen bereiken van sleutelpersonen.<br />
Ook hier leefden jongeren op gespannen voet met de politie, die in de weken voor<br />
de rellen met een speciale opsporingsoperatie genaamd SWAMP de strijd tegen<br />
de criminaliteit in de <strong>wij</strong>k had opgevoerd. Sinds 6 april 1981 was de <strong>wij</strong>k het<br />
centrum van verhoogde politieactiviteit, waarbij politiemensen, veelal in burger,<br />
mensen staande hielden en fouilleerden. Hierdoor was de relatie tussen politie en<br />
een deel van de bewoners nog verder bekoeld.<br />
Toen op vrijdag 10 april 1981 om 18.10 uur twee agenten een verwarde en hevig<br />
bloedende zwarte jongen aan wilden houden, ging het mis. De jongen bleek<br />
84 Kettle & Hodges, 1982: 76.<br />
85 Kettle & Hodges, 1982: 78.<br />
57
met een mes te zijn gestoken. Hij verzette zich hevig, wat de aandacht trok van<br />
meerdere omst<strong>anders</strong>, die zich onmiddellijk met de aanhouding bemoeiden.<br />
Zij dachten dat de agenten de jongen weigerden te helpen of misschien wel<br />
zelf verwond hadden. In alle verwarring wist de jongen zich los te rukken en<br />
te ontkomen. De agenten waarschuwden hun collega’s in de <strong>wij</strong>k om uit te<br />
kijken naar de bloedende jongen. Ongeveer een kwartier later troffen agenten<br />
het slachtoffer opnieuw aan. Ter<strong>wij</strong>l zij de steekwond provisorisch behandelden,<br />
werden zij omringd door een groep van ongeveer dertig tot veertig voornamelijk<br />
zwarte jongeren. Er ontstond een woordenwisseling. De omst<strong>anders</strong> gaven aan<br />
dat zij het slachtoffer zelf wel zouden verplegen, omdat hij in de handen van de<br />
politie niet veilig was. De agenten werden opzij geduwd, de jongen werd in een<br />
auto gelegd en naar een ziekenhuis gereden. Toen agenten een poging deden om<br />
de jongeren uiteen te drijven, kwam het tot de eerste gevechten.<br />
De rellen duurden iets meer dan een uur. Na 19.00 uur keerde de rust langzaam<br />
terug, waarna de politieleiding besloot om een groot deel van de politiemacht uit<br />
de <strong>wij</strong>k terug te halen. De strategie die vanaf dat moment werd gekozen was bepalend<br />
voor het verdere verloop van de gebeurtenissen. ’s Avonds spraken politiemensen<br />
met een aantal sleutelpersonen in de <strong>wij</strong>k, mensen die een leidende rol in<br />
de zwarte <strong>wij</strong>kgemeenschap speelden. Dat was uitzonderlijk, omdat het overleg<br />
tussen de politie en de buurt al enige maanden stillag. Voorheen voerde een<br />
community relations officer overleg met de Council for Community Relations in<br />
Lambeth (CCRL), die ook de belangen van de bewoners van Brixton behartigde.<br />
De CCRL was voor de politie een belangrijke bron van informatie over de <strong>wij</strong>k en<br />
zijn bewoners en bood mogelijkheden in contact te blijven met de gemeenschap.<br />
Het comité had zich al meerdere malen ontevreden getoond over de politieacties.<br />
Toen de politie in december 1978 verzuimde de CCRL in te lichten over een op<br />
handen zijnde actie van de SPG, besloot de CCRL het contact met de politie te<br />
verbreken. Dit besluit zorgde volgens Scarman voor een verdere verslechtering<br />
van de relatie. 86 In de loop van 1980 werden herhaalde pogingen gedaan het<br />
overleg met de CCRL weer op gang te brengen. Breekpunt voor de leden van dit<br />
orgaan bleef echter het politieoptreden in het kader van de omstreden SUS-wetten.<br />
Uiteindelijk werd aan de vooravond van de rellen besloten om het overleg met<br />
de politie weer op kleine schaal te hervatten. Toen de rellen op 10 april uitbraken<br />
moest de eerste vergadering nog plaatsvinden. 87<br />
Wel werd in de avond van 10 april 1981 op initiatief van de Community Relations<br />
Branch van de Metropolitan Police vergaderd met een aantal professioneel betrokkenen.<br />
Aanwezig waren onder anderen de dominee van de methodistenkerk,<br />
twee jeugdwerkers, het hoofd van een welzijnsorganisatie die in de <strong>wij</strong>k Brixton<br />
86 Scarman, 1982: 52-53.<br />
87 Scarman, 1982: 55-56.<br />
58
werkte en het hoofd van de CCRL. Het ging hier meer om professionele partners<br />
dan om <strong>wij</strong>kvertegenwoordigers. Allen zegden hun medewerking toe. Zij zouden<br />
proberen de menigte te kalmeren. Tegelijkertijd adviseerden zij de politie om<br />
een deel van de versterkingen uit de <strong>wij</strong>k terug te trekken, wat in hun ogen deescalerend<br />
zou werken. De leiding van de Metropolitan Police wilde hier niet aan<br />
meewerken. Zij besloot zelfs om de acties in het kader van de omstreden operatie<br />
SWAMP ook op zaterdag 11 april door te laten gaan. Volgens de onderzoekscommissie<br />
van Scarman was dit een cruciale fout. 88 SWAMP was in haar ogen een<br />
van de redenen van alle onvrede en daarom was dit besluit in haar ogen verkeerd.<br />
Naar aanleiding van zo’n SWAMP-aanhouding braken die zaterdagmiddag<br />
opnieuw gevechten uit. Deze hielden twee dagen aan. 89<br />
Bij de rellen die zich vanaf 1995 in de Britse textielsteden Bradford, Oldham en<br />
Burnley voordeden, stond de Britse politie voor het eerst tegenover grote aantallen<br />
opstandige moslimjongeren. De rellen speelden zich af in de achterstands<strong>wij</strong>ken,<br />
tegen de bekende achtergrond van armoede en verval. De Britse textielindustrie<br />
raakte vanaf het midden van de jaren 1980 in een vrije val. Veel van het werk –<br />
voornamelijk goedkope, ongeschoolde arbeid – verhuisde naar lagelonenlanden.<br />
Inmiddels behoren Bradford, Oldham en Burnley tot de twintig armste gebieden van<br />
het Verenigd Koninkrijk. De recessie trof vooral veel arbeidskrachten die voorheen<br />
waren aangetrokken uit voormalige Britse koloniën als Pakistan en Bangladesh.<br />
Onder deze groepen leefden sterke gevoelens van deprivatie. Met name jongeren<br />
waren ontevreden. Zij hadden onvoldoende toekomstperspectief. Slechts weinigen<br />
wisten door te dringen tot het hoger onder<strong>wij</strong>s en de kans op werk was gering.<br />
Zij voelden zich uitgesloten. Zij hadden <strong>geen</strong> vertrouwen meer in de overheid en<br />
reageerden af<strong>wij</strong>zend op iedere bemoeienis. Zij gedroegen zich niet alleen vijandig<br />
tegenover de autoriteiten, maar ook tegenover ouderen uit de eigen gemeenschap.<br />
Bij het zoeken naar een verklaring voor de rellen in de textielsteden wezen<br />
verscheidene sociaal wetenschappers op de geïsoleerde positie die moslims, en met<br />
name de jongere generaties uit deze gemeenschap, binnen de Britse samenleving<br />
innamen. Er was nauwelijks contact met andere etnische groepen. Een sociale<br />
cohesie ontbrak. 90 Deze situatie is sindsdien niet veranderd.<br />
De <strong>wij</strong>ken waar deze mensen woonden, werden geteisterd door vandalisme en<br />
criminaliteit. Met name joyriding bleek in deze achterstands<strong>wij</strong>ken relatief veel<br />
voor te komen. Overheidsinstanties waren regelmatig het doelwit van groepjes<br />
jongeren. Brandweerauto’s werden in Bradford uitgerust met camera’s, nadat<br />
zij meerdere malen door jongeren waren bekogeld en uit de buurt waren<br />
verjaagd. Volgens de socioloog Campbell is dit gedrag van jongeren een manier<br />
88 Scarman, 1982: 23.<br />
89 Scarman, 1982: 69-71.<br />
90 Ritchie report, Oldham Independent Review 2001; Cantle, 2001.<br />
59
om zich te manifesteren. Ze kunnen er hun mannelijkheid mee benadrukken<br />
en laten zien wat ze waard zijn. Tal van criminele activiteiten zoals het dealen<br />
van drugs, winkeldiefstal, inbraak en molest behoren eveneens tot dit arsenaal.<br />
Veroordelingen en gevangenisstraffen werden door de jongens als een verdienste<br />
beschouwd. Het vergroot hun aanzien in de <strong>wij</strong>k, zo meent Campbell. 91<br />
Ondanks herhaalde noodkreten van <strong>wij</strong>kbewoners, onder wie ook migranten,<br />
waren politie en bestuur niet in staat om de toenemende overlast te keren. Een<br />
krachtdadig optreden bleef uit. De bewoners zagen de politie steeds minder in<br />
de <strong>wij</strong>ken. In plaats van meer controle trok de politie zich terug. Dit gebrek aan<br />
krachtdadig optreden droeg bij tot het uitbreken van de rellen in 1995 in Bradford en<br />
in 2001 in Burnley en Oldham. De onderzoekers Power en Tunstall constateerden<br />
dat de politiemensen in deze <strong>wij</strong>ken het werk als zwaar en moeilijk ervoeren, dat<br />
zij zich onvoldoende gesteund voelden door bestuur en justitie en dat zij over<br />
te weinig middelen beschikten om het wangedrag in de <strong>wij</strong>ken effectief aan te<br />
kunnen pakken. De terugtrekkende beweging van bestuur en politie vergrootte de<br />
afstand met de <strong>wij</strong>kbewoners. De controle op de <strong>wij</strong>k verminderde. Wijkbewoners<br />
kregen als het ware vrij spel, wat zich weer uitte in de criminaliteitsstatistieken. 92<br />
Het was dan ook <strong>geen</strong> verrassing dat een poging van de politie haar gezag in de<br />
<strong>wij</strong>ken te herstellen veel weerstand opriep. De repressieve maatregelen waarmee<br />
dit herstel gepaard ging, werden door de jongeren niet geaccepteerd. Zij ervoeren<br />
de nieuwe aanpak van de politie als weinig tactvol en racistisch. Kleine politieinterventies<br />
leidden steevast tot confrontaties. Het aantal incidenten stapelde zich<br />
op. Onder deze omstandigheden was een escalatie welhaast onvermijdelijk. 93<br />
In juni 1995 braken ernstige rellen uit die twee dagen aanhielden en waarbij<br />
meerdere gewonden vielen.<br />
3.3 Frankrijk: het verd<strong>wij</strong>nen van de <strong>wij</strong>kpolitie<br />
De Franse rellen van 2005 hebben een lange voorgeschiedenis. Ook hier zijn<br />
niet alleen de sociaaleconomische condities in de banlieues bepalend. Net als in<br />
de Verenigde Staten en Groot-Brittannië is de slechte relatie met de overheid en<br />
in het bijzonder met de politie een factor van belang geweest. In de afgelopen<br />
decennia is de relatie tussen politie en bewoners zwaar onder druk komen te<br />
staan. Dat is mede te <strong>wij</strong>ten aan de veranderingen die het Franse politieapparaat<br />
heeft ondergaan.<br />
Typerend is de afbraak van de <strong>wij</strong>kpolitie. Tot ver in de jaren 1980 kende Frankrijk<br />
een stelsel van <strong>wij</strong>kpolitie met kleine politieposten in de banlieues. Hier werkten<br />
91 Campbell, 1993.<br />
92 Power & Tunstall, 1997.<br />
93 Waddington, 2007: 193.<br />
60
over het algemeen politiemensen met een brede achtergrond, generalisten die<br />
contacten onderhielden met de <strong>wij</strong>kbewoners en kleine zaken zelfstandig afhandelden.<br />
94 Tot aan het begin van de jaren 1980 was er in brede kring een hecht<br />
geloof in de werking van deze kleinschalige, decentrale aanpak die gericht was<br />
op het onderhouden van de relatie met de <strong>wij</strong>kbewoners. De politie opereerde<br />
vanuit de <strong>wij</strong>k. ‘Kennen en gekend worden’ was de basis van het politiewerk.<br />
Een regeringscommissie die in 1976 onderzocht hoe de groeiende criminaliteit<br />
effectiever kon worden aangepakt, vond destijds nog dat het <strong>wij</strong>kstelsel navolging<br />
verdiende. Het kwam de relatie tussen de politie en het publiek alleen<br />
maar ten goede. De politie zou ook meer samen moeten werken met het publiek,<br />
het<strong>geen</strong> haar informatiepositie aanzienlijk zou kunnen versterken. Het onderzoek<br />
resulteerde in een gecombineerde lokale en nationale aanpak van de criminaliteit,<br />
in samenhang met een breed pakket van sociale maatregelen. Hiermee werden in<br />
de jaren 1980 de eerste successen geboekt.<br />
In de jaren 1990 vond een omslag plaats. De eerste grote rellen in de banlieues<br />
aan het begin van dit decennium kleurden het beeld van deze <strong>wij</strong>ken. Er klonk<br />
kritiek op het politieoptreden in de stedelijke zones, dat volgens velen te weinig<br />
resultaat opleverde. In deze periode werd ook voor het eerst gesproken van violence<br />
urbaine, een term die spoedig synoniem werd voor de problematiek in<br />
de banlieues. De veiligheidssituatie in deze <strong>wij</strong>ken kwam hoog op de politieke<br />
agenda te staan. De strijd tegen de violence urbaine domineerde het politieke<br />
debat tijdens de lokale verkiezingen in 2001 en 2002, zoals de rellen van 2005 een<br />
claim legden op de presidentsverkiezingen van 2006. Het Syndicat des Commissaires<br />
de Police, de belangenorganisatie van het hogere politiepersoneel, en<br />
andere deskundigen spraken van een herovering van de banlieues. Volgens hen<br />
waren de <strong>wij</strong>ken in een tijdsbestek van enkele jaren veranderd in no-goarea’s waar<br />
rechteloosheid heerste en vooral drugscriminaliteit de omgeving domineerde.<br />
De aantasting van de veiligheid werd vooral toegeschreven aan de jongeren en jong<br />
volwassenen. Veel van hen waren van Noord- en Centraal-Afrikaanse afkomst. Zij<br />
werden afgeschilderd als asociaal en zonder enige moraal. Het merendeel van hen<br />
zou zijn opleiding niet hebben afgemaakt en dus weinig kans maken op betaalde<br />
arbeid. Ouders hadden de controle over deze groep volledig verloren. De jongeren<br />
organiseerden zich in bendes en creëerden een eigen ondergrondse economie. Rond<br />
de woontorens floreerde de drugshandel. De jongeren terroriseerden de buurten<br />
die zij als de hunne beschouwden en daagden de politie uit. Volgens de inlichtingendiensten<br />
nam het wapenbezit in de <strong>wij</strong>ken fors toe. Verscheidene politici en<br />
politiemensen spraken van Amerikaanse toestanden in de Franse banlieues die in de<br />
greep waren van een nieuwe, vooral jeugdige maffia. 95<br />
94 Roché, 2006: 140.<br />
95 Moerland, 2007.<br />
61
Evenals in de Verenigde Staten en Groot-Brittannië is ook in Frankrijk sprake<br />
van een proces van criminalisering waarvoor meerdere partijen – media, politiek<br />
en bestuur – verantwoordelijk waren en nog steeds zijn. Zo werd bijvoorbeeld<br />
gezegd dat de banlieues de bakermat zouden zijn van een nieuwe maffia. Deze<br />
criminalisering bereikte rond de eeuwwisseling een hoogtepunt. Dit valt onder<br />
meer af te lezen aan de verklaringen voor het geweld. Zo zouden de autobranden,<br />
die al vanaf het begin van de jaren 1990 plaatsvinden, alleen maar een middel<br />
zijn om gestolen voertuigen te doen verd<strong>wij</strong>nen. De rellen zouden vooral gezien<br />
moeten worden als een middel om de aandacht van de politie af te leiden en<br />
zodoende criminele activiteiten in de <strong>wij</strong>ken te maskeren. 96<br />
Het verschuivende politieke klimaat heeft grote invloed gehad op het beleid van de<br />
politie. Inhoudelijk en organisatorisch heeft dit geleid tot veranderingen. Met name<br />
de <strong>wij</strong>kpolitie raakte in diskrediet. De kritiek kwam grotendeels van de rechtse<br />
politici. De <strong>wij</strong>kpolitie voldeed in hun ogen niet meer. In verkiezingscampagnes<br />
werd de <strong>wij</strong>kpolitie in een specifiek daglicht gesteld. Agenten werden gefilmd<br />
ter<strong>wij</strong>l zij de veters van kinderen strikten. Met dergelijke beelden benadrukten de<br />
tegenst<strong>anders</strong> het softe karakter van de <strong>wij</strong>kpolitie. 97 Zij spraken van een police<br />
sociale, een vorm van politie die volgens hen niet meer paste in een moderne tijd<br />
en niet langer was opgewassen tegen de problemen waarmee de banlieues zich<br />
geconfronteerd zagen.<br />
Ondanks tegenstand van de Franse politiebonden en de Inspection Generale de la<br />
Police Nationale, die het belang van de <strong>wij</strong>kgebonden politiezorg bleef onderschijven,<br />
drukte het rechtse kamp zijn hervormingsplannen door. Het nieuwe beleid stond<br />
hoofdzakelijk in het teken van repressie en van de strijd tegen criminaliteit. De<br />
inrichting van het politieapparaat werd hier gedeeltelijk op aangepast. In de jaren<br />
1990 werden al veel kleine politieposten opgeheven. Surveillances vonden vaak<br />
alleen nog vanuit de auto plaats. 98<br />
Een nieuw middel was ook de inzet van de Brigade anticriminalité (BAC). De<br />
BAC werd in 1994 opgericht. Zij opereert onopvallend, in burger en verplaatst zich<br />
in onherkenbare politievoertuigen. De agenten van de BAC zijn gespecialiseerd<br />
in het optreden in moeilijke milieus, in het bijzonder in de banlieues, die bij de<br />
politie bekendstaan als kwetsbaar. Toetreding tot de BAC gebeurt op vrijwillige<br />
basis. De leden zijn vrijgesteld van andere werkzaamheden. De BAC treedt op<br />
tegen kleine en middelgrote criminaliteit. Hieronder vallen onder meer overlast<br />
en diefstal.<br />
De nieuwe linkse regering onder leiding van Jospin, die in 1997 het roer overnam,<br />
maakte zich zorgen over de positie van de politie in de banlieues. Door<br />
96 Muchielli, 2006: 103.<br />
97 Roché, 2006: 142.<br />
98 Muchielli, 2006: 101.<br />
62
de verharde aanpak verloor zij terrein. Daarmee raakte zij ook een belangrijke<br />
bron van informatie k<strong>wij</strong>t. Voorzichtig werden stappen gezet om een nieuw<br />
model van <strong>wij</strong>kpolitie te introduceren, naar het voorbeeld van landen als<br />
<strong>Nederland</strong> en Groot-Brittannië. Deze <strong>wij</strong>kpolitie nieuwe stijl werd bekend als<br />
de police de proximité. Om de kloof tussen de politie en de <strong>wij</strong>kbewoners te<br />
overbruggen werden opnieuw kleinschalige politieposten ingericht in buurten en<br />
<strong>wij</strong>ken waar zij enkele jaren eerder waren opgeheven. Agenten moesten weer<br />
relaties opbouwen met de bewoners en met lokale instellingen zoals (sociale)<br />
hulpverleningsinstanties en scholen. Het nieuwe beleid richtte zich hoofdzakelijk<br />
op de preventie van criminaliteit. 99<br />
De police de proximité was <strong>geen</strong> lang leven beschoren. Het model sneuvelde toen<br />
Frankrijk opnieuw een scherpe draai naar rechts maakte. Onder de nieuwe rechtse<br />
regering werd de <strong>wij</strong>kpolitie gesaneerd. In plaats daarvan kwam een nieuw, vooral<br />
op repressie gericht model, dat op harde resultaten aanstuurde. In 2002 voerde<br />
de Franse politie in veel <strong>wij</strong>ken een zerotolerancebeleid in, gericht op het herstel<br />
en handhaven van orde en gezag. Dit heeft betrekking op een breed scala aan<br />
onderwerpen zoals drugs, alcohol en verkeer. Zero tolerance is een politiestrategie<br />
waarbij zonder pardon hard wordt opgetreden tegen zelfs de geringste uitingen van<br />
overlast en criminaliteit. Volgens de theorie achter deze methode dient de politie<br />
iedere verpaupering of verloedering hard te bestrijden en <strong>geen</strong> enkele af<strong>wij</strong>king<br />
van de wet toe te staan. 100 Zero tolerance heeft sinds de jaren 1990 een wereld<strong>wij</strong>de<br />
opmars gemaakt en wordt in verschillende varianten toegepast.<br />
Ondanks de toepassing van het nieuwe zerotolerancebeleid bleek in 2004 dat de<br />
criminaliteit sinds 2002 nauwelijks was gedaald. Opnieuw werden de teugels<br />
aangetrokken; 22 <strong>wij</strong>ken werden aangewezen als extreem problematisch en de<br />
inzet van de politie werd er verder opgevoerd. 101 De stijl van het optreden is<br />
180 graden gedraaid ten opzichte van de periode vóór 2002. De politie is nog<br />
dagelijks in de <strong>wij</strong>ken aanwezig, maar vrijwel alleen in groter verband. De Franse<br />
ordepolitie CRS en de BAC zijn voortdurend in de <strong>wij</strong>k aanwezig. Het zijn eenheden<br />
die vooral zijn toegesneden op de repressieve politietaak. De BAC’s<br />
hebben een spilfunctie in dit nieuwe concept. Zij zijn veelvuldig betrokken bij de<br />
identiteitscontroles die de Franse politie in de banlieues uitvoert en die bedoeld<br />
zijn om de criminaliteit en de overlast tegen te gaan. De Franse wetgeving kent de<br />
politie in dit geval een tweetal mogelijkheden toe. Ten eerste is er de administratieve<br />
identiteitscontrole op grond waarvan een agent een persoon mag controleren<br />
wanneer hij deze verdenkt te handelen tegen het belang van de openbare orde. Ten<br />
tweede is er de gerechtelijke controle die hem toestaat personen te controleren<br />
99 Bui Trong, 2000: 115-117.<br />
100 http://www.politie.nl/PolitieABC/Werk<strong>wij</strong>zepolitie/repressie.asp.<br />
101 Grassart, 2007: 38.<br />
63
die een strafbaar feit hebben gepleegd of zouden proberen te plegen, die getuige<br />
zijn geweest van een strafbaar feit, of er vindt controle plaats op aan<strong>wij</strong>zing van<br />
de politie. Volgens onderzoekers van de universiteit van Brussel creëert het naast<br />
elkaar bestaan van deze nagenoeg identieke bevoegdheden een vanzelfsprekend<br />
risico dat politiemensen de ene bevoegdheid inroepen voor de gevallen waar ze<br />
de andere niet kunnen of mogen gebruiken. Dit maakt van de identiteitscontrole<br />
een juridisch zeer moeilijk controleerbaar rechtsinstrument dat in de praktijk<br />
overal voor problemen zorgt. 102<br />
Zoals uit diverse onderzoeken naar voren komt, wordt het middel van de persoonscontrole<br />
in de praktijk selectief toegepast. Ook hier is alom sprake van<br />
stereotypering. Uit de praktijk blijkt dat de politie overwegend personen aanhoudt<br />
van Noord- en Centraal-Afrikaanse afkomst in de leeftijd van 18 tot 35 jaar. Het<br />
komt voor dat jongeren meerdere malen per week door dezelfde politiemensen om<br />
hun identiteitskaart worden gevraagd. 103 Vaak gaat het er grof aan toe. Agenten<br />
tutoyeren – wat in Frankrijk al snel als onbeleefd wordt opgevat – zij maken tactloze<br />
opmerkingen en gedragen zich bij de controles vaak ronduit intimiderend. Bij<br />
een persoonscontrole in Lyon, kort na de uitbraak van de rellen in 2005, dreigden<br />
agenten jongens op te sluiten in een transformatorhuisje. 104<br />
Meerdere rapportages <strong>wij</strong>zen op onnodig of buitenproportioneel geweld-gebruik<br />
door de Franse politie. Medici in de regio Parijs behandelden in 2001 naar schatting<br />
meer dan duizend personen die door politiegeweld gewond waren geraakt. 105 De<br />
Franse politie is al meerdere malen door het Europees Hof voor de Rechten van<br />
de Mens op de vingers getikt vanwege schending van de mensenrechten. Ook in<br />
de jaarrapporten van Amnesty International is de Franse politie een vaste gast. De<br />
mensenrechtenorganisatie <strong>wij</strong>st al sinds de jaren 1990 op het politiegeweld dat<br />
vooral gericht is tegen migranten. 106<br />
Het gedrag van de politie wordt vooral bepaald door drie factoren. Een eerste factor<br />
is de politiek-maatschappelijke omgeving waarin zij werkt. Delen van de politiek<br />
en het (lands)bestuur zijn met betrekking tot de problematiek van de banlieues<br />
weinig geneigd de nuance te zoeken. Eerder is er sprake van een oorlogsretoriek.<br />
Deze harde toonzetting heeft invloed op het gedrag en het handelen van de politie.<br />
Ook de negatieve inkleuring door veel media mist zijn uitwerking niet. Beweerd<br />
wordt dan ook dat de politie niet langer onbevooroordeeld is, wat zij vanuit haar<br />
functie wel zou moeten zijn. Vooroordelen worden versterkt door het beleid en de<br />
houding van het openbaar bestuur en de politieleiding. Die vooroordelen kunnen<br />
102 Meerschaut & De Hert, 2007: 12.<br />
103 Sire-Marin, 2006: 118.<br />
104 Sire-Marin, 2006: 119.<br />
105 Sire-Marin, 2006: 121.<br />
106 Jaarrapportages Amnesty International 2005, 2006, 2007.<br />
64
indirect worden versterkt door het gevoerde beleid. Het zerotolerancebeleid<br />
rechtvaardigt volgens veel agenten een harde en selectieve aanpak.<br />
De tweede factor is de samenstelling van de politie. In de banlieues werken overwegend<br />
blanke politiemannen. De Franse politie heeft een nijpend gebrek aan<br />
migranten en vrouwen. Dat vrouwen zich weinig aangetrokken voelen door de<br />
politie zou komen door de machosfeer in de korpsen. Deze cultuur schrikt ook<br />
migranten af. De Franse politie is dus vooral een blank mannenbolwerk.<br />
De derde factor is de leeftijd van de politiemensen. De gemiddelde leeftijd bedroeg<br />
27 jaar in de periode 2005-2007. In het Franse systeem hebben jonge<br />
agenten <strong>geen</strong> stem in de keuze van de werklocatie. Omdat veel oudere agenten<br />
liever niet in de banlieues willen werken, worden juist veel jonge politiemensen<br />
in de banlieues geplaatst. Zij missen de ervaring, het vertrouwen en de autoriteit<br />
die juist in moeilijke <strong>wij</strong>ken als deze nodig zijn. De meeste politiemensen blijven<br />
gemiddeld vier à vijf jaar in de steden werken. Daarna geven zij de voorkeur aan<br />
een rustiger werkomgeving. Het systeem van anciënniteit waarbij politiemensen<br />
op grond van het aantal dienstjaren doorschuiven naar een andere functie, zorgt<br />
ervoor dat zij vaak de grote stads<strong>wij</strong>ken kunnen inruilen voor een functie in<br />
de luwte. Overigens is dit niet de enige reden. Velen maken de keuze ook uit<br />
financiële overwegingen. De kosten van levensonderhoud zijn in de grote steden<br />
hoger dan daarbuiten. Het gemiddelde salarisniveau van de Franse politie is lager<br />
dan in veel andere landen, wat betekent dat vooral veel beginnende politiemensen<br />
het hoofd soms moeilijk boven water kunnen houden. Daarom is ook al meerdere<br />
malen er op aangedrongen om het werk in de ZUS te compenseren door middel<br />
van een toeslag. Hierdoor kan worden voorkomen dat de zo noodzakelijke politieervaring<br />
en deskundigheid weglekt. 107<br />
Bij de Franse rellen van 2005 speelde het gebrek aan contact tussen politie en <strong>wij</strong>kbewoners<br />
een grote rol. Overleg met buurtbewoners of <strong>wij</strong>korganen, van welke<br />
signatuur dan ook, was er op dat moment nauwelijks. Door de voortdurende druk<br />
die de politie op de jongeren in de banlieues uitoefende, was de relatie tussen beide<br />
ernstig verslechterd. Dit was in sterke mate bepalend voor het politieoptreden,<br />
waarvan hier een korte uiteenzetting volgt.<br />
Toen op 27 oktober 2005 bekend werd dat in de Parijse banlieue Clichy-sous-Bois<br />
twee jongens die op de vlucht waren voor de politie in een elektriciteitshuisje<br />
om het leven waren gekomen, stond voor de jongeren de schuld van de politie<br />
bij voorbaat vast. Tegen het begin van de avond werden de eerste vernielingen<br />
aangericht en gingen de eerste auto’s in vlammen op. Later op die avond werden<br />
winkels en openbare gebouwen aangevallen. Een kleine groep jongeren probeerde<br />
het gemeentehuis binnen te dringen. Dit kon door de politie worden verhinderd.<br />
107 Kokoreff, 2008: 196-21.<br />
65
Vrijdag 28 oktober gaf de overheid een eerste reactie. Zonder enig onderzoek<br />
verklaarden verschillende autoriteiten dat de politie juist had gehandeld. De<br />
jongeren waren bezig om spullen te stelen op een bouwterrein en dus was de<br />
achtervolging terecht geweest. Sarkozy noemde de relschoppers racaille ofwel<br />
uitschot en ging voorbij aan de emoties die de dood van de jongens had opgeroepen.<br />
Hij wees er tevens op dat iedere volgende ordeverstoring door de politie met kracht<br />
zou worden bestreden. Van enige toenadering was op dat moment nog <strong>geen</strong> sprake.<br />
’s Avonds braken rellen uit in de banlieue Chêne Pointu waar verscheidene auto’s<br />
uitbrandden. Zo’n 250 politiemensen waren het doelwit van naar schatting 400<br />
jongeren. Zij werden bekogeld met stenen, flessen en molotovcocktails. Pas rond<br />
drie uur in de ochtend keerde de rust terug.<br />
Zaterdag 29 oktober verliep zonder rellen. De dag stond in het teken van een stille<br />
tocht ter nagedachtenis aan de beide slachtoffers. De ouders liepen voor in de stoet.<br />
’s Avonds en ook het grootste deel van de zondag bleef het op enkele autobranden<br />
na rustig. Er was in ieder geval <strong>geen</strong> sprake van geweld tegen personen. In een<br />
poging de situatie verder te normaliseren bood de regering aan een ontmoeting<br />
te organiseren tussen de ouders van de jongens en minister Sarkozy. De familie<br />
wilde echter <strong>geen</strong> ontmoeting met de minister, die het onmiddellijk voor de politie<br />
had opgenomen. Uiteindelijk hadden zij enkele dagen later een ontmoeting met<br />
de als meer gematigd bekendstaande premier De Villepin.<br />
Na de weigering van de nabestaanden laaiden de emoties na een weekend van<br />
relatieve rust weer op. Sarkozy werd hierdoor de personificatie van een onwelwillende<br />
overheid. Zelf gooide hij die zondagavond nog eens olie op het vuur door<br />
in een interview voor de televisiezender TF1 nogmaals te verklaren dat de politie<br />
correct had gehandeld. In datzelfde gesprek vertelde hij dat de overheid zou<br />
vasthouden aan het zerotolerancebeleid en de onrust met harde hand zou bestrijden.<br />
Zondag had hij al toestemming gegeven om de politiemacht in Clichy-sous-Bois<br />
te versterken met zeventien compagnieën oproerpolitie van de CRS, en zeven<br />
eskadrons mobiele gendarmerie.<br />
Volgens de socioloog Roché maakte de regering op 30 oktober een volgende<br />
fout toen bij een charge van de CRS in de banlieue La Forestière à Clichy een<br />
door de politie afgeschoten traangasgranaat bij een moskee naar binnen rolde. De<br />
moslimgemeenschap reageerde verontwaardigd op dit nieuwe incident. Ditmaal<br />
waren het niet alleen jongeren die zich roerden, maar ook ouderen. Ook nu<br />
reageerde de regering op een manier die weinig bevorderlijk was voor de situatie;<br />
zij schoof de schuld in de richting van de jongeren en hield vast aan een harde<br />
lijn. Er was <strong>geen</strong> sprake van een handreiking naar de jongeren, noch naar de<br />
moslimgemeenschap. Het effect hiervan werd merkbaar op maandag 1 november,<br />
toen de rellen zich verplaatsten naar andere Parijse voorsteden. 108<br />
108 Roché, 2006: 9-28.<br />
66
Op maandag 1 november bezocht premier De Villepin de beide families in<br />
Clichy-sous-Bois. Hij beloofde hun dat de dood van hun kinderen grondig zou<br />
worden onderzocht. Na zijn bezoek werden de rellen in Clichy-sous-Bois minder<br />
hevig. Wel braken diezelfde avond rellen uit in zeven andere Parijse voorsteden.<br />
Groepen jongeren draaiden als het ware om de hoofdstad heen, vochten met de<br />
politie en staken auto’s in brand. Het lukte hen niet om het centrum binnen te<br />
dringen. De politie sprak van kleine schermutselingen.<br />
Dinsdag 2 november sloot de regering de mogelijkheid dat het ook in andere<br />
steden onrustig zou worden niet langer uit. Na een speciale kabinetsvergadering<br />
maande president Chirac het land tot kalmte. Eenieder moest de wet respecteren,<br />
zo zei hij in een televisieboodschap. Het feit dat nu de president het woord tot<br />
de natie richtte, duidde op de ernst van de situatie. Van een duidelijke visie op<br />
de aanpak van de onrust op nationaal niveau gaf de regering echter <strong>geen</strong> blijk en<br />
zij anticipeerde niet op een mogelijke verplaatsing van het geweld naar buiten de<br />
hoofdstad.<br />
Het geweld tegen de politie ging ook de volgende dagen door. In de Parijse voorstad<br />
Bobigny vernielden jongeren een politiepost. In de avond van 3 november verloor<br />
een gehandicapte man het leven toen jongeren de stadsbus waarin hij zat aanhielden<br />
en brandbommen naar binnen wierpen. Voor het eerst braken die nacht ook rellen<br />
uit buiten de Parijse agglomeratie, onder meer in het noorden in Lille, Roubaix en<br />
Tourcoing, in het zuiden in Lyon en Saint-Etienne en in het oosten in Nantes en<br />
Brest. De politie had grote moeite om de orde te herstellen. Overal werden branden<br />
gesticht. Naast auto’s waren ook hier openbare gebouwen het doelwit van de<br />
jongeren. Meestal betrof het bibliotheken, postkantoren of politieposten die door de<br />
jongeren als symbool van de staat werden beschouwd. 109 De brandweer reed af en<br />
aan om branden te blussen. Voorafgaand aan iedere brand moest een analyse worden<br />
gemaakt van de situatie en de eventuele risico’s voor het brandweerpersoneel, omdat<br />
brandweerlieden al meerdere malen door jongeren waren bekogeld met stenen of<br />
flessen. Op vrijdagavond 4 november werd een man door jongeren zwaar verwond<br />
toen hij samen met zijn buurman een brandje wilde blussen in een vuilniscontainer.<br />
Hij overleed later aan zijn verwondingen.<br />
De bewoners van de getroffen banlieues begonnen geleidelijk aan genoeg te<br />
krijgen van het geweld. Vanaf zaterdag 5 november begonnen zij zelf hun bescherming<br />
te organiseren. In verscheidene <strong>wij</strong>ken surveilleerden zij in groepjes<br />
om hun auto’s en de openbare gebouwen te beschermen tegen de relschoppers. In<br />
de <strong>wij</strong>k Aulnay-sous-Bois protesteerden bewoners tegen het geweld en riepen op<br />
tot een dialoog tussen de jongeren en de politie. Deze initiatieven richtten weinig<br />
uit. Het geweld bereikte in de nacht van 6 op 7 november een hoogtepunt. De<br />
confrontaties waren die nacht heviger dan daarvoor. Er werd onder meer op de<br />
109 Dell’Umbria, 2006: 3-5.<br />
67
politiemensen geschoten met hagel. 29 politiemensen liepen schotwonden op. In<br />
die nacht gingen meer dan 1400 auto’s in vlammen op.<br />
De Franse regering kwam langzaam tot het besef dat de gekozen koers niet de<br />
juiste was. Begin november nam premier De Villepin voorlopig de leiding. Hij<br />
besloot onder meer om een oude wet van toepassing te verklaren, waardoor de<br />
prefecten en de politie uitgebreidere volmachten kregen om de relschoppers aan te<br />
pakken. Deze wet stamde uit 1955 en was tot dan toe alleen bij ongeregeldheden<br />
in de koloniën gebruikt. De wet maakte het onder meer mogelijk een avondklok<br />
en gebiedsverboden in te stellen, bijeenkomsten te verbieden en de noodtoestand<br />
af te kondigen. 110<br />
Hoewel de onrust na 7 november in hevigheid en omvang afnam, bleef de<br />
overheid alert. Een incident in Lyon, waar jongeren voor het eerst gedurende het<br />
begin van de onrustgolf ongeregeldheden veroorzaakten in de binnenstad, was<br />
onder meer reden om op 9 november een beperkte noodtoestand uit te roepen.<br />
Na enkele dagen was er sprake van een situatie die door de Franse autoriteiten als<br />
normaal werd beschouwd. Op 17 november werden de rellen officieel beëindigd<br />
verklaard. De schade was enorm. 111<br />
Het gebrek aan contact met de gemeenschap speelde de politie voortdurend<br />
parten. De politie had <strong>geen</strong> gesprekpartners in de <strong>wij</strong>k die zij in tijden van crisis<br />
kon inzetten om medebewoners te kalmeren. Uit de literatuur wordt niet duidelijk<br />
of de politie en de lokale overheid gebruik hebben gemaakt van anderen om<br />
contact te maken met de gemeenschap. In het geval van Frankrijk is het überhaupt<br />
de vraag in hoeverre externe partners kunnen worden ingezet. In veel <strong>wij</strong>ken is,<br />
zoals eerder gezegd, de sociale structuur verbrokkeld.<br />
Franse wetenschappers geven aan dat de <strong>wij</strong>ze van communiceren van de regering<br />
heeft bijgedragen aan verheviging van het geweld. Het incident met de<br />
traangasgranaat is hier een voorbeeld van. Hoewel de granaat door de politie was<br />
afgeschoten, werd in een eerste reactie op het incident van de politie zelf aangegeven<br />
dat de granaat misschien wel door de jongeren de moskee was ingeschopt. Deze<br />
aantijgingen zetten niet alleen kwaad bloed bij jongere, maar ook bij veel oudere<br />
moslims.<br />
3.4 België: negatieve relatie<br />
Ook in België is er sprake van een kloof tussen politie en migranten. Deze situatie<br />
is de laatste jaren meerdere malen reden geweest voor ongeregeldheden. Evenals<br />
in Frankrijk spelen identiteitscontroles een rol. Al in de jaren 1980 en 1990 werd<br />
de Belgische politie herhaaldelijk bekritiseerd vanwege haar strenge controles op<br />
110 Chambon, 2006: 18-19.<br />
111 Het relaas van de rellen is gebaseerd op Roché, 2006: 9-28.<br />
68
immigranten. Deze kritiek was vooral gericht aan het adres van de toenmalige<br />
Rijkswacht. Ook hier was sprake van overpolicing.<br />
Al aan het einde van de jaren 1980 werd geconstateerd dat politiepatrouilles vooral<br />
gericht waren op de achterstands<strong>wij</strong>ken met een hoge concentratie migranten. Uit<br />
participerende observaties bij de Brusselse politie bleek dat Noord-Afrikanen in<br />
vergelijking met autochtonen twee keer zo vaak staande werden gehouden en<br />
gecontroleerd. 112<br />
Bastenier meende dat het vooral de discriminerende interventies van de politie<br />
waren die maakten dat Noord-Afrikaanse jongeren zich groepeerden en een front<br />
vormden tegenover de politie. 113 Ook de onderzoekers van de uit 1994 stammende<br />
studie Migranten, criminaliteit en strafrechtsbedeling durven de hypothese aan<br />
dat vreemdelingen als lid van een groep sneller bekritiseerd en gecriminaliseerd<br />
dreigden te worden. Hierdoor werd een aantal grondrechten in zijn waarde<br />
aangetast en liep de relatie tussen migranten en politie forse schade op. Overigens<br />
meldden de onderzoekers dat er vóór 1993 vrijwel <strong>geen</strong> sprake was van algemene<br />
beperkingen op politiebevoegdheden. Dat wil zeggen dat politiecontroles altijd<br />
en overal op eenvoudig initiatief van de agenten zelf plaatsvonden. Wanneer de<br />
politiecultuur leidt tot selectief optreden, wat in die tijd het geval was, kan dit<br />
aanleiding zijn voor overpolicing met betrekking tot minderheden. De Wet op het<br />
Politieambt die in 1993 in werking is getreden heeft hier gedeeltelijk een einde<br />
aan gemaakt. 114<br />
Observaties bij de politie in Luik en Brussel, alsook een enquête onder Waalse<br />
politiecommissarissen aan het begin van de jaren 1990, wezen uit dat beeldvorming<br />
over jonge migranten een belangrijke rol speelde in de dagelijkse<br />
omgang met deze groepen. Agenten associeerden deze groep met criminaliteit<br />
met als gevolg dat hij vaak werd gecontroleerd. Samen met de weinig respectvolle<br />
houding van veel agenten deed dit volgens de onderzoekers de spanning tussen<br />
beide groepen groeien, het<strong>geen</strong> zich soms uitte in confrontaties tussen de politie<br />
en migrantenjongeren. 115<br />
Een recenter onderzoek uit 2000, Verstedelijking, sociale uitsluiting van jongeren<br />
en straat criminaliteit, <strong>wij</strong>st uit dat de relatie tussen de Belgische politie en de<br />
migrantenbevolking en dan met name de migrantenjongeren te wensen overlaat.<br />
Veel klachten hebben betrekking op de discriminerende identiteitscontroles. Een<br />
Noord-Afrikaans uiterlijk verhoogt de kans op een aanhouding. Een hoogleraar<br />
112 Zie De Valkeneer, 1987.<br />
113 Bastenier, 1990.<br />
114 Meerschaut & De Hert, 2007: 11-12.<br />
115 Het onderzoek betreft dat van M.T. Casman, P. Gailly & J.P. Pasleau, Police et immigrés: Images<br />
mutuelles, problèmes et solutions, Brugge 1992, opgenomen in M. van San & A. Leerkes, Criminaliteit<br />
en criminalisering. Allochtone jongeren in België, Amsterdam 2001: 16.<br />
69
echtspsychologie meent dat de identiteitscontrole verworden is tot een intimidatiemiddel<br />
van de politie. 116<br />
Veel migranten betichten de politie ook van een ‘cowboystijl’. Hiermee bedoelen<br />
zij dat de politie vooral repressief in de migranten<strong>wij</strong>ken optreedt. De politie gaat<br />
hierbij willekeurig en ruw te werk. Dit optreden wekt veel ergernis, met name<br />
onder Marokkaanse jongeren. In het genoemde rapport merken de onderzoekers<br />
dit aan als een serieus probleem. Zij spreken in dit geval over een negatieve relatie<br />
tussen politie en migrantenjongeren, die de bereidheid tot rellen doet toenemen. 117<br />
Het wantrouwen jegens de politie uitte zich onder meer in Antwerpen waar de<br />
Arabisch-Europese Liga (AEL) van Abou Jahjah in 2002 burgerpatrouilles<br />
organiseerde. Aanleiding hiertoe was een uitgelekte notitie van de Belgische politie<br />
getiteld Het geïntegreerde plan: Marokkanen. Volgens dit plan zou de politie zich<br />
bij de bestrijding van straatcriminaliteit specifiek op de groep Marokkanen moeten<br />
richten door middel van een zerotolerancebeleid. Abou Jahjah sprak van een<br />
klopjacht en kreeg in migrantenkringen veel bijval. Gezien de gespannen relatie<br />
tussen de politie en Marokkaanse jongeren in Antwerpen was dit niet vreemd. Hij<br />
kondigde aan dat de AEL op 15 november 2002, de dag dat het zerotolerancebeleid<br />
van kracht werd, burgerpatrouilles zou organiseren om de politie nauwlettend te<br />
volgen en te controleren of zij zich schuldig maakte aan discriminatie. 118<br />
Kleine groepjes migranten, bestaande uit zowel mannen als vrouwen van verschillende<br />
leeftijden, gingen gewapend met blocnootjes, mobiele telefoons en<br />
soms ook camera’s de straat op om de politie te volgen. Bovendien deelden zij<br />
pamfletten uit met telefoonnummers die gebeld konden worden in geval van nood,<br />
of wanneer men getuige was van discriminerend politieoptreden. De patrouilles<br />
waren de Belgische politie en het bestuur een doorn in het oog. De AEL werd<br />
beschuldigd van het ‘ondermijnen van staatsgezag’. Premier G. Verhofstadt betichtte<br />
de AEL van het opzettelijk wegjagen van de politie uit de <strong>wij</strong>ken, waarmee<br />
zij criminelen alle ruimte gaf. De AEL hield de patrouilles bijna drie maanden vol.<br />
Strafrechtelijk kon haar niets in de weg worden gelegd. In februari 2003 werden<br />
de patrouilles zonder opgaaf van redenen gestaakt. Er waren <strong>geen</strong> gevallen van<br />
racisme of discriminatie geconstateerd. Opvallend is ook dat het aantal meldingen<br />
van discriminatie gedurende de patrouilleactiviteit van de AEL afnam. Dit was niet<br />
alleen het geval in Antwerpen, maar ook in andere Belgische steden.<br />
116 Engberts, 1993: 3-6.<br />
117 Katholieke Universiteit Leuven, 2000; zie ook Van San & Leerkes, 2001.<br />
118 Benzakour, 2004: 53.<br />
70
3.5 Politiemodellen<br />
Het traditionele politiemodel<br />
In de besproken landen blijkt steeds in bepaalde mate sprake te zijn van een<br />
kloof tussen politie en bepaalde bevolkingsgroepen. Deze kloof wordt in verband<br />
gebracht met de stijl van het politieoptreden in de breedste zin van het woord.<br />
Tot ver in de jaren 1970 was in de meeste landen het traditionele politiemodel<br />
leidend. Dit model kenmerkt zich door een aantal aspecten.<br />
• Een reactieve houding. De politie reageert louter op veiligheidsproblemen,<br />
op incidenten of fenomenen op het moment dat deze zich voordoen.<br />
De politie neemt een afwachtende houding aan en is primair gericht op<br />
interventies. In dit traditionele en reactieve model staan drie werk<strong>wij</strong>zen<br />
of tactieken centraal:<br />
– preventief gemotoriseerd toezicht ter afschrikking van eventuele<br />
potentiële daders: de politie beweegt zich hoofdzakelijk per auto door<br />
de <strong>wij</strong>ken, van deze surveillances moet een afschrikwekkende werking<br />
uitgaan;<br />
– snelle interventie als antwoord op de (nood)oproepen van de bewoners;<br />
– gerechtelijk onderzoek nadat een delict is gepleegd.<br />
Uit verscheidene onderzoeken blijkt dat deze werk<strong>wij</strong>zen weliswaar nuttig<br />
en noodzakelijk zijn en blijven, maar dat zij nauwelijks effect hebben op<br />
de evolutie van de onveiligheid in het algemeen, en op die van de criminaliteit<br />
in het bijzonder. 119<br />
• Een symptoombenadering. De politie reageert enkel op de onmiddellijk<br />
zichtbare symptomen (ofwel de uiterlijke verschijningsvormen zoals een<br />
ordeverstoring of een misdrijf) van de problemen en op de feiten nadat<br />
deze zich hebben voorgedaan. De diepere of achterliggende oorzaken kent<br />
men niet en worden vaak ook niet onderzocht. Bij de symptoombenadering<br />
is vaak ook <strong>geen</strong> sprake van een coherente aanpak. Men heeft <strong>geen</strong> oog<br />
voor de context van het probleem of feit. Een incident wordt in zo’n geval<br />
beschouwd als een losstaand feit.<br />
• De wetstoepassing. De toepassing en de naleving van de wet wordt door<br />
de politie beschouwd als een doel op zich (de wet schrijft het nu eenmaal<br />
voor) of als reactie op het vaststellen van een wetsovertreding. Volgens<br />
Belgische onderzoekers brengt dit het risico met zich mee dat de bevolking<br />
hierdoor veel meer als een massa van potentiële wetsovertreders wordt gezien,<br />
dan als een gemeenschap van wie men de rechten en vrijheden moet<br />
bewaken en waarborgen. Het is de omgekeerde wereld. ‘Agenten worden<br />
119 Sompel e.a., z.j.: 7-8.<br />
71
aangespoord om arrestaties en boetes te produceren en ze worden verondersteld<br />
zo alleen maar hun werk te doen. De wet wordt gebruikt om hen<br />
die het verdienen, te straffen.’ De politie werkt vooral overheidsgericht.<br />
Dit kenmerk draagt dan ook bij aan het creëren van afstand tussen politie<br />
en bevolking. 120<br />
• De geïsoleerde positie van de politie. De politie treedt op tegen onveiligheid<br />
zonder overleg, afstemming of integratie met andere instanties of<br />
vertegenwoordigers uit de gemeenschap zelf. Zij staat geïsoleerd van de<br />
rest van de gemeenschap. Het is ‘<strong>wij</strong> tegen zij’. De politie beschouwt de<br />
buitenwereld eerder als een bedreiging dan als een mogelijke partner of<br />
als afnemer van de dienstverlening. De kloof tussen politie en bevolking is<br />
groot. De politie werkt zodoende geïsoleerd van de bevolking. De relatie<br />
tussen beide is slecht. Meestal gebeurt dit omdat de politie in dit model<br />
geneigd is de hele bevolking gelijk te stellen aan een kleine groep van<br />
daders en hardnekkige overtreders. De bevolking vindt op haar beurt dat<br />
de politie <strong>geen</strong> oog heeft voor de ware problemen in de buurt. Zo is de ver<strong>wij</strong>dering<br />
compleet. De politie heeft van zichzelf het beeld dat zij de enige<br />
is die de onveiligheid in de samenleving kan bestrijden. Zij definieert zichzelf<br />
als professional. Politiemensen zijn de enige geschikte mensen om de<br />
misdaad te bestrijden.<br />
Community policing<br />
Het waren onder meer de rellen in de jaren 1960 en 1970 die tot verandering<br />
leidden. Door de geconstateerde kloof tussen politie en bevolking kwam de<br />
politie tot andere inzichten over de invulling van de politietaak. Het antwoord op<br />
het falende traditionele politiemodel was community policing. Dit model, dat in<br />
meerdere varianten wordt toegepast, werd ontwikkeld gedurende de jaren 1970<br />
en 1980. Er zijn meerdere definities van dit model in omloop. De meest heldere<br />
is die van R. Friedmann:<br />
‘Community policing is a policy and a strategy aimed at achieving more<br />
effective and efficient crime control, reduced fear of crime, improved<br />
quality of life, improved police services and police legitimacy, through a<br />
pro-active reliance on community resources that seeks to change crime<br />
causing conditions. It assumes a need for greater accountability of police,<br />
greater public share in decision-making and greater concerns for civil<br />
rights and liberties.’ 121<br />
120 Sompel e.a., zd: 9.<br />
121 Friedmann, 1994.<br />
72
Community policing heeft de volgende kenmerken:<br />
• Externe oriëntering. De externe oriëntering of externe gerichtheid van de<br />
politie is een absolute pijler van community policing. De politie staat niet<br />
tegenover de samenleving maar er middenin. Ze is in de maatschappij geintegreerd.<br />
Er wordt ook wel gesproken van maatschappelijke inbedding.<br />
De politie heeft in de eerste plaats een sociale functie. Zij bevindt zich in<br />
de maatschappij, waarvan ze deel wenst uit te maken en waarin zij slechts<br />
doeltreffend kan ageren dankzij haar inbedding. Ze kent en begrijpt de<br />
maatschappelijke en sociale situatie en haar ontwikkeling. Juist door haar<br />
integratie in de samenleving weet zij wat er leeft en speelt voor wat betreft<br />
de veiligheid en de leefbaarheid. Hierdoor kan zij tijdig en gepast inspelen<br />
en zelfs anticiperen op mogelijke problemen.<br />
• Probleemoplossend werken. Deze pijler ver<strong>wij</strong>st naar de identificatie en<br />
analyse van de mogelijke oorzaken van criminaliteit en van conflicten in<br />
de gemeenschap(pen). De politie reageert dus niet alleen op problemen die<br />
zich hebben voorgedaan en wacht zeker niet totdat de situatie uit de hand<br />
is gelopen. Zij probeert voortdurend de onveiligheidssituatie te doorgronden<br />
en erop te anticiperen. Zij doet ook niet langer aan louter symptoombestrijding<br />
maar tracht ook door middel van analyse de dieperliggende<br />
oorzaken bloot te leggen en daarop tijdig in te werken.<br />
• Partnerschap. De politie is zich ervan bewust dat zij niet alleen verantwoordelijk<br />
is, en ook niet wil zijn, voor de zorg van de veiligheid en leefbaarheid.<br />
In het bijzonder waar het gaat om preventie en om het zoeken<br />
naar meer duurzame oplossingen van problemen is samenwerking noodzakelijk.<br />
Veiligheid en leefbaarheid zijn een zaak van iedereen, van gedeeld<br />
belang en gedeelde verantwoordelijkheid. Vandaar dat alle actoren bij veiligheid<br />
en leefbaarheid betrokken worden. Partners zijn de gemeente, het<br />
openbaar ministerie, zorginstellingen, woningbouworganisaties, jongeren-<br />
en buurtwerkers, opbouwwerk, scholen, bedrijven en burgers. Er worden<br />
netwerken gevormd van waaruit de veiligheid en leefbaarheid in een buurt<br />
integraal worden aangepakt. De veiligheidszorg wordt daardoor een ketenbenadering<br />
waarin elke partij een schakel vormt in een globale en geïntegreerde<br />
benadering. Burgers worden gestimuleerd tot zelfredzaamheid bij<br />
het gezamenlijk aanpakken van leefbaarheids- en veiligheidsproblemen in<br />
hun eigen woonomgeving.<br />
Het traditionele politiemodel en community policing verschillen sterk van elkaar.<br />
Waar men er bij het eerste model van uitgaat dat de politie vrijwel alleen de orde<br />
en veiligheid in de samenleving moet bewaken, gaat het tweede model veel meer<br />
uit van samenwerking met bevolking en ketenpartners. Alleen al het feit dat men<br />
bepaalde instanties erkent als serieuze samenwerkingspartners bij de uitvoering<br />
van de politietaak, is een belangrijk winstpunt. De gedachte is hier dat de politie<br />
73
het niet alleen kan. Community policing is veel meer gemeenschapsgericht. Critici<br />
<strong>wij</strong>zen er op dat community policing meer symboliek dan realiteit zou zijn, dat<br />
het ten koste van handhaving zou gaan, dat het een illusie is dat het daadwerkelijk<br />
een bijdrage zou kunnen leveren aan een vermindering van criminaliteit en dat<br />
er te hooggespannen verwachtingen zijn over de resultaten die met community<br />
policing bereikt zouden kunnen worden. 122<br />
3.6 Besluit<br />
Teruggrijpend op de uit het Adang/Horowitz-escalatiemodel af te leiden noodzakelijke<br />
factoren voor rellen, blijkt uit dit hoofdstuk hoezeer slechte verhoudingen<br />
tussen politie en <strong>wij</strong>kbewoners kunnen bijdragen tot het ontstaan van incidenten<br />
die tot rellen kunnen uitgroeien. In dit verband is ook interessant hoe Jobard,<br />
King & Waddington in een vergelijking tussen de rellen in de Franse banlieues<br />
en de Britse innercities concluderen dat, naast maatschappelijke en territoriale<br />
segregatie, slechte ‘police-community relations’ een belangrijke verklaringsgrond<br />
vormen voor het ontstaan van de rellen. 123 Daarnaast geven meerdere van de in<br />
dit hoofdstuk geschetste voorbeelden aan dat de politie juist op momenten dat de<br />
spanning toeneemt, moeilijk contact kan maken met de gemeenschap van waaruit<br />
de onvrede over politieoptreden is ontstaan. In veel gevallen werken de slechte<br />
verhoudingen tussen de politie en de etnische gemeenschap op deze cruciale<br />
momenten door op operationeel niveau.<br />
De situaties in de Verenigde Staten, Groot-Brittannië, Frankrijk en België laten zien<br />
hoe politie en bestuur op operationeel niveau steeds weer worstelen met methoden<br />
en strategieën. De rellen die plaatsvonden waren aanleiding voor verandering. Ten<br />
eerste was er de verbetering van de uitrusting van de politie, zodat politiemensen<br />
beter beschermd waren tegen het geweld. Ten tweede werden de methoden en<br />
tactieken van relbestrijding aangepast en verfijnd. Een derde verandering, die<br />
vooral voor Groot-Brittannië opging, betrof de instelling van klachtencommissies<br />
en controleorganen. Dit werd gezien als een middel om willekeur in het optreden<br />
zoveel mogelijk uit te bannen. Ten vierde werd geëxperimenteerd met diverse<br />
modellen van optreden. Het is vooral deze laatste verandering die van grote invloed<br />
is geweest. Op grond van de onderzoeksrapporten, die vaak nadrukkelijk<br />
ingingen op de relatie tussen de politie en de <strong>wij</strong>kgemeenschap en/of etnische<br />
groep, werd gedurende de jaren 1970 en de jaren 1980 het traditionele politiemodel<br />
in veel plaatsen afgeschreven en vervangen door een model van community<br />
policing. Van een voornamelijk repressief beleid stapte men over naar een beleid<br />
waarin meer aandacht was voor preventie en samenwerking met de bevolking en<br />
122 Ferreira, 1996, biedt een overzicht. http://www.ncjrs.gov/policing/use139.htm.<br />
123 Waddington, Jobard & King, 2009: 229-232.<br />
74
de ketenpartners. Het was een beleid waarin de gemeenschap centraal stond en<br />
waarin specifiek aandacht besteed werd aan het relationele niveau. In de Verenigde<br />
Staten, Groot-Brittannië en Frankrijk bouwden <strong>wij</strong>kagenten netwerken op met<br />
<strong>wij</strong>kbewoners en professionals. Ook België heeft zich na de eeuwwisseling tot<br />
het model van community policing bekeerd. In al deze landen bleek echter ook<br />
dat community policing tijd nodig heeft om zich te be<strong>wij</strong>zen. De band met de<br />
gemeenschap moet groeien. De politie moet het vertrouwen van de gemeenschap<br />
winnen. Zeker in situaties waarin dat vertrouwen ontbrak, en dit gaat op voor veel<br />
van de beschreven achterstands<strong>wij</strong>ken, duurt het geruime tijd voordat er sprake is<br />
van een relatie. Het is een kwestie van een lange adem.<br />
Daarnaast blijkt er op operationeel niveau vaak een spanningsveld te bestaan<br />
tussen community policing en het traditionele, meer repressieve model. De problemen<br />
in de achterstands<strong>wij</strong>ken, zoals overlast van jongeren en criminaliteit,<br />
dwingen politie en bestuur vaak tot een repressieve aanpak. Dit kan aanleiding zijn<br />
tot willekeur, waarbij alleen bepaalde groepen in de <strong>wij</strong>k worden gecontroleerd.<br />
Het blijkt dat het onder dergelijke omstandigheden moeilijk is om het model van<br />
community policing consequent door te voeren.<br />
75
HOOFDSTUK 4<br />
Migratie en etnische spanningen in <strong>Nederland</strong>: een geschiedenis<br />
4.1 Migratie naar <strong>Nederland</strong><br />
Na 1945 kwam in <strong>Nederland</strong>, evenals in veel andere West-Europese landen, massale<br />
migratie op gang. Ook in <strong>Nederland</strong> waren de eerste stromen in de jaren 1940 en<br />
1950 vooral het gevolg van het dekolonisatieproces. De eerste groep immigranten<br />
bestond uit Zuid-Molukkers en Indische Nederl<strong>anders</strong>. Laatstgenoemden waren<br />
mensen die zich permanent in het voormalige <strong>Nederland</strong>s-Indië hadden gevestigd.<br />
Zij kwamen tijdens en na de onafhankelijkheidsoorlog terug naar <strong>Nederland</strong>. Een<br />
laatste groep Indische Nederl<strong>anders</strong> werd in 1957 door de Indonesische regering<br />
uitgewezen. 124 Na de onafhankelijkheidsverklaring verhuisden zo’n 13.000 Zuid-<br />
Molukkers met hun gezinnen naar <strong>Nederland</strong>. Zij werden voorlopig in kampementen<br />
ondergebracht, onder meer in de voormalige Duitse concentratiekampen Vught en<br />
Westerbork. Zij beschouwden hun verblijf als tijdelijk en hoopten op een spoedige<br />
terugkeer naar een eigen vrije Molukse republiek, de Republiek Maluku Selatan<br />
(RMS). Die hoop bleek vals te zijn en er werd een versneld integratieproces in gang<br />
gezet.<br />
Een tweede migrantenstroom kwam vanaf de jaren 1950 op gang vanuit Suriname<br />
en in mindere mate vanuit de <strong>Nederland</strong>se Antillen. De komst naar <strong>Nederland</strong><br />
werd vergemakkelijkt door het Statuut voor het Koninkrijk der <strong>Nederland</strong>en dat<br />
in 1954 was vastgesteld. 125 De migratie bereikte een hoogtepunt aan de vooravond<br />
van de onafhankelijkheid van de Republiek Suriname in november 1975 en hield<br />
ook daarna nog een aantal jaren aan. Het merendeel van de Surinaamse migranten<br />
vestigde zich in de grote steden. De immigratie vanuit de <strong>Nederland</strong>se Antillen<br />
vertoont sterke parallellen. In de jaren 1960 en 1970 kregen de Antillen te maken<br />
met een langdurige economische crisis, waardoor veel geschoolde arbeidskrachten<br />
hun heil in <strong>Nederland</strong> zochten. Vanaf de tweede helft van de jaren 1990 waagden<br />
ook steeds meer ongeschoolde Antillianen de stap overzee. Een groot deel sprak<br />
slechts gebrekkig <strong>Nederland</strong>s. Ze vestigden zich vaak in nabijheid van hun families.<br />
In verscheidene grote en middelgrote steden zoals Dordrecht, Nijmegen en<br />
Den Helder ontstonden daarom concentraties van Antillianen.<br />
124 Amersfoort, 1974: 86-87.<br />
125 Amersfoort, 1974: 144.<br />
77
Door de snelle naoorlogse economische groei in <strong>Nederland</strong> dreigde er vanaf het<br />
midden van de jaren 1950 een arbeidstekort te ontstaan. Zo kwam gedurende de<br />
jaren 1960 een derde stroom van migranten op gang, die van de gastarbeiders.<br />
Met steun van de regering werden gastarbeiders geworven, eerst in Zuid-Europese<br />
landen, waaronder Spanje, Griekenland, Italië en het voormalige Joegoslavië.<br />
Later verplaatste de werving zich naar landen als Marokko en Turkije. 126 De<br />
opvang van deze gastarbeiders was provisorisch en vaak volstrekt onvoldoende,<br />
zoals later ook in verscheidene regeringsrapportages werd onderkend. De overheid<br />
beschouwde het niet als haar verantwoordelijkheid zich met de leefomstandigheden<br />
van de gastarbeiders te bemoeien. Hun komst was immers geïnitieerd door het<br />
bedrijfsleven en dus droegen de werkgevers deze verantwoordelijkheid. Niet<br />
alle werkgevers namen deze verantwoordelijkheid serieus. Bovendien werd het<br />
verblijf van de gastarbeiders als tijdelijk beschouwd, waardoor de regering zich<br />
niet verplicht voelde blijvende maatregelen te nemen. 127<br />
Vanwege de economische groei in eigen land keerden veel Zuid-Europese gastarbeiders<br />
in de loop van de jaren 1960 weer naar hun land terug. Hierdoor nam<br />
de vraag naar Marokkaanse en Turkse gastarbeiders toe. Vanaf 1962 werd het<br />
bovendien ook mogelijk gezinsleden over te laten komen. Na het uitbreken van<br />
de oliecrisis in 1973 viel de werving van nieuwe gastarbeiders zo goed als stil. De<br />
crisis was ook een reden het arbeidsmigratiebeleid nog eens te heroverwegen. In<br />
1974 stelde de regering dat <strong>Nederland</strong> <strong>geen</strong> immigratieland was. Het beleid richtte<br />
zich vanaf dat moment op repatriëring. Door financiële prikkels wilde men de<br />
gastarbeiders stimuleren naar hun land terug te keren. Zoals zo vaak het geval is,<br />
bleek ook hier de praktijk weerbarstiger. In plaats van een massale terugkeer nam<br />
het aantal gezinsherenigingen juist toe. De economische situatie in de landen van<br />
herkomst stak immers schril af tegen die van <strong>Nederland</strong>. In de periode 1975-1981<br />
immigreerden vooral vrouwen en kinderen. Nieuwe maatregelen van de regering<br />
om de immigratie af te remmen, waaronder de instelling van een visumplicht en<br />
aangescherpte vestigingseisen in respectievelijk 1980 en 1983, sorteerden nauwelijks<br />
effect. 128<br />
Na de Tweede Wereldoorlog genereerden internationale conflicten en bur geroorlogen<br />
nieuwe stromen vluchtelingen. De grootste groepen die in <strong>Nederland</strong><br />
terechtkwamen waren achtereenvolgens Hongaren (1956), Vietnamezen (na 1970),<br />
Tamils (na 1980), Somaliërs en Joegoslaven (na 1990) en als laatste Irakezen (na<br />
2003). Met de uitbreiding van de Europese Unie naar het oosten komen er sinds<br />
ongeveer 2000 ook steeds meer migranten uit voormalige Oostbloklanden richting<br />
<strong>Nederland</strong> (vooral uit Polen).<br />
126 Albeda, 1970: 635; Tromp, 1995: 231-244.<br />
127 Witte, 1996: 115.<br />
128 Obdeijn, 1995: 73.<br />
78
De <strong>Nederland</strong>se overheid heeft in de loop der jaren <strong>geen</strong> eenduidig beleid gevoerd<br />
met betrekking tot de nieuwkomers of nieuwe Nederl<strong>anders</strong>. De Molukkers werden<br />
het meest zichtbaar als aparte groep behandeld. De politicoloog Trappenburg<br />
spreekt hier van een jarenlang segregatiebeleid, dat de integratie van deze groep<br />
niet heeft bevorderd.<br />
Met betrekking tot de gastarbeiders voerde de regering een tweeslachtig beleid<br />
dat niet alleen ruime mogelijkheden voor gezinshereniging bood, maar waarin<br />
ook rekening werd gehouden met de kans dat zij nadien naar hun moederland<br />
wilden terugkeren. Het was een tweesporenbeleid dat enerzijds gericht was op het<br />
behoud van de eigen etnisch-culturele identiteit en anderzijds op een integratie<br />
in de <strong>Nederland</strong>se samenleving, zodat men in vrijheid zou kunnen kiezen voor<br />
blijven of terugkeer. Pogingen om het beleid wat meer te sturen in de richting van<br />
assimilatie werden steeds weer ontmoedigd door categorale welzijnsorganisaties<br />
die geld en erkenning vroegen voor de eigen identiteit van allochtonen. Ook in<br />
<strong>Nederland</strong>se confessionele kringen werd voortdurend de aandacht gevestigd op het<br />
belang van de eigen levensbeschouwelijke, culturele identiteit van migranten. 129<br />
De tendens dat migranten in steeds eenzijdiger samengestelde buurten gingen wonen,<br />
die al aan het einde van de jaren 1970 zichtbaar was, werd niet bestreden met een<br />
duidelijk spreidingsbeleid. Eerder koos men voor een verbetering van de kwaliteit<br />
van de huisvesting en bestrijding van discriminatie door woningbouworganisaties.<br />
Pogingen van gemeentelijke overheden, die dichter op de problemen stonden, om<br />
een spreidingsbeleid in te voeren werden van hogerhand ontmoedigd. Meerdere<br />
onderzoeken hebben aangetoond dat dit tweesporenbeleid aan de ver<strong>wij</strong>dering<br />
tussen de etnische groepen heeft bijgedragen.<br />
Met het oog op de oplopende werkloosheid onder migranten en de harde kritiek<br />
op het integratiebeleid koos de regering voor een meer zakelijke aanpak van<br />
minderheden. Het nieuwe beleid richtte zich op het onder<strong>wij</strong>s, de arbeidsmarkt<br />
en de inburgering. Men zou zich niet langer bekommeren om de cultuur en de<br />
identiteit van de nieuwe Nederl<strong>anders</strong>. Vanaf 1998 moesten nieuwkomers een<br />
inburgeringstraject doorlopen. Er werden verplichte inburgeringscontracten en<br />
inburgeringscursussen ingevoerd. Nieuwkomers moesten zich de <strong>Nederland</strong>se<br />
taal eigen maken en een beeld krijgen van de waarden, normen en gewoonten van<br />
de <strong>Nederland</strong>se samenleving en van de arbeidsmarkt.<br />
4.2 Etnische spanningen en geweld tot 1990<br />
Zuid-Molukkers: gijzelingen<br />
De eerste botsingen tussen Zuid-Molukse en <strong>Nederland</strong>se jongeren vonden<br />
129 Trappenburg, 2003: 32-35.<br />
79
plaats aan het einde van de jaren 1960. Plaats van handeling was meestal het<br />
uitgaanscircuit van kleinere en middelgrote gemeenten. Vaak draaiden de conflicten<br />
om meisjes. Opvallend was de ‘tienertoer’, een combinatie van uitgaan, groepsbeleving<br />
en het uitdagen van de <strong>Nederland</strong>se samenleving. Groepen Molukse jongeren<br />
reisden met de trein kriskras door <strong>Nederland</strong> om leeftijdgenoten in andere<br />
Molukse woonoorden te bezoeken. 130 Deze reisbezoekjes liepen geregeld uit de<br />
hand, met vechtpartijen in het uitgaansgebied met <strong>Nederland</strong>se jongeren en de<br />
politie. Meerdere malen werd ook geprobeerd om arrestanten uit de cellen van<br />
de politieposten te bevrijden. De tienertoeractiviteiten duurden zo’n drie jaar. Na<br />
een gewelddadig incident op het station van Roermond in 1971 grepen Molukse<br />
leiders in en kwam er een einde aan dit fenomeen.<br />
De jaren 1960 en 1970 stonden voor de Molukse gemeenschap vooral in het teken<br />
van het streven naar een eigen Molukse republiek. Ook toen steeds duidelijker<br />
werd dat de <strong>Nederland</strong>se overheid hun op dit terrein niets te bieden had, weigerden<br />
de jongeren hun streven op te geven. Een kleine groep koos voor een meer<br />
radicale aanpak, waarvan de terroristische aanslagen die vanaf 1970 plaatsgrepen<br />
het gevolg waren. In 1970 drongen enkele Molukse strijders naar binnen in de<br />
ambassadeurswoning in Wassenaar. Hierbij kwam een Haagse hoofdagent om het<br />
leven. In 1975 kaapten Molukse activisten een trein en gijzelden ze in Amsterdam<br />
medewerkers van het Indonesische consulaat. Er was opnieuw een treinkaping<br />
in 1977, ter<strong>wij</strong>l tegelijkertijd een andere groep Molukkers meer dan honderd<br />
schoolkinderen gijzelde in het Drentse Wijster. De laatste Molukse terreuractie<br />
vond plaats in 1978, toen Molukkers enkele dagen lang personeel van het<br />
Provinciehuis in Assen gijzelden.<br />
Door de gijzelingen raakte de regering ervan doordrongen dat de Molukse problematiek<br />
versneld moest worden aangepakt. Door het geloof in een spoedige<br />
terugkeer naar de Molukken waren veel Molukkers nauwelijks geïntegreerd.<br />
Hierdoor was de gemeenschap in een achterstandspositie geraakt. Ze kampte<br />
met een hoge werkloosheid, met taalproblemen en in het verlengde hiervan<br />
ook met een betrekkelijk laag opleidingsniveau. De integratie van de Molukse<br />
gemeenschap werd in de jaren 1980 voortvarend opgepakt. Er werd hard gewerkt<br />
om de sociaaleconomische achterstanden op te heffen en het isolement te beeindigen.<br />
<strong>Nederland</strong>se en Molukse instellingen werkten intensief samen. De<br />
<strong>wij</strong>ze waarop dit gebeurde, wordt nog steeds gezien als een schoolvoorbeeld van<br />
een succesvolle aanpak.<br />
Maar niet alle maatregelen vielen even goed. Zo riepen met name de sloop van<br />
de oude woonoorden en de verhuizing naar nieuwe Molukse <strong>wij</strong>ken weerstanden<br />
binnen de gemeenschap op. De verhuizing naar de nieuwe <strong>wij</strong>ken ging in de regel<br />
gepaard met huurverhogingen, die in de ogen van veel Molukkers in strijd waren<br />
130 Smeets & Steijlen, 2006: 195.<br />
80
met de voorkeursbehandeling die hun in 1945 was toegezegd. In verscheidene<br />
plaatsen verzette de gemeenschap zich hevig tegen de gedwongen verhuizingen.<br />
Een van de hevigste confrontaties deed zich in januari 1984 voor in Capelle aan den<br />
IJssel. Hier raakte de politie in gevecht met de bewoners toen de woningstichting<br />
hen vanwege huurachterstanden uit hun huis wilde zetten. 131<br />
De relatie tussen de Molukse gemeenschap en de overheid is sindsdien gaandeweg<br />
verbeterd. Af en toe laaien de emoties nog wel op. Dit gebeurt meestal op momenten<br />
die voor Molukkers een speciale historische en nationalistische betekenis hebben.<br />
Een van die momenten is de jaarlijkse herdenking van het uitroepen van de Republiek<br />
der Zuid-Molukken op 25 april 1950. Deze plechtigheid is een aantal keren gepaard<br />
gegaan met ongeregeldheden. Zo trokken Molukse jongeren in 1995 nog een spoor<br />
van vernielingen door Den Haag. 132 Met eigen ordediensten, die opereren in goed<br />
overleg met de Regiopolitie Haaglanden, probeert men deze herdenkingen nu in<br />
goede banen te leiden. Na nog een incident in 2005 wordt de jaarlijkse herdenking<br />
niet meer in Den Haag gehouden.<br />
Surinamers en Antillianen: <strong>geen</strong> rellen<br />
De snelle groei van de Surinaamse gemeenschap tegen het midden van de jaren<br />
1970 werd door velen als verontrustend ervaren. De beelden die men in die tijd<br />
van de Surinamers in <strong>Nederland</strong> had, waren sterk bepaald door hoge werkloosheid<br />
en betrokkenheid bij (drugs)criminaliteit. Meerdere malen werd in de jaren 1970<br />
gewezen op de risico’s van een al te grote concentratie van Surinamers in de grote<br />
steden (met name in de Bijlmer). De gedachte was dat wanneer deze concentraties<br />
verder groeiden, er een potentieel gevaar zou zijn voor etnische rellen à la de<br />
Verenigde Staten. 133 Dergelijke rellen zijn er nooit gekomen, net zomin als er later<br />
etnische rellen zijn ontstaan rond Antilliaanse Nederl<strong>anders</strong>.<br />
Gastarbeiders: rellen in Twente, Rotterdam, Schiedam en Utrecht<br />
De grootste etnische rellen in de periode van 1960 tot 1990 deden zich voor tussen<br />
gastarbeiders en autochtone Nederl<strong>anders</strong>. De eerste vonden plaats in Twente in<br />
1961 waar aan het begin van de jaren 1960 veel Italiaanse en Spaanse gastarbeiders<br />
in de textielindustrie werkten. Gedurende de weekenden bezochten zij de dancings<br />
in Almelo, Hengelo en Enschede. Veel jonge Twentenaren stoorden zich aan hun<br />
aanwezigheid. Zij zagen hen als indringers en concurrenten die met <strong>Nederland</strong>se<br />
meisjes aan de haal gingen. Herhaaldelijk kwam het tot kleine vechtpartijtjes. Om<br />
die reden sloten twee dancings op 1 september 1961 de deuren voor buitenl<strong>anders</strong>.<br />
131 Smeets & Steijlen, 2006: 301.<br />
132 COT, Openbare orde. Ernstige verstoringen, ontwikkelingen, beleid, Alphen aan den Rijn 2002:<br />
29-30.<br />
133 Deze opvattingen komen onder anderen naar voren in: Punch, 1976.<br />
81
Andere dancings volgden. Uitbaters verdedigden hun besluit door aan te geven<br />
dat het <strong>Nederland</strong>se publiek wegbleef als zij de buitenl<strong>anders</strong> toelieten.<br />
Op zondag 3 september 1961 kwam het tot ongeregeldheden toen een groep van<br />
circa vijftig Italianen een van de dancings binnendrong. De gemeentepolitie van<br />
Almelo moest meerdere malen in actie komen. Eerst om de Italianen uiteen te<br />
drijven, vervolgens om een groep Twentenaren te verjagen die ‘met de Italianen<br />
wilde afrekenen’. Met assistentie van de omliggende korpsen, de Rijkspolitie en<br />
de Koninklijke Marechaussee werd de rust hersteld. 134<br />
De gastarbeiders vonden dat zij onvoldoende door de politie werden beschermd<br />
tegen het geweld en gingen op 4 september massaal in staking. De burgemeester<br />
van Enschede trachtte de rivaliserende partijen tevergeefs te verzoenen. Hij vroeg<br />
de bevolking om meer begrip voor de positie van de buitenlandse werknemers,<br />
die over het algemeen als werknemers goed werden gewaardeerd. Hij beloofde de<br />
Italianen en Spanjaarden meer bescherming en sommeerde de betrokken horecaeigenaren<br />
om de bordjes met de tekst ‘Verboden voor Italianen’ weg te halen.<br />
De gevechten tussen gastarbeiders en Nederl<strong>anders</strong> duurden bijna een hele week.<br />
De situatie werd ook door de regering als verontrustend ervaren. De <strong>Nederland</strong>se<br />
economie was immers sterk afhankelijk van buitenlandse werkkrachten en de<br />
regering was bang dat door alle negatieve beeldvorming de werving in gevaar<br />
kwam. De Italiaanse regering drong er op 8 september bij de <strong>Nederland</strong>se regering<br />
op aan haar burgers beter te beschermen. Veel Zuid-Europeanen hielden het toen<br />
al voor gezien. Kort na de rellen namen meer dan 150 Italianen en Spanjaarden<br />
ontslag en verlieten <strong>Nederland</strong>. 135<br />
De tweede grote rel rond gastarbeiders vond plaats in de Rotterdamse Afrikaander<strong>wij</strong>k<br />
in 1972, waar bewoners zich verzetten tegen de komst van Turkse gastarbeiders. De<br />
Rotterdamse volks<strong>wij</strong>ken kregen aan het begin van de jaren 1970 te maken met een<br />
groeiende instroom van voornamelijk Turkse gastarbeiders. Een kleine groep meer<br />
gefortuneerde Turken begon in deze <strong>wij</strong>ken panden op te kopen die zij verbouwden<br />
tot pensions voor landgenoten. Naast deze pensions kwamen er ook steeds meer<br />
thee- en koffiehuizen en Turkse winkels die Turkse klanten bedienden met hun<br />
eigen inheemse producten. Zo ontstond er een nieuwe economische infrastructuur<br />
die was toegesneden op de behoeften van de eigen gemeenschap. 136<br />
In de beleving van de autochtone bewoners in de Rotterdamse volks<strong>wij</strong>ken was<br />
er sprake van een Turkse invasie. De Turken kochten de woningen van de Rotterdammers<br />
op en namen bezit van hun <strong>wij</strong>ken. Contacten met de Turkse nieuwkomers<br />
waren beperkt. Eerder nam men een defensieve houding aan. De bewoners<br />
organiseerden zich in <strong>wij</strong>k- en actiecomités en vroegen de gemeente om bescher-<br />
134 Witte, 1996: 116.<br />
135 Groenendijk, 1990.<br />
136 Rapport Gemeentepolitie Rotterdam, Historische collectie Rotterdam.<br />
82
mende maatregelen te nemen. Het <strong>wij</strong>korgaan Afrikaander<strong>wij</strong>k wilde met name dat<br />
de gemeente paal en perk stelde aan de opkooppraktijken van de Turken, dat er niet<br />
meer dan twee pensions per straat mochten worden toegelaten en dat de migranten<br />
zich niet alleen in de oude volks<strong>wij</strong>ken vestigden, maar gelijkmatig over de stad<br />
werden verdeeld. 137<br />
Er werden inderdaad enkele pensions gesloten, maar in de ogen van de bewoners<br />
was dit onvoldoende. Na herhaalde waarschuwingen, waarbij het <strong>wij</strong>korgaan wees<br />
op de gespannen sfeer in de <strong>wij</strong>k en op het risico van ongeregeldheden, barstte in<br />
augustus 1972 de bom. De directe aanleiding voor de ongeregeldheden van 1972<br />
was de uitzetting van een <strong>Nederland</strong>se huurster met haar twee kinderen uit een pand<br />
in de Paarlstraat door een Turkse huiseigenaar. Bij de verhuizing kregen vrienden<br />
van de vrouw ruzie met de Turkse eigenaar. Er werden messen getrokken en drie<br />
Nederl<strong>anders</strong> liepen steekwonden op. Toen de politie bij het pand arriveerde, trof zij<br />
een woedende menigte aan, die volgens een van de agenten de Turken wilde lynchen.<br />
De Turkse eigenaar en zijn vrienden werden onder luid protest afgevoerd. Om de<br />
menigte op afstand te houden loste een van de agenten een waarschuwingsschot. 138<br />
Vanaf dat moment bleef het onrustig in de <strong>wij</strong>k. Bij diverse Turkse koffiehuizen en<br />
cafés werden ruiten ingegooid en de auto van de Turkse huiseigenaar werd omver<br />
gegooid. De Turkse bewoners verschansten zich op de daken en bekogelden hun<br />
belagers met dakpannen. De politie zocht tot diep in de nacht de daken af. 139<br />
Donderdagochtend 10 augustus nam de politie een ‘zeer anti-Turkse stemming’<br />
waar. Om de rust te bewaren, voerde zij de surveillance in de <strong>wij</strong>k op. Agenten kregen<br />
de opdracht om zoveel mogelijk informatie te vergaren. De rayonagenten –<br />
voorlopers van de <strong>wij</strong>kagenten – spraken hun netwerken in de <strong>wij</strong>k aan en agenten<br />
van de vreemdelingenpolitie gingen de straat op om contact te maken met de<br />
Turken. ’s Middags spraken de afdelingschefs met het <strong>wij</strong>korgaan. De <strong>wij</strong>kvertegenwoordigers<br />
vertelden hun dat de burgers kwaad waren, niet alleen op de Turken,<br />
maar ook op de overheid. De afdelingschefs beloofden hun vervolgens via de korpsleiding<br />
de zaak nog maar eens aan te kaarten bij de gemeente, wat ook gebeurde.<br />
’s Avonds tegen zeven uur drong een knokploeg onder grote publieke belangstelling<br />
het pand aan de Paarlstraat 29 binnen en gooide het huisraad op straat.<br />
Twee agenten die het pand bewaakten, werden door de omst<strong>anders</strong> op afstand<br />
gehouden. Om verdere escalatie te voorkomen, besloot de politie niet in te grijpen.<br />
De knokploeg gaf aan slechts een daad te hebben willen stellen. De woonruimte<br />
in de <strong>wij</strong>k moest weer beschikbaar komen voor Nederl<strong>anders</strong>, <strong>anders</strong> zou men<br />
137 Rapport Gemeentepolitie Rotterdam, Historische collectie Rotterdam: 25.<br />
138 Gemeentepolitie Linker Maasoever. Rapport ter informatie gezonden aan de gemeenteraad betreffende<br />
de ongeregeldheden Afrikaander<strong>wij</strong>k. Archief Politie, Gemeentearchief Rotterdam,<br />
inv. 4250.<br />
139 Het Vrije Volk, 10-8-1972.<br />
83
de acties uitbreiden, zo luidde het dreigement. Maar ongewild had de knokploeg<br />
het startsein gegeven voor nieuwe rellen. Deze braken al diezelfde avond uit.<br />
Volgens de politie waren de relschoppers vooral jongeren, opgejut door enkele<br />
oproerkraaiers. De stemming was vooral anti-Turks. Bij verschillende pensions<br />
gingen stenen door de ramen. De politie die in groten getale aanwezig was,<br />
kon niet voorkomen dat de rellen zich ook gedurende het weekend herhaalden.<br />
Tientallen jongeren trokken vanuit alle delen van de stad en de aangrenzende gemeenten<br />
naar de Afrikaander<strong>wij</strong>k om te knokken met de politie. In het weekend<br />
nam deze stroom van reltoeristen nog verder toe. Politiemensen werden met<br />
stenen bekogeld en politieauto’s raakten zwaar beschadigd.<br />
De bewoners waren alle commotie langzamerhand zat geworden en vroegen de<br />
politie om de <strong>wij</strong>k af te zetten teneinde de vele relbeluste jongeren buiten de <strong>wij</strong>k<br />
te houden. Deze maatregel ging de politieleiding te ver. Zij wilde het normale<br />
leven zo min mogelijk ontregelen, zo luidde het antwoord. Op maandagavond<br />
kwam de knokploeg weer in beweging. ’s Avonds veegde de politie de <strong>wij</strong>k schoon.<br />
Elke onbekende die niets in de <strong>wij</strong>k had te zoeken, werd hardhandig in de kraag<br />
gepakt en vervolgens afgeleverd bij het politiebureau Sandelingplein. Hierna<br />
werd de orde niet langer verstoord.<br />
De rellen bleven overigens niet zonder gevolg. De gemeente verscherpte het toezicht<br />
op de malafide pensionhouders. Meerdere pensions werden gesloten. Verder<br />
besloot zij de verschillende etnische groepen in het vervolg beter over de stad te<br />
verdelen. Het was een eerste vorm van spreidingsbeleid, die in de oude <strong>wij</strong>ken breed<br />
instemming vond. Het besluit werd echter door de Raad van State vernietigd. 140<br />
De rellen in de Afrikaander<strong>wij</strong>k luidden een periode in van volksverzet tegen de<br />
vestiging van niet-westerse migranten in volksbuurten. <strong>Nederland</strong> bleek een ‘rassenprobleem’<br />
te hebben, zo meenden verscheidene media. In meerdere buurten gaven<br />
de bewoners aan dat het zo vertrouwde Hollandse karakter van hun <strong>wij</strong>k teloor<br />
dreigde te gaan. Op allerlei manieren probeerden bewoners en instanties de buitenl<strong>anders</strong><br />
te weren. Woningbouwverenigingen trachtten door slimmigheden de buurten<br />
‘blank’ te houden. Scholen sloten de deuren voor buitenlandse leerlingen. 141<br />
In augustus 1976 ontstonden er rellen in Schiedam, nadat Turkse en <strong>Nederland</strong>se<br />
jongens op de kermis ruzie hadden gekregen om een meisje. Een <strong>Nederland</strong>se<br />
jongen werd doodgestoken. Na de steekpartij trokken <strong>Nederland</strong>se jongeren massaal<br />
de stad in op zoek naar Turken. Zij richtten vernielingen aan bij Turkse<br />
koffiehuizen, winkels en een moskee. Vanwege de kermis was de politie gedurende<br />
het weekend al versterkt. Toch besloten de agenten eerst de komst van<br />
140 Gemeentepolitie Linker Maasoever. Rapport ter informatie gezonden aan de gemeenteraad betreffende<br />
de ongeregeldheden Afrikaander<strong>wij</strong>k. Archief Politie, Gemeentearchief Rotterdam,<br />
inv. 4250.<br />
141 Bovenkerk, 1985: 11.<br />
84
de ME uit Rotterdam af te wachten, alvorens tussenbeide te komen. De grootste<br />
schade was toen al geleden. Turkse bewoners belden die avond wanhopig maar<br />
tevergeefs om bescherming.<br />
De rellen duurden vier avonden. De extreemrechtse partij <strong>Nederland</strong>se Volksunie<br />
roerde zich en trachtte politieke munt te slaan uit de situatie. Leden van de partij<br />
verspreidden anti-Turkse pamfletten waarmee zij de anti-Turkse gevoelens verder<br />
aanwakkerden. Ook in Schiedam was na ongeveer een dag een verandering<br />
merkbaar. Het geweld richtte zich niet langer op de Turken, maar vooral op de<br />
politie. Ook de burgemeester kreeg ervan langs nadat hij de jongeren in de pers<br />
had uitgemaakt voor ‘gepeupel’. Een bestorming van zijn ambtswoning kon door<br />
de politie worden voorkomen. Ook nu weer roerde de Turkse ambassadeur zich,<br />
wat de <strong>Nederland</strong>se regering opnieuw in verlegenheid bracht. Hij drong aan op<br />
strenge maatregelen tegen de plegers van het anti-Turkse geweld. 142<br />
In 1980 was Utrecht het toneel van rellen. Eerst deden zich rellen voor in het<br />
Majellapark, waar autochtone en Turkse jongeren slaags raakten over het gebruik<br />
van een voetbalveldje. <strong>Nederland</strong>se jongeren riepen elkaar via de toen in de mode<br />
zijnde 27-MC zendbakkies op naar het park te komen om de buitenl<strong>anders</strong> in de<br />
omliggende <strong>wij</strong>ken te grazen te nemen. 143 In september van datzelfde jaar kwam<br />
de Dichters<strong>wij</strong>k in verzet tegen de toe<strong>wij</strong>zing van een woning aan een Marokkaans<br />
gezin. De initiatiefneemster benadrukte keer op keer dat zij <strong>geen</strong> racistische motieven<br />
had, maar dat zij slechts de aandacht wilde vestigen op het gemeentelijk<br />
huisvestingsbeleid. Haar zoon kon namelijk <strong>geen</strong> woonruimte vinden. Anderen<br />
riepen juist dat de <strong>wij</strong>ken werden overspoeld door buitenl<strong>anders</strong>. Ook hier mengden<br />
extreemrechtse organisaties als de <strong>Nederland</strong>se Volksunie en de Centrumpartij zich<br />
in het conflict.<br />
In de periode 1992-1993 was nog sprake van een reeks van racistische geweldsincidenten:<br />
kort op elkaar volgde een aantal aanslagen op moskeeën en andere<br />
moslimeigendommen.<br />
4.3 Etnisch geweld na 1990: omslag<br />
Was het grootschalige interetnisch geweld in de periode 1960-1990 vooral<br />
gericht tegen nieuwkomers (met woonruimte, werkgelegenheid en het gebruik<br />
van de openbare ruimte als inzet), vanaf de tweede helft van de jaren 1990<br />
waren het steeds meer de nieuwe Nederl<strong>anders</strong> zelf die zich verzetten. De rel<br />
in Slotervaart in april 1998 is hier een eerste voorbeeld van. Slotervaart is een<br />
van de Amsterdamse tuinsteden. In het oudere gedeelte van de <strong>wij</strong>k wonen<br />
veel Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong>. Slotervaart stond eind jaren 1990 bekend<br />
142 Witte, 1996: 124; verder is gekeken in Algemeen Dagblad en NRC.<br />
143 Bovenkerk, 1985: 11-12.<br />
85
als een moeilijke <strong>wij</strong>k, waar vooral Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens voor<br />
overlast zorgden. Bestuur en politie besloten rond het midden van de jaren 1990<br />
tot een strenge aanpak om de overlast terug te dringen. Dit was vervolgens<br />
weer aanleiding voor de nodige frictie tussen jongens en politie. De contacten<br />
bekoelden. De jongens ergerden zich vooral aan de buurtregisseur van de politie.<br />
De directe aanleiding voor de rel was een brandje in een prullenbak op het<br />
August Allebéplein op de avond van 23 april 1998. De brand werd gezien door<br />
drie politiesurveillanten en de buurtregisseur, die van de rond de prullenbak<br />
verzamelde groep wilde weten wie de brand had gesticht. Toen bleek dat de<br />
jongens <strong>geen</strong> antwoord wilden geven, stuurde de buurtregisseur hen weg. De<br />
oudste van de jongens werd daarna door de buurtregisseur gesignaleerd in een<br />
stuk straat dat na klachten van omwonenden tot verboden gebied verklaard was.<br />
Toen de buurtregisseur de jongen hiervoor een bekeuring wilde geven, maakte<br />
deze aanstalten om weg te lopen. De buurtregisseur wilde dit voorkomen, waarop<br />
een minutenlange worsteling ontstond. Omst<strong>anders</strong> probeerden de jongen te<br />
ontzetten. De gemoederen liepen verder op toen de vader van de jongen zich<br />
met de arrestatie bemoeide. De buurtregisseur weerde hem af en gaf hem daarbij<br />
een knietje. De situatie werd door de agenten inmiddels als zo dreigend<br />
ervaren dat ‘assistentie collega’ werd gevraagd. Met de steun van collega’s<br />
werden uiteindelijk drie jongens naar het bureau afgevoerd. Vervolgens kreeg<br />
de politie de opdracht om zich uit de <strong>wij</strong>k terug te trekken. Hun aanwezigheid<br />
zou mogelijk aanleiding kunnen zijn voor nog meer agressie. De buurtregisseur<br />
deed nog een vergeefse poging om de vader van de jongen mee te laten komen<br />
naar het bureau.<br />
Uit protest bezette een groep jongens rond acht uur een rotonde. Daar hielden<br />
zij een stadsbus tegen. De politie hield rekening met een confrontatie en stuurde<br />
een ordebus naar het verkeersplein. Nog eens twee ordebussen werden paraat<br />
gehouden. De <strong>wij</strong>kteamchef voerde overleg met een bestuurslid van een organisatie<br />
gelieerd aan de lokale moskee. Dit gesprek leverde niets op. Na ruggespraak<br />
met de districtschef werd uiteindelijk besloten om rond negen uur de rotonde<br />
te ontruimen. 144 Na de charge waren er nog slechts enkele kleine incidenten,<br />
waaronder de vernieling van een bushokje. Om 21.42 uur voerden hondengeleiders<br />
en agenten nog een korte charge uit. De ME werd paraat gehouden en wachtte<br />
onder een viaduct en uit het zicht van de <strong>wij</strong>k de gebeurtenissen af. Om één uur<br />
’s nachts rukten alle eenheden in. Al met al duurde de rel niet langer dan enkele<br />
uren en hoefde de ME niet ingezet te worden.<br />
Na de rellen werd oud-kamerlid van Groen Links P. Lankhorst gevraagd de balans<br />
op te maken. Hij presenteerde een rapport met daarin 56 aanbevelingen om de<br />
144 COT, 1998: 13-19; COT, Dynamics of disorder: lessons from two Dutch riots, Leiden 2002: 23-<br />
25.<br />
86
situatie in Amsterdam-West te verbeteren. <strong>Zijn</strong> aanbevelingen varieerden van<br />
meer jeugdhonken tot cursussen <strong>Nederland</strong>s voor ouderen. Achteraf is er volgens<br />
Lankhorst met deze aanbevelingen niet genoeg gedaan. 145<br />
Anno 2009 maakt Slotervaart deel uit van 140 <strong>wij</strong>ken die in 2007 zijn aangemerkt<br />
als probleem<strong>wij</strong>k. In deze <strong>wij</strong>ken is sprake van een cumulatie van fysieke en sociaaleconomische<br />
achterstanden en problemen in verschillende gradaties. Hiervan<br />
zijn veertig <strong>wij</strong>ken aangewezen die zich werkelijk in de gevarenzone bevinden.<br />
Hiertoe behoort niet alleen Slotervaart, maar ook een <strong>wij</strong>k als het Utrechtse<br />
Ondiep waar zich in 2007 ongeregeldheden voordeden. Deze veertig <strong>wij</strong>ken zijn<br />
opgenomen in een speciaal revitaliseringsprogramma. Zij zijn bekend geworden<br />
als de Vogelaar<strong>wij</strong>ken, vernoemd naar minister Vogelaar die de <strong>wij</strong>kaanpak toen<br />
in haar portefeuille had.<br />
Na 2000 halen confrontaties tussen migranten en politie nog een aantal keren de<br />
voorpagina’s, zoals de rel in Amsterdam naar aanleiding van de dood van een<br />
Marokkaanse jongen in augustus 2003. Bij een ruzie met de eigenaar van een<br />
eethuis aan het Mercatorplein bedreigde hij een te hulp geroepen politieagent met<br />
een mes. De agent schoot hem neer en hij overleed later aan zijn verwondingen.<br />
Naderhand werd de Amsterdamse politie door Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> beticht<br />
van structureel discriminatoir gedrag. Dit plaatste het incident in etnisch<br />
perspectief. 146<br />
In januari 2005 kwam een Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongen in Amsterdam om<br />
het leven bij het stelen van een tas uit een auto. De jongen griste de tas van de<br />
achterbank en probeerde vervolgens op zijn scooter weg te rijden. De automobiliste<br />
reed naar achteren, waardoor de jongen ernstig bekneld raakte tussen de auto en<br />
een boom. Hij stierf ter plekke. De commotie binnen de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
gemeenschap was groot. De politie moest alle zeilen bijzetten om de gemoederen<br />
te bedaren.<br />
In oktober 2007 was het opnieuw onrustig in het Amsterdamse Slotervaart. Twee<br />
niet met elkaar verbonden incidenten volgden elkaar binnen een tijdsbestek van<br />
enkele dagen op. Het eerste betrof een steekpartij op 11 oktober op het schoolplein<br />
van het ROC Amsterdam-West, waarbij een zestienjarige Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
jongen om het leven kwam. Vier dagen later drong een verwarde Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
man het politiebureau Meer en Vaart binnen. Met een mes<br />
begon hij wild op de aanwezige agenten in te steken. Twee agentes raakten ernstig<br />
gewond. Een van hen wist haar dienstwapen te pakken en schoot op de man, die<br />
daarna overleed. Het incident bracht de nodige onrust teweeg. Jongeren wezen met<br />
de beschuldigende vinger in de richting van de politie. Rond het politiebureau en<br />
ook in andere delen van de <strong>wij</strong>k kwam het tot kleine ongeregeldheden. Marokkaans-<br />
145 Kleijwegt & Van Weezel, 2006: 199-200.<br />
146 Witte, Veenstra, Schram & Kors, 2003: 53.<br />
87
<strong>Nederland</strong>se jongens staken verscheidene auto’s in brand. Het bleef gedurende<br />
vier avonden onrustig. Dit incident is in hoofdstuk 6 als casus opgenomen.<br />
Etnische spanningen los van politieoptreden doen zich onder andere voor in Aalsmeer,<br />
waar in 2002 Marokkaanse en autochtone Lonsdale-jongens met elkaar in<br />
conflict komen. In juli 2003 raken Somalische en Antilliaanse jongens in Tilburg<br />
slaags, nadat een Somalische jongen is neergestoken en overleden. In 2004 was<br />
de moord op Theo van Gogh aanleiding voor dagenlange spanningen. In het<br />
hele land was er sprake van anti-islamitisch vandalisme. Meerdere moskeeën<br />
en islamitische scholen waren het doelwit van bekladdingen en vernielingen. In<br />
Uden ging een islamitische school in vlammen op. In Helden werd brandgesticht<br />
in een houten moskee. In Venray raakten <strong>Nederland</strong>se en Turkse jongens met<br />
elkaar in gevecht.<br />
De voetbalwedstrijd Jong Oranje tegen Jong Marokko die in mei 2007 in het<br />
Tilburgse Willem II-stadion werd gespeeld, eindigde in een chaos toen een deel<br />
van de <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse supporters het veld op stormde. Ook na afloop<br />
van de wedstrijd bleef het buiten het stadion geruime tijd onrustig. Auto’s en<br />
straatmeubilair werden beschadigd. Onze respondent, destijds zelf werkzaam<br />
bij de politie en van Marokkaanse afkomst, schrok van de intense frustratie en<br />
woede onder de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se supporters. Alles wat <strong>Nederland</strong>s was,<br />
werd uitgejoeld en uitgefloten, ook de <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse spelers die voor<br />
<strong>Nederland</strong> speelden.<br />
Ten slotte roepen ook internationale gebeurtenissen soms heftige reacties op bij<br />
de verschillende bevolkingsgroepen. De arrestatie van de Koerdenleider Öcalan<br />
in 1999 (bij het verlaten van de Griekse ambassade in Kenia) was aanleiding<br />
voor rellen in Den Haag, toen honderden Koerden optrokken naar de Griekse<br />
ambassade. Bloedige gevechten tussen christenen en moslims op de Molukken in<br />
2001 en 2002 maakten een diepe indruk op de Molukse gemeenschap in <strong>Nederland</strong>.<br />
Sterker nog is de impact van het Midden-Oostenconflict. Veel Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongeren identificeren zich met het Palestijnse volk. Bij het conflict<br />
tussen Israël en Hamas in Gaza december 2008/januari 2009 liepen de emoties<br />
hoog op. In verscheidene plaatsen organiseerden Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongeren<br />
spontane protestdemonstraties, waarbij zij hun afgrijzen over het Israëlische<br />
optreden kenbaar maakten. Er werd geprotesteerd in Rotterdam, Utrecht, Amsterdam<br />
en nog enkele andere steden. In Rotterdam en Utrecht kwam het tot lichte<br />
ongeregeldheden.<br />
4.4 Het politiek-maatschappelijk debat over de multiculturele<br />
samenleving<br />
Het minderhedenbeleid van de jaren 1980 was er op gericht maatschappelijke<br />
achterstanden die een voedingsbodem voor gewelddadigheid zouden kunnen vormen,<br />
te voorkomen en weg te werken. Volgens Bovenkerk (1999) is door de<br />
88
minderhedenorganisaties die in dezelfde periode van de grond kwamen, de vrees<br />
voor nieuw minderhedengeweld aangewakkerd en uitgebuit en ‘zweefde de<br />
dreiging van collectief geweld boven tafel’.<br />
Sinds het begin van de jaren 1990 is het debat over de multiculturele samenleving<br />
verhard. Het was de VVD-politicus F. Bolkestein die het migratiedebat een andere<br />
kant op duwde. Hij zette zich af tegen het idee van integratie met behoud van<br />
de eigen identiteit. Volgens hem stond de islam haaks op de essentiële liberale<br />
waarden die de <strong>Nederland</strong>se samenleving kenmerkten. Deze waren de scheiding<br />
tussen kerk en staat, de vrijheid van meningsuiting, de verdraagzaamheid en de<br />
non-discriminatie die de <strong>Nederland</strong>se samenleving eigen zou moeten zijn. In<br />
2000 gaf publicist P. Scheffer het debat een nieuwe impuls met zijn artikel Het<br />
multiculturele drama. Hierin waarschuwde hij voor het ontstaan van een etnische<br />
onderklasse. Hij wees op de gebrekkige emancipatie van etnische minderheden, wat<br />
viel te verklaren uit het feit dat de <strong>Nederland</strong>se overheid te lang had vastgehouden<br />
aan het concept van ‘integratie met behoud van de eigen identiteit’. 147<br />
Vervolgens hebben de terreuraanslagen in New York (2001), Madrid (2004) en<br />
Londen (2005) en de moord op Theo van Gogh (2004) een sterke invloed gehad op<br />
het denken over de multiculturele samenleving. De aanslagen hebben de angst voor<br />
moslimterreur ook in <strong>Nederland</strong> aangewakkerd. Gecombineerd met de ingezette<br />
discussie over de multiculturele samenleving is het politiek-maatschappelijke<br />
klimaat daarmee veranderd. Waar een partij als de Centrum Democraten met zijn<br />
kritiek op ‘buitenl<strong>anders</strong>’ in de jaren 1970 en 1980 nog een tamelijk geïsoleerde<br />
positie innam, wordt het migrantendebat nu over het hele politieke spectrum gevoerd.<br />
Onderzoekster Prins noemt de verandering het nieuw realisme. De essentie van<br />
dit nieuw realisme is dat de ‘gewone man’ zonder vooroordelen de wereld bekijkt<br />
en slechts benoemt wat hij om zich heen waarneemt, zonder zich te laten hinderen<br />
door moralistische of politiek correcte ideeën over hoe je de omgeving zou moeten<br />
zien. Hierdoor claimt de nieuwrealist dichterbij de werkelijkheid te staan. 148<br />
Deze gedachte is terug te vinden in de retoriek van nieuwe politieke partijen als<br />
de Lijst Pim Fortuyn, de Partij voor de Vrijheid (PVV) en Trots op <strong>Nederland</strong>.<br />
Pim Fortuyn noemde de islam een achterlijke godsdienst. Met name de PVV is<br />
bijzonder kritisch over de multiculturele samenleving, zet zich vooral af tegen de<br />
islam en pleit onder meer voor een migratiestop van niet-westerse allochtonen<br />
(Marokkanen en Turken).<br />
In 2006 deed politiek leider G. Wilders de gemoederen oplaaien met de film<br />
Fitna waarin hij aan de hand van teksten uit de Koran wilde aantonen dat ‘die<br />
verschrikkelijke Koran <strong>geen</strong> dode letter is, maar dat de islam ons onze vrijheid<br />
147 Scheffer, 2000. Zie ook Sleegers, 2007: 20.<br />
148 Prins, 2004: 24-25.<br />
89
kan kosten als we er niets tegen ondernemen’. 149 De aangekondigde première van<br />
deze film hield <strong>Nederland</strong> wekenlang in zijn greep. De verwachting was immers<br />
dat de film aanstootgevend zou zijn voor moslims en mogelijk aanleiding zou<br />
zijn voor sociale onrust. De overheid was op het ergste voorbereid en ernstige<br />
ongeregeldheden werden niet uitgesloten. Achteraf bezien was de inhoud van de<br />
film noch verrassend, noch schokkend. De film beleefde op 27 maart 2008 zijn<br />
première via de internetsite Liveleak. De meeste <strong>Nederland</strong>se moslims voelden<br />
zich nauwelijks aangesproken. Grootschalige etnische rellen bleven uit. Wilders<br />
zet het migratiedebat echter steeds weer op scherp met zijn waarschuwing voor de<br />
‘islamisering van <strong>Nederland</strong>’. Hij vergelijkt de Koran met Mein Kampf en betitelt<br />
‘moeilijke’ <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse jongens als straatterroristen.<br />
De harde toon is niet alleen voorbehouden aan de nieuwe rechtse politici. PvdAwethouder<br />
R. Oudkerk raakte bij de gemeenteraadsverkiezingen van 2002 in opspraak<br />
toen hij in een onderonsje met burgemeester Job Cohen de term ‘kutmarokkanen’<br />
bezigde, zich niet bewust van de aanwezigheid van een cameraman<br />
van het actualiteitenprogramma Twee Vandaag. De media ontzagen de moslimgemeenschap<br />
evenmin. Zo liet de cineast en programmamaker Theo van Gogh<br />
zich bij herhaling zeer kritisch uit over moslims, die hij in een spraakmakend interview<br />
‘geitenneukers’ noemde.<br />
De verharding van het maatschappelijke debat over de inrichting van de multiculturele<br />
samenleving draagt bij aan polarisatie langs etnische grenzen en heeft<br />
zijn weerslag op de moslimgemeenschap. 150 De eerste generatie migranten met een<br />
moslimachtergrond is traditioneel loyaal aan de <strong>Nederland</strong>se samenleving. Door<br />
directe aanvallen op de islam dreigt men deze generatie van zich te ver<strong>wij</strong>deren.<br />
Het <strong>wij</strong>-zij-denken wordt sterker en migranten gaan zich minder als <strong>Nederland</strong>er<br />
beschouwen.<br />
Voor de tweede generatie migranten geldt nog sterker dat velen van hen het idee<br />
hebben zich aan de onderkant van de samenleving te bevinden waar het gaat om<br />
hun leefomgeving en hun positie op de arbeidsmarkt. Velen hebben het gevoel<br />
niet voor vol te worden aangezien. Dit zou vooral spelen binnen de Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se gemeenschap.<br />
4.5 Besluit<br />
<strong>Nederland</strong> blijkt wel degelijk een geschiedenis met etnische rellen te kennen. De<br />
verschillende theorieën over het ontstaan van etnische rellen gaan ook voor <strong>Nederland</strong><br />
op. Etnische competitie, met als inzet de levensbronnen of middelen die binnen<br />
een bepaald gebied aanwezig zijn (werk, woonruimte, recreatiemogelijkheden,<br />
149 Wilders in een interview in het Brabants Dagblad, 8-2-2008.<br />
150 Harchaoui & Huinder, 2003.<br />
90
enzovoort), heeft geleid tot conflicten. De eerste reacties op de komst van grote<br />
groepen gastarbeiders (en hun gezinnen) uit voornamelijk Zuid-Europa, Noord-<br />
Afrika en Turkije waren onverwacht en hevig. In de periode van de jaren 1960<br />
tot en met het midden van de jaren 1980 deden zich meerdere ongeregeldheden<br />
voor waarbij Nederl<strong>anders</strong> zich keerden tegen groepen gastarbeiders. Vrijwel altijd<br />
waren deze rellen <strong>wij</strong>kgebonden. Wijkbewoners protesteerden tegen de vestiging<br />
van grote aantallen gastarbeiders in hun <strong>wij</strong>k. De rellen in Twente vormden hierop<br />
een uitzondering. Daar botsten Nederl<strong>anders</strong> en gastarbeiders in het uitgaanscircuit.<br />
Evenals in het buitenland is ook in <strong>Nederland</strong> een ommekeer zichtbaar. Voor 1970<br />
kwam het geweld hoofdzakelijk vanuit de dominante groep: de oorspronkelijke<br />
bevolking, die de nieuwkomers als een bedreiging ervoer. Vanaf de jaren 1990 komen<br />
nieuwkomers die zich blijvend in <strong>Nederland</strong> hebben gevestigd, vaker op voor hun<br />
belang: ze eisen een gelijkwaardige plaats in de samenleving op. Migranten met<br />
een zwakke sociaaleconomische positie zijn in achterstands- of probleem<strong>wij</strong>ken<br />
geconcentreerd. De sociale problematiek is in deze <strong>wij</strong>ken groter dan in andere<br />
<strong>wij</strong>ken: grote gezinnen in relatief kleine woningen, hoge werkloosheid, hoge<br />
schooluitval, verwaarlozing van de buurt, criminaliteit en hangjongeren. Gevoelens<br />
van deprivatie zijn in een dergelijke omgeving haast onvermijdelijk. Dit kan reden<br />
zijn voor spanningen en mogelijk ook voor ongeregeldheden. Die etnische rellen<br />
zijn er niet geweest. Ver<strong>wij</strong>zend naar de rel in Slotervaart van april 1998 geeft<br />
Bovenkerk aan dat wat hij noemt ‘rassenrellen van het einde van de jaren negentig’<br />
lijken te ontstaan ‘via het tussenstation van allochtone criminaliteit’ en ‘een<br />
directe reactie zijn op inadequaat optreden van de politie’. Met betrekking tot de<br />
criminaliteit is er wel sprake van een verschijnsel dat zich in alle immigratielanden<br />
voordoet onder tweedegeneratiemigranten die in een positie van sociale achterstand<br />
verkeren: een relatief groot aandeel in instrumentele criminaliteit. 151 Er is dus <strong>geen</strong><br />
sprake van etnisch sociaal protest. Met de opkomst van nieuwe rechtse partijen<br />
wordt de aandacht in toenemende mate in negatieve en vaak stigmatiserende zin<br />
op migranten van niet-westerse achtergrond gericht (vooral op migranten met een<br />
moslimachtergrond), waarbij het denken in <strong>wij</strong>-zij-termen wordt versterkt.<br />
151 Bovenkerk, 1999; Waters, 1999.<br />
91
HOOFDSTUK 5<br />
De <strong>Nederland</strong>se politie in de multiculturele samenleving<br />
5.1 Politie in een veranderende samenleving<br />
Bij de transformatie naar de multiculturele samenleving in <strong>Nederland</strong> – een<br />
ontwikkeling die vanaf de jaren 1970 in een stroomversnelling kwam – werd<br />
ook van de politie een groot aanpassend vermogen gevraagd. De politie kreeg te<br />
maken met nieuwe culturele en religieuze verschijnselen, met andere gebruiken<br />
en gevoeligheden.<br />
De sociaal wetenschapper M. Punch deed in de jaren 1970 onderzoek naar de <strong>wij</strong>ze<br />
waarop de Amsterdamse politie de veranderingen in de stad beleefde. Hij gaf aan<br />
hoe Amsterdamse agenten de Surinamers bejegenden. In de stad woonden toen<br />
ongeveer 6000 Surinamers. Een relatief groot deel was betrokken bij de criminaliteit.<br />
Deze groep met zijn ‘uitbundige kledij en theatraal gedrag’ bezorgde de politie heel<br />
wat problemen. Contact tussen beide groepen betekende vrijwel onmiddellijk een<br />
botsing tussen tegenstrijdige normen en temperamenten. De politie had de indruk<br />
dat de Surinamers hun huidskleur uitbuitten om over discriminatie te kunnen<br />
klagen, zodra de politie tegen hen optrad. 152 Een van de agenten die door Punch<br />
werd geïnterviewd gaf aan dat er in zijn ogen sprake was van een rassenprobleem.<br />
Hij gaf toe dat er collega’s waren die er een hobby van maakten op ‘negers’ te jagen:<br />
‘Iedere neger die op straat loopt is fout, die moet worden gefouilleerd.’ 153<br />
De Rotterdamse gemeentepolitie kreeg in 1972 tijdens en na de rellen in de Afrikaander<strong>wij</strong>k<br />
het ver<strong>wij</strong>t dat zij te laat had ingegrepen waardoor de knokploeg de<br />
Turkse woning ongehinderd kon leeghalen. De Turkse bewoners konden volgens de<br />
critici niet rekenen op de bescherming van de politie. De Turkse ambassadeur eiste<br />
vervolgens van de <strong>Nederland</strong>se overheid dat de Turkse gastarbeiders beter werden<br />
beschermd. 154<br />
Bij etnische incidenten en raciale gewelddadigheden in de jaren 1980 was de<br />
aanpak niet eenduidig. Incidenten die door de media en belangenorganisaties als<br />
raciaal of etnisch werden aangemerkt, werden volgens de onderzoeker Buis vaak<br />
door de politie gebagatelliseerd. De raciale achtergrond van het incident werd<br />
152 Punch, 1976: 28-29.<br />
153 Punch, 1976: 131.<br />
154 Dossier Afrikaander<strong>wij</strong>k, Archief Gemeentepolitie, Gemeentearchief Rotterdam.<br />
93
vaak ter discussie gesteld. Bovendien had de politie weinig ervaring met dergelijke<br />
conflicten op buurtniveau. Zij had ook <strong>geen</strong> goed beeld van de stappen die zij zou<br />
kunnen nemen. 155 Dit veranderde gedurende de jaren 1990. Nationale instituties<br />
begonnen etnisch geweld steeds serieuzer te nemen. De politie kreeg de opdracht<br />
om alle raciale incidenten te registreren. Tegelijkertijd was dit ook de periode waarin<br />
het minderhedendebat van de grond kwam, waarbij de nadruk werd gelegd op het<br />
falende integratiebeleid. De eerder vermelde racistische geweldsincidenten in de<br />
periode 1992-1993 vroegen om maatregelen. Vooral de moslimgemeenschap voelde<br />
zich in toenemende mate onveilig. Vertegenwoordigers uit de moslimgemeenschap<br />
brachten deze onveiligheidsgevoelens onder de aandacht van de minister van Binnenlandse<br />
Zaken. Dit leidde tot verschillende initiatieven die in wezen het begin<br />
vormden van het huidige diversiteitsbeleid. De instroom van migranten werd<br />
bevorderd. De politie moest diverser worden. Deze aanpak was vooral in het begin<br />
nog verre van succesvol.<br />
Tegelijkertijd werd de politie geconfronteerd met andere problemen van de<br />
multiculturele samenleving waarop zij <strong>geen</strong> antwoord had. Zo kreeg zij te maken<br />
met nieuwe vormen van volwassenencriminaliteit. Te denken valt aan culturele<br />
delicten als eerwraak of het toepassen van gewoonterecht. Bij dit laatste gaat<br />
het om situaties die in de <strong>Nederland</strong>se wet niet strafbaar zijn, maar verboden<br />
zijn binnen een etnische gemeenschap. Verder was er sprake van een etnische<br />
oververtegenwoordiging in bepaalde soorten misdaad. Het ging hierbij om misdaad<br />
op het gebied van wapenhandel, drugshandel, mensensmokkel, vrouwenhandel,<br />
afpersing en georganiseerde autodiefstal. Een deel van deze georganiseerde criminaliteit,<br />
zoals de Turkse en Koerdische heroïnehandel, had ook een politieke<br />
tint in de zin dat daarmee de onderlinge strijd werd gefinancierd. 156<br />
Naast zorgen over criminaliteit werden ook gevoelens van onveiligheid in bredere<br />
zin steeds meer een item. Vooral in Marokkaanse en Turkse gemeenschappen was<br />
sprake van relatief grote gezinnen en krappe huisvesting. Als gevolg daarvan en<br />
van de straatcultuur uit de landen van herkomst verbleven jongens veel op straat.<br />
Veel van de groepen vertoonden een sterke territoriumdrift. Zij eigenden zich<br />
een bepaald deel van de <strong>wij</strong>k of buurt toe en voerden daar een eigen bewind. Het<br />
was hun territorium en andere groepen hadden hier niets te zoeken. In veel van<br />
deze situaties voelden de andere buurtbewoners zich onveilig of geïntimideerd en<br />
soms ook geterroriseerd.<br />
Bovendien bleek dat het rondhanggedrag zich soms ontwikkelde tot crimineel<br />
gedrag of dat het aanleiding was voor openbare ordeproblemen. Dit was weer<br />
aanleiding voor een verminderde acceptatie van migranten bij de oorspronkelijke<br />
155 Buis, 1988: 96-97.<br />
156 Bovenkerk, Van San & De Vries, 1999.<br />
94
<strong>Nederland</strong>se bevolking. 157 Jeugdcriminaliteit werd steeds meer een probleem,<br />
waarbij bepaalde migrantengroepen oververtegenwoordigd bleken te zijn. Er<br />
was sprake van gelaagde groepen. De ‘harde-kerners’ maakten zich schuldig<br />
aan crimineel gedrag, zoals diefstallen, inbraken en overvallen. Tegelijkertijd<br />
boden deze activiteiten een crimineel carrièreperspectief voor andere kansarme<br />
jongens. De discussie of er sprake is van bendevorming in <strong>Nederland</strong> is nog niet<br />
uitgewoed. Zo gaven Bovenkerk en Van San in 2001 aan dat veel groepen niet<br />
zozeer gebonden werden door criminele intenties, maar veel meer op grond van<br />
etnische banden aan elkaar hingen. 158 Volgens Werdmölder was er bij Marokkaanse<br />
vriendengroepen eerder sprake van vrienden die steun bij elkaar zoeken. 159 Dat er<br />
door de groepsleden criminele activiteiten werden en worden ondernomen mag<br />
niet worden uitgevlakt. Opvallend was ook dat de daders steeds jonger werden;<br />
men spreekt inmiddels over de twaalfminners.<br />
Uit verschillende onderzoeken valt op te maken dat Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
jongens in de criminaliteitsstatistieken meer voorkomen dan andere etnische<br />
groepen. Uit de cijfers blijkt dat zij vooral verantwoordelijk zijn voor vormen van<br />
(vermogens)criminaliteit en overlast in het publieke domein. 160 De politie wordt<br />
ook steeds meer geconfronteerd met fysiek of verbaal geweld bij aanhoudingen,<br />
controles en staandehoudingen. Het komt voor dat een groep Marokkaanse jongens<br />
vrouwelijke politieagenten opwacht na de avond- of nachtdienst, waardoor<br />
vrouwelijke collega’s liever niet alleen naar de auto lopen. 161<br />
Voor de politie kan dit aanleiding zijn tot stereotypering en selectief optreden.<br />
Volgens politiemensen kunnen zij, als het om Marokkaanse jongens gaat, vaak<br />
provocerend en intimiderend gedrag verwachten, vooral in groepsverband. Maar<br />
ook in de richting van Antilliaanse jongens zijn de beelden bepalend. Politiemensen<br />
zullen zich <strong>anders</strong> opstellen naar deze groepen. Een van de stereotypen is dat Marokkaanse<br />
jongens, ongeacht hun leeftijd, in alle toonaarden liegen en ontkennen. 162<br />
Onderzoek <strong>wij</strong>st echter uit dat Marokkaanse jongens tot de top van bekennende<br />
verdachten behoren. 163 Het resultaat lijkt te zijn dat Marokkaanse jongens sneller<br />
bestempeld worden als lastige, recalcitrante antiburgers.<br />
157 Papeveld, www.iofc.nl/node/22881.<br />
158 Bovenkerk, Van San & De Vries, 1999.<br />
159 Werdmölder, 1986.<br />
160 Haen Marshall, 1997.<br />
161 Zie: In ’t Velt e.a., 2003.<br />
162 Zie: Coppes, De Groot & Sheerazi, 1997.<br />
163 Wartna & Beijers, 1999.<br />
95
5.2 Nieuw realisme: van een gedoogcultuur naar een repressieve aanpak<br />
Onderzoekers van het COT geven aan dat situaties als in de Rotterdamse Millinxbuurt<br />
mede in de hand zijn gewerkt door een gedoogcultuur die vanaf de<br />
jaren 1980 terrein won. Situaties die voorheen nog als ordeverstoringen werden<br />
beschouwd, werden steeds meer oogluikend toegestaan. Er werd niet meer<br />
tegen opgetreden. Door bepaalde situaties te gedogen, ging men confrontaties<br />
uit de weg. Rond de eeuwwisseling was er sprake van een kentering. Veiligheid<br />
werd opnieuw een zwaarwegend thema in de verkiezingsprogramma’s van de<br />
politieke partijen. Het moest afgelopen zijn met de <strong>Nederland</strong>se gedoogcultuur.<br />
Institutionele vrijblijvendheid moest plaatsmaken voor een nieuw realisme waarin<br />
de veiligheid op straat centraal stond. De politie moest veel minder tolereren en<br />
daar waar nodig hard optreden. Justitie moest strenger straffen. 164<br />
In het politiejargon sprak men van ‘de straat of de <strong>wij</strong>k heroveren’. Overigens<br />
betrof het hier niet alleen de <strong>wij</strong>ken maar ook de binnensteden en de uitgaanscentra.<br />
Ook deze plaatsen moesten worden heroverd. Het gezag van de politie op straat<br />
moest worden hersteld. Deze taak was niet alleen aan de politie voorbehouden.<br />
Ook andere organisaties die actief zijn in het publieke domein kregen extra de<br />
bevoegdheden om de regels strenger te handhaven.<br />
Het nieuwe beleid werd in diverse vormen geïmplementeerd. Tot de nieuwe<br />
handhavingsconcepten behoren onder meer het zerotolerancebeleid – nultolerantiebeleid<br />
of lik-op-stukbeleid – een beleid waarbij zelfs het kleinste vergrijp<br />
wordt bestraft. Of de dader nu door rood rijdt, iemand uitscheldt of een prullenbak<br />
vernielt: de politie straft de dader gelijk, bijvoorbeeld met een boete.<br />
Ook het cameratoezicht rukte op, een maatregel die bedoeld is om de overlast in<br />
<strong>wij</strong>ken, uitgaansgebieden en criminele hotspots tegen te gaan. In verscheidene<br />
achterstands<strong>wij</strong>ken zijn op of nabij hangplekken camera’s bevestigd, waarmee de<br />
groepen in de gaten kunnen worden gehouden.<br />
Andere middelen om de overlast tegen te gaan zijn samenscholingsverboden,<br />
straatverboden, avondklokken en ‘mosquitos’, apparaatjes die door middel van een<br />
hoog geluid hangjongeren moeten verjagen. 165 De laatste jaren zijn in verscheidene<br />
gemeenten samenscholingsverboden uitgevaardigd om de overlast van hangjongeren<br />
tegen te gaan. Dat gebeurde onder meer in de Goudse <strong>wij</strong>k Korte Akkeren,<br />
in de Haagse <strong>wij</strong>ken Laakkwartier, Escamp, Rustenburg-Oostbroek en Ypenburg,<br />
en in de Utrechtse <strong>wij</strong>k Kanaleneiland-Noord.<br />
Vervolgens zijn ook voor wat betreft de identiteitscontroles de teugels aangetrokken.<br />
Geleidelijk aan is vanaf 1994 een identificatieplicht ingevoerd. Met de<br />
Wet op de identificatieplicht werd een beperkte identificatieplicht ingevoerd.<br />
164 COT, 2002: 103-104.<br />
165 Naar verluidt hingen er in december 2008 in zestig gemeenten bijna driehonderd van deze apparaten.<br />
www.rnw.nl/nl/nederlands/article/mosquito-veroorzaakt-overlast-bij-hangjongeren.<br />
96
Identificatie gold naast een aantal gevallen die betrekking hadden op de werkplek<br />
of financiële handelingen ook voor de openbare ruimte. Zo mocht naar de<br />
identiteit worden gevraagd bij risicovoetbalwedstrijden, in het openbaar vervoer<br />
en bij het binnenlandse vreemdelingentoezicht op straat. De overheid hoopte op<br />
deze manier illegale arbeid, illegaal bedrijf, voetbalvandalisme en zwartrijden<br />
beter te kunnen bestrijden.<br />
Tien jaar later, op 24 juni 2004, legt de Wet op de uitgebreide identificatieplicht<br />
uiteindelijk een algemene identificatieplicht op. Waar voorheen een identiteitscontrole<br />
voor de uitoefening van de bestuurlijke politietaak van openbare ordehandhaving<br />
en hulpverlening niet mogelijk was, is dit nu wel het geval. Iedereen<br />
van veertien jaar of ouder is verplicht om op vordering van een (buitengewoon)<br />
opsporingsambtenaar of een toezichthoudend ambtenaar een identificatiebe<strong>wij</strong>s<br />
ter inzage aan te bieden. Met deze optie beschikt de <strong>Nederland</strong>se politie over<br />
vrijwel dezelfde uitgebreide controlebevoegdheden als de politie in België en<br />
Frankrijk.<br />
Een volgend middel dat aan het handhavingsrepertoire is toegevoegd, is het<br />
preventief fouilleren. Vanaf 2002 kan de Gemeenteraad op grond van artikel 151b<br />
van de Gemeentewet een verordening aannemen die de burgemeester toestaat om<br />
een gebied aan te <strong>wij</strong>zen als risicogebied. De burgemeester kan tot zo’n aan<strong>wij</strong>zing<br />
overgaan bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens,<br />
dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Als een gebied aangewezen<br />
is als veiligheidsrisicogebied, dan kunnen de artikelen 50, derde lid, 51, derde lid,<br />
en 52, derde lid, van de Wet wapens en munitie toegepast worden. De aan<strong>wij</strong>zing<br />
moet ook de geldigheidsduur vaststellen. Onder veiligheidsrisicogebieden verstaat<br />
men plaatsen die naar bestemming of vast gebruik voor iedereen toegankelijk<br />
zijn, met hoog risico op dreigingen met vuurwapens en geweldsdelicten. Binnen<br />
deze gebieden kan de officier van justitie gelasten dat preventief gefouilleerd<br />
wordt en dat vervoermiddelen en bagage onderzocht worden op de aanwezigheid<br />
van wapens. Behalve uitgaansgebieden en grote evenementen of manifestaties<br />
kunnen bijvoorbeeld ook gebieden met een voortdurende drugsoverlast als veiligheidsrisicogebied<br />
worden aangemerkt. 166<br />
Als laatste wordt anno 2009 gewerkt aan een voetbal- of evenementenwet om<br />
de mogelijkheden voor preventieve maatregelen (zoals gebiedsverboden en een<br />
meldingsplicht) gericht op potentiële raddraaiers bij evenementen als voetbalwedstrijden<br />
of oud en nieuw verder uit te breiden.<br />
166 Meerschaut & De Hert, 2007: 13-14.<br />
97
5.3 De reactie op straat<br />
Repressie door middel van een strikte handhaving van de in de <strong>wij</strong>k geldende regels<br />
kent zijn beperkingen. Een volledige handhaving is onmogelijk. Selectieve handhaving<br />
en tolerantie zijn onvermijdelijk. Het aangescherpte handhavingsbeleid<br />
richt zich noodgedwongen op bepaalde sectoren, wetsartikelen en doelgroepen,<br />
waaronder overlast gevende straatgroepen. Tegelijkertijd worden andere wetsartikelen<br />
niet of beperkt gehandhaafd. Deze selectieve handhaving maakt politieagenten<br />
vatbaar voor kritiek. Vooral etnische straatgroepen ver<strong>wij</strong>ten de politie dat<br />
zij zich schuldig maakt aan overpolicing en discriminatie. 167 In het Amsterdamse<br />
Slotervaart richtte de kritiek van de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens zich vooral<br />
op de buurtregisseur. De jongens vonden dat hij het bij uitstek op de Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongens had gemunt. Er gingen verhalen dat hij jongens in het<br />
politiebusje in elkaar zou hebben geslagen en dat hij hen soms zonder aanleiding<br />
meenam naar het bureau. 168<br />
De identificatieplicht roept eveneens weerstanden op. Bij de invoering van de<br />
beperkte identificatieplicht in 1994 was er al veel kritiek. Meerdere maatschappelijke<br />
organisaties gaven aan dat de wet aanleiding zou kunnen geven tot willekeur,<br />
discriminatoir optreden tegen Nederl<strong>anders</strong> van buitenlandse afkomst. Ook zou<br />
het aantal situaties waarin iemand zich moest legitimeren groot zijn en dus zou er<br />
in de praktijk <strong>geen</strong> sprake zijn van een beperkte maar al gauw van een algemene<br />
identificatieplicht.<br />
Bij de uitbreiding van de wet naar een volledige identificatieplicht laaide de discussie<br />
over discriminatie en willekeur weer op. Zo vond het Landelijk Bureau<br />
ter Bestrijding van Rassendiscriminatie (LBR) dat de grenzen waarbinnen de<br />
controles konden plaatsvinden, duidelijk moesten worden aangegeven. Het LBR<br />
wilde hiermee voorkomen dat groepen mensen die vanwege hun uiterlijk of<br />
andere etnische kenmerken af<strong>wij</strong>ken van de meerderheid van de bevolking, in<br />
grotere mate de nadelen van een algemene identificatieplicht ondervonden. Het<br />
wees hierbij op de verharding van zowel het politieke als het maatschappelijke<br />
klimaat ten opzichte van etnische minderheden. Het LBR pleitte ervoor dat<br />
een rechtmatigheidstoetsing van een identiteitscontrole door de rechter moest<br />
worden gewaarborgd. Tevens wilde het de noodzakelijkheid van de identificatie<br />
vermeld zien in het proces-verbaal. Ten slotte stelde het LBR voor bij de controles<br />
formulieren uit te delen waarmee de gecontroleerde persoon een klacht kon<br />
indienen. Deze voorstellen zijn niet gevolgd. 169<br />
Uit onderzoek van het Buro Jansen en Jansen naar de uitvoeringspraktijk van de<br />
Wet op de uitgebreide identificatieplicht bleek dat in 2005 en 2006 ruim 100.000<br />
167 COT, 2002: 104.<br />
168 COT, 1998: 51.<br />
169 Meerschaut & De Hert, 2007: 13.<br />
98
keer een boete werd gegeven voor het niet bij zich dragen van een identiteitsbe<strong>wij</strong>s.<br />
Bij 40 procent ging het om controles zonder dat er van een andere overtreding<br />
sprake was. 37 procent betrof kleine overtredingen zoals wildplassen, het niet<br />
dragen van een bromfietshelm of zonder redelijk doel in een portiek of tegen een<br />
raamkozijn zitten of liggen. 170<br />
De onderzoeker Goossens stelde vast dat artikel 8A van de Wet op de uitgebreide<br />
identificatieplicht voor wat betreft de zinsnede ‘voor zover dat redelijker<strong>wij</strong>s<br />
noodzakelijk is voor de uitoefening van de politietaak’ als grond voor de controle<br />
tamelijk vaag is en ruimte laat voor interpretatie en tal van discussies. 171<br />
Bij veel jongens uit etnische groepen wekken de identiteitscontroles en het preventief<br />
fouilleren gevoelens van discriminatie op. Zo zou de politie volgens<br />
Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens selectief te werk gaan. De eerste evaluaties<br />
toonden niet aan dat er sprake was van selectiviteit. Dat wil niet zeggen dat het<br />
beeld van selectief optreden bij de betrokken jongens verdwenen is. Verschillende<br />
respondenten gaven aan dat, net als in omringende landen, jongens van allochtone<br />
afkomst meer worden gecontroleerd dan autochtone jongens. Situaties waarbij<br />
zij meerdere malen per dag worden gevraagd hun identiteitspapieren te tonen,<br />
komen ook hier voor. Het maakt dan ook niet meer uit hoe de handelende politieambtenaar<br />
zich tegenover zo’n persoon opstelt: of hij hem tactvol en beleefd<br />
tegemoet treedt of niet. De controles worden vaak door de noodhulp uitgevoerd.<br />
Sommige <strong>wij</strong>kagenten geven aan dat zij weleens last hebben van deze controles.<br />
Wat zij vaak met veel geduld aan relaties met de jongens hebben opgebouwd,<br />
wordt door collega’s weer afgebroken. Een <strong>wij</strong>kagent liet een keer de jongens<br />
op het districtsbureau aan zijn collega’s vertellen hoe zij de controles ervoeren.<br />
Enerzijds merkte hij dat zijn collega’s hiervan schrokken. Anderzijds had hij niet<br />
de indruk dat de verhalen veel zouden veranderen.<br />
(Etnische) jongens verzetten zich tegen de maatregelen. Zeker wanneer ook<br />
blijkt dat het handhavingsbeleid onduidelijk is en inconsequent wordt uitgevoerd.<br />
Van een onduidelijk beleid was sprake in Slotervaart in 1998. Het COT<br />
constateerde dat er in de <strong>wij</strong>k allerlei begrippen en termen rondgingen. Er werd<br />
gesproken van een samenscholingsverbod, van een zerotolerancebeleid en van<br />
een no-nonsensebeleid. Dit alleen al werkt verwarring in de hand. Binnen de<br />
<strong>wij</strong>kgerichte politie bestonden bovendien verschillende opvattingen over het<br />
handhavingsbeleid. Politiemensen hanteerden verschillende tolerantiegrenzen.<br />
Dit deed afbreuk aan de handhaving en aan het gezag van de politie.<br />
Een enigszins vergelijkbare situatie deed zich voor in de Utrechtse <strong>wij</strong>k Kanaleneiland.<br />
Het in oktober 2007 ingestelde samenscholingsverbod van meer dan vijf<br />
personen bleek niet waterdicht te zijn. Zeven jongens die het verbod overtraden<br />
170 Buro Jansen en Jansen, 2007.<br />
171 Goossens, 2006: 735.<br />
99
werden in februari 2008 door de Utrechtse kantonrechter vrijgesproken. Zij<br />
stonden weliswaar in groepjes van vijf of meer bij elkaar maar er was volgens de<br />
rechter <strong>geen</strong> sprake van samenscholing in juridisch strafbare zin. 172<br />
Jongens klagen over het geringe respect van politiemensen. Samen met de onvrede<br />
over het strenge handhavingsbeleid kan dit een aanleiding zijn voor onrust<br />
en mogelijk ook voor collectief verzet tegen de politie. Volgens het COT neemt<br />
hierdoor de kans op incidenten toe. Deze worden ook in de hand gewerkt door<br />
het gedrag van politiemensen zelf. Ontwikkelingen in de samenleving werken<br />
ook door in het politiewerk. De verharding van het publieke debat over de<br />
multiculturele samenleving is hiervan een voorbeeld. Onwillekeurig heeft dit zijn<br />
invloed op de politie. Politiemensen maken immers ook deel uit van diezelfde<br />
samenleving. Zij zijn <strong>geen</strong> geïsoleerde groep. In die zin zijn zij ook beïnvloed<br />
door het nieuwrealisme. Zoals naar voren komt uit een onderzoek van S. çankaya<br />
bij de politie Amsterdam-Amstelland, is het handelen van politie mensen een<br />
mengeling van ratio en intuïtie. De politiemensen gaan deels af op de ervaringen<br />
die zij op straat hebben opgedaan. Het blind vertrouwen op (soms onreflexieve)<br />
onderbuikgevoelens of intuïtie kan leiden tot vormen van willekeur en selectiviteit.<br />
173<br />
Agenten legitimeren hun handelen op grond van hun eigen ervaringen en op de<br />
detentiecijfers die aangeven dat sommige bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd<br />
zijn in de criminaliteit. Uit een van de voorbeelden blijkt dat een ‘Marokkaanse<br />
gozer met specifieke klederdracht’ (met capuchon) meer kans loopt om te worden<br />
aangehouden dan anderen. 174<br />
Sommige van onze politierespondenten gaven aan dat er in hun korps weleens<br />
werd gesproken over Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> in termen als ‘kutras’. Ook ging<br />
men op ‘Marokkanenjacht’. Veel Marokkaanse jongens hebben ook stereotiepe<br />
beelden van de politie. Marokkaanse jongens noemen politiemensen ‘kippen’. Zij<br />
vinden dat politiemensen bang zijn voor Marokkaanse jongens. 175<br />
5.4 Netwerken en burgerparticipatie<br />
Zoals hiervoor aangegeven is de politie de laatste jaren harder gaan optreden<br />
tegen overlast en criminaliteit. Anderzijds is sinds de jaren 1990 het besef toegenomen<br />
dat de multiculturele samenleving in meerdere opzichten om een andere<br />
manier van werken vraagt. In de loop der jaren is de politiestijl veranderd. Waar<br />
de <strong>Nederland</strong>se politie in de jaren 1970 nog vooral het traditionele politiemodel<br />
172 NRC, 13-2-2008.<br />
173 çankaya, 2009: 119-120.<br />
174 çankaya, 2009: 125.<br />
175 Interview.<br />
100
hanteerde, dat zich typeerde door een reactieve houding, een symptoombenadering<br />
zonder de dieperliggende oorzaken te kennen en een strikte toepassing van de wet,<br />
is het handelen van de politie nu veel meer gebaseerd op het model van community<br />
policing. De (niet-etnische) rellen van de jaren 1960 – die vooral voortkwamen<br />
uit protest tegen de gevestigde orde – dwongen de politie een andere richting in te<br />
slaan, zoals is weergegeven in het gezaghebbende rapport Politie in verandering<br />
uit 1977. 176 Dit rapport effende de weg voor een nieuwe manier van werken, die<br />
de maatschappelijke omgeving en het contact met de burger centraal stelde. Deze<br />
werkstijl is in de loop van de daaropvolgende decennia verder uitgewerkt en verfijnd.<br />
Tegen het eind van de vorige eeuw raakte de term ‘gebiedsgebonden politiezorg’<br />
steeds meer in zwang. 177 Uitgangspunt van gebiedsgebonden politiezorg is dat de<br />
politie de samenwerking met andere in de <strong>wij</strong>k actieve organisaties en bewoners<br />
zoekt. De handhaving van de openbare orde is immers een samenspel van politie,<br />
gemeente, maatschappelijke ketenpartners en bewoners. Dit wordt ook wel het<br />
‘netwerkmodel’ genoemd. Vanuit het politiedistrict zijn mensen aangewezen die<br />
het netwerk onderhouden. Dit zijn vaak <strong>wij</strong>kagenten, de gebiedsagenten of de<br />
buurtregisseurs. De benaming kan per regio verschillen. Sommige korpsen werken<br />
met netwerkinspecteurs. Deze politiemensen hebben geregeld contact met hun<br />
partners en bezoeken de vergaderingen van professionele en bewonersorganisaties<br />
om informatie uit te wisselen. In vrijwel alle gevallen wordt ook gewerkt met<br />
individuele spreekuren.<br />
Partners van de politie zijn onder meer:<br />
• gemeentelijke toezichthouders/stadswachten: het optreden van deze handhavers<br />
toezicht en veiligheid heeft als doel de leefbaarheid in de openbare<br />
ruimte te bevorderen door de gevoelens van veiligheid te verbeteren<br />
en veelvoorkomende criminaliteit te voorkomen. De situatie bepaalt het<br />
optreden van de handhaver. <strong>Zijn</strong> mogelijkheden variëren van preventie<br />
(voorkomen, aanspreken, waarschuwen) tot repressie (opmaken procesverbaal/bestuurlijke<br />
rapportage ten behoeve van sanctionering of herstelmaatregelen).<br />
• welzijnswerkers/maatschappelijk werkers: zij leggen contacten met mensen<br />
die om wat voor reden dan ook in moeilijkheden zijn geraakt. Hun rol<br />
is derhalve preventief.<br />
• jongerenwerkers/straatcoaches: zij onderhouden contacten met jongeren-<br />
(groepen). Door activiteiten te organiseren dragen zij in preventieve zin bij<br />
aan vermindering van de overlast op straat. Ook zijn zij van belang voor de<br />
contacten tussen de politie en jongeren(groepen).<br />
176 Projectgroep Organisatie Structuren, 1977.<br />
177 Referentiekader Gebiedsgebonden Politie, 2006.<br />
101
• particuliere beveiligingsorganisaties: zij dragen bij aan handhaving van<br />
de rust en orde in het uitgaansgebied, in winkelcentra, op parkeerterreinen<br />
en bij (grote) evenementen. Bij voetbalwedstrijden wordt gebruikgemaakt<br />
van stewards. In toenemende mate worden deze organisaties ook ingezet<br />
om toezicht te houden in de publieke ruimte.<br />
• verenigingen, kerk- of moskeebesturen, onder<strong>wij</strong>s, ondernemers- en bewonersorganisaties:<br />
in sommige steden spelen bewoners een actieve rol<br />
bij de handhaving van de orde. Voorbeelden hiervan zijn de buurtvaderprojecten.<br />
De samenwerking met ketenpartners is op veel plekken steeds intensiever geworden.<br />
De ketenpartners spelen vaak een intermediaire rol tussen groepen bewoners. De<br />
actuele situatie laat zien dat de inmiddels vaak allochtone jongerenwerkers een<br />
belangrijke rol vervullen als intermediair tussen bijvoorbeeld Marokkaanse jongens<br />
en de politie. Ook sportinstructeurs of personen uit de buurt die een goed contact<br />
hebben met de jongens, kunnen van belang zijn.<br />
Vanaf eind jaren 1990 raakte ook het fenomeen buurtvader in zwang. Ouders<br />
werden actief betrokken bij de ordehandhaving in de eigen buurt. Hierbij ging het<br />
vooral om Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se ouders. In groepjes trokken zij door de buurt,<br />
of concentreerden zich op de bekende hangplekken of hotspots om toezicht uit te<br />
oefenen op de jongens. Na incidenten was het eveneens gebruikelijk om vaders<br />
of moeders in te schakelen. Dat laatste gebeurde in de Utrechtse <strong>wij</strong>k Overvecht,<br />
waar het na een aanhouding van een Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongen in de zomer<br />
van 2006 enkele dagen onrustig bleef. De <strong>wij</strong>kagent regelde dat Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se moeders overdag aanwezig waren in het winkelcentrum. Zij hielden<br />
de jongens om wie het ging in de gaten. In andere gevallen zijn ook de jongens<br />
zelf als toezichthouder ingezet. In verschillende projecten zijn jongeren<br />
onder begeleiding van de politie of jongerenwerkers de straat op gestuurd om<br />
te surveilleren. Zij spreken leeftijdgenoten aan op hun gedrag. Langs deze weg<br />
kan contact worden gelegd met groepen en individuen die voor de politie vaak<br />
moeilijk te bereiken zijn.<br />
Een belangrijk winstpunt van deze manier van werken is dat de informatiepositie<br />
van de politie wordt uitgebreid. Hierdoor heeft zij ook meer kennis over het reilen<br />
en zeilen in de <strong>wij</strong>k, over problemen die in de <strong>wij</strong>k spelen en over criminele<br />
activiteiten. Ook hier kan Oosterwei als voorbeeld worden aangedragen. In Den<br />
Bosch was in 2007 een grote vechtpartij tussen een Marokkaanse en een Antilliaanse<br />
groep. Daar waren naar schatting vijftig jongeren bij betrokken. Zij troffen elkaar<br />
op een afgesproken plek. De politie had <strong>geen</strong> enkele aan<strong>wij</strong>zing dat er zoiets stond<br />
te gebeuren. Ook daarna bleef zij verstoken van informatie. ‘Zij tastte vier maanden<br />
later nog steeds in het duister naar de motieven van deze “veldslag”.’<br />
Het nut van de gebiedsgebonden politiezorg wordt inmiddels in brede kring<br />
erkend. In het Aktieplan Kracht<strong>wij</strong>ken wordt de <strong>wij</strong>kagent gezien als een be-<br />
102
langrijke functionaris. Uit het onderzoek dat aan dit beleid vooraf is gegaan,<br />
komt naar voren dat het veiligheidsgevoel bij bewoners wordt vergroot als er een<br />
herkenbare en toegankelijke persoon is om de problemen te bespreken. 178 Het<br />
Rijk stelde daarom geld beschikbaar voor vijfhonderd extra <strong>wij</strong>kagenten, speciaal<br />
voor <strong>wij</strong>ken waar de problemen het grootst zijn.<br />
5.5 Interventieteams en sociale calamiteitenplannen<br />
De samenwerking met partners strekt zich ook uit naar maatschappelijke en<br />
wetenschappelijke organisaties en instellingen die actief zijn op het gebied van de<br />
multiculturele samenleving. In de loop der jaren zijn verscheidene instrumenten<br />
ontwikkeld die in tijden van crisis kunnen worden benut.<br />
Vanuit de politie is in 2003 de Expertgroep Diversiteit opgericht en ondergebracht<br />
bij het Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD). De expertgroep kan<br />
worden ingezet bij problemen in de regio die een uitgesproken etnische dimensie<br />
hebben. Bij dit team zijn anno 2009 zo’n zeventig politiemensen uit het hele land<br />
betrokken. Aanvankelijk waren zij nog voornamelijk van autochtone afkomst, maar<br />
het aantal teamleden met een andere etnische achtergrond stijgt. Het team vervult<br />
een adviserende rol en werkt uitsluitend op verzoek van een politiekorps. Sinds<br />
de oprichting verleenden teamleden onder andere ondersteuning bij de politie in<br />
Oosterhout, Eindhoven, Den Bosch en Veenendaal, waar problemen waren ontstaan<br />
met Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jeugd, in Leeuwarden, waar Antillianen problemen<br />
veroorzaakten, en in Rotterdam, waar de problemen zich concentreerden rond<br />
een Kaapverdische groep. Het gaat vaak om overlastproblematiek en over het<br />
algemeen richt het interventieteam zich op de langere termijn. De groep waar het<br />
om gaat wordt in kaart gebracht en er wordt een bejegeningsprofiel opgesteld.<br />
Bij sommige zaken werd samenwerking gezocht met het interventieteam van het<br />
Instituut voor multiculturele ontwikkeling Forum. Naast de vredestichtende taak<br />
speelt de Expertgroep ook een rol bij de verspreiding van kennis. In maart 2008<br />
presenteerden N. Kop en M. Euwema een onderzoek naar de methodiek en het<br />
functioneren van de expertgroep. Daarbij bleek onder andere dat de expertgroep<br />
een goed operationeel middel is, dat nog te weinig zichtbaar is. De leden zouden<br />
getraind moeten worden en het zou aan te bevelen zijn om meer duidelijkheid te<br />
geven over de dienstverlening en aandacht te besteden aan de interne organisatie.<br />
Er wordt overwogen om expertgroepen op regionaal niveau in te stellen. 179 In<br />
2008 heeft de expertgroep tien vragen uit korpsen gekregen met betrekking tot<br />
ordeproblematiek.<br />
178 Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, 2007.<br />
179 Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, 2009.<br />
103
In 2004 zijn mede op initiatief van Forum vier landelijke interventieteams in het<br />
leven geroepen. De interventieteams waren een aanvulling op het twee jaar eerder<br />
ingestelde Marokkaans-<strong>Nederland</strong>s Interactie Team Jeugd (MNITJ). Dit team<br />
had onder meer tot taak om te overleggen met lokaal bestuur en instellingen in<br />
gemeenten waar zich problemen met Marokkaanse jeugd voordeden. Eventueel<br />
kon het ook een bemiddelende en adviserende rol spelen. Het had tevens tot taak<br />
ontwikkelingen binnen de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se gemeenschap in het algemeen<br />
en de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jeugd te signaleren. Vanwege zijn samenstelling<br />
had het MNITJ gemakkelijk toegang tot deskundigen, instellingen en verschillende<br />
groepen binnen de Marokkaanse gemeenschap, die het in geval van spanningen kon<br />
consulteren. Uit een in 2002 verrichte evaluatie bleek echter dat door zijn geringe<br />
bekendheid het MNITJ weinig werd geconsulteerd. De inzet van het MNITJ hing te<br />
veel af van enkele personen, die weinig ondersteuning hadden. Bovendien kwam de<br />
aanpak van het MNITJ niet altijd overeen met de werk<strong>wij</strong>ze van de gemeenten. 180<br />
Uit de evaluatie kwam ook duidelijk naar voren dat er een blijvende behoefte<br />
was aan expertise. De methodiek van de interactie/interventie werd daarom niet<br />
losgelaten bij de nieuwe interventieteams, maar aangepast en verfijnd op basis<br />
van wat gemeenten verlangden:<br />
• de teams moesten kunnen bemiddelen bij een (dreigend) incident;<br />
• zij moesten als een sparringpartner kunnen optreden en input leveren voor<br />
preventief beleid;<br />
• zij dienden te fungeren als een soort kennisinstituut of helpdesk; dat betekent<br />
dat zij voor de ontwikkeling van nieuw of vernieuwend beleid zowel<br />
de benodigde informatie moeten kunnen leveren, als onderzoek en advies;<br />
• er moest sprake zijn van een multi-etnische aanpak.<br />
Er kwamen vier interventieteams die alle een eigen terrein bestreken:<br />
• Veiligheid en Jeugd (vooral Marokkaanse en Antilliaanse jongeren);<br />
• Interetnische Spanningen;<br />
• Relationele Druk en Geweld (vooral huiselijk en eergerelateerd geweld en<br />
loverboys);<br />
• Toegankelijkheid.<br />
Deze teams bestonden ieder uit acht leden met veel bestuurlijke en leidinggevende<br />
ervaring bij gemeente, politie, onder<strong>wij</strong>s, welzijns- en jongerenwerk en relevante<br />
steunfuncties. De teams waren multi-etnisch samengesteld met leden van Marokkaanse,<br />
Turkse, Antilliaanse, Indische en autochtoon <strong>Nederland</strong>se origine.<br />
Gezamenlijk beschikten zij over uitgebreide netwerken binnen etnische gemeenschappen<br />
en relevante beroepsgroepen.<br />
180 Capgemini, 2004.<br />
104
Het interventieteam Interetnische spanningen is in het kader van dit onderzoek het<br />
meest van belang. Dit team besloot zich vooral te concentreren op crisissituaties<br />
waarin sprake was van oplopende etnische spanningen en een dreigende escalatie<br />
van conflicten. De meeste vragen die het team kreeg, betroffen spanningen tussen<br />
etnische groepen en Lonsdale-groepen en uitingen van rechtsextremisme<br />
op lokaal niveau. Confrontaties tussen deze groepen leidden herhaaldelijk tot<br />
ordeverstoringen. Het team intervenieerde vooral in kleinere (plattelands)gemeenten<br />
waar de Lonsdale-problematiek het meest wordt gevoeld. Ook was het actief<br />
in enkele grotere gemeenten zoals Zoetermeer en Venray, waar extreemrechtse<br />
jongeren en Lonsdale-jongeren betrokken waren bij gewelddadige confrontaties.<br />
Op verschillende momenten trad het team op als adviseur en klankbord om in de<br />
lokale aanpak één of meerdere van onderstaande elementen te realiseren:<br />
• een probleemanalyse;<br />
• acties op de korte termijn ter voorkoming van escalatie van conflicten;<br />
• het opstellen van een plan van aanpak om de verdere ontwikkeling van<br />
lokale spanningen te voorkomen.<br />
De vragen die het interventieteam kreeg bleken vooral afkomstig te zijn van professionals.<br />
Zij signaleerden spanningen, maar vonden <strong>geen</strong> gehoor bij het lokale<br />
bestuur of de verantwoordelijken in de hogere echelons van de politieorganisatie en<br />
het welzijnswerk. Vooral jongerenwerkers, <strong>wij</strong>kagenten en bijvoorbeeld analisten<br />
van politiekorpsen wendden zich tot het interventieteam. In een aantal gevallen<br />
is het team door raadsleden benaderd. De interventieteams zorgden vooral voor<br />
ondersteuning op uitvoerend niveau. De onafhankelijke positie van het team en<br />
de statuur van de teamleden boden de mogelijkheid deze bemiddelende rol te<br />
spelen. 181<br />
Uit de evaluatie kwam naar voren dat in veel van de gemeenten de expertise en<br />
capaciteit om iets aan etnische spanningen te doen ontbrak. Signalen werden en<br />
worden op lokaal niveau vaak niet herkend of niet geduid als een uiting van interetnische<br />
spanningen. Als redenen hiervoor werd onder meer gewezen op:<br />
• het gebrek aan historisch en contextueel inzicht in de ontwikkeling van<br />
lokale spanningen door een groot verloop van professionals, ambtenaren<br />
en bestuurders;<br />
• de registratiesystemen van de politie waarin interetnische incidenten niet<br />
als zodanig worden geregistreerd en dus ‘verloren’ gaan in de registratie<br />
van commune delicten;<br />
• politieagenten die niet getraind zijn om te gaan met aangiften van incidenten<br />
waarin discriminatie een element is. (Artikel 137 c t/m g worden<br />
daardoor zelden gebruikt in gevallen waarin dat van toepassing is);<br />
181 Capgemini, 2004; Forum, 2007.<br />
105
• professionals (jongerenwerkers, <strong>wij</strong>kagenten, docenten, enzovoort), die<br />
niet getraind zijn om uitingsvormen te herkennen. 182<br />
In 2008 is het Interactieteam Interetnische Spanningen, Jeugd en Veiligheid ingesteld<br />
als voortzetting van de vier interventieteams. Dit team wordt gedeeltelijk<br />
gefinancierd door de minister van Woning, Wijken en Integratie (WWI) en ondersteund<br />
door Forum. Een van de doelen van het Interactieteam is om in beladen<br />
situaties het lokale crisismanagement te ondersteunen. Het team is te benaderen<br />
door de lokale overheid, een instelling of de gemeenschap. Andersom kan ook:<br />
het team kan er ook voor kiezen de lokale verantwoordelijken en betrokkenen zelf<br />
te benaderen. De ondersteuning van het Interactieteam bestaat uit advisering en<br />
bemiddeling. Het team kan ook als klankbord dienen. De acties zijn vooral gericht<br />
op de korte termijn.<br />
Relatief nieuw is het Sociaal Calamiteitenplan dat mede is ontwikkeld door Forum<br />
in maart 2009. Dit naar analogie van het gemeentelijk rampenplan, dat vooral<br />
bedoeld is om fysieke rampen het hoofd te bieden. Het Sociaal Calamiteitenplan<br />
is bedoeld om te komen tot een effectieve aanpak van sociale calamiteiten in<br />
samenwerking met ketenpartners op zo’n <strong>wij</strong>ze dat verdere escalatie wordt<br />
voorkomen en de aanpak bijdraagt aan de-escalatie en herstel van sociale cohesie.<br />
De aanpak, zoals voorgesteld in dit Sociaal Calamiteitenplan, betreft niet<br />
zozeer een aanpak van incidenten en calamiteiten zelf, maar een effectieve<br />
vroegtijdige signalering of gevolgbestrijding. Deze vroegtijdige signalering en<br />
gevolgbestrijding richten zich op het voorkomen en zo nodig aanpakken van<br />
maatschappelijke onrust ten gevolge van – feitelijke dan wel dreigende – sociale<br />
calamiteiten en incidenten. Het plan is sterk proactief.<br />
Er wordt dus ook uitgegaan van een signaleringsmechanisme. Bepaalde gedragingen<br />
of gebeurtenissen kunnen als voortekenen van ontluikende maatschappelijke onrust<br />
worden aangemerkt. Kort samengevat wordt een viertal categorieën onderscheiden.<br />
• De situatie waarin zich (nog) <strong>geen</strong> incident heeft voorgedaan, maar signalen<br />
worden ontvangen dat maatschappelijke onrust van buiten dan wel van<br />
binnen de gemeente kan leiden tot oplopende maatschappelijke onrust en<br />
spanningen in de gemeente.<br />
• De situatie waarin sprake is van een geïsoleerd incident, dat mogelijk aanleiding<br />
vormt tot maatschappelijke onrust in de gemeente, die al dan niet<br />
tot vervolgincidenten in de gemeente kan leiden.<br />
• De situatie waarin sprake is van een incident in de gemeente, dat al dan<br />
niet deel blijkt uit te maken van een reeks incidenten en dat aanleiding<br />
(kan) zijn voor oplopende spanningen, verbreding van betrokken bevolkingsgroepen<br />
en vervolgincidenten.<br />
182 Forum, 2007.<br />
106
• De situatie waarin sprake is van een incident of incidentenreeks buiten<br />
de gemeente, die aanleiding (kunnen) zijn voor oplopende spanningen,<br />
toenemende betrokkenheid vanuit lokale bevolkingsgroepen en incidenten<br />
in de gemeente. 183<br />
De gemeente Weert werkt als eerste met dit plan. In deze gemeente waren spanningen<br />
tussen extreemrechtse en migrantenjongeren. Centraal in het plan staat<br />
het SOCA-team, dat bestaat uit alle betrokken ketenpartners op het terrein van de<br />
sociale veiligheid. Het Sociaal Calamiteitenplan neemt de lokale omstandigheden<br />
en waar nodig ook de verhoudingen tussen de verschillende groepen als uitgangspunt.<br />
Mogelijke incidenten worden in een lokale context geplaatst, waarbij<br />
verschillende oplossingen worden aangereikt. Hierbij geeft men duidelijk aan dat<br />
er <strong>geen</strong> standaardscenario’s zijn te geven bij bepaalde categorieën incidenten en<br />
soorten maatschappelijke onrust. Iedere situatie wordt dus als een unieke gebeurtenis<br />
beschouwd, waarbij men vervolgens volgens een vast traject van beeldvorming,<br />
oordeelsvorming en besluitvorming te werk gaat.<br />
5.6 Multicultureel vakmanschap<br />
Er zijn inmiddels de nodige onderzoeken verschenen over de moeizame verhouding<br />
tussen politie en migrantenjongens, vooral Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens<br />
(onder andere Ten Boer, 1993; Coppes, De Groot & Sheerazi, 1997; Meloen,<br />
1997; Van Baal e.a., 1999; Van San & De Vries, 1999; Bervoets, 2006; Kop<br />
& Euwema, 2007). Kop en Euwema geven desondanks aan dat politiemensen<br />
moeite doen tot goede, werkbare relaties te komen. Tegelijkertijd worden over<br />
en weer conflicten gemeden. Het ontbreekt vaak aan effectieve handhaving van<br />
de orde. Ervaringen worden in de politieorganisatie volgens Kop en Euwema<br />
nauwelijks verzameld, gedeeld en geborgd.<br />
De ontwikkelingen in de eerste helft van de jaren 1990, waaronder een nieuwe<br />
golf van etnisch geweld in binnen- en buitenland en de toenemende problematiek<br />
met jongens uit etnische groepen, waren voor de politie aanleiding om de expertise<br />
met betrekking tot het thema multiculturaliteit te vergroten. De multiculturele samenleving<br />
stelde andere eisen aan het politiewerk. Kennis over de cultuur, zeden<br />
en gewoonten en religieuze achtergronden van migranten ontbrak in veel korpsen.<br />
In deze periode werden op lokaal en regionaal niveau verscheidene initiatieven<br />
ontplooid om de kennis van de grootste etnische groepen te vergroten. Een<br />
voorbeeld hiervan is aanstelling van een Coördinator Islamitische Gemeenschappen<br />
in het district Marco Polo van de Regiopolitie Utrecht aan het begin van de jaren<br />
1990. Deze functionaris opende de deuren bij lokale overheden en politie. Al snel<br />
183 Zie: Forum. Gemeente Weert & Capgemini, 2007.<br />
107
werd de hele stad het werkterrein en groeide de coördinator uit tot een bureau. Het<br />
werkgebied werd uitgebreid naar de gehele regio en per mei 1998 werd besloten<br />
tot de instelling van een Expertisecentrum Politie en Allochtonen. In Haaglanden<br />
heeft de Unit Multi-etnisch Politiewerk in 2007 de status gekregen van landelijk<br />
aanspreekpunt voor eergerelateerde zaken. De aanpak bleek succesvol en nodigde<br />
uit tot een landelijke aanpak.<br />
In 2001 besloot de raad van hoofdcommissarissen, samen met het ministerie van<br />
BZK een Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (LECD) op te richten. Dit centrum<br />
fungeert als adviesorgaan voor de korpsen. Het LECD was rechtstreeks gekoppeld<br />
aan de portefeuillehouder diversiteit van de raad van hoofdcommissarissen en<br />
werd beheersmatig ondergebracht bij de <strong>Politieacademie</strong>. De doelstelling was om<br />
de expertise met betrekking tot multiculturaliteit zo veel mogelijk uit te bouwen.<br />
Op basis van een visienotitie is er bij politiekorpsen een aanzienlijke investering<br />
gedaan in wat ‘multicultureel vakmanschap’ genoemd wordt, dat onder andere<br />
de vaardigheid van agenten omvat over hoe escalaties te voorkomen en welke<br />
tactieken wel of niet te gebruiken. De inzet van een politiehond in een moskee,<br />
die een ernstige escalatie veroorzaakte, werd als voorbeeld van een foute aanpak<br />
benoemd. Ook voor de <strong>wij</strong>kpolitie werd diversiteit als noodzaak gezien om bijvoorbeeld<br />
in contact te kunnen komen met hangjongeren en hun ouders in de<br />
<strong>wij</strong>k. 184 Daar staat tegenover dat in het onder<strong>wij</strong>s aan de <strong>Politieacademie</strong> diversiteit<br />
en multicultureel vakmanschap verbrokkeld en slechts incidenteel aan<br />
bod komen. De Politieonder<strong>wij</strong>sraad heeft in een recent advies aanbevolen de<br />
aandacht voor multiculturaliteit binnen de opleidingen te versterken. 185 Het is de<br />
bedoeling dat de <strong>Politieacademie</strong>, met ondersteuning vanuit het in 2008 opgerichte<br />
lectoraat Multicultureel Vakmanschap en Diversiteit, een leerlijn multicultureel<br />
vakmanschap gaat ontwikkelen.<br />
In een interessant onderzoek naar de dagelijkse praktijk van multicultureel politiewerk<br />
in 21 <strong>wij</strong>ken geselecteerd uit de 56-<strong>wij</strong>kenaanpak (inmiddels 40 Vogelaar<strong>wij</strong>ken)<br />
in middelgrote gemeenten, komt Kleijer-Kool tot de conclusie dat politiemensen<br />
op straat heel creatief gebleken zijn in het zoeken naar oplossingen voor het<br />
interetnische conflictpotentieel in hun buurten. In de woorden van de onderzoekster:<br />
‘Ze hebben praktische strategieën uitgevonden om de vrede te bewaren in de<br />
<strong>wij</strong>ken waar ze werken.’ 186 Strategieën gericht op voorkomen en beheersen van<br />
interetnische conflicten, door kennen en gekend worden, bemiddeling, bevorderen<br />
van sociale zelfredzaamheid en een integrale aanpak. 187<br />
184 Landelijk Expertisecentrum Diversiteit, 2005.<br />
185 Aanvulling op het advies ‘Koersen naar 2011’, Politieonder<strong>wij</strong>sraad, februari 2008.<br />
186 Kleijer-Kool, 2008: 129.<br />
187 Kleijer-Kool, 2008: 130.<br />
108
5.7 Besluit<br />
De <strong>Nederland</strong>se politie werkt volgens het concept van de gebiedsgebonden<br />
politiezorg. Dit betekent dat de politie volop in de (probleem)<strong>wij</strong>ken aanwezig is.<br />
De <strong>wij</strong>kagent is het eerste contact met de buurt. Hij kent de problemen in de <strong>wij</strong>k<br />
en voert overleg met de bewoners en met bepaalde sleutelpersonen in de <strong>wij</strong>k die<br />
invloed hebben op de bewoners. Dat gebeurt door middel van spreekuren, het<br />
bijwonen van <strong>wij</strong>k- of bewonersbijeenkomsten of door direct contact op straat.<br />
De politie is <strong>geen</strong> vreemde in de <strong>wij</strong>k en niet alle contacten zijn negatief. De<br />
politie vervult een sociale rol. Het werken in de <strong>wij</strong>k is een kwestie van dagelijks<br />
onderhoud. Dat wordt ook door de centrale overheid zo gezien. In het programma<br />
rond de probleem<strong>wij</strong>ken is voorzien in extra <strong>wij</strong>kagenten. Op landelijk en<br />
lokaal niveau zijn er initiatieven, zoals interactieteams en gemeentelijke socialecalamiteitenplannen.<br />
Belangrijk is ook dat de <strong>Nederland</strong>se politie investeert in multiculturaliteit.<br />
Het LECD en de Expertgroep Diversiteit zijn hier voorbeelden van. Er wordt<br />
gewerkt aan multicultureel vakmanschap. Agenten moeten kennis hebben van<br />
de bijzonderheden van etnische groepen, zodat zij adequaat kunnen reageren op<br />
problemen die zich in deze groepen voordoen.<br />
In een aantal regiokorpsen zijn netwerken ontstaan van agenten die zelf tot een<br />
bepaalde etnische groep behoren. In crisissituaties is gebruikgemaakt van deze<br />
netwerken. Dit heeft voordelen. De agenten zijn beter in staat gebleken om<br />
contacten te maken. Zij spreken de taal en kennen de gewoonten.<br />
De politie maakt deel uit van een geïntegreerde aanpak. De <strong>wij</strong>kagent maakt gebruik<br />
van een netwerk waarin niet alleen de ketenpartners zoals welzijnsorganisaties en<br />
gemeente, maar ook de bewoners zijn vertegenwoordigd. Het is van vitaal belang<br />
dat hij of zij in dit netwerk investeert. Bij problemen in de <strong>wij</strong>k of in crisissituaties<br />
kan de <strong>wij</strong>kagent het netwerk aanspreken en inzetten. Hierdoor blijft hij of zij<br />
goed geïnformeerd. In tijden van crisis kan de politie het netwerk aanspreken.<br />
De <strong>wij</strong>kaanpak is arbeidsintensief en vooral gericht op het relationele niveau.<br />
Zij is ook vooral preventief gericht en staat voortdurend onder druk door de<br />
roep om meer repressieve maatregelen. Hoewel beide benaderingen elkaar in<br />
principe aanvullen, gaat capaciteit ten behoeve van repressie vaak ten koste van<br />
een <strong>wij</strong>kgerichte aanpak. Soms ook worden repressie en een meer op preventie<br />
gerichte aanpak als tegengestelden gepresenteerd. Het is van belang te beseffen dat<br />
een eenzijdig op repressie gerichte aanpak niet zonder relationele consequenties<br />
kan blijven. In het volgende hoofdstuk gaan we aan de hand van casuïstiek in op<br />
het optreden in specifieke situaties.<br />
109
HOOFDSTUK 6<br />
Vijf casussen<br />
Voor dit onderzoek zijn vijf casussen bestudeerd. Hierbij wordt gekeken welke<br />
aanpak de politie, al dan niet met externe partners, hanteert bij situaties met een<br />
etnische component die uit de hand dreigen te lopen en wellicht kunnen ontaarden<br />
in rellen. Daarbij wordt bezien welke succes- en faalfactoren onderscheiden kunnen<br />
worden en in hoeverre de gebeurtenissen passen in het eerder gepresenteerde Adang/<br />
Horowitz-escalatiemodel. Per casus is ernaar gestreefd interviews te houden met<br />
politiemensen, met professionals werkzaam binnen de samenwerkende instanties<br />
en met individuen uit de doelgroep. De volgende vijf casussen komen aan bod.<br />
1 Een steekpartij in Purmerend in januari 2005. Een Somalische jongen<br />
wordt met een mes neergestoken door een autochtone <strong>Nederland</strong>se dader<br />
die lid was van een hanggroep. De groepsleden droegen onder andere<br />
Lonsdale-kleding. De kans op een rel tussen allochtone en autochtone<br />
jongeren lijkt in eerste instantie aanwezig.<br />
2 Kort na het uitbreken van de rellen in Parijs in november 2005 wordt de<br />
politie in Rotterdam geconfronteerd met autobranden, die vermoedelijk<br />
zijn aangestoken door Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens. De vraag is<br />
direct of dit een begin is van Franse toestanden in Rotterdam.<br />
3 In de Indische buurt van Amsterdam wordt in september 2006 een<br />
Marok kaanse <strong>Nederland</strong>er doodgestoken door een Surinaams-<strong>Nederland</strong>se<br />
man na een ruzie over een parkeerplaats. Er wordt rekening gehouden<br />
met een rel tussen Marokkaanse en Surinaamse Nederl<strong>anders</strong>.<br />
4 In de Amsterdamse <strong>wij</strong>k Slotervaart loopt in oktober 2007 een Marokkaans<br />
-<strong>Nederland</strong>se bewoner het politiebureau binnen met een mes.<br />
Hij steekt zonder waarschuwing twee agenten neer. Een van hen weet<br />
haar belager met een pistoolschot uit te schakelen. De man overlijdt ter<br />
plekke. Hierna breken ongeregeldheden uit in de <strong>wij</strong>k. Het politiebureau<br />
wordt bekogeld en enkele auto’s gaan in vlammen op.<br />
5 Net buiten de Goudse <strong>wij</strong>k Oosterwei wordt in september 2008 een<br />
buschauffeur van de stadsdienst met een mes bedreigd. Twee dagen later<br />
komen de chauffeurs en de bedrijfsleiding van het vervoerbedrijf<br />
Connexxion in actie. Er rijden <strong>geen</strong> bussen meer door de <strong>wij</strong>k Oosterwei.<br />
De <strong>wij</strong>k komt negatief in het nieuws, journalisten spreken van rellen,<br />
ook de landelijke politiek bemoeit zich ermee. Door alle media-aandacht<br />
dreigt de situatie in de <strong>wij</strong>k te ontsporen.<br />
111
Iedere casus wordt op de volgende manier beschreven:<br />
• eerst wordt de directe aanleiding beschreven, de situatie die potentieel tot<br />
een etnische rel zou kunnen uitgroeien;<br />
• vervolgens wordt de context van de gebeurtenissen geschetst: de plaats of<br />
<strong>wij</strong>k waar de gebeurtenis plaatsvindt en recente relevante gebeurtenissen;<br />
• vervolgens wordt aandacht besteed aan de aanpak waarvoor gekozen is;<br />
• daarna wordt het vervolg beschreven;<br />
• ten slotte worden aandachtspunten geïnventariseerd en wordt de casus geanalyseerd<br />
in termen van het escalatiemodel.<br />
In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk worden de belangrijkste aandachtspunten<br />
en lessen uit de vijf casussen gerecapituleerd.<br />
6.1 Een steekpartij in Purmerend<br />
Aanleiding<br />
Op woensdag 5 januari 2005 komt er bij de politie te Purmerend een melding<br />
binnen van een steekpartij. Een jongen van Somalische afkomst is neergestoken<br />
door een autochtone <strong>Nederland</strong>se jongen, die tot een groep behoort waarvan<br />
leden Lonsdale-kleding dragen. Een racistisch motief wordt gevreesd en er wordt<br />
rekening gehouden met een reactie en mogelijk rellen. De dader behoort tot een<br />
groep jeugdigen die bestaat uit dertig à veertig personen. De groep houdt zich<br />
vaak op bij een flat waar relatief veel migranten woonachtig zijn. De politie had<br />
enkele weken voor het incident al signalen opgevangen dat de groep overlast zou<br />
veroorzaken en dat leden van de groep zich provocerend uitlieten.<br />
Om inzicht te krijgen in de situatie en de aanpak is door de onderzoekers met<br />
verschillende personen gesproken van de politie (drie personen), het welzijnswerk<br />
(twee personen), de gemeente Purmerend (twee personen), de horeca (drie<br />
personen) en de doelgroep (drie personen uit een gezin).<br />
Context<br />
Extreemrechts houdt de politie al sinds de jaren 1980 bezig. Voor sommige jongeren<br />
is ‘Lonsdale’ een afkorting die staat voor ‘Laat Ons Nederl<strong>anders</strong> Samen<br />
De Allochtonen Langzaam Executeren/Elimineren’. In werkelijkheid is de naam<br />
juist te danken aan een zwarte bokser. Een alternatieve verklaring ver<strong>wij</strong>st naar<br />
de letter NSDA die zouden ver<strong>wij</strong>zen naar NSDAP en staan voor de Nationaal-<br />
Socialistische Duitse Arbeiders Partij van Hitler. 188 Volgens de onderzoeker Van<br />
Donselaar zou de politie voornamelijk reactief optreden tegen problematische<br />
188 Van der Sluis & Schaap, 2005.<br />
112
Lonsdale-jongeren en dan met name tegen de overlast en de criminaliteit die zij<br />
veroorzaken. Met het radicalisme weten zij vaak minder goed raad. 189 Situaties in<br />
binnen- en buitenland <strong>wij</strong>zen erop dat rechts-radicalisme een bron kan zijn voor<br />
conflicten tussen groepen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer de botsingen in<br />
Venray, waar Lonsdale-jongeren met andere etnische groepen in conflict raakten<br />
na de moord op Theo van Gogh in 2004.<br />
In 2005 verscheen het AIVD-onderzoek Lonsdale jongeren in <strong>Nederland</strong> waaruit<br />
blijkt dat slechts 5 procent van de Lonsdale-jongeren er rechtsextremistische<br />
denkbeelden op na houdt. Volgens de samenstellers is het rechtsextremisme<br />
sinds nine eleven en de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh in <strong>Nederland</strong><br />
toegenomen. Jongeren vinden verregaande uitingen en gedragingen tegen migranten,<br />
islamieten en joden steeds normaler. In het rapport worden negen mogelijke<br />
factoren benoemd die rechtsextremistische sympathieën onder jongeren bevorderen.<br />
Een bekende rechts extremist in Purmerend was lid van de <strong>Nederland</strong>se Volks-<br />
Unie, het Jongeren Front en het Aktiefront Nationale Socialisten en veroverde in<br />
1990 een zetel in de gemeenteraad voor de Centrum Democraten (CD). In 1994<br />
hadden de CD twee zetels in de gemeenteraad. Purmerend scoorde hoog als het<br />
gaat om het aantal discriminerende bekladdingen (graffiti met hakenkruizen) en<br />
het aantal incidenten waarvan de daders intolerante jongeren waren.<br />
Aanpak<br />
De politieaanpak bestond uit vier onderdelen: intensieve surveillance, informatie<br />
verzamelen, het toepassen van een een-op-eenbenadering en het instellen van een<br />
dresscode. Hieronder wordt ingegaan op deze vier onderdelen. Het is overigens<br />
niet steeds duidelijk op grond waarvan tot een specifieke maatregel is besloten.<br />
• Intensieve surveillance en informatie verzamelen<br />
Om eventuele escalaties voor te zijn besluit de politie tot intensieve surveillance,<br />
zowel te voet als per auto, waarbij de agenten de opdracht meekrijgen om bij<br />
hanggroepen namen van individuen te noteren om zicht te krijgen op wie zich<br />
waar en in welke groepen ophoudt. Hierdoor blijkt dat sommige jongens in meer<br />
groepen participeren en de politie komt met de jongeren in gesprek. Deze directe<br />
benadering heeft niet geleid tot confrontaties tussen politie en jongeren.<br />
Ondertussen wordt uit het politieonderzoek duidelijk dat er <strong>geen</strong> racistisch motief<br />
achter de steekpartij zit. De steekpartij is het resultaat van een ruzie om een<br />
bromfiets. Dit betekent niet dat er <strong>geen</strong> kans is op het uitbreken van rellen of<br />
ongeregeldheden. Uit het politieonderzoek komen namelijk steeds meer signalen<br />
naar boven dat er behoorlijk wat autochtone jongeren in en rond Purmerend zijn die<br />
189 Van Donselaar, 2005.<br />
113
er rechtsextremistische sympathieën op na houden. Het lijkt er op dat er een harde<br />
kern van ongeveer twintig jongeren is, waar moeilijk grip op is te krijgen. Verder<br />
is er een grote groep jongeren die als meelopers kunnen worden aangemerkt. De<br />
politie verifieert haar bevindingen bij schoolconciërges en jongerenwerkers, die<br />
het verhaal bevestigen. Op grond van deze uitkomst wordt besloten specifieke<br />
aandacht te laten uitgaan naar deze jongeren.<br />
Om meer inzicht te krijgen in het verschijnsel rechtsextremisme lezen de betrokken<br />
politiemensen literatuur waaronder het werk van J. Vermeer van het Haagse bureau<br />
jeugdzaken Lonsdale een racistenmerk? Tevens wonen zij een congresdag over<br />
het thema rechtsextremisme bij. Hierdoor vergaren de politiemensen meer kennis<br />
over de gebruikte symbolen en kleding die door jongeren worden gedragen. Ook<br />
andere merken komen naar boven als Pitbull Holland en Neophyte. Duidelijk<br />
wordt dat het dragen van bomberjacks, kistjes en <strong>Nederland</strong>se vlaggetjes ook<br />
uitingen zijn van rechtsextremisten, evenals de opgerolde broekspijpen en de witte<br />
veters. Tevens blijken diverse stromingen binnen de hardcoremuziek populair te<br />
zijn onder de rechtsextremistische jongeren en wordt duidelijk dat zij elkaar op<br />
hardcorefeesten ontmoeten. De politie krijgt ook in beeld hoe de jongeren met<br />
elkaar communiceren via internet en mobieltjes. Met name sites als Partyflock en<br />
cu2 zijn populair.<br />
De politie informeert haar netwerk in het gebruikelijke overleg. Het netwerk bestaat<br />
uit scholen (conciërges), jongerenwerk, straathoekwerk, de veiligheidscoördinator<br />
van de gemeente en horeca. Met de scholen bestaat een samenwerkingsconvenant,<br />
waardoor er snel contacten kunnen worden gelegd. De politie spreekt van korte<br />
lijnen. De burgemeester neemt de zaak hoog op en participeert in het overleg. Verder<br />
worden politiefunctionarissen via intranet geïnformeerd, zodat politieagenten op<br />
straat over de benodigde kennis kunnen beschikken. Hierdoor zijn zij beter in staat<br />
om te signaleren welke jongeren zich inlaten met rechtsextremistische sympathieën.<br />
Intern wordt bij de politie groepsge<strong>wij</strong>s voorlichting gegeven met behulp van een<br />
powerpointpresentatie.<br />
• Een-op-eengesprekken<br />
Uit het onderzoek van de politie komt een aantal jongeren naar voren dat zich<br />
in de groep van de dader van de steekpartij ophoudt. Het gaat om een groep<br />
jongeren en jong volwassenen variërend in leeftijd van 14 tot 25 jaar, inclusief<br />
meelopers. Uit de informatie wordt een dertigtal personen geselecteerd. Het idee<br />
is om met de jongeren en hun ouders of verzorgers in gesprek te gaan. Het doel<br />
is tweeledig. Ten eerste de ouders confronteren met het gedrag van hun kind.<br />
Ten tweede ingaan op de risico’s die de jongere neemt door bepaalde kleding te<br />
dragen. Tevens wordt de jongeren medegedeeld dat er een dresscode zal worden<br />
ingevoerd: het dragen van bijvoorbeeld Lonsdale-kleding zal niet getolereerd<br />
worden (zie hierna). Een politiefunctionaris noemt deze werk<strong>wij</strong>ze de ‘een-opeenaanpak’.<br />
De politiemensen maken afspraken en praten met de jongens en hun<br />
114
ouders thuis. Ook de burgemeester voert enkele van deze gesprekken. De politie<br />
had de intentie deze gesprekken ook te voeren met de migrantenjongeren die in<br />
dezelfde buurt woonachtig zijn. Dat bleek echter niet haalbaar te zijn.<br />
Uit de door politiefunctionarissen gevoerde zeventien gesprekken met jongeren<br />
en ouders komt het volgende beeld naar voren. Twaalf van de jongeren geven<br />
aan zich groepslid te voelen (hoewel het maar de vraag is of de drie individuen<br />
die verkering hebben met een groepslid ook werkelijk groepslid zijn). Zeven van<br />
de zeventien geven aan een hekel te hebben aan allochtonen, in het bijzonder<br />
aan Marokkaanse en Turkse Nederl<strong>anders</strong>. Drie van hen zeggen dat dit berust op<br />
negatieve ervaringen met migranten. Er is niet specifiek gevraagd naar rechtsextremistische<br />
sympathieën.<br />
Van de ouders is vooral met moeders gesproken, ter<strong>wij</strong>l twee keer ook een broer<br />
of zus aanwezig was. Driemaal is gesproken met moeder en vader. Drie keer vond<br />
het gesprek plaats met alleen de vader.<br />
De meeste ouders vonden het – volgens de geïnterviewde politiefunctionaris –<br />
een goed initiatief van de politie om met de ouders te praten. Een ouder vertelde<br />
<strong>geen</strong> idee te hebben van het gedrag van het kind en zag er ook de ernst niet van<br />
in. Andere ouders vonden het verontrustend (tweemaal) en er waren ouders die<br />
hun kind niet meer toelieten bij de groep te gaan staan en de specifieke kleding<br />
te dragen (tweemaal). Sommige ouders gaven aan geschrokken te zijn en hun<br />
kind in de gaten te houden, maar vertelden tevens dat hun kind niet luisterde<br />
(viermaal). Twee ouders meenden dat hun kind niet racistisch was en wel af en<br />
toe bij de groep stond, maar niet op grond van een specifieke voorkeur. Eén ouder<br />
was onbekend met de voorkeur die de vrienden van hun kind hadden en was<br />
geschrokken. Als laatste was er een moeder die zei dat het vooral de vader was<br />
die nog invloed had op hun kind. Onder de ouders waren er twee die negatieve<br />
ervaringen hadden opgedaan met Marokkanen.<br />
• Dresscode<br />
De politie neemt aan dat het dragen van Lonsdale-kleding na de steekpartij provocerend<br />
kan werken. Tevens is de politie van mening dat ook migrantenjongeren<br />
kleding dragen die een specifieke uitstraling kan hebben. Daarom wil de politie<br />
gesprekken aangaan met ouders van kinderen die zich regelmatig ophouden in de<br />
omgeving waar de steekpartij heeft plaatsgevonden.<br />
Van de zeventien jongens waarmee gesprekken zijn gevoerd, dragen er vier <strong>geen</strong><br />
specifieke kleding, acht dragen kistjes, zeven dragen Lonsdale-kleding, zes een<br />
bomberjack en vijf een camouflagebroek. Slechts enkelen dragen Neophyte (twee),<br />
Pitbull (twee) of Buldog (één). Een heeft altijd een steekwapen bij zich.<br />
De politie denkt dat dergelijke kleding aanstootgevend is. Zij geeft dit aan in de<br />
gesprekken met de ouders. Daarnaast stuurt zij alle ketenpartners een brief met<br />
het verzoek om eraan mee te werken om Lonsdale-kleding en andere uitingen van<br />
rechtsextremistische symboliek zo veel mogelijk uit het straatbeeld en de horeca<br />
115
te weren. Het doel van deze ‘dresscode’ is drieledig. Ten eerste wil zij op korte<br />
termijn escalaties voorkomen. Ten tweede wil zij jongeren bewustmaken van<br />
de risico’s die het dragen van dergelijke kleding met zich meebrengt. Ten derde<br />
wil zij het signaal afgeven dat dit soort uitingen maatschappelijk niet worden<br />
geaccepteerd.<br />
Volgens de politie en een geïnterviewd groepslid heeft de dresscode goed gewerkt<br />
en hebben de groepsleden zich er keurig aan gehouden. Uit het onderzoek komt<br />
echter naar voren dat de door de politie geadviseerde dresscode niet bij alle<br />
partijen is doorgekomen. De eigenaren van café Het Paradijs en café Aad de<br />
Wolf, alsook een vertegenwoordiger van het interne beveiligingsbedrijf van het<br />
laatstgenoemde café, waren niet van de dresscode op de hoogte, ondanks het feit<br />
dat er één keer in de zes weken horecaoverleg is met de politie.<br />
Ook een jongerenwerker, die in 2005 met een deel van de jongerengroep werkte<br />
in het welzijnspand Buzz-home, en de manager van de welzijnsorganisatie weten<br />
niets van een dresscode. De jongerenwerker kan zich herinneren dat er een keer<br />
is gesproken over witte veters. Hij dacht dat het juist de bedoeling was om in<br />
dialoog te komen met de jongeren en dat doe je niet als je uitsluitingsmaatregelen<br />
gaat treffen. Een veiligheidsfunctionaris van de gemeente kent de maatregel<br />
evenmin. Volgens deze persoon is de aanpak niet geëvalueerd en is deze ook niet<br />
geïntegreerd in het veiligheidsbeleid, dat nog in ontwikkeling is.<br />
Ook blijkt niet dat het aantal rechtsextremistische jongeren is afgenomen.<br />
Verscheidene respondenten geven aan nog steeds jongens met witte veters en<br />
<strong>Nederland</strong>se vlaggetjes te zien.<br />
Vervolg<br />
Mede naar aanleiding van de casus en het feit dat de politieregio Zaanstreek-Waterland<br />
steeds meer te maken kreeg met meldingen van overlast en soms criminele<br />
gedragingen van Lonsdale-jongeren, is door het Bureau Discriminatiezaken Zaanstreek/Waterland<br />
tussen mei en juli 2005 een quickscan naar rechtsextremisme onder<br />
jongeren in de Zaanstreek en Purmerend uitgevoerd, getiteld Van vreemde smetten<br />
vrij. In het rapport wordt ingegaan op de verschijningsvormen en de symboliek<br />
van het rechtsextremisme en op de omvang van het probleem. Verder wordt aan<br />
de hand van een historische schets de regionale situatie weergegeven, waarmee de<br />
aanwezigheid van rechtsextremistische groepen in de regio wordt verklaard.<br />
In maart 2008 is het gebouw van de islamitische vereniging Taâluf in Purmerend<br />
beklad met hakenkruizen, jodensterren en de racistische leus ‘White power’. De<br />
daders zijn onbekend gebleven.<br />
Aandachtspunten en analyse<br />
De politie schreef na afloop: ‘Door onze adequate aanpak, waaronder intensieve<br />
surveillance, het noteren van namen, gevoerde gesprekken met de ouders en een<br />
vroegtijdige signalering naar onze diverse interne en externe partners, kunnen<br />
116
<strong>wij</strong> thans vaststellen dat deze aanpak kennelijk vruchten heeft afgeworpen.’<br />
Jammer genoeg is de aanpak niet geëvalueerd en is deze ook niet opgenomen in<br />
het gemeentelijke veiligheidsbeleid. Vastgesteld kan worden dat het incident niet<br />
verder is geëscaleerd. In hoeverre dit is toe te schrijven aan de gekozen aanpak is<br />
niet vast te stellen. De politie is gericht te werk gegaan, voor een deel gebaseerd<br />
op veronderstellingen (bijvoorbeeld over het provocerende effect van bepaalde<br />
kleding). Resumerend bestonden de aanpak na het steekincident in aanvulling op<br />
de intensieve surveillance en informatieverzameling, de een-op-eenaanpak en de<br />
dresscode uit de volgende elementen.<br />
• De politiemensen die direct met het probleem te maken kregen, hebben<br />
zich verdiept in het verschijnsel rechtsextremisme, waardoor zij, naar<br />
eigen zeggen, maatwerk konden leveren.<br />
• Zij hebben de aldus verworven kennis gedeeld met collega’s en externe<br />
ketenpartners. De laatste groep is tevens gevraagd een bijdrage te leveren<br />
aan het oplossen van de problematiek.<br />
• Samenwerking met de gemeente. De burgemeester is actief betrokken bij<br />
de aanpak. Hij nam het probleem hoog op. Het bleef niet alleen bij woorden,<br />
wat bleek uit zijn deelname aan het overleg en aan zijn optreden in<br />
de media. Bovendien nam de burgemeester actief deel aan de gesprekken<br />
met de ouders. Hiermee gaf hij in de eerste plaats zijn betrokkenheid weer,<br />
wat een positieve uitstraling had op de betrokken professionals, ouders en<br />
jongeren. In de tweede plaats was het voor hem een mogelijkheid om in<br />
gesprek te komen met de mensen om wie het werkelijk ging. Hij nam kennis<br />
van hun leefsituatie, problemen en ideeën.<br />
Kritiek is er ook. Het is onduidelijk op welke <strong>wij</strong>ze de dresscode is gehanteerd en<br />
de politie heeft de groep migranten nauwelijks weten te bereiken. Waar de politieaanpak<br />
dus mogelijk bijgedragen heeft aan het voorkomen van provocaties door<br />
extreemrechtse jongeren, maakt dat gegeven het onmogelijk te concluderen dat het<br />
niet escaleren van de situatie volledig te danken zou zijn aan de gehanteerde aanpak.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de situatie als volgt worden gekarakteriseerd.<br />
Er was in Purmerend sprake van aanwezigheid van een groep rechtsextremistische<br />
jongeren. Bij de politie en andere instanties was kennis hieromtrent beperkt<br />
aanwezig. Het is niet gebleken dat de steekpartij met mogelijk racistisch motief<br />
tot grote maatschappelijke onrust heeft geleid of tot enige vorm van legitimatie<br />
van geweld. Er zijn <strong>geen</strong> vervolgincidenten geweest. De politie was niet bij de<br />
directe aanleiding betrokken.<br />
Daarbij is in termen van het escalatiemodel voor de volgende aanpak gekozen.<br />
• In eerste instantie is ingezet op het inwinnen van informatie. De politie<br />
wist te weinig van de betrokken groepen en individuen, hun achtergronden<br />
en hun onderlinge relaties.<br />
117
• Vervolgens is de aanpak gericht geweest op het verminderen van gelegenheden<br />
(surveilleren), het verzwakken van uitingen van groepsidentificatie<br />
(dresscode) en het voorkomen van gebeurtenissen die verontwaardiging<br />
op kunnen roepen (via de dresscode en de een-op-eengesprekken). Kenmerk<br />
van de een-op-eenaanpak is dat de jongeren niet als groep, maar als<br />
individu zijn benaderd. Deze aanpak is niet gelukt met migrantenjongeren.<br />
Het is overigens onduidelijk in hoeverre de dresscode daadwerkelijk geëffectueerd<br />
is. Bij de aanpak zijn nadrukkelijk ook anderen dan politie betrokken geweest:<br />
scholen (conciërges), jongerenwerk, straathoekwerk, de veiligheidscoördinator<br />
van de gemeente en horeca. Het ging daarbij om een bestaand netwerk waarin<br />
sprake was van regelmatig overleg. Er was sprake van actieve betrokkenheid van<br />
de burgemeester.<br />
6.2 Autobranden in Rotterdam<br />
Aanleiding<br />
In de nacht van vrijdag 11 op zaterdag 12 november 2005 (en dus kort na de uitbraak<br />
van de rellen in Frankrijk in oktober 2005) komt er melding uit de <strong>wij</strong>k<br />
Vree<strong>wij</strong>k dat er drie auto’s in brand zijn gestoken en andere auto’s zijn bekrast.<br />
De eerste aan<strong>wij</strong>zingen duiden erop dat het om enkele Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
jongens zou kunnen gaan die vermoedelijk vanuit Vree<strong>wij</strong>k richting Hillesluis en<br />
wellicht Afrikaander<strong>wij</strong>k zijn gelopen.<br />
Maandag 14 november 2005 melden enkele kranten dat er nu ook Franse rellen<br />
in <strong>Nederland</strong> uitbreken en dat buurtbewoners niet geloven dat het om jongeren<br />
uit de eigen buurt zou gaan. Want wie gaat er nu de auto van zijn vader in brand<br />
steken? Volgens de politie zou het om een groep van ongeveer twintig jongens<br />
gaan. 190<br />
Om de aanpak van de politie helder te krijgen is gesproken met drie politiefunctionarissen<br />
die direct met de autobranden werden geconfronteerd, met de coördinator<br />
van het welzijnswerk, met een jongerenwerker die zelf een actieve rol heeft gehad<br />
in de aanpak, met een medewerker van de deelgemeente en met drie ambtenaren<br />
van het stadhuis. 191 Met personen van de dadergroep kon niet worden gesproken,<br />
omdat deze onbekend zijn gebleven. De politie heeft aan slachtoffers gevraagd of<br />
190 Elsevier, 14-11-2005.<br />
191 De burgemeester verwees de onderzoekers door naar een gemeenteambtenaar. Hoewel de gemeenteambtenaar<br />
de moeite had genomen twee extra collega’s bij het gesprek aanwezig te laten<br />
zijn, bleek de doorver<strong>wij</strong>zing <strong>geen</strong> gelukkige keuze, omdat de expertise van de drie ambtenaren<br />
vooral op het gebied van radicalisering en terrorismebestrijding lag.<br />
118
zij met de onderzoeker zouden willen praten, maar <strong>geen</strong> van de slachtoffers was<br />
bereid een interview te geven.<br />
Context<br />
De rellen in Frankrijk begonnen op 27 oktober 2005. Tussen 4 en 5 november<br />
waren er ook rellen in andere steden dan Parijs, vanaf 6 november werden er<br />
ook uit buiten Frankrijk auto’s in brand gestoken en wel in België, Duitsland,<br />
Denemarken, Spanje en Zwitserland. 192<br />
Vree<strong>wij</strong>k ligt in Rotterdam-Zuid, in de deelgemeente Feijenoord. Sinds 2007 is<br />
Vree<strong>wij</strong>k een van de 40 prioriteits<strong>wij</strong>ken van <strong>Nederland</strong>. Er wonen in Vree<strong>wij</strong>k<br />
ruim 14.000 mensen. Het grootste deel, 70 procent, is van autochtone afkomst.<br />
Dit percentage ligt ver boven het stedelijke gemiddelde van 54 procent. De<br />
leeftijdsgroep van 23 tot en met 39 jaar is sterk ondervertegenwoordigd in de<br />
<strong>wij</strong>k. Het aantal ouderen is echter zeer groot. In de leeftijdscategorie 65 jaar en<br />
ouder is 90 procent van de bevolking van autochtone afkomst. 193<br />
In Vree<strong>wij</strong>k draaien diverse projecten voor jeugd en jongeren. De politie en het<br />
(ambulant) jongerenwerk en opbouwwerk overleggen frequent en bespreken<br />
zaken als jongerenoverlast, (sport)activiteiten, omgeving en de rol van de ouders.<br />
Daarbij wordt vraaggericht gewerkt in plaats van aanbodgericht. De samenwerking<br />
tussen Stichting Welzijn Feijenoord (SWF) en politie is vastgelegd in een protocol<br />
(de respondenten spreken overigens van een convenant). In een conceptnotitie van<br />
14 juni 2004 wordt medegedeeld waar op moet worden gelet, wie erop letten, dat<br />
voorvallen in overleggen moeten worden besproken en hoe het invoeringstraject<br />
eruitziet. Het concept sluit af met de opmerking dat het niet enkel gaat om het<br />
startsignaal, maar dat eenieder scherp dient te blijven, wat vraagt om onderhoud<br />
in de vorm van signaleren, registreren en nieuwe medewerkers informeren. De<br />
respondenten van de politie zijn goed te spreken over de samenwerking en het<br />
protocol met het SWF. Het feit dat de (ambulante) jongeren- en opbouwwerkers<br />
actief bij de aanpak betrokken waren, wordt zeer gewaardeerd.<br />
Aanpak<br />
Als in de vroege morgen van 12 november om 3 uur de melding binnenkomt dat<br />
er in Vree<strong>wij</strong>k drie auto’s in brand zijn gestoken, komt dit als een verrassing. Een<br />
plan is niet voorhanden. De piketfunctionaris neemt contact op met de districtschef<br />
om het voorval te melden. De piketfunctionaris krijgt het vertrouwen van<br />
zijn chef en kiest voor een intensivering van de surveillance en inschakeling van<br />
de (ambulante) jongerenwerkers.<br />
192 http://fr.wikipedia.org/wiki/%C3%89meutes_de_2005_dans_les_banlieues_fran%C3%<br />
A7aises#Europe.<br />
193 http://www.vrom.nl/pagina.html?id=31106.<br />
119
Op 12 november komt de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) bijeen<br />
en al snel wordt beslist dat een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO) wellicht<br />
juist tot escalatie kan leiden. Daarom word gekozen voor ‘acties met de platte pet’.<br />
Verder zal het gebruikelijke recherchewerk naar de daders plaatsvinden. De Mobiele<br />
Eenheid, hondenbrigade, politie te paard en helikopters worden dus niet ingezet. De<br />
aanpak wordt uitgevoerd door politiemensen in uniform. Het vermoeden bestaat dat<br />
de daders van Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se afkomst zijn, en mogelijk woonachtig in<br />
de <strong>wij</strong>k Hillesluis, Bloemhof of de Afrikaander<strong>wij</strong>k.<br />
Maandagochtend 14 november 2005 worden alle relevante uitvoerende partijen<br />
bijeengeroepen en wordt de aanpak verder besproken. Er wordt gekozen het gebied<br />
in kwadranten in te delen en per kwadrant twee politiefunctionarissen te laten<br />
surveilleren. De politie zal bij de surveillance ook vragen naar identiteitsbe<strong>wij</strong>zen.<br />
Het gaat er hierbij om zo veel mogelijk ‘blauw’ op straat te hebben. Verder is het<br />
van belang dat politiefunctionarissen de bewoners, onder wie de jongens, uitleggen<br />
wat er gaande is en waarom de politie in de <strong>wij</strong>k is. Het is de bedoeling dat deze<br />
aanpak 24 uur per dag wordt uitgevoerd. Om dit mogelijk te maken worden ook<br />
politieagenten van buiten Rotterdam ingezet. Informatie wordt in de briefing besproken.<br />
De jongerenwerkers lopen ook in de <strong>wij</strong>k. Zij houden contact met de<br />
jongens en de ouders, leggen uit wat er gaande is en waarom de politie in de <strong>wij</strong>k<br />
actief is.<br />
Uit het politieonderzoek komt <strong>geen</strong> dadergroep naar boven en ook <strong>geen</strong> motief.<br />
De conclusie is dat het om kopieergedrag gaat. De aanpak heeft een looptijd van<br />
ongeveer drie weken gehad. Er zijn verder <strong>geen</strong> auto’s in brand gestoken, er hebben<br />
<strong>geen</strong> rellen plaatsgevonden. De daders van de autobranden zijn niet gevonden.<br />
Uit de interviews over de aanpak blijkt dat de communicatie niet altijd goed is<br />
verlopen en tot verschillende interpretaties heeft geleid. Drie punten vallen daarbij<br />
op. Ten eerste is er verschil in interpretatie over de beslissing van de aanpak; ten<br />
tweede gaat het om de communicatie tussen politie onderling en die met Marokkaanse<br />
jongens. Ten slotte is er sprake van minimale communicatie met de welzijnswerkers.<br />
• Verschil in interpretatie over de beslissing van de aanpak<br />
Meer respondenten menen dat toen de autobranden waren gesticht en het SBGO<br />
bijeenkwam er in eerste instantie werd bepaald alles in te zetten. Een respondent:<br />
‘Bij ons allen kwam dit als een verrassing. Wij waren van mening dat het om<br />
een groepje jongens ging dat kopieergedrag vertoonde. Volgens ons was het een<br />
incident. Nergens hadden we signalen opgevangen dat er iets zou broeien. Wij<br />
waren voor low profile. Wij hebben contact gezocht met de jongerenwerkers waar<br />
<strong>wij</strong> goed contact mee hebben. Onze strategie was informatie verzamelen en de<br />
situatie rustig houden. We zouden zien of we eventuele daderinformatie zouden<br />
kunnen verkrijgen. De jongerenwerkers gingen hiermee akkoord. Het SBGO ging<br />
er toen in mee.’ De geïnterviewde politiefunctionarissen waren van mening dat<br />
120
de piketfunctionaris goed heeft gehandeld en dat het ‘heerlijk is om met hem te<br />
werken’.<br />
Volgens de ambtenaar van het stadhuis kan het niet <strong>anders</strong> zijn gelopen dan dat de<br />
acties met de platte pet werden beslist in het SGBO. De politie handelt op grond<br />
van informatie afkomstig van verschillende bronnen. In deze situatie bestond de<br />
informatie onder andere uit gegevens afkomstig van een quickscan (vanuit stadhuis)<br />
en van de politie. De quickscan werd uitgevoerd door een ambtenaar van<br />
het stadhuis. Deze ambtenaar beschikt over een breed (migranten)netwerk waarbinnen<br />
de quickscan wordt uitgevoerd. De quickscan wordt voortdurend verfijnd.<br />
Op grond van de ingebrachte informatie wordt in de driehoek beslist voor welke<br />
aanpak wordt gekozen. De ambtenaar legt uit dat het niet mogelijk kan zijn dat<br />
de burgemeester zich zou hebben uitgesproken voor een aanpak waarbij alles zou<br />
moeten worden ingezet, omdat hij dat niet alleen beslist.<br />
• Communicatie politie onderling en met Marokkaanse jongens<br />
Diverse respondenten geven aan dat er niet altijd even goed is gecommuniceerd<br />
onder agenten. Vooral agenten die van buiten Rotterdam assistentie kwamen verlenen,<br />
wisten volgens de respondenten nauwelijks iets af van het doel van de<br />
aanpak. Er werd door politiefunctionarissen van buiten Rotterdam gesproken<br />
over de boel sussen tot aan repressief optreden. Een ander punt bleek het communiceren<br />
met de Marokkaanse jongens te zijn. Het viel respondenten op dat<br />
politiefunctionarissen van buiten Rotterdam <strong>geen</strong> tot nauwelijks ervaring hadden<br />
hoe om te gaan met Marokkaanse jongens. Een respondent: ‘Het gaat om de<br />
manier van praten. Ze waren heel afstandelijk, stelden zich formeel op en zeiden<br />
te veel in de trant van “Je moet dit en je moet dat”, en dat werkt niet.’<br />
• Minimale communicatie met de welzijnswerkers<br />
Een respondent betreurt dat de welzijnswerkers niet bij de politiebriefing zijn<br />
betrokken. Dit zou de samenwerking tussen de welzijnswerkers en de politie hebben<br />
kunnen benadrukken. Tevens zouden de welzijnswerkers en de verschillende<br />
politiefunctionarissen elkaar eens zien en beter leren kennen. Verder zou er<br />
wellicht uitwisseling hebben kunnen plaatsvinden over de communicatie met de<br />
Marokkaanse jongens ten aanzien van do’s and don’ts. Anderzijds is de respondent<br />
blij dat er niet gesproken is over koppels op basis van een welzijnswerker en een<br />
politieagent, omdat welzijnswerkers niet als een verlengstuk van de politie willen<br />
worden gezien.<br />
Vervolg<br />
Hoewel er tijdens de aanpak <strong>geen</strong> escalaties hebben plaatsgevonden, komen uit<br />
de interviews een aantal gevolgen en bijeffecten naar voren die het vermelden<br />
waard zijn: het oppakken van een pyromaan, een bijna-escalatie, het uit elkaar<br />
vallen van de hanggroep en groeiende frustraties onderen jongeren en bewoners.<br />
121
De politie was al voor de autobranden in Vree<strong>wij</strong>k geconfronteerd met een<br />
aantal in brand gestoken containers (niet in Vree<strong>wij</strong>k). Tijdens de intensieve<br />
voetsurveillance wordt een Marokkaanse jongen op heterdaad aangehouden voor<br />
het in brand steken van een container. De aanpak heeft dus als positief bijeffect<br />
gehad dat een pyromaan kon worden opgepakt, ook al bleek deze zaak <strong>geen</strong><br />
verband te houden met de autobranden in Vree<strong>wij</strong>k. De dader was ook <strong>geen</strong><br />
groepslid van de hanggroep, het ging louter om een solopleger.<br />
De geïnterviewde politiefunctionarissen roemen de samenwerking met het<br />
jongerenwerk. Een respondent zegt dat hij er in eerste instantie van uitging dat<br />
de <strong>wij</strong>kagenten over voldoende contacten met allochtone buurtbewoners zouden<br />
beschikken, maar dit bleek zeker niet bij allen het geval te zijn. De respondent<br />
vindt het functioneel dat de politie een goede samenwerking heeft met het (ambulante)<br />
jongerenwerk/opbouwwerk en dat zij bij de aanpak betrokken waren. De<br />
welzijnswerkers hebben goede contacten met de jongens, hun ouders en diverse<br />
<strong>wij</strong>kbewoners en zijn in staat om vooral de jongens de situatie goed uit te leggen.<br />
Verschillende respondenten vertellen dat het bijna uit de hand was gelopen door<br />
een optreden in het kader van de preventieve aanpak, maar dat juist door de<br />
aanwezigheid van de (ambulante) jongerenwerkers erger is voorkomen. Er deed<br />
zich namelijk de situatie voor dat een jongen weigerde zijn identiteitsbe<strong>wij</strong>s te<br />
laten zien. Deze jongen rende weg en hierdoor ontstond een spannende situatie.<br />
De politie wilde de jongen staande houden en dat was reden voor andere jongens<br />
zich er mee te gaan bemoeien. Een jongerenwerker is toevallig in de buurt en<br />
komt naar de plek toegelopen en praat met de jongens en politie. Nu blijkt dat<br />
de jongen diezelfde avond al was gecontroleerd op zijn identiteitsbe<strong>wij</strong>s en<br />
het welletjes vond. De jongerenwerker trad op als intermediair en hierdoor<br />
escaleerde de situatie niet. Het interessante is natuurlijk hoe in dit geval het<br />
politieoptreden in reactie op de branden bijna tot escalatie leidt in plaats van<br />
escalatie te voorkomen.<br />
Wat respondenten opviel was dat er een moment kwam dat er nauwelijks Marokkaanse<br />
jongens rond het Stichtseplein te vinden waren. Het was alsof de hanggroep<br />
uit elkaar was gevallen. De constante surveillance en het vragen naar<br />
identiteitsbe<strong>wij</strong>zen had in die zin een positief bijeffect. Hoewel de hierboven genoemde<br />
situatie van de bijna-escalatie niet leidde tot een escalatie, raakten na<br />
ongeveer twee weken jongens en bewoners gefrustreerd door de intensieve aanpak<br />
en werd de kans groter dat het een keer mis zou gaan tussen politie en bewoners.<br />
Na drie weken werd de aanpak gestaakt. Er was <strong>geen</strong> autobrand meer gesticht.<br />
Aandachtspunten en analyse<br />
Er zijn <strong>geen</strong> auto’s meer in brand gestoken en er zijn <strong>geen</strong> rellen uitgebroken. Ook<br />
hier geldt dat het niet mogelijk is vast te stellen dat het resultaat enkel is behaald<br />
door de aanpak. De aanpak is ook niet geëvalueerd. Op grond van de interviews<br />
is een beeld ontstaan van mogelijke succesfactoren.<br />
122
Het gaat in eerste instantie om de snelle beslissing niet te kiezen voor interventies<br />
die de kans op escalaties vergroten, maar voor de aanpak met de platte pet<br />
in de vorm van veel voetsurveillance. De inzet van externe politiefunctionarissen<br />
maakte continuïteit in de aanpak mogelijk. Het inzetten van surveillerende koppels<br />
in kwadranten heeft het voordeel dat agenten overal in de <strong>wij</strong>k aanwezig zijn en<br />
voorkomen wordt dat in een gebied in de <strong>wij</strong>k te veel agenten surveilleren, ter<strong>wij</strong>l<br />
ergens <strong>anders</strong> in de <strong>wij</strong>k op dat moment nauwelijks agenten aanwezig zijn. De<br />
politie is met deze aanpak nadrukkelijk in de <strong>wij</strong>k aanwezig en als er iets dreigt<br />
te gebeuren worden de signalen hiervan snel opgevangen. Hierdoor is het ook<br />
mogelijk geworden een pyromaan op te pakken (maar niet de gezochte veroorzaker<br />
van de autobranden). Door te vragen naar de identiteitsbe<strong>wij</strong>zen worden personen<br />
uit de anonimiteit gehaald. Hierdoor kiezen potentiële daders er niet graag voor<br />
iets uit te halen, omdat ze snel worden herkend en dus kunnen worden opgepakt.<br />
Bovenstaande heeft als bijeffect dat jongens het niet erg prettig meer vinden op een<br />
plek rond te hangen. De hanggroep staat nauwelijks meer op straat.<br />
Daarnaast werd getracht een dialoog met de buurt aan te gaan. Politiemensen,<br />
maar vooral de (ambulante) jongeren- en opbouwwerkers hebben hier een grote<br />
rol in vervuld. Enerzijds kunnen de welzijnswerkers de jongens, ouders en andere<br />
bewoners uitleggen waarom de gekozen aanpak wordt ingesteld, anderzijds vangen<br />
zij signalen op over de kritiek die op de aanpak ontstaat. Als gevolg daarvan is<br />
uiteindelijk ook gekozen de aanpak te beëindigen. Het belang van de intermediairfunctie<br />
van de welzijnswerkers werd duidelijk bij de bijna-escalatie tussen politieagent<br />
en Marokkaanse jongen, waardoor erger is voorkomen.<br />
Een dergelijke intensieve aanpak is echter alleen al qua capaciteit niet voor lange<br />
tijd haalbaar. Er worden ook een paar punten van kritiek geuit. Nog afgezien van<br />
de gesignaleerde aandachtspunten met betrekking tot communicatie, is volgens de<br />
jongerenwerker de overlast gevende groep van het Stichtseplein te gemakkelijk<br />
gelabeld als de groep waar de brandstichter(s) wellicht deel van zou(den) uitmaken.<br />
Zeker omdat van de daders elk spoor ontbreekt, vindt de jongerenwerker dit een<br />
stap te ver gaan en zou het stigmatiserend werken. Meer respondenten geven aan<br />
dat de gebruikte shortlistmethodiek hier wellicht ook debet aan is. Een respondent<br />
zegt: ‘Het gevaar bestaat dat groepen jongeren te snel gelabeld worden en te<br />
boek komen te staan als overlast gevende of criminele hanggroepen en dat roept<br />
discussie op.’ Het effect zou zijn dat mensen zich genoodzaakt zien om zaken te<br />
roepen die niet goed zijn onderzocht en nauwelijks uitvoerbaar zijn. Als voorbeeld<br />
wordt een workshop aangehaald waarbij een dvd-presentatie (Netwerken. Politie<br />
Regio Rotterdam Rijnmond) wordt getoond over verschillende casussen. Een<br />
casus gaat over de autobranden in Vree<strong>wij</strong>k. Aan het eind van de casus wordt<br />
gevraagd: ‘Wat zou u doen?’ Dit zou voor de burgemeester aanleiding zijn geweest<br />
om maximaal in te zetten. Verschillende respondenten zien hier juist een gevaar<br />
in. Er zou op grond van labeling een voorkeur zijn voor het inzetten van zware<br />
middelen, ter<strong>wij</strong>l verschillende professionals hier juist weinig heil in zien. Zo’n<br />
123
aanpak zou averechts kunnen uitwerken. Een respondent zegt: ‘Het devies van de<br />
politie luidt veelal “consequent en duidelijk”, maar het zou beter “rechtvaardig<br />
en consequent” kunnen zijn.’ Een andere respondent: ‘Je kunt wel overal bordjes<br />
neerhangen dat jongeren niet mogen voetballen, maar ze gaan toch voetballen.<br />
Waar is het alternatief?’<br />
In termen van het escalatiemodel kan de situatie als volgt worden gekarakteriseerd.<br />
Vree<strong>wij</strong>k is een van de <strong>Nederland</strong>se probleem<strong>wij</strong>ken, maar er zijn <strong>geen</strong> bijzondere<br />
redenen aan te <strong>wij</strong>zen waarom juist in Vree<strong>wij</strong>k de kans groter dan elders zou zijn<br />
dat de Franse rellen navolging zouden vinden. Er is (in <strong>Nederland</strong>) <strong>geen</strong> sprake<br />
geweest van een incident dat tot grote verontwaardiging heeft geleid of tot enige<br />
vorm van legitimatie van geweld. Er zijn <strong>geen</strong> vervolgincidenten geweest. De<br />
politie was niet bij de directe aanleiding betrokken.<br />
Daarbij is in termen van het escalatiemodel voor de volgende aanpak gekozen.<br />
• Geen inzet van ME, maar van platte petten met goede communicatie over<br />
de aanpak om misverstanden te voorkomen en om te voorkomen dat de<br />
aanpak zelf leidt tot een gebeurtenis die verontwaardiging oproept. Desondanks<br />
is dat bijna wel gebeurd en is de aanpak uiteindelijk gestopt toen<br />
frustraties groeiden.<br />
• Gelegenheden zijn beperkt door intensieve surveillance en het uit de anonimiteit<br />
halen van individuen.<br />
• Hoewel niet vaststond in welke hoek daders gezocht moesten worden, is<br />
er toch een groep gelabeld en was er in feite maar beperkt sprake van differentiatie.<br />
Dit kan groepsidentificatie versterken en daardoor een contraproductief<br />
effect hebben.<br />
Behalve de politie hebben vooral opbouw- en jongerenwerkers een belangrijke<br />
rol gespeeld in de aanpak. Opvallend is dat politierespondenten de onderlinge<br />
samenwerking roemen, ter<strong>wij</strong>l respondenten uit het welzijnswerk het betreuren<br />
dat de samenwerking niet intensiever was. Bij de aanpak is voortgebouwd op<br />
bestaande contacten van de welzijnswerkers, ter<strong>wij</strong>l opvallend genoeg niet alle<br />
<strong>wij</strong>kagenten over voldoende contacten met allochtone buurtbewoners beschikten.<br />
Dat duidt op een kwetsbaarheid in de relaties tussen allochtone bewoners en politie.<br />
Opvallend in dit verband is ook de verwarring over de vraag of hier sprake was van<br />
een actie van enkele individuen of van een breder gedragen, door <strong>wij</strong>kbewoners<br />
gelegitimeerd initiatief.<br />
124
6.3 Een steekpartij in de Indische Buurt in Amsterdam<br />
Aanleiding<br />
Op woensdagavond 20 september 2006 vindt in de Indische Buurt in Amsterdam<br />
tijdens een feest een steekpartij plaats. Bij een ruzie om een parkeerplaats wordt<br />
een Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se man neergestoken door een Surinaams-<strong>Nederland</strong>se<br />
man. Het slachtoffer strompelt weg en zakt enkele minuten later voor de<br />
deur van een belwinkel in elkaar. Hij overlijdt enige uren later in het nabijgelegen<br />
ziekenhuis. De dood van de man ontketent een klopjacht door Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongens op de daders. Bij een Surinaams café worden enkele ruiten<br />
ingegooid.<br />
De buurtregisseur is op het feest aanwezig en ziet de steekpartij op afstand gebeuren.<br />
<strong>Zijn</strong> aandacht wordt gevestigd op een luidruchtig groepje mannen. Een van hen<br />
heeft een honkbalknuppel in zijn handen. Hij begeeft zich naar de groep. Als zij<br />
hem opmerken rennen zij weg. De buurtregisseur zet de achtervolging in. Hij rent<br />
achter de man met de honkbalknuppel aan, maar deze weet hem af te schudden.<br />
Wanneer hij terugloopt naar de plaats delict treft hij het slachtoffer in de belwinkel.<br />
De eigenaar van de belwinkel heeft inmiddels de GGD gebeld. Korte tijd later krijgt<br />
ook de politie melding van de steekpartij. De familie wordt op de hoogte gesteld en<br />
begeeft zich naar het ziekenhuis waar het slachtoffer naartoe is gebracht. Ook veel<br />
vrienden doen dit. Volgens de politie staan er zo’n honderdvijftig mensen, onder<br />
wie een imam, bij het ziekenhuis te wachten op nieuws. Om 22.50 uur overlijdt het<br />
slachtoffer. De politie probeert intussen uit te zoeken wat er precies is gebeurd en<br />
houdt omstreeks dezelfde tijd een eerste verdachte aan.<br />
Rond 1.15 uur besluiten de jongens, die nog steeds bij het ziekenhuis staan, de<br />
<strong>wij</strong>k in te gaan en de daders op te zoeken. Zij denken te weten wie het zijn. Zij<br />
regelen het zelf wel en hebben de politie hierbij niet nodig. Het gaat hierbij niet<br />
alleen om jongens uit de buurt zelf, maar ook om jongens uit de omgeving waar<br />
het slachtoffer is opgegroeid. De <strong>wij</strong>kteamchef zegt in Het Parool dat hij het idee<br />
heeft dat de groep niet uit was op een afrekening met Surinamers of Antillianen<br />
in het algemeen.<br />
Om 1.30 uur verzamelt zich een groep van ongeveer zeventig personen. Ongeveer<br />
25 personen proberen vervolgens een woning in een portiekflat binnen te dringen.<br />
Vermoed wordt dat de dader van de steekpartij zich in dit pand bevindt. De politie<br />
wordt gealarmeerd door verontruste bewoners en begeeft zich met spoed naar<br />
het pand. Op het moment dat zij arriveert, zijn zeven personen doorgedrongen<br />
tot in de gemeenschappelijke hal. Ruiten van de woning zijn vernield. De politie<br />
verhindert dat de belagers de woning binnendringen. De tweede verdachte van<br />
de steekpartij wordt in de woning aangehouden. De politie wordt bekogeld met<br />
stenen. Ook bij een café worden ruiten ingegooid. De jongens hebben stenen<br />
voor het grijpen omdat er juist die week aan de bestrating wordt gewerkt. Alle<br />
beschikbare krachten worden naar de Indische Buurt gedirigeerd.<br />
125
Om 2.15 uur dringt een groep personen een andere woning binnen, blijkbaar<br />
op zoek naar de medeverdachte. Op het moment dat de politie arriveert, zijn de<br />
jongens al vertrokken. Later wordt een van hen aangehouden als verdachte van<br />
het binnendringen van de woning. Hij bestuurde de auto waarmee de verdachten<br />
van het binnendringen zijn weggereden. Het is het laatste incident van deze<br />
avond. Voor verdere escalaties wordt gevreesd.<br />
Voor het onderzoek is gesproken met de stadsdeelvoorzitter, de coördinator<br />
openbare orde en veiligheid, een opbouwwerker, de coördinator jongerenwerk,<br />
een schooldirecteur en een buurtregisseur.<br />
Context<br />
De Indische Buurt is een dichtbevolkte <strong>wij</strong>k, gelegen in het oostelijke deel van<br />
Amsterdam. De buurt is gebouwd aan het begin van de twintigste eeuw en bestaat<br />
voornamelijk uit etagewoningen. De <strong>wij</strong>k wordt ten tijde van de steekpartij gerenoveerd.<br />
Een groot deel van het oude woningbestand is inmiddels gesloopt.<br />
Er zijn nieuwe flats voor in de plaats gekomen. Vanaf de jaren 1970 begonnen<br />
steeds meer bewoners de <strong>wij</strong>k te verlaten. Hun plek werd ingenomen door migranten.<br />
Eerst waren dit Italianen en Spanjaarden. Later waren het veel meer<br />
Marokkaanse-Nederl<strong>anders</strong> en Turken. Vanaf eind jaren 1990 ziet men ook steeds<br />
vaker Oost-Europeanen in de <strong>wij</strong>k. Er is sprake van onderverhuur waardoor ook<br />
veel illegalen in de <strong>wij</strong>k wonen. 194 De buurt heeft weinig voorzieningen. De<br />
middenstand is veelal weggetrokken. Er zijn twee cafés. Het eerste, Café Seleccio,<br />
heeft een overwegend Surinaamse klandizie en staat slecht bekend: er zou drugs<br />
worden gedeald. Het andere café heeft niet lang voor het incident zijn deuren<br />
geopend en trekt vooral een <strong>Nederland</strong>s publiek. Dan is er nog de cafetaria aan<br />
het Ambonplein, die sinds kort wordt gedreven door een man van Egyptische<br />
afkomst. De snel veranderende bevolkingssamenstelling is voor veel autochtone<br />
bewoners moeilijk te verteren. Zij voelen zich een minderheid in hun eigen <strong>wij</strong>k.<br />
Niet alleen de bevolkingssamenstelling benauwt hen, ook de leeftijdsopbouw. De<br />
migranten hebben vaak kinderrijke gezinnen. De meeste autochtonen die in de<br />
<strong>wij</strong>k wonen zijn ouderen. Zij ergeren zich aan de jongeren, die vaak tot laat op<br />
straat zijn te vinden. Plekken waar zij rondhangen zijn onder meer het Boniplein<br />
en het Ambonplein, waar zich ook de enige cafetaria van de buurt bevindt. Op<br />
deze plekken staan borden waarop ‘afspraken’ met de jongeren zijn genoteerd. Zo<br />
is het niet toegestaan om op brommers over het plein te rijden, moet afval worden<br />
opgeruimd en moet het na tien uur stil zijn.<br />
In de zomer van 2006 wordt de gebrekkige sociale cohesie als het voornaamste<br />
probleem in de buurt gezien. Er zijn nauwelijks contacten tussen de bewoners<br />
van de verschillende etnische groepen. Sommigen weten niet eens wie er bij hen<br />
194 Van den Brink, 2007: 87-88.<br />
126
in het portiek wonen. Autochtone Nederl<strong>anders</strong> voeren aan dat de buitenl<strong>anders</strong><br />
slecht of <strong>geen</strong> <strong>Nederland</strong>s spreken en dat zij daarom niet toegankelijk zijn. Van<br />
etnische spanningen is <strong>geen</strong> sprake, zo zegt een respondent van de politie. De<br />
groepen mengen echter nauwelijks, zo voegt hij er aan toe. In het verleden hebben<br />
zich wel spanningen voorgedaan. Op het Makassarplein in het aangrenzende<br />
kwadrant moest de ME eenmaal de orde herstellen. Daarna hebben zich <strong>geen</strong><br />
noemenswaardige ordeverstoringen meer voorgedaan.<br />
Aanpak<br />
De politie en het stadsdeelbestuur nemen de volgende ochtend initiatieven om de<br />
<strong>wij</strong>k te kalmeren. Donderdagochtend 21 september vindt crisisberaad plaats in<br />
het stadsdeelkantoor. De situatie wordt als een sociale crisis beschouwd, zegt een<br />
respondent van de gemeente. De stadsdeelvoorzitter, politie en justitie beramen<br />
maatregelen om de rust te bewaren. Zo wordt besloten de plek tegenover de belwinkel<br />
– waar het slachtoffer in elkaar is gezakt – af te zetten. Mensen kunnen<br />
hier bijeenkomen om het slachtoffer te gedenken en om over de gebeurtenissen<br />
van de vorige dag te praten. Het ‘vredesdetachement’ van de Amsterdamse politie<br />
zal worden ingezet. 195 In het beraad wordt tevens besloten alle sleutelfiguren in<br />
de <strong>wij</strong>k in te schakelen. De vier buurtregisseurs spreken onmiddellijk hun netwerk<br />
aan. Het stadsdeel en de politie leggen vervolgens contacten met de imams<br />
van de beide moskeeën in de <strong>wij</strong>k, een lid van de Marokkaanse Raad als vertegenwoordiger<br />
van de Marokkaanse gemeenschap en een persoon van de Stichting<br />
Ondro Bong als vertegenwoordiger van de Surinaamse gemeenschap.<br />
Ook het PEP-team wordt onmiddellijk bij de crisis betrokken. 196 Een van de<br />
medewerkers, zelf van Marokkaanse afkomst, heeft makkelijk toegang tot de<br />
jongeren in de buurt. Hij gaat samen met onder meer de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
stadsdeelwethouder F. Elatik de <strong>wij</strong>k in. Op straat spreken zij de mensen aan,<br />
peilen ze hun gevoelens en proberen ze waar nodig de mensen te kalmeren en<br />
moed in te spreken.<br />
Medewerkers van het jongerenwerk worden eveneens de straat op gestuurd en<br />
schooldirecteuren worden ingeschakeld. In de loop van de donderdag wordt besloten<br />
dat de moskeeën op vrijdagmiddag een gebedsdienst zullen organiseren.<br />
Dit besluit is niet eenvoudig te nemen. Twee moskeebesturen kunnen het aan-<br />
195 Vredesdetachement, dat wordt ingezet bij situaties die mogelijk onrust kunnen verwekken. Dit<br />
gebeurt onder meer bij demonstraties, waar de agenten van het detachement contacten leggen en<br />
onderhouden met de organisatoren. Ook wanneer zich maatschappelijke spanningen voordoen<br />
komt het vredesdetachement in beweging. Via een uitgebreid netwerk van ketenpartners en van<br />
vertegenwoordigers uit alle grote bevolkingsgroepen kunnen snel contacten worden gelegd.<br />
196 Het PEP-team (plein- en parkenteam) bestaat uit risicojongeren en surveilleert op pleinen en parken.<br />
Het team krijgt begeleiding van de politie en richt zich op risicojongeren, die al op enigerlei<br />
<strong>wij</strong>ze bij de politie bekend zijn, om te voorkomen dat ze afglijden naar lichte criminaliteit.<br />
127
vankelijk niet eens worden over de manier waarop zij het slachtoffer moeten<br />
herdenken. Uiteindelijk zullen zij allebei een eigen dienst organiseren. De familie<br />
laat via vertegenwoordigers van de Marokkaanse Raad weten dat zij de dienst in<br />
een van de moskeeën zullen bijwonen. Tevens valt die middag het besluit om op<br />
vrijdagavond een bewonersbijeenkomst te beleggen.<br />
Ook het centraal stadsbestuur neemt de zaak hoog op. ’s Middags komen de<br />
burgemeester, de korpschef en de hoofdofficier van justitie voor een speciaal<br />
driehoeksoverleg bijeen. Burgemeester Cohen laat weten dat hij verontrust is. Hij<br />
geeft aan dat hij een incident van deze omvang nog niet eerder heeft meegemaakt.<br />
‘Het is niet niks als midden in de nacht een paar honderd man door de straten<br />
rennen.’ Dat het uit de hand liep had volgens hem te maken met een combinatie<br />
van woede en ‘indicaties van wie de daders waren’. 197 Voor de avond zal extra<br />
politie paraat worden gehouden, waarbij de zichtbare aanwezigheid op straat<br />
wordt opgevoerd.<br />
In de ochtend is het relatief rustig. De politie heeft de plek voor de belwinkel afgezet<br />
met lint. Het idee om op die manier een tijdelijke plek van herdenking en bezinning<br />
in te richten werkt. Er liggen afscheidsbriefjes en bloemen. Diverse politiemensen<br />
houden toezicht. Rondom de plek verzamelen zich tal van belangstellenden.<br />
Onder hen zijn zowel Marokkaanse als autochtone Amsterdammers. Mensen zijn<br />
voortdurend met elkaar in gesprek. Niettemin is de spanning in de buurt voelbaar.<br />
Groepjes staan op straat en gedragen zich onrustig. Een respondent van een<br />
basisschool besluit de deuren te sluiten als alle kinderen binnen zijn. Voor de<br />
school ligt de situatie extra gevoelig. Enkele leerkrachten zijn van Surinaamse<br />
afkomst en ze zijn bang dat zij op het incident zullen worden aangekeken en dat<br />
dit represailles tot gevolg heeft. De school belt met het politiebureau en legt de<br />
situatie uit. Het bureau geeft een speciaal telefoonnummer dat in geval van nood<br />
gebeld kan worden met de verzekering dat de politie dan binnen enkele minuten<br />
op de stoep zal staan.<br />
Nadat de directeur de klassen is rondgegaan en de reacties van zijn leerkrachten<br />
heeft vernomen, roept hij het voltallige personeel bijeen om hun te vertellen hoe<br />
de situatie precies in elkaar steekt. Het blijkt een goede gelegenheid om stoom af<br />
te blazen. De hele dag blijft de school hermetisch gesloten. Er wordt niet buiten<br />
gespeeld. Veel kinderen van zowel Surinaams-<strong>Nederland</strong>se als Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se afkomst blijven weg uit angst voor verdere ongeregeldheden. De<br />
directeur noteert hen als geoorloofd afwezig. Dit verzuim tekent zijn inziens de<br />
sfeer in <strong>wij</strong>k. De politie was er onmiddellijk bij om de mensen gerust te stellen.<br />
‘Het zou allemaal niet zo erg zijn,’ zo geeft de respondent aan, ‘maar als de politie<br />
zegt dat het allemaal wel meevalt, dan moet je op je hoede zijn.’ Een andere<br />
medewerker van de school, die zelf in de <strong>wij</strong>k woont, kan namens veel bewoners<br />
197 de Volkskrant, 22-9-2006.<br />
128
zeggen dat de gehele situatie wel degelijk beangstigend was en dat veel mensen<br />
hierdoor behoorlijk van slag waren.<br />
In de loop van de middag neemt de spanning toe. Vooral onder Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongens lopen de gemoederen opnieuw op. Enkelen van hen geven<br />
aan niet eerder te zullen rusten voordat alle daders gepakt zijn. Het verhaal gaat<br />
dat meerdere Surinamers uit de groep op het slachtoffer hebben ingestoken. De<br />
daders zijn nog niet gepakt. Ook zijn zij boos over de hulpverlening en daarmee<br />
leggen zij de schuld voor de dood van het slachtoffer direct bij de overheid. Zij<br />
menen dat hij niet op tijd is geholpen, ‘omdat het toch maar een Marokkaan is’. 198<br />
De ambulance zou er te lang over hebben gedaan, ter<strong>wij</strong>l het ziekenhuis vlakbij<br />
is. Die veronderstelling wordt gesterkt door de uitlatingen van de vrouw van de<br />
eigenaar van de belwinkel die tegenover een krant verklaart dat er bijna een uur<br />
tussen haar melding en de komst van de eerste ambulance zou hebben gezeten. De<br />
jongens denken dat het beter was geweest als een traumahelikopter was ingezet.<br />
Ook de buurtregisseur krijgt kritiek. Hij zou te weinig hebben gedaan om de daders<br />
in de kraag te vatten. Het zijn mede deze verhitte gesprekken die de gemoederen<br />
in de middag doen oplopen. Politie en het sociale netwerk voorkomen een nieuwe<br />
escalatie door de straat op te gaan en actief contact te maken met de Marokkaanse<br />
groep en die te kalmeren.<br />
Aan het begin van de avond spreekt de stadsdeelvoorzitter ten slotte nog met zeven<br />
Marokkaanse jongens van de harde kern. Zij vertellen hem dat de onrust van de<br />
vorige avond voortkwam uit een streven naar rechtvaardigheid. De meesten zijn<br />
nu afgekoeld, zo verklaart hij ten overstaan van de pers. ‘Ik hoorde berusting, al<br />
zullen mensen nog lang boos zijn.’ 199<br />
Plotseling blijkt ook dat mensen die avond een stille tocht willen houden. Het<br />
stadsdeel is hier niet van op de hoogte. Het is in ieder geval niet in de plannen<br />
opgenomen. Van enige organisatie blijkt ook <strong>geen</strong> sprake, het blijkt meer om een<br />
spontane daad te gaan. Tegen negen uur ’s avonds verzamelen ongeveer honderd<br />
mensen zich bij de afzetting. Het zijn vooral jongens en mannen, overwegend<br />
Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong>. De stadsdeelvoorzitter laat de tocht niet doorgaan.<br />
Hij geeft aan dat de oproep voor de stille tocht <strong>geen</strong> initiatief was van de familie,<br />
maar uit onbekende hoek kwam.<br />
’s Avonds komt het toch weer tot ongeregeldheden. Opnieuw trekken Marokkaanse<br />
jongens rond en bij een café waar veel Surinamers komen, sneuvelt een ruit. De<br />
politie grijpt in en jaagt de jongens uiteen. Er worden politiehonden ingezet.<br />
De door de moskeeën georganiseerde herdenkingsdienst op vrijdag 22 september<br />
wordt druk bezocht. De familie van het slachtoffer is daarbij aanwezig. Na afloop<br />
trekt men naar de afzetting voor de belwinkel voor een gezamenlijk gebed.<br />
198 de Volkskrant, 23-9-2006.<br />
199 NRC, 23-9-2006.<br />
129
Volgens de stadsdeelvoorzitter neemt de spanning eigenlijk pas af na het vrijdagmiddaggebed<br />
in de beide moskeeën.<br />
De <strong>wij</strong>kbijeenkomst op vrijdagavond verloopt daarentegen nogal rumoerig. De<br />
bijeenkomst is druk bezocht. Mensen staan zelfs in de gang. Onder de bezoekers<br />
zijn veel Marokkaanse, enkele Surinaamse en een handjevol autochtone bewoners.<br />
De <strong>wij</strong>kteamchef en de stadsdeelvoorzitter staan het publiek te woord. Zij worden<br />
bijgestaan door enkele ambtenaren. De sfeer is emotioneel en de avond verloopt<br />
rumoerig. Enkele Marokkaanse jongens worden halverwege de avond de zaal<br />
uitgezet omdat zij zich misdragen. Uit de krantenverslagen blijkt dat men niet<br />
echt naar elkaar wil luisteren. Marokkaanse bewoners ver<strong>wij</strong>ten de politie dat zij<br />
niet op tijd zou hebben ingegrepen. Het slachtoffer zou vrijwel onder de ogen van<br />
de buurtregisseur zijn vermoord. De eigenaar van Café Seleccio wordt uitgehoond<br />
wanneer hij begrip vraagt voor zijn situatie. De politie slaagt er volgens journalisten<br />
niet in om de bewoners van het tegendeel te overtuigen. De districtschef tracht<br />
ook de schuld in de schoenen van de media te schuiven. Hij ontkent dat er sprake<br />
zou zijn geweest van rellen. In werkelijkheid, zo zegt hij, werd donderdagavond<br />
rond half twaalf een Surinaams café voor de tweede maal met stenen bekogeld en<br />
sneuvelden bij een ander café de ruiten. Ook werden enkele autoruiten vernield.<br />
Volgens de stadsdeelvoorzitter bood de bijeenkomst de mensen de mogelijkheid<br />
stoom af te blazen. Zo werd ook het criminaliteitsprobleem in de <strong>wij</strong>k aangestipt.<br />
Jongens hangen tot diep in de nacht op straat, dealen en maken lawaai. Dit is<br />
volgens de stadsdeelvoorzitter de afgelopen tijd toegenomen. Een Marokkaanse<br />
vader beaamt dit en zegt dat veel moeders ’s ochtends hun kinderen niet meer naar<br />
school durven brengen vanwege de dreigende sfeer op en rond de schoolpleinen. 200<br />
Vervolg<br />
Gedurende en direct na de gebeurtenissen ontstaat een discussie over de rol van<br />
de media. Politie en stadsbestuur zijn allerminst tevreden over de berichtgeving.<br />
Enkele bewoners zijn evenmin over de pers te spreken. Drie dagen lang werden<br />
de straten in de <strong>wij</strong>k bevolkt door journalisten en cameraploegen van zowel de<br />
Amsterdamse zender AT5 als de nationale zenders. In de ogen van de politie en<br />
de bestuurders hebben vooral de Volkskrant en de NRC de gebeurtenissen nogal<br />
opgeklopt. NRC en Het Parool spraken op hun voorpagina van tientallen Marokkaanse<br />
jongens die op zoek waren naar de daders. De Telegraaf meent dat het er<br />
honderd tot honderdvijftig waren. Volgens de Volkskrant waren het zelfs ‘enkele<br />
honderden Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> die woensdagnacht uren jacht maakten op<br />
de vermoedelijke dader’ en werden bij verscheidene Surinaamse cafés de ruiten<br />
ingegooid.<br />
200 de Volkskrant, 23-9-2006.<br />
130
Het nieuws wordt nog enigszins weggedrukt door het aftreden van twee ministers<br />
op 21 september, de dag na de steekpartij. De ministers Donner en Dekker treden<br />
af vanwege de uitkomsten van het rapport over de Schipholbrand. 201<br />
De bestuurders stoorden zich vooral aan de sfeerreportages over de gebeurtenissen<br />
in de <strong>wij</strong>k. Volkskrant-journalist Willem Beusekamp schrijft dat er sprake is<br />
van groeiende onrust in de buurt en dat een confrontatie tussen Marokkaanse<br />
Nederl<strong>anders</strong> en Surinamers dreigt. De krant kopt: ‘In de Indische buurt staan<br />
Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> en Surinamers tegenover elkaar na dodelijke steekpartij’.<br />
Beusekamp zegt dat buurtbewoners spreken van een ondraaglijke situatie<br />
in de <strong>wij</strong>k en dat de buurt gebukt gaat onder overlast en criminaliteit. Onder<br />
Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> en Surinamers zou onenigheid zijn ontstaan over de<br />
verdeling van de drugshandel. 202<br />
Ook de NRC is weinig terughoudend in zijn berichtgeving. In een verhaal over<br />
de gebeurtenissen van donderdagavond spreekt een journalist van een kat-enmuisspel<br />
dat de jongens met de politie spelen.<br />
‘Staan de politiebusjes op de ene straathoek, dan verplaatsen de jongeren<br />
zich naar een andere hoek. De agenten proberen zich volgens de krant<br />
nonchalant te mengen met de jeugd. Kijken en bekeken worden. Maar<br />
als de politie uit het zicht verd<strong>wij</strong>nt, komt een groepje Marokkanen langzaam<br />
in beweging. Ineens wordt er gerend. Dan gaan de ruiten eraan. De<br />
politie loopt er achteraan.’<br />
Het artikel vervolgt:<br />
‘Het is een uur lang rustig. Maar om 1.00 uur is het opnieuw raak. Drie<br />
politiebusjes scheuren richting het Muiderpoortstation. Bij het Surinaamse<br />
café Muiderhoek is een ruit versplinterd. De ruit zit nog in het<br />
kozijn. Drie stenen liggen op de grond. De Surinaamse cafébezoekers<br />
zijn verbijsterd. “Wat hebben we er nou mee te maken?” vragen ze aan<br />
de agenten. Die schudden hun hoofd. Ze weten het ook niet. “Ik weet het<br />
ook niet meer. Ik ben er klaar mee. Ik weet niet hoe die jongens denken,”<br />
zegt een agent vert<strong>wij</strong>feld. Naast het café zijn ook twee autoruiten ingegooid.<br />
“Als jullie ons niet verdedigen moeten we het zelf maar doen,”<br />
stelt een man vast. Aan de overkant van de straat lopen drie Marokkanen<br />
voorbij. “Nikkers, nikkers,” sissen ze.’<br />
201 NRC, 21-9-2006; de Volkskrant, 22-9-2006.<br />
202 de Volkskrant, 22-9-2008.<br />
131
Kranten schrijven ook dat de buurtregisseur achter de verkeerde persoon is<br />
aangerend. Als de dadergroep in meerdere richtingen uiteenstuift, volgt hij de<br />
man met de honkbalknuppel. Een ander, gewapend met een mes, zou volgens<br />
de journalisten de dader zijn. Dit zou volgens hen ook reden zijn geweest voor<br />
de Marokkaanse jongens zelf op zoek te gaan naar de dader(s). Het Parool weet<br />
ook te vertellen dat de buurtregisseur op donderdagochtend bij de afgezette herdenkingsplek<br />
door Marokkaanse jongens is belaagd. Zij verweten hem niet tijdig te<br />
hebben ingegrepen. Feit is dat zijn inzet die avond en de volgende ochtend bijdroeg<br />
aan de rust in de <strong>wij</strong>k: er worden drie aanhoudingen verricht en bewoners krijgen<br />
de gelegenheid hun verhaal te vertellen.<br />
Het bestuur neemt het de pers ook kwalijk dat zij direct suggereerde dat het om<br />
een rassenrel zou gaan en dat Marokkaanse en Surinaamse Nederl<strong>anders</strong> op<br />
gespannen voet met elkaar staan. Dit was volgens de stadsdeelvoorzitter zeker<br />
niet het geval en aan hem toegeschreven uitspraken in de zaterdageditie van Het<br />
Parool over spanningen tussen Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> en Surinamers waren<br />
volgens hem door de journalist uit hun verband getrokken. Donderdag was het<br />
voor hem al duidelijk dat van een dergelijke situatie in de <strong>wij</strong>k <strong>geen</strong> sprake was.<br />
De <strong>wij</strong>kteamchef is het met de stadsdeelvoorzitter en de burgemeester eens.<br />
Hij zag al meteen dat de gebeurtenis werd geplaatst in een context van etnische<br />
spanningen. Maar daarvan was volgens hem <strong>geen</strong> sprake. Ook de begeleider van<br />
het PEP-team weet niets van spanningen. Toch blijven journalisten drie dagen<br />
lang vergeefs zoeken naar etnische spanningen. Buurtbewoners, Surinaamse,<br />
Marokkaanse en autochtone Nederl<strong>anders</strong> ontkennen dat er iets aan de hand is.<br />
Een Surinaamse <strong>Nederland</strong>er geeft aan dat hij nooit problemen heeft gehad met<br />
zijn Marokkaanse buren. De steekpartij was gewoon een akelig incident. 203<br />
Ook in het veelbekeken televisieprogramma De wereld draait door spreekt presentator<br />
Matthijs van Nieuwkerk van rassenrellen in de Indische Buurt en van<br />
Marokkanen en Surinamers die lijnrecht tegenover elkaar staan. Burgemeester<br />
Cohen die in het programma te gast is neemt onmiddellijk afstand van deze<br />
uitspraak. Het Parool vraagt criminoloog Frank van Gemert om een reactie. Hij<br />
zegt evenmin iets van etnische spanningen in de <strong>wij</strong>k te weten. Hij geeft aan dat<br />
de steekpartij juist een enorme impact op de groep Marokkaanse jongens had.<br />
Hier was immers één persoon het slachtoffer geworden van een groep. Dat bracht<br />
een groot gevoel van onrecht teweeg. De Marokkaanse jongens wilden dit even<br />
rechtzetten, door de betrokken Surinamers een lesje te leren. 204<br />
Dat de buurt en de belangenorganisaties zich ook hebben gestoord aan de berichtgeving<br />
blijkt wel uit de reactie van woordvoerders van de Marokkaanse en<br />
Surinaamse gemeenschappen in verscheidene televisieprogramma’s. In het actualiteitenprogramma<br />
Eén Vandaag nemen zij beiden afstand van de suggestie dat er<br />
203 Het Parool, 22-9-2006.<br />
204 Het Parool, 22-9-2006.<br />
132
sprake zou zijn van etnische spanningen. Dit doen zij ook in het VARA-programma<br />
De leugen regeert. Met enige steun van de politie en het stadsdeelbestuur hebben<br />
zij contact gezocht met dit televisieprogramma waarin persgedrag aan de kaak<br />
wordt gesteld. In dit programma komt eerst buurtbewoonster Zazkia aan het woord.<br />
Zazkia heeft op internet dan al een felle polemiek gevoerd over de opgeblazen en<br />
soms stigmatiserende berichtgeving. Zij woont in een flat aan de Insulindeweg vlak<br />
bij de belwinkel. De bewuste avond van 20 september heeft zij niets gemerkt van al<br />
die honderden jongens die volgens de Volkskrant door de <strong>wij</strong>k trokken. Vervolgens<br />
komen de woordvoerders van de Marokkaanse en Surinaamse gemeenschap in het<br />
programma aan het woord, die aangeven dat de berichtgeving nogal tendentieus<br />
was. Vooral de Volkskrant krijgt ervan langs. De etnische spanningen die de krant<br />
noemt, worden door hen ontkend. Een SP-raadslid van het stadsdeel Zeeburg<br />
heeft zich aan de berichtgeving over de bewonersbijeenkomst van dezelfde krant<br />
gestoord. Ook hier heeft de journalist geschreven dat er die avond sprake was van<br />
spanningen tussen de beide bevolkingsgroepen. Volgens het raadslid, dat er zelf bij<br />
was, ligt het beduidend <strong>anders</strong>. 205 Hij juicht de inspanningen van de woordvoerders<br />
van de Marokkaanse en de Surinaamse gemeenschap, die fel van leer trokken<br />
tegen de pers, dan ook toe. Hij zegt nog eens dat het een spontane actie van beide<br />
heren was, die uiteraard van de zijde van het stadsdeel werd toegejuicht.<br />
In november wordt de dader van de steekpartij opgepakt in Enschede. De arrestatie<br />
maakt een definitief einde aan de onrust. In november organiseert het stadsdeel<br />
een tweede <strong>wij</strong>kbijeenkomst. Deze verloopt aanmerkelijk rustiger dan de<br />
eerste en de opkomst is laag. Wel denkt men dat de steekpartij en alle commotie<br />
hieromheen gezorgd heeft voor een omslag in de <strong>wij</strong>k. Na het incident is het<br />
rustiger geworden in de <strong>wij</strong>k. Er lijkt meer saamhorigheid onder bewoners te<br />
zijn ontstaan en men komt weer in beweging. Het door de snackbareigenaar<br />
georganiseerde Suikerfeest is daar het be<strong>wij</strong>s van.<br />
Aandachtspunten en analyse<br />
De casus Indische Buurt laat zien hoe belangrijk het is te beschikken over een<br />
goed netwerk. Na de gebeurtenissen van de avond van 20 september werd de<br />
zaak onmiddellijk serieus opgepakt. Het stadsdeel beschouwde de gebeurtenissen<br />
als een sociale crisis. Het gehele netwerk van gemeente en politie werd in werking<br />
gezet. Mensen trokken onmiddellijk de <strong>wij</strong>k in en legden contact met alle<br />
belangrijke sleutelpersonen. Dit incident laat ook zien dat mensen die tot het<br />
directe netwerk behoren, aangezet worden om vervolgens weer andere sleutelpersonen<br />
aan te spreken. Zo ontstond een sneeuwbaleffect. Van dit alles ging een<br />
kalmerende werking uit. Eenieder kon zijn eigen achterban aanspreken.<br />
205 De wereld draait door, 29-9-2006.<br />
133
De politie besloot in overleg met het stadsdeel om de plaats voor de belwinkel<br />
af te zetten. Zo ontstond een herdenkingsplek waar mensen uit de <strong>wij</strong>k elkaar<br />
konden ontmoeten en waar men met elkaar de emoties kon delen. Mensen konden<br />
stoom afblazen. De herdenkingsdienst in de beide moskeeën was eveneens een<br />
middel om emoties te delen. Het gezamenlijke gebed bij de herdenkingsplek voor<br />
de belwinkel fungeerde als een afsluiting van wat er die week was gebeurd.<br />
Ten slotte had ook de bewonersavond dit doel. Uiteraard was dit voor het stadsdeel<br />
en de politie ook een goede gelegenheid om de bewoners te informeren en mogelijk<br />
geruchten weg te nemen. Daarnaast bood het de mensen de gelegenheid in alle<br />
openheid hun grieven over de <strong>wij</strong>k te spuien, wat ook gebeurde. Dat de stille tocht<br />
niet doorging, kwam omdat niet duidelijk was wie de organisatoren waren. Mocht<br />
er tijdens de tocht iets misgaan, dan was niet duidelijk wie – behalve de politie –<br />
de rust zou kunnen bewaren.<br />
De politie heeft samen met het stadsdeelbestuur een regierol gespeeld. Zij zijn<br />
voortdurend in overleg geweest over de te nemen maatregelen. De politie heeft<br />
zich verder terughoudend opgesteld. Zo is er bijvoorbeeld <strong>geen</strong> ME ingezet. Wel<br />
werden extra mensen en hondengeleiders paraat gehouden om op donderdagavond<br />
in te kunnen grijpen. Ook in deze casus bleek het essentieel dat gebruikgemaakt<br />
kon worden van een al bestaand netwerk. Desondanks ontbrak het soms aan<br />
informatie en was er sprake van verrassingen. De casus maakt duidelijk dat berichtgeving<br />
in de media van grote invloed kan zijn op de definiëring van een gebeurtenis<br />
(met of zonder etnische spanningen).<br />
In termen van het escalatiemodel kan de situatie als volgt worden gekarakteriseerd.<br />
Hoewel de buurt divers is samengesteld, kent deze naar verluidt <strong>geen</strong> duidelijke<br />
etnische spanningen. De dood van de Marokkaanse man leidt tot grote verontwaardiging<br />
bij een groep Marokkanen. Deze richt zich vooral op de (vermeende) daders<br />
en er vinden diverse geweldsincidenten plaats om verhaal te halen. De politie<br />
was niet bij de directe aanleiding betrokken, maar raakt al snel betrokken bij de<br />
ontwikkelingen die volgen.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de aanpak als volgt worden samengevat.<br />
• Er is veel energie besteed om de emoties verbonden aan de gebeurtenis die<br />
verontwaardiging oproept de ruimte te geven en te kanaliseren, zodat de<br />
verontwaardiging vermindert. Het verstrekken van informatie droeg daar<br />
ook aan bij.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>geen</strong> nieuwe gebeurtenis te creëren die verontwaardiging<br />
zou kunnen oproepen, en te kiezen voor een terughoudende<br />
opstelling zonder inzet van ME.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>wij</strong>-zij-tegenstellingen te overbruggen en niet<br />
te verscherpen.<br />
• Tegelijkertijd werd direct en gedifferentieerd ingegrepen op momenten<br />
van geweld.<br />
134
• De aandacht voor het relationele aspect komt wellicht nog het beste tot<br />
uiting in de constatering dat er na het incident meer saamhorigheid onder<br />
bewoners lijkt te zijn ontstaan.<br />
6.4 Schietincident in Amsterdam Slotervaart<br />
Aanleiding<br />
Op 14 oktober 2007 weet een man rond twaalf uur ’s middags over de balie te<br />
springen van het Amsterdamse politiebureau aan het August Allebéplein. De man<br />
steekt met een mes wild om zich heen. Een agent wordt in de nek en de borst<br />
gestoken. Als de agent probeert weg te komen wordt hij nog tweemaal in de rug<br />
gestoken. Een tweede (vrouwelijke) agent wordt in nek en schouder geraakt. De<br />
agente grijpt haar dienstwapen en schiet de man neer. De man overlijdt aan zijn<br />
verwondingen.<br />
Een aantal vooral jongere <strong>wij</strong>kbewoners lijkt ervan overtuigd te zijn dat de politie<br />
alle schuld draagt. De volgende dag wordt het politiebureau met stenen bekogeld.<br />
Een politieauto gaat in vlammen op. Diezelfde dag wordt een cameraploeg van<br />
NOVA door Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens bedreigd. Hun wordt te kennen gegeven<br />
dat zij dienen te vertrekken. Een van de jongens zegt tegen een cameraman<br />
dat hij zijn neus in zijn gezicht zal slaan als hij niet weggaat. De politie houdt<br />
rekening met verdere ongeregeldheden. Om te bezien welke aanpak de politie<br />
heeft gehanteerd zijn voor deze casus drie politiefunctionarissen, de voorzitter<br />
van de stadsdeelraad en een jongerenwerker geïnterviewd.<br />
Context<br />
Slotervaart is een van de zogenaamde kracht<strong>wij</strong>ken en heeft een geschiedenis van<br />
problemen en overlast, waaronder de in hoofdstuk 4 beschreven rel op het August<br />
Allebéplein in 1998. Deze geschiedenis draagt de <strong>wij</strong>k nog steeds met zich mee.<br />
Wanneer er iets gebeurt, vertonen journalisten de neiging onmiddellijk terug te<br />
grijpen naar dergelijke spraakmakende incidenten. Bekend is ook de Mondriaangroep,<br />
een groep jongeren van voornamelijk Marokkaanse afkomst, die zich<br />
ophoudt nabij de Piet Mondriaanstraat. De groep bestaat uit zo’n dertig personen,<br />
van wie er meerdere al herhaaldelijk zijn opgepakt. In 2006 zijn in Slotervaart<br />
straatcoaches aangesteld die de jongeren op hun gedrag aanspreken.<br />
Delen van de <strong>wij</strong>k kenmerken zich door lange straten met eentonige naoorlogse<br />
flatblokken – bijnaam: schotelcity, 45.000 bewoners. Het stadsdeel maakt deel uit<br />
van de Westelijke Tuinsteden die na de oorlog de krap behuisde Amsterdammers uit<br />
de negentiende-eeuwse binnenstad ruimte en groen moesten bieden. Uiteindelijk<br />
trokken zij de stad uit en arme migrantengezinnen trokken in de portiekflats waar<br />
ze nu bijna de helft van de bevolking vormen. Veel Marokkaanse jongens uit<br />
het stadsdeel zijn op drift: veel zijn werkeloos en ongeschoold, en het stadsdeel<br />
135
lijkt een voedingsbodem voor radicalisering (Mohammed B., Ismaël A. en Samir<br />
A. groeiden er op). Op meerdere plekken zijn hanggroepen. Sommigen vertonen<br />
crimineel gedrag. Opvallend is vooral de jonge leeftijd van veel groepsleden. Het<br />
stadsdeel maakt zich hier zorgen over.<br />
De rel van 1998 had als voordeel dat de ernst van de situatie in de <strong>wij</strong>k goed<br />
aan het licht kwam. Er is sindsdien hard gewerkt om de relatie tussen politie<br />
en bewoners te verbeteren. Desalniettemin blijft een groep bewoners de politie<br />
wantrouwen. Het valt moeilijk te zeggen of deze groep alleen uit Marokkaanse<br />
Nederl<strong>anders</strong> bestaat. Duidelijk is wel dat etniciteit een rol speelt.<br />
Slechts drie dagen voor het schietincident, op 11 oktober 2007, heeft er op de<br />
stoep van de nabijgelegen scholengemeenschap Het Technisch College een<br />
steekpartij met dodelijke afloop plaatsgevonden als gevolg van een ruzie tussen<br />
twee scholieren.<br />
Een directe aanleiding voor de steekpartij van 14 oktober lijkt er niet te zijn.<br />
De dader was ernstig verward toen hij het bureau in liep en willekeurig om zich<br />
heen begon te steken. Hij behoorde tot de harde kern van een probleemgroep, is<br />
veroordeeld voor het plegen van gewelds- en vermogensdelicten en lijdt aan een<br />
psychiatrische stoornis. In april 2008 wordt hij op last van de rechter opgenomen<br />
in een gesloten afdeling van de Valeriuskliniek. Daar wordt schizofrenie bij hem<br />
gediagnosticeerd. Hij weet meerdere keren te ontsnappen, maar wordt iedere keer<br />
met hulp van de politie weer teruggebracht. In augustus wordt hij tot ergernis<br />
van zijn familie voorwaardelijk ontslagen. Hij zou lijden aan waanbeelden en<br />
zelfmoordneigingen vertonen. Zes weken voor het steekincident heeft de familie<br />
de kliniek nog tot driemaal toe verzocht de dosering van de antipsychotica aan te<br />
passen. De donderdag voor het incident verzoekt de dader zelf nog om opname<br />
op de gesloten afdeling. Hij zou stemmen in zijn hoofd horen. De kliniek voldoet<br />
aan zijn verzoek, maar ook ditmaal blijkt zijn verblijf van korte duur te zijn. Op<br />
zondag 14 oktober geeft hij te kennen onder begeleiding naar buiten te willen<br />
voor een wandeling. Om ongeveer 11.30 uur weet hij zich van zijn begeleiders<br />
te ontdoen. Een half uur later stapt hij gewapend met een mes het politiebureau<br />
August Allebéplein binnen.<br />
Aanpak<br />
De burgemeester, de hoofdcommissaris en de stadsdeelvoorzitter komen kort na<br />
het incident bijeen op het politiebureau. Omdat bij het dodelijke incident een<br />
politiefunctionaris is betrokken, dient het onderzoek te worden verricht door<br />
een ander politiekorps. In dit geval wordt het onderzoek verricht door de politie<br />
Utrecht, die spoedig ter plaatse is en met het politieonderzoek begint. Het duurt<br />
vrij lang voordat het dodelijke slachtoffer is geïdentificeerd. Uiteindelijk blijkt<br />
het om Bilal B. te gaan.<br />
Op 15 oktober, daags na het incident, geeft de Amsterdamse driehoek een persverklaring<br />
uit. De achternaam van het slachtoffer wordt om privacyredenen niet<br />
136
prijsgegeven. De media trekken massaal de buurt in. Vanaf 15 oktober verschijnen<br />
naast de persverklaring steeds meer berichten met informatie over Bilal B.<br />
De aanpak van politie en bestuur bestaat er hoofdzakelijk uit de buurtbewoners<br />
zo eerlijk en snel mogelijk van informatie te voorzien. Hierbij wordt ook gebruikgemaakt<br />
van de media, waaronder de televisie. Dit alles om te voorkomen<br />
dat er onrust zal uitbreken op grond van allerlei verhalen die onget<strong>wij</strong>feld in<br />
de buurt de ronde zullen gaan doen. De politie wil dit zo veel mogelijk zien te<br />
voorkomen.<br />
De korpsleiding heeft op dat moment rekening te houden met de impact van de<br />
gebeurtenis. Er zijn immers twee politiemensen gevaarlijk gewond geraakt. Voor<br />
de bezetting van het bureau Slotervaart zijn dit naaste collega’s. De emoties lopen<br />
dan hoog op. Een respondent vertelt: ‘Behalve dat er van alles om je heen gebeurt,<br />
zit je ook met de interne emoties die loskomen. Want er zijn wel twee collega’s<br />
van je neergestoken en dat had ook heel slecht kunnen aflopen.’ De politieleiding<br />
organiseert een interne bijeenkomst waar de aandacht uitgaat naar wat er is gebeurd<br />
en hoe de politiemensen zich voelen. Besloten wordt ook een deel van de vaste<br />
bezetting tijdelijk uit de <strong>wij</strong>k terug te trekken. Hun plaats wordt ingenomen door<br />
politiemensen uit andere <strong>wij</strong>ken. De noodhulp wordt volop bij de ordehandhaving<br />
betrokken. Zij krijgt een duidelijke uitleg over de normen in de <strong>wij</strong>k en over de<br />
<strong>wij</strong>ze waarop de bewoners het best kunnen worden aangesproken.<br />
Daarnaast wordt het Marokkaans Netwerk Politie gevraagd te assisteren bij het<br />
surveilleren in de buurt. Dit netwerk bestaat uit politieagenten van Marokkaanse<br />
afkomst die werkzaam zijn binnen het korps Amsterdam-Amstelland. Door de<br />
inzet van deze politiemensen kunnen Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> de agenten<br />
eenvoudig aanspreken en <strong>anders</strong>om. De verwachting is dat dit de drempel om<br />
met de politie een gesprek te voeren zal verlagen. De chef van dienst geeft<br />
onmiddellijk aan dat hij liever <strong>geen</strong> honden en paarden in de <strong>wij</strong>k wil hebben. De<br />
inzet van dergelijke onderdelen kan weer agressie opwekken. Aandacht is er ook<br />
voor de nabestaanden van Bilal B. De stadsdeelvoorzitter bezoekt samen met de<br />
politie de familie om die te condoleren.<br />
Om de buurt zo snel mogelijk van informatie te voorzien worden de contacten<br />
in de buurt waar de politie over beschikt aangesproken. Zij kunnen de mensen<br />
tot kalmte te manen. De politie geeft aan dat de aanpak na het steekincident niet<br />
los kan worden gezien van wat het <strong>wij</strong>kteam de laatste jaren in de buurt heeft<br />
geïnvesteerd. Het is de politie zelf die de contacten met belangrijke sleutelpersonen<br />
in de <strong>wij</strong>k, maar ook met bewoners onderhoudt. De Marokkaanse buurtregisseur<br />
speelt hier een belangrijke rol in. De ketenpartners, onder wie de jongerenwerkers<br />
en opbouwwerkers, hebben na het steekincident <strong>geen</strong> specifieke rol gespeeld bij<br />
het informeren van de buurt.<br />
Kort na elkaar vinden er vervolgens drie bijeenkomsten plaats waarin de buurtbewoners<br />
worden toegesproken door het stadsdeel en de politie. In de avond van<br />
15 oktober organiseert de politie een bijeenkomst in het buurtcentrum. Hier krijgt<br />
137
de buurt informatie over wat er zich op die bewuste zondag heeft afgespeeld.<br />
Tevens is er de mogelijkheid om vragen te stellen. Op de bijeenkomst slaagt<br />
de politie erin de verhalen die al in de <strong>wij</strong>k de ronde doen te ontzenuwen. Zo<br />
wordt onder meer beweerd dat het slachtoffer geboeid zou zijn. Er wordt ook<br />
gevraagd waarom er <strong>geen</strong> waarschuwingsschot is afgevuurd. Anderen willen de<br />
camerabeelden zien. De bijeenkomst wordt goed bezocht. Grote afwezigen zijn<br />
echter de jongens die verantwoordelijk worden gehouden voor het veroorzaken<br />
van overlast in Slotervaart.<br />
Een tweede bijeenkomst vindt plaats in de moskee, waar de imam de mensen<br />
toespreekt. De moskee staat naast het politiebureau. Er zijn goede contacten met<br />
de politie. De agente die het schot loste, is een bekende in de moskee. Bij het<br />
Suikerfeest heeft zij na afloop van de gebedsdienst koekjes uitgedeeld. Ze kon op<br />
veel begrip rekenen.<br />
De derde bijeenkomst is georganiseerd door het stadsdeel in het stadsdeelkantoor.<br />
Hier voert de stadsdeelraadvoorzitter het woord. Hij zegt dat het wat hem betreft<br />
van groot belang is dat de Marokkaanse bewoners gaan inzien wat er werkelijk<br />
is gebeurd. Zij moeten zich distantiëren van de jongens die volgens hem uit<br />
zijn op onrust. De stadsdeelraadvoorzitter maakt duidelijk dat de jongens ‘met<br />
hun poten’ van de camera’s af moeten blijven. De aanwezigen beamen dit. Een<br />
Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se bewoner zegt het extremisme en dat soort dingen zat te<br />
zijn, omdat het de Marokkanen een slechte naam bezorgt. Om verdere onrust te<br />
voorkomen vraagt de stadsdeelraadvoorzitter de ouders in de buurt op 15 oktober<br />
hun kinderen ’s avonds binnen te houden. Volgens een jongerenwerker is hier<br />
nauwelijks gehoor aan gegeven.<br />
’s Avonds verschijnt de stadsdeelraadvoorzitter in het praatprogramma Pauw &<br />
Witteman, waar hij verslag doet van zijn bezoek aan de familie van Bilal B. Hij<br />
geeft ook in krachtige bewoordingen aan dat hij iedere vorm van onrust in de <strong>wij</strong>k<br />
zal tegengaan.<br />
Niet onbelangrijk is ten slotte de verklaring van de familie van Bilal B. Op 16<br />
oktober stuurt zij een brief aan de NOS, waarin zij laat weten dat hun zoon<br />
psychische problemen had en hiervoor ook onder behandeling was. In de brief<br />
beklagen zij zich over de handel<strong>wij</strong>ze van de psychische hulpverlening. Zij geven<br />
aan het onbegrijpelijk te vinden dat Bilal in augustus uit de kliniek is ontslagen. Zij<br />
hebben inmiddels een klacht ingediend. De familie geeft hiermee openlijk toe dat<br />
Bilal een psychische stoornis had. Het is een verklaring voor zijn gewelddadige<br />
gedrag. Het effect van deze kennisgeving is dat zij bij veel buurtbewoners de<br />
laatste t<strong>wij</strong>fels over de toedracht van het steekincident wegneemt.<br />
Vervolg<br />
De dagen na het incident worden er bijna dagelijks auto’s in brand gestoken. Op<br />
17 oktober worden vijf mannen aangehouden. De mannen, in de leeftijd van 18 tot<br />
en met 32 jaar, hebben een jerrycan gevuld met benzine bij zich, maar zij worden<br />
138
door gebrek aan be<strong>wij</strong>s al snel weer op vrije voeten gesteld. De brandstichtingen<br />
houden iets meer dan een week aan.<br />
Naar aanleiding van de eerste autobranden zegt de korpschef op 17 oktober in het<br />
televisieprogramma Pauw & Witteman dat hij ‘Franse toestanden’ niet uitsluit. Hij<br />
geeft aan iedere dag bezorgd te zijn dat er zich ongeregeldheden zullen kunnen<br />
voordoen. De raddraaiers zet hij in dit programma neer als ‘ratten die uit hun<br />
holen komen’ en als ‘gewetenloze kwelgeesten die uit het riool naar boven komen<br />
kruipen’. 206 <strong>Zijn</strong> woorden zijn het begin van een kortstondige polemiek over de<br />
aard van de onrust in de <strong>wij</strong>k.<br />
Op 18 oktober zwakt minister van Binnenlandse Zaken, G. ter Horst, de woorden<br />
van de korpschef af. Zij zegt dat naar haar mening de schaal van wat er<br />
zich in Slotervaart afspeelt, niet in verhouding staat tot wat er in Parijs heeft<br />
plaatsgevonden. Oud-hoofdcommissaris E. Nordholt, die in 1992 al aangaf dat er<br />
zich een nieuwe klasse van kanslozen, onder wie Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens,<br />
zou gaan ontwikkelen in Amsterdam, reageert diezelfde avond in het actualiteitenprogramma<br />
NOVA met de opmerking dat wat de minister heeft gezegd niet<br />
erg aardig klinkt. 207 Ten slotte verschijnt op 19 oktober 2007 de Amsterdamse<br />
burgemeester J. Cohen in NOVA. Hij legt uit dat Slotervaart niet met Parijs valt<br />
te vergelijken en dat de korpschef dat zo ook niet heeft bedoeld. Het was veel<br />
meer zijn bedoeling aan te geven dat er na een incident als dat met Bilal B.<br />
ongeregeldheden zouden kunnen ontstaan. De politie diende hier rekening mee<br />
te houden. 208 Overigens blijven de waarschuwingen van de korpschef niet zonder<br />
gevolg. Daags na zijn televisieoptreden, op 18 oktober, roepen Marokkaanse<br />
organisaties in Slotervaart de bewoners op vooral kalm te blijven.<br />
Ruim twee maanden na het incident, op 17 december 2007, wordt vanuit het<br />
buurtcentrum Eigen<strong>wij</strong>ks de speciale televisie-uitzending Hoezo No Go uitgezonden.<br />
Voor deze gelegenheid hebben de presentator en programmamaker P. Radhakishun,<br />
van het multicultureel programma Premtime, en Pauw & Witteman de handen<br />
ineengeslagen. Onder de genodigden zijn VVD-politicus H. Kamp, minister van<br />
Integratie E. Vogelaar, korpschef B. Welten, stadsdeelvoorzitter A. Marcouch en<br />
burgemeester Job Cohen. Verder is er een keur aan bewoners, hulpverleners, leraren<br />
en vrijwilligers uit Slotervaart aanwezig. In de uitzending wordt uitvoerig ingegaan<br />
op de problemen in de <strong>wij</strong>k. Het is verder een goede gelegenheid om terug te kijken<br />
op de gebeurtenissen van oktober.<br />
Zo wordt de politie en het stadsdeelbestuur verweten de zaak te hebben opgeblazen.<br />
Enkele aanwezigen hebben zich vooral gestoord aan de spierballentaal die in de<br />
dagen direct volgend op het incident door de stadsdeelvoorzitter en de korpschef<br />
206 Pauw & Witteman, 17-10-2007.<br />
207 NOVA, 18-10-2007.<br />
208 NOVA, 19-10-2007.<br />
139
in de media is geuit. De stadsdeelvoorzitter legt uit dat hij de gewraakte termen<br />
expres hanteert om duidelijk te maken dat het hier gaat om jongens waarin veel<br />
is geïnvesteerd, zonder dat het iets heeft opgeleverd. De korpschef antwoordt<br />
dat hij met zijn ver<strong>wij</strong>zingen naar de Franse rellen aan heeft willen geven dat er<br />
sprake kon zijn van een trigger event. Het gaat om een incident met dodelijke<br />
afloop waarbij de politie is betrokken. Dat kan een trigger event zijn waar rellen<br />
uit voort kunnen komen. Wat vooral wordt betreurd is de onverschilligheid van<br />
sommige jongeren met betrekking tot het steekincident. Marcouch merkt op dat<br />
sommige jongeren <strong>geen</strong> enkele emotie hebben bij wat er in het politiebureau is<br />
gebeurd. Hij denkt dat zij de situatie vooral hebben willen misbruiken om zich<br />
af te zetten tegen de politie. Hij roept de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se gemeenschap<br />
op dit gedrag te veroordelen. Juist zij moet het signaal afgeven dat dit gedrag<br />
onacceptabel is.<br />
Met betrekking tot de autobranden geeft de buurtregisseur aan dat deze vooral<br />
buiten de <strong>wij</strong>k hebben plaatsgevonden. Dit is door de media niet opgemerkt. In<br />
verband met de brandstichtingen zijn uiteindelijk achttien personen aangehouden.<br />
Het blijkt echter moeilijk om de be<strong>wij</strong>slast rond te krijgen omdat er bijna <strong>geen</strong><br />
getuigen zijn. Mogelijk durven eventuele getuigen niets te zeggen.<br />
Aandachtspunten en analyse<br />
Het lijkt erop dat wat er in Slotervaart gebeurt een goede werk<strong>wij</strong>ze is. De politie<br />
is zich ervan bewust dat zij moet samenwerken met de instellingen in de <strong>wij</strong>k en<br />
met lokale professionals om in contact te komen met de bewoners. In Slotervaart<br />
investeert de politie juist in de opbouw van een eigen netwerk van bewoners uit<br />
de verschillende etnische groepen. Er bestaan goede contacten met de imam van<br />
de moskee. Het <strong>wij</strong>kteam lijkt op weg te zijn naar een geheel eigen manier van<br />
werken die is afgestemd op de buurt.<br />
Dankzij dit netwerk is men er in oktober 2007 in geslaagd om de Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se gemeenschap snel te bereiken en van de benodigde informatie te voorzien.<br />
Hierdoor slaagde men erin om de geruchten die al snel na het steekincident in<br />
de <strong>wij</strong>k de ronde deden, te ontzenuwen.<br />
Verder is het van belang dat de verschillende sleutelpersonen en professionals van<br />
Marokkaanse afkomst de gemeenschap hebben laten inzien dat het gedrag van de<br />
betrokken groep niet toelaatbaar is en afkeuring verdient. Met name de verklaring<br />
van de nabestaanden van het slachtoffer kon veel van de onduidelijkheden over<br />
de toedracht van het steekincident wegnemen.<br />
De respondenten zijn positief over de inzet van het Marokkaans Netwerk Politie.<br />
Opvallend was dat veel medewerkers van het <strong>wij</strong>kteam eigenlijk zelf zo snel<br />
mogelijk weer in hun <strong>wij</strong>k aan de slag wilden. De politie ziet zichzelf als vredestichter<br />
en niet als strijder. Daarbij wordt ook positief gesproken over de chef<br />
van dienst, omdat deze al direct aangeeft niet gediend te zijn van de inzet van<br />
de hondenbrigade en dergelijke, omdat dit enkel meer agressie zou opwekken.<br />
140
Verder wordt ook de noodhulp bij het geheel betrokken en wordt hun duidelijk<br />
meegegeven wat de norm van de <strong>wij</strong>k is en op welke <strong>wij</strong>ze men bewoners dient<br />
aan te spreken.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de situatie als volgt worden gekarakteriseerd.<br />
Er is sprake van een probleem<strong>wij</strong>k met een geschiedenis van problemen, overlast<br />
en incidenten tussen Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens en de politie. De dood<br />
van Bilal B. leidt tot grote verontwaardiging in de richting van de politie en wordt<br />
gevolgd door diverse geweldsincidenten. De politie was bij de directe aanleiding<br />
betrokken en werd ook zelf doelwit van geweld.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de aanpak als volgt worden samengevat.<br />
• Er is veel energie besteed om de emoties, ook bij politiemensen, verbonden<br />
aan de gebeurtenis die verontwaardiging oproept, de ruimte te geven<br />
en te kanaliseren, zodat de verontwaardiging vermindert. Het verstrekken<br />
van informatie draagt daar ook aan bij. De casus maakt ook duidelijk dat<br />
uitspraken van gezagsdragers in de media een grote impact kunnen hebben.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>geen</strong> nieuwe gebeurtenis te creëren die verontwaardiging<br />
zou kunnen oproepen, en te kiezen voor een terughoudende<br />
opstelling zonder inzet van bijvoorbeeld honden, en door de vaste bezetting<br />
tijdelijk uit de <strong>wij</strong>k terug te trekken.<br />
• De aanpak was erop gericht legitimatie voor geweldgebruik onder bewoners<br />
te verminderen.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>wij</strong>-zij-tegenstellingen te overbruggen en niet<br />
te verscherpen. De inzet van Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se agenten droeg<br />
daartoe bij.<br />
• Tegelijkertijd werd direct en gedifferentieerd ingegrepen op momenten<br />
van geweld.<br />
Ook in deze casus bleek het essentieel dat gebruikgemaakt kon worden van een<br />
al bestaand netwerk.<br />
6.5 Gouda Oosterwei: een buschauffeur overvallen<br />
In september 2008 komt de Goudse <strong>wij</strong>k Oosterwei ineens in het nieuws, nadat<br />
een buschauffeur door een donkere jongen is overvallen. Uit protest weigeren de<br />
chauffeurs van de firma Connexxion twee dagen later nog langer door de <strong>wij</strong>k te<br />
rijden. Door alle media-aandacht die dit protest opwekt, dreigt de situatie in de <strong>wij</strong>k<br />
uit de hand te lopen. De <strong>wij</strong>k, waar veel Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se mensen wonen,<br />
stoort zich aan alle negatieve publiciteit.<br />
Voor deze casus is gesproken met de burgemeester, de coördinator openbare orde<br />
en veiligheid, de samenwerkingsmanager welzijnsorganisatie, een voormalig<br />
<strong>wij</strong>kagent Gouda Oost, een voormalig teamchef Gouda Oost en de teamchef<br />
Gouda Oost.<br />
141
Aanleiding<br />
Op woensdag 10 september 2008 zorgt een incident in lijn 3 voor veel beroering<br />
onder de buschauffeurs van busmaatschappij Connexxion. Die dag wordt een<br />
chauffeur met het mes op de keel gedwongen zijn wisselgeld af te geven. Dit<br />
gebeurt ter hoogte van halte De Wissel, op de grens tussen de <strong>wij</strong>ken Oosterwei<br />
en Goverwelle en ver buiten het ‘slechte’ deel van Oosterwei. De overval is de<br />
bekende druppel. Twee dagen later geven de chauffeurs aan zich niet meer veilig<br />
te voelen in de <strong>wij</strong>k. Er zijn meer incidenten geweest en zij eisen maatregelen<br />
om hun veiligheid te waarborgen. Zij weigeren voorlopig nog door de <strong>wij</strong>k te<br />
rijden. De leiding van Connexxion steunt de actie. Politie en gemeentebestuur<br />
reageren verbaasd. Uit hun informatie blijkt dat er zich in de voorbije weken en<br />
maanden slechts twee incidenten hebben voorgedaan, beide niet in Oosterwei. De<br />
gemeente is niet vooraf van het protest op de hoogte gesteld.<br />
De leiding van Connexxion besluit om de bussen om de <strong>wij</strong>k te leiden. De<br />
bewoners moeten een of twee straten verder lopen om in de bus te kunnen stappen.<br />
Daarom ook ziet de gemeente op het eerste gezicht weinig problemen. Veel<br />
problematischer blijkt de enorme media-aandacht die ontstaat. Het NOS journaal<br />
besteedt die vrijdagavond aandacht aan de actie van de chauffeurs. De Telegraaf<br />
komt op zondag 14 september met een groot artikel over Oosterwei. Hierin komen<br />
de chauffeurs aan het woord. Zij zeggen dat zij op hun route door de <strong>wij</strong>k<br />
worden bespuugd, bedreigd en beroofd door vooral Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
jongens. En dat er regelmatig tegen de bus wordt geschopt. 209 Het is een <strong>wij</strong>k waar<br />
Marokkaanse jongens de dienst uitmaken, zo schrijven de journalisten.<br />
Op maandag 15 september mengt PVV-politicus Wilders zich in het rumoer. In<br />
De Telegraaf pleit hij voor drastische maatregelen. Hij wil desnoods het leger uit<br />
Uruzgan terughalen om de ‘Goudse toestanden’ te bestrijden. ‘Het kan niet zo<br />
zijn dat we alles doen om Afghanistan veiliger te maken, ter<strong>wij</strong>l <strong>Nederland</strong> steeds<br />
onveiliger wordt,’ zegt de PVV-voorman in de krant. Dit geeft de situatie ook nog<br />
eens een politieke dimensie. 210<br />
Het is vooral de media-aandacht die spanning in de <strong>wij</strong>k oproept. Een respondent<br />
van de gemeente geeft aan dat er bij een aantal media een pavloveffect lijkt te<br />
ontstaan: ‘Zij [de media] dachten Gouda, Marokkanen en geweld. Dat zal wel<br />
wat met elkaar te maken hebben, met als gevolg dat journalisten, cameraploegen<br />
en fotografen massaal naar de <strong>wij</strong>k kwamen.’ Vooral op dinsdag zijn er veel<br />
cameraploegen en journalisten in de <strong>wij</strong>k. In het merendeel van de artikelen wordt<br />
de <strong>wij</strong>k afgeschilderd als een slechte <strong>wij</strong>k waar Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens<br />
de dienst uitmaken. Op maandag was het busincident al niet meer van belang,<br />
maar ging alle aandacht uit naar de <strong>wij</strong>k en haar bewoners. Een ander geeft aan dat<br />
209 De Telegraaf, 14-09-2008.<br />
210 De Telegraaf, 15-09-2008.<br />
142
de bewoners zich stoorden aan de berichtgeving. ‘Eerst worden zij allen over één<br />
kam geschoren, daarna komt men hun vragen wat zij ervan vonden.’ De mediaaandacht<br />
is ook van invloed op de politie. ‘Je merkt dat mensen zenuwachtig<br />
worden. Voortdurend hangen er journalisten aan de lijn. Vooral het feit dat de<br />
politie van begin af aan nogal wat kritiek kreeg, komt hard aan.’<br />
De beelden van de media roepen onherroepelijk een reactie op. Met name de<br />
jongens ergeren zich aan het gedrag van de journalisten. De spanning loopt<br />
geleidelijk op. Voor de politie is dat nog <strong>geen</strong> reden om in te grijpen, wel voor<br />
alertheid.<br />
Context<br />
Oosterwei is gebouwd aan het begin van de jaren 1960. Het was toen een ‘nette<br />
<strong>wij</strong>k’ en een gewild woonoord bij de lage middenklasse. Tegen het midden van de<br />
jaren 1970 verschenen de eerste migranten in de <strong>wij</strong>k. Het waren hoofdzakelijk<br />
Marokkaanse gastarbeiders met hun gezinnen. Dit was ook het begin van een<br />
verhuisgolf, die kan worden aangeduid als de witte vlucht. Steeds meer van de<br />
oorspronkelijke en autochtone bewoners verlieten het zuidelijke deel van de<br />
<strong>wij</strong>k, waar de woningen vooral verhuurd werden aan Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
gezinnen. Geleidelijk aan nam het aantal Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> in dat deel<br />
van de <strong>wij</strong>k toe. Gouwenaren spreken van ‘Klein Marokko’.<br />
Vanaf de jaren 1990 komt Oosterwei herhaaldelijk negatief in het nieuws.<br />
Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongeren hingen hinderlijk rond op straat en vertoonden<br />
crimineel gedrag. Zij maakten zich schuldig aan diefstal en vernielingen. De<br />
<strong>Nederland</strong>se winkeliers in de winkelgalerij voelden zich bedreigd en verlieten<br />
geleidelijk aan de <strong>wij</strong>k. Marokkaanse winkeliers namen hun plaats in. Ook de<br />
Anne Frankschool sloot haar deuren, omdat steeds meer ouders – onder wie ook<br />
veel Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong> – een school buiten de <strong>wij</strong>k zochten.<br />
Om de overlast tegen te gaan besloten gemeente en politie aan het einde van de<br />
jaren 1990 een <strong>wij</strong>kpost te openen in leegstaande winkelpanden. Het toezicht<br />
bleek preventief te werken. Tegelijkertijd werden meerdere projecten in gang<br />
gezet om de jongens van de straat te halen.<br />
Na de eeuwwisseling was er sprake van een terugval. De politie leek haar gezag<br />
in de <strong>wij</strong>k te verliezen, de problemen namen toe. Dit kwam onder meer door<br />
onderbezetting, maar ook doordat de jongerengroep zich steeds hinderlijker en<br />
agressiever tegenover de politie opstelde. Naar schatting ging het om een groep<br />
van 120 jongens. Daarvan behoorde een klein deel tot de harde kern. Dit deel<br />
maakte zich ook schuldig aan allerlei vormen van criminaliteit. De <strong>wij</strong>kagent deed<br />
zijn uiterste best met de jongens in contact te blijven, maar dit ging hem steeds<br />
moeilijker af. Wat hij opbouwde, werd vaak weer afgebroken door handelingen<br />
van zijn collega’s van de noodhulp, aldus een van de respondenten.<br />
Steeds vaker was de politie zelf het mikpunt. ’s Avonds sneuvelden regelmatig<br />
de ruiten van de politiepost. Politieauto’s werden bekrast en de zwaailichten<br />
143
vernield. Uiteindelijk werden zelfs politieauto’s in brand gestoken. De agressie<br />
richtte zich ook op de individuele politieambtenaren. Zo werden de privéauto’s,<br />
die zij uit voorzorg al buiten de <strong>wij</strong>k parkeerden, beschadigd. Ook werden zij zelf<br />
lastiggevallen. Het spreekt voor zich dat Oosterwei <strong>geen</strong> gewilde werkplek was.<br />
Men voelde zich niet echt veilig in de <strong>wij</strong>k.<br />
In 2002 betrok de politie een nieuw <strong>wij</strong>kbureau in de aangrenzende <strong>wij</strong>k en werd<br />
de <strong>wij</strong>kpost in Oosterwei gesloten. Vanaf dat moment nam het politietoezicht in<br />
de <strong>wij</strong>k af. Een respondent van de politie vertelt dat politiemensen zich alleen<br />
nog in de <strong>wij</strong>k vertoonden als dit echt noodzakelijk was. Dit was funest voor<br />
het politiegezag in de <strong>wij</strong>k. Groepen jongeren grepen iedere gelegenheid aan om<br />
de politie te tarten. Zij hadden het gevoel de slag met de politie te hebben gewonnen.<br />
De sluiting van de politiepost beschouwden zij als een overwinning.<br />
Oosterwei was hun territorium. Zij bepaalden wat er in de <strong>wij</strong>k gebeurde. Veel<br />
oudere Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se bewoners voelden zich juist door de politie en<br />
de gemeente in de steek gelaten.<br />
Als de politie zich in de <strong>wij</strong>k vertoonde, was er steeds een risico op escalatie.<br />
Een simpele interventie bij een verkeersovertreding of assistentie bij een ongeval<br />
veroorzaakte steevast een oploop. In een mum van tijd verzamelde zich een<br />
groep om de politiemensen heen die zich luidkeels met het gebeuren bemoeide.<br />
Politiemensen ervoeren de situatie regelmatig als bedreigend en meerdere malen<br />
werd assistentie aangevraagd. Hierdoor nam het risico van escalatie verder toe.<br />
Wat de politiemensen vooral zorgen baarde, was het feit dat er ook steeds meer<br />
ouderen openlijk tegen de politie ageerden. 211<br />
In 2005 kwam er een nieuwe teamchef. Hij begon voortvarend te werken aan<br />
het herstel. Eerst inventariseerde hij de problemen. Deze waren volgens hem<br />
groter dan de korpsleiding en de gemeente vermoedden. Zij gingen vooral af op<br />
de geregistreerde klachten en dat bleken er niet veel te zijn. De teamchef, zelf<br />
van Marokkaanse afkomst, kreeg versterking van twee <strong>wij</strong>kagenten, een vrouw<br />
en een man van Marokkaanse afkomst. Zij moest vooral de contacten met de<br />
ketenpartners onderhouden, hij moest de band met de bewoners zien te herstellen<br />
en binnen het team meer begrip kweken voor de problemen in de <strong>wij</strong>k.<br />
Samen belegden zij onder meer een bewonersavond, waarbij zij niet alleen de<br />
nieuwe aanpak met de bewoners wilden doornemen, maar ook kennis wilden<br />
211 Oosterwei had op dat moment ook nog eens de pech dat een incident in de <strong>wij</strong>k Korte Akkeren<br />
alle aandacht opeiste. Ook daar zorgden groepen Marokkaanse jongeren voor overlast. Een<br />
vechtpartij tussen Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongeren en een <strong>wij</strong>kbewoner, waarbij de laatste<br />
ernstig werd mishandeld, zoog alle aandacht op. Er volgden strenge maatregelen, waaronder een<br />
samenscholingsverbod. Respondenten denken dat dit ten koste is gegaan van Oosterwei, waar<br />
de problemen volgens hen groter waren. Dat de Korte Akkeren zoveel aandacht kreeg, komt<br />
volgens hen ook omdat de autochtone bewoners eerder geneigd zijn om te klagen. Bovendien<br />
werden zij door de politie aangemoedigd om te klagen.<br />
144
nemen van hun gevoelens over de <strong>wij</strong>k en van hun klachten. De <strong>wij</strong>kagent nodigde<br />
alle bewoners persoonlijk uit. Hij ging alle deuren in de <strong>wij</strong>k langs. Dit leverde<br />
een aardige respons op, omdat het in de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se gemeenschap<br />
ongebruikelijk is een persoonlijke uitnodiging te negeren. Tijdens die avond<br />
kwam er heel veel los en bleek dat de mensen heel veel last ondervonden van de<br />
hanggroep. De mensen kregen ook weer langzaam het gevoel dat de politie naar<br />
hen wilde luisteren. Verder was de politie weer zichtbaar aanwezig op straat door<br />
middel van voet- en fietssurveillances. Dit leidde vooral in de eerste weken tot<br />
reacties van de jongeren.<br />
De Marokkaanse <strong>wij</strong>kagent is dagelijks in de <strong>wij</strong>k aanwezig en knoopt gesprekken<br />
aan met de oudere bewoners en de jongeren. ‘Het was een intensieve periode van<br />
praten, praten en nog eens praten.’ Zelfs als hij (privé)boodschappen doet in de<br />
De Rijkestraat staan bewoners op hem te wachten om hun verhaal te doen. Ook de<br />
teamchef ervaart dit. ‘Voor een surveillance moest je veel tijd uittrekken, omdat je<br />
voortdurend door mensen werd aangesproken. Je was een wandelend spreekuur.’<br />
Alle informatie die de politie langs deze weg tot zich krijgt, geeft een goed beeld<br />
van de problematiek.<br />
Stukje bij beetje keerde het vertrouwen in de politie terug en dit had tot gevolg<br />
dat steeds meer mensen de <strong>wij</strong>kagent tijdens zijn ronde benaderden. Door deze<br />
werk<strong>wij</strong>ze kregen de bewoners weer het gevoel dat de politie er ook voor hen<br />
was. Er werd weer naar hen geluisterd en dat is belangrijk, zelfs als er <strong>geen</strong> echte<br />
oplossing voor het probleem kan worden gevonden. ‘Je moest mensen laten<br />
wennen aan het idee dat de politie er ook voor hen was en dat zij gewoon met hun<br />
klachten of opmerkingen naar het bureau konden gaan.’<br />
Vervolgens werden de hanggroepen aangepakt. In totaal ging het om 140 jongeren<br />
variërend in leeftijd van 10 tot 25 jaar. Geschrokken van dat aantal stelde<br />
de gemeente voor een samenscholingsverbod in te stellen. De teamchef vond<br />
een dergelijke maatregel ongepast. Bovendien zou deze maatregel alles wat in<br />
korte tijd was opgebouwd, weer afbreken. Veel beter was het om de groep te<br />
‘pellen’, dat wil zeggen dat de meelopers van de harde kern losgeweekt moesten<br />
worden. Om diezelfde reden wees hij ook het aanbod van de korpsleiding om de<br />
Expertgroep Diversiteit van het LECD in te zetten van de hand. Dat zou opnieuw<br />
buitensta<strong>anders</strong> naar de <strong>wij</strong>k brengen. Bovendien zou het bij de bewoners de<br />
indruk wekken dat het <strong>wij</strong>kteam de problemen niet zelf aankon. Uiteindelijk werd<br />
met gemeente en justitie een plan van aanpak uitgewerkt.<br />
Het was vaker voorgekomen dat bussen bekogeld werden en regelmatig kwam het<br />
bij de hoek Rijkestraat-Verzetslaan voor dat fout geparkeerde auto’s de doorgang<br />
belemmerden. Wanneer dan gevraagd werd het voertuig te verplaatsen, leverde<br />
dat regelmatig een woordenwisseling op. Bij de chauffeurs, die volgens een strak<br />
tijdschema rijden, wekte dat irritaties op. Een recent incident speelde zich af in de<br />
<strong>wij</strong>k Bloemendaal: een chauffeur wilde niet verder rijden omdat het kaartje van<br />
145
een passagier niet goed was afgestempeld. De chauffeur alarmeerde de politie en<br />
zette in afwachting van de agenten de bus aan de kant. Een andere passagier, die<br />
van dit geschil niets had meegekregen, eiste dat de bus alsnog ging rijden omdat<br />
hij <strong>anders</strong> zijn afspraak misliep. Deze jongen was van Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
afkomst.<br />
Een respondent van de gemeente merkt nog op dat Connexxion zich in 2007<br />
had teruggetrokken uit het veiligheidsoverleg. Dat was een project waarmee de<br />
gemeente, de regiopolitie, de KLPD en de vervoersmaatschappijen NS en Connexxion<br />
zich inspanden om het stationsgebied veiliger te maken.<br />
Aanpak<br />
Maandag 16 september richt de aanpak zich in eerste instantie op twee punten:<br />
• overleg met Connexxion over het herstel van de buslijn;<br />
• ombuigen van de negatieve publiciteit.<br />
In een poging alle negatieve ruis te onderdrukken geven gemeente, politie en<br />
Connexxion op maandagmiddag een gezamenlijke persconferentie. Vooraf bespreken<br />
zij de mogelijke oplossingen. De persconferentie is drukbezocht. Er zijn<br />
negen cameraploegen en verscheidene radioverslaggevers aanwezig. Tijdens de<br />
conferentie geeft de burgemeester aan gezamenlijk te zullen zoeken naar een<br />
oplossing.<br />
Er wordt ook gesproken met de chauffeurs die zich beklagen over de soms stroeve<br />
communicatie binnen het bedrijf Connexxion. Veel van hun klachten over<br />
hinderlijk gedrag van passagiers leken niet door te dringen tot de bedrijfsleiding.<br />
Uiteindelijk wordt afgesproken dat er tijdelijk extra begeleiding op de bussen<br />
zal komen. Tevens zullen de bussen worden uitgerust met camera’s en <strong>wij</strong>zen<br />
de chauffeurs de overlastplekken aan, zodat de politie hier meer aandacht aan<br />
kan besteden. Ook belooft de leiding van Connexxion weer mee te doen aan het<br />
veiligheidsoverleg.<br />
De respondent van de gemeente vertelt dat de directie van de vervoersmaatschappij<br />
in dit gesprek aangeeft dat zij <strong>anders</strong> zou hebben gehandeld wanneer zij geweten<br />
had dat de actie van vrijdag zoveel commotie teweeg zou brengen. De hamvraag<br />
van die middag is wanneer de bussen weer zouden gaan rijden. Aanvankelijk<br />
gaan de gedachten uit naar woensdag, maar dit is volgens de chauffeurs <strong>geen</strong><br />
goed idee. Dan is de schooljeugd vrij en dat zou weleens aanleiding kunnen geven<br />
tot lastige situaties. Daarom wordt afgesproken om pas donderdagochtend weer<br />
te gaan rijden. Dat blijkt gezien de ontwikkelingen op woensdag achteraf een<br />
verkeerde keuze te zijn, aldus de gemeente.<br />
Maandagavond lijkt de situatie nog even een dreigende vorm aan te nemen,<br />
wanneer geruchten de ronde doen van een lynchpartij in de <strong>wij</strong>k. Een autochtone<br />
bewoonster heeft zich tegenover de pers negatief uitgelaten over Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongens, die haar nu met knuppels achterna zouden zitten. De politie<br />
146
neemt poolshoogte, maar treft een rustige <strong>wij</strong>k aan. Er is niets aan de hand. Waar<br />
het bericht vandaan komt, is onbekend.<br />
Op woensdagmiddag 17 september wordt een cameraploeg van het actualiteitenprogramma<br />
Netwerk door enkele jongens belaagd. De ploeg zit op het muurtje<br />
van het <strong>wij</strong>kgebouw een broodje te eten. Een van hen maakt een opmerking, die<br />
enkele Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens in het verkeerde keelgat schiet. Gezien<br />
de voortdurende aanwezigheid van journalisten en de vooral negatieve berichtgeving<br />
over de <strong>wij</strong>k zijn de lontjes kort, zegt een respondent van de politie. De<br />
journalisten worden bedreigd en vluchten een supermarkt in. De politie grijpt<br />
onmiddellijk in. Een van de jongens wordt aangehouden. Twee journalisten van<br />
De Telegraaf, die aan de overkant van het <strong>wij</strong>kgebouw staan, maken met hun<br />
mobieltje een foto van het incident. De jongens zien dit en zetten de achtervolging<br />
in. De journalisten verlaten halsoverkop de <strong>wij</strong>k. In de krant schrijven zij dat de<br />
politie alleen maar toekeek en dat de jongens ongehinderd hun gang konden gaan.<br />
De aanpak richt zich vooral op het normaliseren van de situatie. Op het districtsbureau<br />
zijn inmiddels maatregelen genomen. Acht koppels staan klaar om naar<br />
de <strong>wij</strong>k te gaan, aangevuld met auto’s en motorrijders. Na enig beraad waarbij<br />
ook de vorige <strong>wij</strong>kagent aanwezig is, wordt besloten de actie niet door te zetten.<br />
Mogelijk kan de aanwezigheid van zoveel politie provocerend werken. De districtschef<br />
geeft aan dat hij de mensen alleen naar de <strong>wij</strong>k wil sturen om contact te<br />
maken. Uiteindelijk rijden slechts enkele wagens door de <strong>wij</strong>k.<br />
Op het gemeentehuis vindt nog diezelfde middag crisisoverleg plaats. Duidelijk is<br />
dat men hier te maken heeft met een bijzondere situatie. Voor het crisisoverleg is ook<br />
de welzijnsorganisatie Factor G uitgenodigd. Zij organiseert meerdere activiteiten<br />
in de <strong>wij</strong>k, waaronder straathoekwerk en individuele jongerenbegeleiding.<br />
In Oosterwei heeft zij het <strong>wij</strong>kcentrum als vaste basis. Omdat Oosterwei nogal<br />
hectisch is, zijn er twee vaste jongerenwerkers actief. De directie van Factor G<br />
wordt gevraagd de activiteiten in de <strong>wij</strong>k op te voeren.<br />
De politie wil zich zo veel mogelijk op de achtergrond houden en hoopt dat Factor<br />
G door het organiseren van meer activiteiten als bliksemafleider kan dienen. Dat<br />
gebeurt ook. De leiding van Factor G stuurt alle jongerenwerkers naar Oosterwei.<br />
Er zijn dan acht medewerkers op straat aanwezig. De activiteiten in de rest van<br />
Gouda worden voorlopig op een laag pitje gezet. De vestiging in Vlaardingen stelt<br />
nog eens twee jongerenwerkers beschikbaar. Dat blijkt achteraf niet nodig te zijn.<br />
De politie en de jongerenwerkers weten de jongens uiteindelijk te kalmeren en<br />
brengen hen naar het <strong>wij</strong>kcentrum. Ook enkele oudere Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong><br />
wenden hun invloed aan. De jongeren geven aan dat het zo niet langer kan. Zij<br />
willen een gesprek met de burgemeester, die toestemt. Hij wil dan wel eerst<br />
met de ouderen in de <strong>wij</strong>k praten en krijgt daarvoor alle gelegenheid tijdens de<br />
gebedsdienst in de moskee. De burgemeester zegt zich zorgen te maken over de<br />
situatie. Hij herkent de situatie zoals die in Oosterwei is niet in de berichtgeving.<br />
Hij drukt de mensen op het hart zich niet te laten provoceren.<br />
147
Hierna gaat de burgemeester naar het <strong>wij</strong>kcentrum waar de jongeren zich hebben<br />
verzameld. Ook bij de jongeren komt zijn boodschap goed over. Zij beloven op<br />
hun beurt dat zij de volgende dag de bussen niet zullen hinderen.<br />
Vervolg<br />
Na woensdag neemt de spanning af. Dat komt mede door de verhoogde inzet van<br />
Factor G. Jongerenwerkers zijn voortdurend met jongens in de <strong>wij</strong>k in gesprek.<br />
Elke middag worden activiteiten georganiseerd. De instelling houdt dit meer dan<br />
drie weken vol. Ook speelt zij een rol bij de afhandeling van de aanhouding van de<br />
jongen die op woensdagmiddag de cameraploeg belaagde. Wanneer de politie op<br />
donderdag besluit de jongen vrij te laten, wordt een jongerenwerker ingeschakeld<br />
om de vader van de jongen te halen.<br />
De rest van de week zijn er nog regelmatig cameraploegen in de <strong>wij</strong>k te vinden. Dit<br />
tot blijvende ergernis van de jongeren. De politie legt de jongeren uit dat iedereen<br />
nu eenmaal gefilmd kan worden. De geïnterviewde politiefunctionaris geeft ook<br />
aan dat de jongeren <strong>geen</strong> onderscheid kunnen maken tussen de verschillende<br />
media. Zij zullen zelf <strong>geen</strong> kranten lezen. Voor hen zij ze allemaal hetzelfde.<br />
Ook op vrijdag worden de <strong>wij</strong>kbewoners geconfronteerd met media. Tijdens het<br />
vrijdagmiddaggebed komt een cameraploeg van de NOS de moskee binnen. De<br />
camera’s liggen nog in de auto. Een politieman die zelf bij de dienst aanwezig is<br />
vraagt hun wat ze komen doen en geeft tegelijk aan dat zij niet zomaar de dienst<br />
kunnen verstoren. De journalisten geven aan dat zij graag een reportage over de<br />
<strong>wij</strong>k willen maken. De politieman stelt voor een aantal bewoners het woord te<br />
laten doen. Hij vraagt ook enkele jongens voor de televisie te vertellen wat er<br />
werkelijk speelt. Alles wordt gefilmd. Als zij ’s avonds naar het NOS journaal<br />
kijken is er niets van terug te zien. De politieman adviseert de bewoners om de<br />
media verder te negeren. ‘Als je ze ziet, ga dan applaudisseren, dan ben je er zo<br />
vanaf.’<br />
Een jaar later kondigt een actiegroep aan te willen demonstreren voor de veiligheid<br />
in de stad. De groep noemt zich Gouda’s Glorie. Op vrijdagavond 18<br />
september 2009 wil de actiegroep een stadswandeling maken. Op de route staat<br />
onder meer de <strong>wij</strong>k Oosterwei. Uit de oproep tot deelname blijkt dat de actiegroep<br />
zich vooral richt tegen de overlast en criminaliteit van <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse<br />
jongeren. Ook het gemeentebestuur krijgt ervan langs. Het zou te weinig doen<br />
om de overlast tegen te gaan en daarom wordt ook de burgemeester opgeroepen<br />
op te stappen. Volgens de burgemeester heeft iemand van de organisatie van de<br />
wandeling banden met extreemrechts. Hij is bang dat de tocht ook mensen van<br />
buitenaf aantrekt, die de boel willen verstoren. Het is niet uitgesloten dat de actie<br />
als een provocatie wordt opgevat. Met het oog op de openbare orde en veiligheid<br />
wordt besloten om de wandeling in ieder geval niet door Oosterwei te laten<br />
lopen. De initiatiefnemers van Gouda’s Glorie verwachten dat enkele honderden<br />
Gouwenaars zich bij hun actie aan zullen sluiten. Uiteindelijk telt de demonstratie<br />
148
niet meer dan veertig personen die met <strong>Nederland</strong>se vlaggen en spandoeken door de<br />
stad lopen. In de binnenstad is een grote politiemacht bijeengetrokken, waaronder<br />
bikers en ruiters, om een mogelijke confrontatie met <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse<br />
jongens te voorkomen. Alle toegangswegen tot de binnenstad worden nauwlettend<br />
in de gaten gehouden door straatcoaches en politie. <strong>Nederland</strong>s-Marokkaanse<br />
jongens die naar de binnenstad willen gaan worden teruggestuurd naar de <strong>wij</strong>ken.<br />
In de buurt- en clubhuizen zijn voor hen extra activiteiten georganiseerd.<br />
Aandachtspunten en analyse<br />
Bij de aanpak van de situatie in Oosterwei heeft de politie vooral goed gebruik<br />
weten te maken van het netwerk. Er is in de voorgaande periode veel in de <strong>wij</strong>k<br />
geïnvesteerd door gemeente, welzijnswerk en de politie. Een respondent van de<br />
politie omschrijft het als volgt. ‘Contact maak je in tijden van vrede, niet in tijd van<br />
oorlog. Dan ga je juist oogsten en dat is ook in Oosterwei gebeurd.’ Tijdens de crisis<br />
in de <strong>wij</strong>k blijkt dan ook dat het netwerk van de <strong>wij</strong>kagent goed functioneert. Hij<br />
kent de bewoners, zowel de ouderen als de jongeren, alsook de instanties en heeft<br />
regelmatig contact met hen. Ook zijn voorganger is op de achtergrond aanwezig.<br />
Op het moment dat de spanning opliep – op woensdag 17 september – werd het<br />
gehele netwerk ingeschakeld. Met name het jongerenwerk heeft een belangrijke<br />
kalmerende rol gespeeld. Door de aanwezigheid van het jongerenwerk op straat<br />
op te voeren, waardoor de jongens voortdurend werden beziggehouden, kon de<br />
politie low profile blijven. Hiermee wilde de politieleiding het risico van eventuele<br />
provocatie zo veel mogelijk verkleinen. Dit heeft uiteindelijk ook goede resultaten<br />
opgeleverd.<br />
Wel klinkt de waarschuwing dat de politie de jongerenwerkers niet te veel als<br />
verlengstuk moet beschouwen. Een respondent vanuit het jongerenwerk geeft<br />
aan dat hij de indruk heeft dat de politie het jongerenwerk weleens te veel als<br />
ordehandhaver ziet. Hij geeft toe dat het jongerenwerk zeker een rol kan spelen,<br />
maar de balans mag niet doorslaan. Dat is schadelijk voor het vertrouwen dat<br />
de jongerenwerkers hebben opgebouwd. Hij denkt dat zijn organisatie al schade<br />
heeft opgelopen. De laatste maanden is het aantal vernielingen aan de gebouwen<br />
van Factor G in de <strong>wij</strong>k toegenomen.<br />
Belangrijk is het contact tussen het gemeentebestuur en de <strong>wij</strong>k. Op woensdag<br />
neemt de burgemeester onmiddellijk het initiatief de <strong>wij</strong>k toe te spreken en afstand<br />
te nemen van alle negatieve berichtgeving. Nadat hij de ouderen heeft toegesproken<br />
in de moskee, gaat hij ook met een flinke groep jongeren in gesprek. Twee dagen<br />
later krijgen alle bewoners nog eens een brief van de gemeente thuisbezorgd, waarin<br />
hij nogmaals de situatie uitlegt en eenieder vraagt gezamenlijk de problemen in de<br />
<strong>wij</strong>k aan te pakken.<br />
De beïnvloeding van de media heeft minder goed uitgepakt. De burgemeester<br />
tracht die week herhaaldelijk om het scheve beeld van Gouda, dat door de media<br />
wordt weergegeven, recht te trekken. Hij verschijnt in verscheidene televisie-<br />
149
programma’s. Zo waarschuwt hij de journalistiek in het programma De wereld<br />
draait door: Ze moeten ‘met hun poten van zijn stad afblijven’. Op vrijdag weigert<br />
hij de eerder die week belaagde cameraploeg van Netwerk een interview te<br />
geven in de <strong>wij</strong>k zelf. Hij laat het interview plaatsvinden op het marktplein in het<br />
centrum van de stad. Als motief geeft hij aan dat de <strong>wij</strong>k die week al genoeg voor<br />
haar kiezen heeft gehad.<br />
Het lukt niet goed de negatieve berichtgeving om te buigen. Respondenten van de<br />
politie geven aan dat ‘wanneer de media eenmaal losgaan, je er op een gegeven moment<br />
ook weinig of niets meer aan kunt doen. Zij creëren hun eigen werkelijkheid.<br />
Het maakt dan niet meer uit wat je daar tegen inbrengt’. De gemeente speelt een<br />
coördinerende rol in de communicatie. De berichten van de gemeente en de politie<br />
worden zoveel mogelijk via één kanaal naar buiten gebracht. Toch laat de afstemming<br />
hier en daar te wensen over. Soms is men niet van elkaars acties op de hoogte.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de situatie als volgt worden gekarakteriseerd.<br />
Er is in Oosterwei al jarenlang sprake van overlast door Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se<br />
jongens. Door een overval op een buschauffeur ontstaat, na een actie door buschauffeurs,<br />
veel aandacht en verontwaardiging over de situatie in Oosterwei. Deze<br />
negatieve aandacht leidt op zijn beurt weer tot verontwaardiging bij Marokkaans-<br />
<strong>Nederland</strong>se jongens en spanning in de <strong>wij</strong>k en een aantal bijna-incidenten.<br />
In termen van het escalatiemodel kan de aanpak als volgt worden samengevat.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>geen</strong> gebeurtenis te creëren die verontwaardiging<br />
zou kunnen oproepen, en te kiezen voor een terughoudende opstelling:<br />
de politie hield een laag profiel aan.<br />
• De aanpak was erop gericht <strong>wij</strong>-zij-tegenstellingen te overbruggen en gezamenlijkheid<br />
te benadrukken.<br />
• Tegelijkertijd werd direct en gedifferentieerd ingegrepen op momenten<br />
van geweld.<br />
Ook in deze casus bleek het essentieel dat gebruikgemaakt kon worden van een<br />
al bestaand netwerk. De definiëring van de situatie door en in de media had een<br />
grote impact in deze casus.<br />
6.6 Besluit<br />
Uit de casuïstiek blijkt de verscheidenheid aan gebeurtenissen die aanleiding<br />
zijn voor de angst voor ‘Franse toestanden’ en escalerende ordeverstoringen. Aan<br />
de autobranden in Rotterdam lag <strong>geen</strong> daadwerkelijk conflict in de <strong>wij</strong>k zelf ten<br />
grondslag: ze worden toegeschreven aan kopieergedrag na de gebeurtenissen in<br />
Frankrijk. Hoewel de schuldigen nimmer zijn gepakt, had men het vermoeden dat<br />
het om Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens ging. In Purmerend ging de agressie<br />
uit van Lonsdale-jongeren en werd een Somaliër neergestoken na een ruzie om<br />
een bromfiets. In de Indische Buurt was ook sprake van een steekpartij met als<br />
150
directe aanleiding schaarse parkeergelegenheid. In dit geval was de dader van<br />
Surinaamse afkomst en het slachtoffer van Marokkaanse komaf. Toch geeft vrijwel<br />
elke respondent aan dat er <strong>geen</strong> spanningen aan dit incident zijn vooraf gegaan.<br />
In Slotervaart was het doodschieten van een wild om zich heen stekende<br />
verwarde Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se man door een politieagente de directe aanleiding.<br />
In het Goudse Oosterwei was een actie van buschauffeurs na een overval<br />
de aanleiding voor een grote aanwezigheid van journalisten in de <strong>wij</strong>k en voor<br />
hun soms ongenuanceerde berichtgeving. Boosheid over de <strong>wij</strong>ze waarop de<br />
Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se bevolking in een kwaad daglicht werd gesteld, leidde<br />
daarbij tot spanningen. Anders dan in veel literatuur aangegeven wordt, vormen<br />
dus niet alleen of vooral politieacties de aanleiding voor potentiële gevallen van<br />
grootschalig etnisch geweld.<br />
Jammer genoeg zijn er van de beschreven casussen <strong>geen</strong> schriftelijke evaluaties<br />
bekend. Uit ons onderzoek blijkt dat de aanpak in de diverse casussen veel<br />
vergelijkbare elementen bevat. Om te beginnen is er (met uitzondering wellicht<br />
van de casus Gouda) steeds sprake van alertheid op een situatie die mogelijk zou<br />
kunnen escaleren. In hoeverre er daadwerkelijk gevaar voor escalatie was, is niet<br />
altijd duidelijk.<br />
In alle casussen komt het integrale aspect naar voren: de politieaanpak maakt<br />
steeds deel uit van een bredere aanpak, waarbij vooral gemeenten, stadsdelen<br />
en jongeren- en welzijnswerk betrokken zijn. In vrijwel alle gevallen speelt de<br />
burgemeester/stadsdeelvoorzitter een actieve rol. In een aantal gevallen worden<br />
ook scholen, horeca-eigenaren of moskeeën bij de aanpak betrokken. Het<br />
Openbaar Ministerie maakt minder vaak onderdeel uit van de aanpak. Het zou<br />
dan ook onjuist zijn om de succes- en faalfactoren die in dit onderzoek aan de<br />
orde komen alleen aan de politie toe te schrijven.<br />
Duidelijk herkenbaar in alle casussen is de aandacht voor het relationele niveau<br />
en de toepassing van principes van gebiedsgebonden politiezorg. In alle gevallen<br />
wordt nadrukkelijk contact gezocht met bewoners, enerzijds via sleutelpersonen<br />
in de <strong>wij</strong>k, anderzijds via het beleggen van bewonersbijeenkomsten. De bijeenkomsten<br />
boden de gelegenheid om informatie te verstrekken aan bewoners over<br />
de toedracht van het incident, over de daders en slachtoffers, over de aanpak die<br />
de gemeente en de politie hanteren en om begrip te tonen. Anderzijds gaven de<br />
bijeenkomsten bewoners de gelegenheid hun verhaal te vertellen. Vooral bij de<br />
casus Slotervaart bleek hoe belangrijk de informatie was: aanvankelijk hadden<br />
bewoners hun t<strong>wij</strong>fels over de toedracht van het incident en gingen velen ervan<br />
uit dat de politie buitensporig geweld zou hebben gebruikt tegen het slachtoffer.<br />
Toen de familie van het slachtoffer onthulde dat de man ernstige psychische<br />
problemen had, veranderde dat de zaak.<br />
Bij de sleutelpersonen gaat het vooral om vertegenwoordigers van de verschillende<br />
etnische groepen of van instanties die de etnische groepen bedienen, zoals<br />
moskeebesturen, imams, enzovoort (in Gouda, in de Indische Buurt en in Sloter-<br />
151
vaart). In Gouda stelde het moskeebestuur de burgemeester in de gelegenheid om na<br />
het avondgebed de gemeenschap in de gebedsruimte toe te spreken. In de Indische<br />
Buurt en Slotervaart werden gedenkdiensten georganiseerd voor de slachtoffers.<br />
Hierdoor kan men in één keer een groep bereiken. Sleutelpersonen hebben als<br />
het goed is invloed in de <strong>wij</strong>k en kunnen helpen hoogopgelopen gemoederen tot<br />
bedaren te brengen. Belangrijk daarbij is dat het relationele netwerk al bestaat en<br />
niet pas opgebouwd hoeft te worden na het incident. Dat kost veel inspanning.<br />
Soms is weliswaar een netwerk opgebouwd, maar is het de vraag of dat bestaat uit<br />
mensen met voldoende draagvlak binnen de gemeenschap. Niet altijd is duidelijk<br />
wie wie vertegenwoordigt. In de contacten met bewoners is het ook van belang dat<br />
gecommuniceerd kan worden met bewoners in hun eigen taal.<br />
Bij de meeste casussen spelen media een nadrukkelijke rol. Enerzijds zijn zij<br />
een kanaal voor informatievoorziening aan bewoners. Anderzijds spelen negatieve<br />
stereotyperingen en generalisaties een grote rol, mede als gevolg van het<br />
feit dat de meeste casussen in probleem<strong>wij</strong>ken spelen. Uitspraken van lokale<br />
gezagsdragers, zonder dat duidelijk is wat er precies aan de hand is en zonder<br />
aandacht voor de emoties die het incident heeft opgeroepen, kunnen averechts<br />
uitpakken. Een al te snelle etikettering van bepaalde bevolkingsgroepen ligt op<br />
de loer. Vooral bij de casus Oosterwei lieten ook landelijke politici nadrukkelijk<br />
van zich horen. Vaak was het problematisch voor lokale overheid en politie de<br />
berichtgeving in positieve zin te beïnvloeden, maar er waren ook voorbeelden van<br />
meer genuanceerde media-aandacht. In het geval van de Indische Buurt maakte<br />
men gebruik van het mediakritische programma De leugen regeert om het<br />
beeld dat enkele kranten van de steekpartij en van de toestand in de <strong>wij</strong>k hadden<br />
geschetst, alsnog recht te trekken. Voor wat betreft Slotervaart benutte men de<br />
programma’s Pauw & Witteman en Premtime om de problemen die er in de <strong>wij</strong>k<br />
waren nog eens door te nemen. Bewoners, ketenpartners, bestuurders en politie<br />
gingen met elkaar in debat voor de televisiecamera’s. De uitzending had veel weg<br />
van een bewonersbijeenkomst, met het verschil dat de informatie niet tot de <strong>wij</strong>k<br />
beperkt bleef, maar dat heel <strong>Nederland</strong> kon meekijken.<br />
Op het niveau van interacties werd in alle gevallen aangestuurd op de-escalatie<br />
en het verminderen van gelegenheden voor het ontstaan van nieuwe incidenten.<br />
Vaak ook werd rekening gehouden met de relationele effecten van operationele<br />
beslissingen. Anders dan bij de ‘autochtone’ <strong>wij</strong>kgebonden rellen in Enschede<br />
(1996), Den Bosch (Graafse<strong>wij</strong>k, 2000 en 2005) en Utrecht (Ondiep, 2007) is<br />
er bij de beschreven casussen <strong>geen</strong> sprake geweest van de inzet van Mobiele<br />
Eenheden. Opvallend genoeg is bij <strong>geen</strong> van de casussen sprake geweest van<br />
de inzet van een van de in het vorige hoofdstuk beschreven interventieteams of<br />
expertgroepen. Behalve in Gouda is gekozen voor een nadrukkelijke zichtbaarheid<br />
van handhavers op straat, meestal in de vorm van ‘platte pet-agenten’. Het doel<br />
van de zichtbare politieaanwezigheid was vooral preventief: het leggen van<br />
contacten, het communiceren met bewoners en het verzamelen van informatie. In<br />
152
Gouda is ervoor gekozen vooral jongerenwerkers contacten met de doelgroep te<br />
laten maken en hen activiteiten ter afleiding te laten organiseren. De verhoogde<br />
politieaanwezigheid had tegelijkertijd tot doel om – met begrip voor bewoners<br />
– waar nodig handhavend op te kunnen treden en eventuele nieuwe incidenten<br />
in de kiem te kunnen smoren. In het geval van de autobranden in Rotterdam is,<br />
mede vanwege het ontbreken van een duidelijke dadergroep, nadrukkelijk gekozen<br />
voor een langdurige intensieve controle op identiteit, die na verloop van<br />
tijd tegenreacties opriep. In een aantal gevallen werden specifiek agenten met<br />
een migrantenafkomst ingezet: in Slotervaart werd het <strong>wij</strong>kteam vervangen door<br />
een groep van vooral Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se collega’s, die (in het Arabisch)<br />
beter contact kon maken met de bewoners. In Gouda maakte men gebruik van de<br />
voormalige Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se <strong>wij</strong>kagent van Oosterwei, die nog steeds<br />
goede contacten in de <strong>wij</strong>k had. Specifieke kennis en expertise van de <strong>wij</strong>k zijn<br />
van belang. In de praktijk zijn die niet altijd beschikbaar: in de casus Purmerend<br />
moest nog een begin gemaakt worden met het opbouwen van kennis over<br />
Lonsdale-jongeren.<br />
In termen van het escalatiemodel kwamen de volgende aspecten in de aanpak<br />
regelmatig terug:<br />
• voorkomen van (nieuwe) gebeurtenissen die gevoelig liggen en tot brede<br />
verontwaardiging kunnen leiden;<br />
• verminderen van mogelijke legitimaties voor geweldgebruik;<br />
• verminderen van <strong>wij</strong>-zij-tegenstellingen tussen betrokken groepen en<br />
voor komen van solidariseringseffecten;<br />
• gedifferentieerd ingrijpen om te voorkomen dat <strong>wij</strong>-zij-tegenstellingen ten<br />
opzichte van de politie/de overheid gecreëerd of vergroot worden.<br />
153
HOOFDSTUK 7<br />
Conclusies<br />
Uit het vergelijkend overzicht blijkt dat etnisch geweld in de moderne westerse<br />
multiculturele samenleving in vele gedaanten voorkomt, variërend van gevechten<br />
tussen etnische groepen onderling tot gewelddadig protest van etnische groepen<br />
tegen de overheid. Vrijwel iedere moderne westerse samenleving die te maken<br />
heeft met al dan niet grootschalige migratieprocessen, kampt ook met etnische<br />
spanningen, dan wel met etnisch geweld. Etniciteit roept een sterke groepssolidariteit<br />
of lotsverbondenheid op. Het kan ook aanleiding zijn voor collectief<br />
verzet omdat de etnische groep zich achtergesteld of benadeeld voelt. In die zin<br />
speelt de sociaaleconomische en maatschappelijke positie die een groep inneemt<br />
binnen de samenleving waarin hij zich nestelt, steeds een belangrijke rol. Groepen<br />
botsen in hun strijd om een gelijkwaardige positie in de samenleving. Het verzet<br />
kan gericht zijn tegen andere etnische groepen of tegen de overheid, die in dat<br />
geval vaak wordt gezien als de vertegenwoordiger van de dominante groep die<br />
emancipatie in de weg staat. De conflicten gaan veelal om het gebruik van de<br />
ruimte, om economische belangen, de sociale positie of rechtsgelijkheid. In het<br />
voorafgaande hebben we, mede aan de hand van een aantal casussen, laten zien<br />
op welke manier overheid en politie in <strong>Nederland</strong> omgaan met incidenten die<br />
in potentie zouden kunnen escaleren tot een etnische rel vanwege het feit dat<br />
er sprake is van etnische spanningen. De conclusie die daaruit getrokken kan<br />
worden is dat er over het algemeen gekozen wordt voor een integrale aanpak<br />
die niet eenzijdig gericht is op handhaving en die aansluit bij de principes<br />
van gebiedsgebonden politiezorg op basis van kennen en gekend worden met<br />
gebruikmaking van bemiddeling en multicultureel vakmanschap.<br />
Bij de beantwoording van de vraag hoe het komt dat, hoewel er met enige<br />
regelmaat spanningen zijn tussen groepen onderling en tussen etnische groepen<br />
en de politie, er de laatste decennia <strong>geen</strong> sprake is geweest van grootschalig<br />
etnisch geweld in <strong>Nederland</strong> geven we hieronder aan in hoeverre factoren op<br />
structureel, relationeel en operationeel niveau een rol spelen.<br />
Structureel<br />
Kijkend naar het structurele niveau kan geconstateerd worden dat de uitgangspositie<br />
in <strong>Nederland</strong> in verschillende opzichten beter is dan in landen waar wel sprake<br />
is geweest van etnische rellen. Migratie op grote schaal is een relatief recent<br />
verschijnsel. Daarnaast zijn de concentraties van etnische groepen in woon<strong>wij</strong>ken<br />
155
veel minder groot dan in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of Groot-Brittannië.<br />
Hoewel er wel wordt gesproken over gettovorming zijn situaties zoals in die<br />
landen niet aan de orde in <strong>Nederland</strong>. Verschillen zijn er ook voor wat betreft het<br />
integratieregime. Waar Frankrijk staat op assimilatie, waarbij de eigen etnische<br />
en religieuze identiteit ondergeschikt is aan het Franse staatsburgerschap, kent<br />
<strong>Nederland</strong> een regime van vrijblijvendheid en pragmatisme. Dat borduurde voort<br />
op de grondvesten van de verzuiling. Iedere gemeenschap was vrij om zijn eigen<br />
levensbeschouwelijke leer openlijk te belijden. Vanaf de tweede helft van de<br />
jaren 1990 zijn inburgeringseisen gesteld. Het sociale vangnet speelt eveneens<br />
een rol. Anders dan in de Verenigde Staten kan men in veel West-Europese landen<br />
in tijden van sociale en economische nood terugvallen op het sociale stelsel,<br />
waarbij eenieder recht heeft op financiële en sociale hulpverlening. Anders dan<br />
bijvoorbeeld in Groot-Brittannië is extreemrechts in <strong>Nederland</strong> zwak gebleven. In<br />
Groot-Brittannië zijn meerdere rellen ontstaan uit provocaties van extreemrechtse<br />
bewegingen en partijen. In <strong>Nederland</strong> is de extreemrechtse beweging zwak en<br />
wordt zij door overheden geïsoleerd. Openlijke demonstraties door woon<strong>wij</strong>ken<br />
of in stadscentra zijn veelal uitgesloten.<br />
Hoewel segregatie niet de extreme vormen aanneemt zoals elders wel het geval is,<br />
zijn migrantengemeenschappen vooral geconcentreerd in het westen van het land<br />
en in probleem<strong>wij</strong>ken met sociale problemen en onveiligheid. Ter<strong>wij</strong>l de overheid<br />
door maatregelen de segregatie tracht tegen te gaan, vinden mensen vaak zelf<br />
wegen om contacten met andere etnische groepen te vermijden. De witte vlucht<br />
uit de oude stads<strong>wij</strong>ken en de tuinsteden is hier een voorbeeld van. Hetzelfde geldt<br />
voor de schoolkeuze. Het ontstaan van zwarte en witte scholen is hier een gevolg<br />
van en <strong>wij</strong>st op segregatie. Hoewel, zoals onder anderen Van den Brink e.a. laten<br />
zien, er <strong>geen</strong> direct verband is tussen de problematiek in achterstands<strong>wij</strong>ken en<br />
het ontstaan van rellen, zijn er wel aan<strong>wij</strong>zingen dat een cumulatie van structurele<br />
risicofactoren de kans op ongeregeldheden vergroot. 212 Zoals Van den Brink e.a.<br />
aangeven, is het niet altijd duidelijk welke risicofactoren het grootste gewicht<br />
hebben en welke problemen het meest urgent zijn, noch welke maatregelen een<br />
neerwaartse spiraal verhinderen of ombuigen. Steeds meer wordt duidelijk dat het<br />
niet alleen maar gaat om de ‘harde’ fysieke en sociaaleconomische aspecten, maar<br />
dat juist ook ‘zachtere’ relationele, culturele en morele aspecten een belangrijke<br />
rol spelen.<br />
Relationeel<br />
In relationeel opzicht is er sprake van een aantal ontwikkelingen dat de relaties<br />
tussen verschillende etnische groepen en tussen etnische groepen en de overheid<br />
212 Van den Brink, 2010.<br />
156
eïnvloedt. Uiteraard hebben structurele risicofactoren, segregatie en gevoelens<br />
van uitsluiting of maatschappelijke achterstand hun weerslag op deze relaties.<br />
Sommige van de door ons geraadpleegde deskundigen gingen er om die reden<br />
van uit dat die ‘grote rel’ er op enig moment komt (met naar hun verwachting<br />
vooral betrokkenheid van Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens).<br />
Het maatschappelijke en politieke debat over de inrichting van de multiculturele<br />
samenleving heeft zich sinds de jaren 1990 verhard. Er is kritiek op het integratiebeleid<br />
en over het algemeen wordt aangedrongen op een strengere aanpak, waarin<br />
wordt gepleit voor assimilatie. Soms neemt het debat discutabele vormen aan<br />
als een hele etnische of religieuze groep wordt gestigmatiseerd en hele gemeenschappen<br />
worden afgedaan als achterlijk of crimineel. Gevoelens van uitsluiting<br />
bij de groepen in kwestie zijn in dit geval onvermijdelijk. Dit kan aanleiding<br />
geven voor spanningen.<br />
Daarnaast is er sprake van een moeizame verhouding tussen politie en migrantenjongens,<br />
vooral Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongens. Enerzijds worden conflicten<br />
vermeden en is er een handhavingstekort, anderzijds zijn er tal van inspanningen<br />
waarbij geïnvesteerd wordt in multicultureel vakmanschap. De <strong>Nederland</strong>se politie<br />
werkt volgens het bij uitstek relatiegerichte concept van de gebiedsgebonden<br />
politiezorg, waarbij zij volop in de (probleem)<strong>wij</strong>ken aanwezig is. Er is sprake<br />
van een geïntegreerde aanpak, waarbij <strong>wij</strong>kagenten participeren in een netwerk<br />
waarin niet alleen de ketenpartners zoals welzijnsorganisaties en gemeente, maar<br />
ook de bewoners zijn vertegenwoordigd. Op operationeel niveau, bij problemen in<br />
de <strong>wij</strong>k of in crisissituaties, kan de <strong>wij</strong>kagent het netwerk aanspreken en inzetten.<br />
Waar een harmonieuze relatie zich kenmerkt door vriendschappelijke contacten<br />
en onderlinge samenwerking, komt het in relaties die conflictueus van aard zijn<br />
gemakkelijk tot aanvaringen. Geconcludeerd kan worden dat de relaties tussen<br />
bepaalde delen van etnische groepen en de rest van de samenleving of de overheid<br />
een meer ambivalent karakter hebben: er is sprake van zowel samenwerking als<br />
conflicten en er zijn tegelijkertijd positieve en negatieve gevoelens, denkbeelden,<br />
verwachtingen en/of ervaringen. Soms is er <strong>geen</strong> sprake van een duidelijke relatie<br />
en zijn er simpelweg <strong>geen</strong> interacties tussen betrokkenen en vermijdt men elkaar,<br />
er is dan sprake van separatie. Ook is uit ons casusonderzoek gebleken, dat als<br />
relaties verstoord zijn als gevolg van een conflict, deze weer gerepareerd kunnen<br />
worden, maar dat gebeurt zeker niet altijd.<br />
Operationeel<br />
Op operationeel niveau, het niveau waarop daadwerkelijk interacties plaatsvinden,<br />
blijkt uit het casusonderzoek dat er met enige regelmaat sprake is van gebeurtenissen<br />
die een gevoel van verontwaardiging oproepen bij een etnische groep,<br />
waar met enige vorm van geweld op gereageerd wordt. De maatregelen van de<br />
politie hebben een tweeledig doel:<br />
157
• enerzijds met inschakeling van ketenpartners en een netwerk van sleutelpersonen<br />
onder bewoners solidarisering met en steunverlening aan<br />
geweldplegers verhinderen en rechtvaardiging voor geweldgebruik voorkomen;<br />
empathie en het tonen van begrip en intensief informeren en communiceren<br />
zijn daarbij cruciaal;<br />
• anderzijds nieuwe incidenten of provocaties voorkomen, grenzen stellen<br />
en repressieve maatregelen nemen, zodat geweld niet zonder gevolgen<br />
blijft; handhaven is daarbij het sleutelwoord.<br />
Deze combinatie van benaderingen blijkt doeltreffend als het erom gaat een<br />
escalatieproces te voorkomen en het past naadloos bij het Adang/Horowitzescalatiemodel.<br />
Zo’n operationele aanpak kan alleen werken in een context waarin<br />
<strong>geen</strong> sprake is van uitsluitend of voornamelijk conflictueuze en vijandige relaties<br />
en waarin de structurele factoren <strong>geen</strong> situatie gecreëerd hebben, waarin gevoelens<br />
van achterstelling of uitsluiting de overhand hebben. Van belang daarbij is dat, zo<br />
snel mogelijk na het ontstaan van een incident dat tot verontwaardiging geleid<br />
heeft (onafhankelijk van de aard van het incident), gereageerd wordt, voordat<br />
de dynamiek van het escalatieproces zijn eigen gang gaat. Dat kan alleen maar<br />
slagen wanneer er sprake is van een goede lokale verankering van de politie en<br />
andere betrokken instanties. Het Adang/Horowitz-escalatiemodel geeft daarmee<br />
antwoord op de onderzoeksvraag welke factoren escalatie minder waarschijnlijk<br />
maken, wat voor soort aanpak effectief kan zijn en waarom een bepaalde aanpak<br />
al dan niet effectief is. In het kader wordt de essentie van het model nog eens<br />
samengevat.<br />
Het escalatieproces is niet specifiek voor etnische rellen en onze conclusies<br />
sluiten dan ook aan bij de bevindingen van Van den Brink e.a. over de niet-etnisch<br />
gerelateerde ongeregeldheden in Ondiep. 213 Van den Brink e.a. doen in totaal<br />
vijftien aanbevelingen om <strong>wij</strong>kgebonden rellen te voorkomen, onderverdeeld in<br />
vijf aanbevelingen op structureel niveau voor de lange termijn, vijf aanbevelingen<br />
op relationeel niveau voor de middellange termijn en vijf aanbevelingen op<br />
operationeel niveau voor de korte termijn. Voor de lange termijn bevelen ze onder<br />
meer aan risicofactoren in kaart te brengen (om vast te kunnen stellen waar risico’s<br />
bij elkaar komen en dus de kans op rellen groeit) en structureel meer aandacht te<br />
besteden aan relationele, culturele en morele aspecten van het <strong>wij</strong>kleven in plaats van<br />
eenzijdig te focussen op materiële zaken en sociaaleconomische omstandigheden.<br />
De aanbevelingen voor de middellange termijn betreffen vooral het versterken<br />
van de lokale verankering, het relationele netwerk en het personeelsbeleid, vooral<br />
waar het gaat om <strong>wij</strong>kagenten. De kortetermijnaanbevelingen ver<strong>wij</strong>zen naar de<br />
213 Van den Brink, 2010.<br />
158
eerder aangehaalde beginselen van public order management, waarbij legitieme<br />
gedragingen en uitingen van emoties gefaciliteerd worden, ter<strong>wij</strong>l er tegelijkertijd<br />
duidelijke grenzen worden gesteld.<br />
Het Adang/Horowitz-escalatiemodel voor grootschalig geweld<br />
• Op relationeel niveau is er sprake van een tegenstelling, gespannen situatie<br />
of vijandschap tussen verschillende groepen. Naast dagelijkse interacties hebben<br />
structurele factoren invloed op de aard van de relatie tussen de betrokken<br />
groepen.<br />
• Er is sprake van een incident, misverstand of gebeurtenis die verontwaardiging<br />
oproept bij ten minste een van de betrokken groepen. De verontwaardiging die<br />
opgeroepen wordt, heeft niet zozeer te maken met de objectieve feiten van de<br />
gebeurtenis, maar met de relationele component ervan.<br />
• Deze verontwaardiging wordt breder gedeeld in ten minste een van de<br />
betrokken groepen en komt tot uiting in vormen van geweld en het gevoel bij<br />
sommigen dat geweld een legitieme reactie is.<br />
• Er zijn gelegenheden om ongestraft geweld te plegen: er is sprake van een<br />
inschatting van verminderde risico’s in combinatie met solidarisering en<br />
onderlinge steunverlening via het proces van sociale identificatie.<br />
Bovengenoemde factoren zijn noodzakelijk voor het ontstaan van grootschalig geweld.<br />
Het zijn niet de enige factoren die de vorm, de schaal en de heftigheid van het geweld<br />
verklaren, maar als een van deze factoren ontbreekt, komt het niet tot grootschalig<br />
geweld. Dat gegeven biedt handvatten voor het voorkomen en de-escaleren van<br />
grootschalig geweld. Deze handvatten zullen aan de hand van het model verder<br />
uitgewerkt en verfijnd moeten worden, maar nu al is het volgende aan te geven.<br />
• Besteed expliciet aandacht aan het relationele aspect en onderken gespannen/<br />
vijandige relaties.<br />
• Herken, signaleer en vermijd gebeurtenissen die heftige verontwaardiging op<br />
kunnen roepen; onderken de vaak symbolische betekenis van gebeurtenissen<br />
en onderken de gevoelens die opgeroepen kunnen worden.<br />
• Geef ruimte om op een niet-gewelddadige <strong>wij</strong>ze uiting te geven aan gevoelens<br />
van verontwaardiging en zorg ervoor dat betrokkenen zich voldoende veilig<br />
kunnen voelen, zodat zelfverdediging <strong>geen</strong> argument kan worden.<br />
• Verminder gelegenheden om ongestraft geweld te plegen; doe dat met gevoel voor<br />
het relationele aspect, dus gedifferentieerd (niet op basis van groepskenmerken,<br />
maar op basis van gedrag) en voorkom dat verontwaardiging gevoed wordt; houd<br />
nadrukkelijk rekening met de effecten van solidarisering en sociale identificatie;<br />
benadruk gezamenlijke belangen en vermijd groepsetikettering.<br />
159
Ten slotte<br />
<strong>Zijn</strong> ‘<strong>wij</strong>’ <strong>anders</strong> dan de ons omringende landen waar wel sprake is geweest<br />
van grootschalig etnisch geweld of hebben we gewoon geluk gehad? De onderzoeksbevindingen<br />
lijken erop te <strong>wij</strong>zen dat het <strong>geen</strong> puur geluk is geweest dat<br />
er de afgelopen jaren <strong>geen</strong> grootschalige etnische rellen zijn geweest in <strong>Nederland</strong>.<br />
Hoewel de multiculturele samenleving bepaald niet zonder problemen is, is er<br />
structureel <strong>geen</strong> sprake van een zodanige cumulatie van etnisch gerelateerde risicofactoren<br />
dat een vanzelfsprekende voedingsbodem voor etnische rellen aanwezig<br />
is. De <strong>wij</strong>ze waarop in <strong>Nederland</strong> overheid, maatschappelijke partners en politie<br />
gebiedsgebonden, op sociale cohesie gericht beleid voeren en achterstanden proberen<br />
weg te werken, draagt met vallen en opstaan bij aan relaties die minder<br />
conflictueus zijn en meer gericht op samenwerken. In gevallen dat er sprake is<br />
van incidenten waarbij etnische spanningen tot uiting komen, is de operationele<br />
werk<strong>wij</strong>ze gericht op de-escalatie in een combinatie van preventie en repressie,<br />
empathie en handhaven. Interessant in dit verband zijn ook de bevindingen van<br />
Lukas, die een antwoord zocht op de vraag waarom er in Duitsland (afgezien<br />
van aanvallen van extreemrechtse jongens op migranten in het voormalige Oost-<br />
Duitsland na de eenwording) <strong>geen</strong> grootschalige etnische rellen voorkomen. <strong>Zijn</strong><br />
antwoord: redelijke verhoudingen tussen politie en migranten (ondanks het feit dat<br />
in Duitsland maar 1 procent van de politie afkomstig is uit etnische minderheden!)<br />
en de gewoonte om via het beleggen van ronde tafels en toepassen van methodieken<br />
van conflict resolution te reageren op potentieel beladen situaties. 214<br />
Dat wil (voor <strong>Nederland</strong> en voor Duitsland) niet zeggen dat in de toekomst<br />
etnische rellen uitgesloten moeten worden. Tenslotte zijn er in de afgelopen jaren<br />
wel degelijk <strong>wij</strong>kgebonden rellen geweest in <strong>Nederland</strong>, zij het zonder etnische<br />
component. De Miro-rellen in Enschede (1996), de rellen in de Graafse<strong>wij</strong>k in<br />
Den Bosch (2000 en 2005) en de rellen in het Utrechtse Ondiep (2007) maken<br />
duidelijk dat ondanks een beleid gericht op sociale cohesie en het wegwerken<br />
van achterstanden en ondanks gebiedsgebonden politiewerk heftige meerdaagse<br />
<strong>wij</strong>kgebonden rellen tot de reële mogelijkheden behoren.<br />
Dat gegeven leidt ook nog tot een andere conclusie. De problemen in achterstands<strong>wij</strong>ken<br />
zijn niet specifiek etnisch gerelateerd. Autochtone Nederl<strong>anders</strong> en<br />
migranten worden in probleem<strong>wij</strong>ken met dezelfde problemen geconfronteerd. We<br />
ver<strong>wij</strong>zen daarbij graag naar de Franse onderzoekster Sophie Body-Gendrot die<br />
erop <strong>wij</strong>st dat er in achterstands<strong>wij</strong>ken voldoende zorgen zijn die breed gedeeld<br />
worden, zoals het bestrijden van drugs of verkeersveiligheid. 215 Zij geeft aan dat<br />
emotionele gemeenschappen tot stand komen doordat mensen dezelfde publieke<br />
ruimtes delen en daar dezelfde ervaringen opdoen. Dat biedt kansen om nader tot<br />
214 Lukas, 2009.<br />
215 Uitermark, 2004.<br />
160
elkaar te komen, zelfs voor politie en probleemjongeren. Body-Gendrot pleit er<br />
dan ook voor mensen niet te labelen of te benaderen op hun etnische afkomst of<br />
religieuze achtergrond, maar op wat ze gemeenschappelijk hebben als bewoners.<br />
Dan hebben ‘<strong>wij</strong>’ dezelfde problemen en zijn we niet zo <strong>anders</strong>.<br />
161
Nawoord (februari 2010)<br />
Op 8 september 2009 organiseerde het lectoraat Openbare Orde & Gevaarbeheersing<br />
voor ruim honderd belangstellenden uit de politiewereld een seminar<br />
over de resultaten van het onderzoek, dat in concept af was. Diezelfde avond<br />
werd bekend dat de avond ervoor de Culemborgse <strong>wij</strong>k Terweijde een aantal<br />
uren afgesloten was geweest door de ME wegens de dreiging van rellen tussen<br />
Marokkaanse en Molukse jongeren. 216 Er leek een patstelling te zijn ontstaan: een<br />
situatie waarbij de politie zelf <strong>geen</strong> partij was maar letterlijk tussen de partijen in<br />
moest gaan staan om escalatie te voorkomen. De aanleiding was naar verluidt een<br />
ruzie tussen een Marokkaanse en een Molukse jongen in een shoarmatent én het<br />
feit dat vervolgens een auto van een ouder echtpaar van Molukse afkomst door<br />
een groepje Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se jongeren met stenen bekogeld was. 217 Het<br />
zou nog twee weken onrustig blijven, met extra politie-inzet, de voortdurende<br />
dreiging van confrontaties en verschillende arrestaties. Nadat degenen die bij de<br />
oorspronkelijke ruzie betrokken waren elkaar de hand hadden geschud, leek alles<br />
weer in orde. 218<br />
Direct na de jaarwisseling dreigde het in Terweijde opnieuw uit de hand te<br />
lopen. In sommige media werd expliciet het etiket ‘etnisch conflict’ of ‘rassenrel’<br />
gehanteerd, en er werd gemeld dat de rel dreigde uit te groeien tot een ‘landelijk<br />
uitslaande brand’ 219 vanwege het feit dat Marokkanen en Molukkers uit andere<br />
delen van <strong>Nederland</strong> zouden hebben aangegeven naar Terweijde te willen komen<br />
om hun eigen groep bij te staan. Niet alleen Marokkanen en Molukkers, ook<br />
Geert Wilders van de PVV kondigde aan naar Culemborg te willen komen om de<br />
Molukkers ‘een hart onder de riem te steken’. 220<br />
De burgemeester waarschuwde relschoppers uit andere steden weg te blijven uit<br />
Terweijde. Met behulp van een noodverordening, preventief fouilleren en permanente<br />
aanwezigheid van Mobiele Eenheden werd getracht buitensta<strong>anders</strong> te weren<br />
en nieuwe escalaties te voorkomen. Tegelijk werd een uitgebreid opsporingsonderzoek<br />
gestart om zo veel mogelijk verdachten van geweldplegingen en vernielingen<br />
aan te kunnen houden. Publiekelijk gaven de burgemeester en de korpschef van<br />
de politieregio Gelderland-Zuid aan zich ‘machteloos’ en ‘hulpeloos’ te voelen. 221<br />
Ondertussen waren <strong>wij</strong>kagenten (in Culemborg en feitelijk door heel <strong>Nederland</strong>)<br />
216 NRC, 8-9-2009.<br />
217 NRC, 21-10-2009.<br />
218 NRC, 21-10-2009.<br />
219 De Telegraaf, 5-1-2010. http://www.telegraaf.nl/binnenland/5711168/__RASSENRELLEN__.<br />
html.<br />
220 O.a. AD, 8-1-2010.<br />
221 http://www.trouw.nl/nieuws/nederland/article2955906.ece/Een_explosieve_cocktail_in_<br />
Culemborg_.html.<br />
163
hard aan het werk contacten met de Marokkaans-<strong>Nederland</strong>se en Moluks-<strong>Nederland</strong>se<br />
gemeenschap te onderhouden om zo veel mogelijk informatie te krijgen,<br />
waar nodig gemoederen te kalmeren en nieuwe incidenten te voorkomen. In Culemborg<br />
werd daarbij ook ondersteuning verleend vanuit het Landelijk Expertisecentrum<br />
Diversiteit.<br />
In een als ‘buitengewoon vruchtbaar’ betiteld overleg op 7 januari 2010 tussen<br />
vertegenwoordigers van het Samenwerkingsverband van Marokkaanse Nederl<strong>anders</strong><br />
(SMN) en de Molukse stichting Badan Persatuan Maluku werd de aanzet<br />
voor de-escalatie gegeven en werden initiatieven besproken om vergelijkbare<br />
gebeurtenissen in de toekomst te kunnen voorkomen. 222 Woordvoerders van de<br />
beide gemeenschappen spraken uit dat de <strong>wij</strong>kbewoners de sfeer spuugzat zijn,<br />
dat de oplossingen moeten komen vanuit de <strong>wij</strong>k zelf, zonder inmenging van<br />
buitensta<strong>anders</strong> en zonder de heer Wilders. 223 Diezelfde dag werd ’s avonds een<br />
verzoeningstocht georganiseerd. 224<br />
In de weken die volgden deden zich tot het moment van schrijven <strong>geen</strong> nieuwe<br />
in ci denten voor en werden de genomen maatregelen geleidelijk stuk voor stuk<br />
terugge draaid, werden buurtveiligheidsteams opgericht, werden contactpersonen<br />
aangewezen en werd bewonersoverleg opgestart. 225 Tevens werd besloten wetsovertreders<br />
con sequent aan te pakken, gecoördineerde zorg voor multiprobleemgezinnen<br />
te regelen en meer te investeren in leefbaarheid. 226<br />
Was en is er in Terweijde daadwerkelijk sprake van een etnisch conflict? Hoe meer<br />
we ervan weten, hoe duidelijker het wordt dat het in feite niet gaat om een conflict<br />
tussen twee gemeenschappen en dat slechts een beperkt aantal personen verantwoordelijk<br />
is voor de ontstane problemen. 227 ‘Het zijn een paar ettertjes van Berberfamilies<br />
die de boel verzieken. Zelfs Marokkanen lopen er met een grote boog<br />
omheen’, zegt Johan van de Velden, die al 43 jaar in de <strong>wij</strong>k woont. 228<br />
222 De eerste auteur van deze studie trad daarbij op als gespreksleider. Zie o.a. http://www.ad.nl/<br />
ad/nl/1012/Binnenland/article/detail/455085/2010/01/07/Overleg-Terweijde-buitengewoonvruchtbaar.dhtml.<br />
223 http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Binnenland/article/detail/455085/2010/01/07/Overleg-Terweijdebuitengewoon-vruchtbaar.dhtml.<br />
http://www.112rivierenland.nl/archive/2010-01-07/culemborg__we_hebben_geert_wil<br />
224 http://www.omroepgelderland.nl/web/Nieuws/nieuwsartikel/469311/Verzoeningstocht-in-Wijk-<br />
Terweijde.htm.<br />
225 De Gelderlander, 18-1-2010.<br />
226 De Gelderlander, 30-1-2010: ‘Nijmegen als voorbeeld – Harde aanpak criminelen’.<br />
227 De Gelderlander, 8-1-2010: ‘Vete hangt op 2 families’; De Gelderlander, 9-1-2010: ‘Almaar<br />
vechten tegen het imago’; http://www.eenvandaag.nl/binnenland/35517/strijdende_partijen_<br />
culemborg_zeggen_sorry.<br />
228 De Gelderlander, 9-1-2010: ‘Nu politie surveilleert, voel ik me pas veilig’.<br />
164
Er zijn allerlei relaties tussen <strong>wij</strong>kbewoners, ook van verschillende gemeenschappen.<br />
De directeur van het Samenwerkingsverband van Marokkanen in <strong>Nederland</strong><br />
spreekt zich uit in De Gelderlander. ‘Zo raar, wat hier gebeurt. Ik ken de <strong>wij</strong>k<br />
niet <strong>anders</strong> dan dat Marokkanen en Molukkers er in harmonie met elkaar leven<br />
en voetballen. We komen zelfs bij elkaars bruiloften en eten samen couscous.’ 229<br />
Ook vanuit de Marokkaanse gemeenschap zelf werd geklaagd over Marokkaanse<br />
‘rotjochies’, 230 en aan de ‘verzoeningstocht’ op 7 januari 2010 is deelgenomen door<br />
<strong>wij</strong>kbewoners van diverse achtergronden: Moluks, Marokkaans en <strong>Nederland</strong>s. 231<br />
Het lijkt daarom niet terecht de gebeurtenissen in Terweijde te duiden als<br />
etnisch conflict. Tegelijkertijd maken de gebeurtenissen duidelijk hoe makkelijk<br />
een incident of serie incidenten kan leiden tot processen van solidarisering op<br />
groepsniveau. Op die manier zou een niet-etnisch conflict alsnog kunnen escaleren<br />
tot een etnisch conflict (in Culemborg of elders) tussen Nederl<strong>anders</strong><br />
van Marokkaanse en Molukse afkomst. Hoe sterker betrokkenen en niet-betrokkenen<br />
het conflict als etnisch van aard of etnisch gemotiveerd etiketteren, des te<br />
waarschijnlijker wordt het dat solidarisering plaatsvindt langs etnische lijnen. Het<br />
uitvergroten van wat in wezen een lokaal probleem is tot een nationaal probleem<br />
kan leiden tot een selffulfilling prophecy.<br />
De gebeurtenissen in Terweijde vormen een bevestiging van de uitkomsten van<br />
dit onderzoek en passen perfect bij het geformuleerde escalatiemodel. Om te beginnen:<br />
de problemen zijn niet van vandaag of gisteren. Een groepje Marokkaanse<br />
jongeren terroriseert Culemborg al jaren, schreef het NRC al in 2008. 232 Een<br />
voormalige bewoner van Terweijde geeft in een ingezonden brief aan dat er al in<br />
1997 sprake was van vergelijkbare gebeurtenissen. 233 Er hebben zich incidenten<br />
voorgedaan die leidden tot heftige en breed gedeelde verontwaardiging, vooral<br />
aan Molukse zijde. Die gedeelde verontwaardiging heeft geleid tot een aantal geweldsincidenten,<br />
die gerechtvaardigd werden met verdediging van <strong>wij</strong>k en familie.<br />
234 Totdat de politie massaal en permanent aanwezig was, hadden jongens in de<br />
<strong>wij</strong>k de gelegenheid ongestraft geweld te gebruiken en vernielingen te plegen. De<br />
identificatie met de eigen gemeenschap nam toe en zoals hierboven aangegeven<br />
was er ook al sprake van solidariseringseffecten. De politie was zelf <strong>geen</strong> directe<br />
partij in het conflict (hoewel indirect sommigen de politie verweten onvoldoende<br />
te hebben gedaan met betrekking tot de probleemjongeren – vandaar dat ‘het<br />
229 De Gelderlander, 9-1-2010: ‘Nu politie surveilleert, voel ik me pas veilig’.<br />
230 Binnenlands Bestuur, 27-11-2009: 21.<br />
231 AD, 8 januari 2010: ‘Molukkers en Marokkanen houden verzoeningstocht – Culemborg kan<br />
zonder Wilders’.<br />
232 http://www.nrc.nl/binnenland/article1939813.ece.<br />
233 Erik Boekel, ingezonden brief in Binnenlands Bestuur, 22-1-2010: 43.<br />
234 http://www.trouw.nl/nieuws/nederland/article2955906.ece/Een_explosieve_cocktail_in_<br />
Culemborg_.html.<br />
165
echt in eigen hand’ genomen moest worden). Het was voor de politie belangrijk<br />
om dat zo te houden en bij de uitvoering van maatregelen gezien te worden als<br />
onbevooroordeeld en onpartijdig, met een bejegening die enerzijds empathie<br />
toonde voor <strong>wij</strong>kbewoners en slachtoffers en anderzijds consequent en duidelijk<br />
handhavend was ten opzichte van wetsovertreders en sensatiezoekers. Duidelijk<br />
was dat optreden volgens alleen het traditionele politiemodel, exclusief gericht<br />
op handhaving, weliswaar nieuwe incidenten kon voorkomen, maar alleen zolang<br />
de politie feitelijk massaal in de <strong>wij</strong>k aanwezig was. De oplossingsrichting moest<br />
uiteindelijk, met belangrijke faciliterende rollen voor gemeente, burgemeester en<br />
politie, door de bewoners zelf geformuleerd en vormgegeven worden.<br />
166
Literatuur<br />
Abu-Lughod, J.L. (2007). Race, space and riots in Chicago, New York and Los<br />
Angeles. Oxford.<br />
Adang, O.M.J. (1998). Hooligans, autonomen, agenten. Geweld en politieoptreden<br />
in relsituaties. Alphen aan den Rijn.<br />
Adang, O.M.J. (2002). ‘Collectief geweld tussen voetbal-‘supporters’’. In: Tijdschrift<br />
voor Criminologie, 44-2, 172-181.<br />
Adang, O. (2005). Met alle geweld leren. De strategische aanpak van risicoevenementen.<br />
Den Haag.<br />
Adang, O.M.J. (2010). ‘Initiation and escalation of collective violence: a<br />
comparative observational study of protest and football events’. In: T. Madensen<br />
& J. Knutsson (red.). Preventing crowd violence. Monsey, NY (in press).<br />
Albeda, W. (1970). ‘Gastarbeiders en nationale economie’. In: Economische Statistische<br />
Berichten, 55.<br />
Amersfoort, J.M.M. (1974). Immigratie en minderheidsvorming. Een analyse van<br />
de <strong>Nederland</strong>se situatie 1945-1973. Alphen aan den Rijn.<br />
Bakker, A. (2008). Aansluiting of kloof. Een onderzoek naar de lokaal-bestuurlijke<br />
aanpak van interetnische spanningen en de rol van het interventieteam Interetnische<br />
Spanningen daarbij. Leiden.<br />
Banton, M. (1967). Race relations. Londen.<br />
Banton, M. (1983). Racial and Ethnic Competition. Cambridge.<br />
Bastenier, A. (1990). La delinquance des jeunes d’origine etrangère à Brucelles.<br />
Leuven.<br />
Bauerlein, M. (2001). Negrophobia. A race riot in Atlanta 1906. San Francisco.<br />
Begag, A. (2007). Etnicity & equality. France in the balance. Lincoln, Nebraska.<br />
Belaïd, C. (2006). Banlieue, lendemains de révolte. Parijs.<br />
Benzakour, M. (2004). Abou Jahjah, nieuwlichter of oplichter? De demonisering<br />
van een politiek rebel. Amsterdam.<br />
Bervoets, E. (2006). Tussen respect en doorpakken. Een onderzoek naar de<br />
politiële aanpak van Marokkaanse jongeren in Gouda, Utrecht en Amsterdam.<br />
Amersfoort.<br />
Beunders, H. & E. Muller (2005): Politie en media. Feiten, fictie en imagopolitiek.<br />
Apeldoorn.<br />
Blauner, R. (1972). Racial oppression in America. New York.<br />
Body-Gendrot, S. (1993). Ville et violence. L’irruption de nouveaux acteurs.<br />
Parijs.<br />
Bovenkerk, F. e.a. (1985). Vreemd volk, gemengde gevoelens. Etnische verhoudingen<br />
in een grote stad. Meppel.<br />
Bovenkerk, F., F. Buijs & H. Tromp (red.) (1990). Wetenschap en partijdigheid.<br />
Opstellen voor André J.F. Köbben. Assen.<br />
167
Bovenkerk, F. (1999). ‘Rassenrellen of criminaliteit?’. In: Migrantenstudies, 15-4,<br />
255-270.<br />
Bovenkerk, F., M. van San & M. de Vries (1999). Politiewerk in een multiculturele<br />
samenleving. Apeldoorn.<br />
Bovenkerk, F. (2006). ‘Islamofobie’. In: Monitor racisme en extremisme, zevende<br />
rapportage. Leiden.<br />
Bowling, B. (1996). ‘The emergence of violent racism as a public issue in Britain,<br />
1945-81’. In P. Panayi. Racial violence in Britain in the nineteenth and twentieth<br />
century. Londen.<br />
Brants, K. & W. Hogendoorn (1983). Van vreemde smetten vrij. Opkomst van de<br />
Centrumpartij. Bussum.<br />
Brink, G. van den (2007). Pracht<strong>wij</strong>ken?! De mogelijkheden en beperkingen van<br />
<strong>Nederland</strong>se probleem<strong>wij</strong>ken. Amsterdam.<br />
Brink, G. van den e.a. (2010). Rellen in Ondiep. Ontstaan en afhandeling van<br />
grootschalige ordeverstoring in een Utrechtse achterstands<strong>wij</strong>k. Apeldoorn.<br />
Bui Trong, L. (2000). Violences urbaines. De vérités qui dérangent. Parijs.<br />
Buis, H. (1988). Beter een verre buur. Racistische voorvallen in buurt en straat.<br />
Amsterdam.<br />
Buro Jansen en Jansen (2007). Themakrant Identificatieplicht. www.burojansen.<br />
nl/paginas/pdf/identificatieplichtkrantburoj&j.pdf.<br />
Buruma, I. (2006). Dood van een gezonde roker. Amsterdam.<br />
Campbell, B. (1993). Goliath. Britains dangerous places. Londen.<br />
çankaya, S. (2009). Welkom in Politië. Amsterdam.<br />
Cannon, L. (1997). Official negligence. How Rodney King and the riots changed<br />
Los Angeles and the LAPD. New York.<br />
Cantle, T. (2001). Community cohesion: a new framework for race and diversity.<br />
Basingstoke.<br />
Capgemini (2004). Evaluatie activiteiten Marokkaans-<strong>Nederland</strong>s Interactieteam<br />
Jeugd. Utrecht.<br />
Casman, M.T., P. Gailly & J.P. Pasleau (1992). Police et immigrés: images mutuelles,<br />
problèmes et solutions. Brugge.<br />
Chambon, L. (2006). ‘De rellen in Frankrijk. Alleen een Frans verschijnsel?’ In:<br />
De lectoraten van de <strong>Politieacademie</strong>. De rellen in Frankrijk. Apeldoorn.<br />
Clarke, R.V. (1995). ‘Situational crime prevention’. In: M. Tonry & D. Farrington<br />
(red.). Building a safer society: strategic approaches to crime prevention. Chicago.<br />
Coppes, R., F. de Groot & A. Sheerazi (1997). Politie en criminaliteit van Marokkaanse<br />
jongens. Deventer.<br />
COT (1998). Incident en ongeregeldheden Amsterdam West, 23 april 1998.<br />
Marokkaanse jongeren, politie en bestuur. Alphen aan den Rijn.<br />
COT (2002). Dynamics of disorder. Lessons from two dutch riots. Leiden.<br />
COT (2002). Openbare orde. Ernstige verstoringen, ontwikkelingen, beleid.<br />
Alphen aan den Rijn.<br />
168
Dekker, J. & B. Senstius (2001). De tafel van Spruit. Een multiculturele safari in<br />
Rotterdam. Amsterdam.<br />
Delahaij, R. (2004). Dossier empowerment. Empowerment methoden bij allochtone<br />
jongeren. Utrecht.<br />
Dell’Umbria, A. (2006). Cést la racaille? Eh bien, j’en suis! À propos de la<br />
révolte de l’automne, 2005. Parijs.<br />
Domanick, J. (1994). To protect and serve. The LAPD’s century of war in the city<br />
of dreams. New York.<br />
Donselaar, J. van (2005). Het Lonsdalevraagstuk. Leiden.<br />
Duyvendak, J.W., E. Engelen & I. de Haan (2008). Het bange <strong>Nederland</strong>. Pleidooi<br />
voor een open samenleving. Amsterdam.<br />
Engberts, M. (1993). ‘Deskundigen ver<strong>wij</strong>zen wetsvoorstel identificatieplicht<br />
naar de prullenmand’. In: LBR Bulletin, 193-2, 3-6.<br />
Eriksen, T.H. (1993). Ethnicity & nationalism. Londen.<br />
Eriksen, T.H. (1988). Communicating cultural difference and identity. etnicity<br />
and nationalism in Mauritius. Oslo.<br />
Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Crisiscentrum<br />
(2006). Activiteitenrapport 2005. Brussel.<br />
Ferreira, (1996). The use and effectiveness of community policing in a democracy.<br />
http://www.ncjrs.gov/policing/use139.htm.<br />
Flamm, M.W. (2005). Law and order. Streetcrime, civil unrest and the crisis of<br />
Liberalism in the 1960’s. New York.<br />
Fogelson, R.M. & R.B. Hill (1969). ‘Who riots? A study of participation in the<br />
1967 riots’. In: A.D. Grimshaw. Racial violence in America. Chicago.<br />
Fogelson, R. (1971). Violence as protest. New York.<br />
Forum (2007). Vrijblijvendheid voorbij. Eindrapportage Interventieteams 2005-<br />
2006. Utrecht.<br />
Forum, Gemeente Weert & Capgemini (2007). Sociaal Calamiteitenplan Gemeente<br />
Weert. Weert.<br />
Friedmann, W. (1994). ‘The community role in community policing’. In: D.P.<br />
Rosenbaum. The challenge of community policing. Londen.<br />
Fukurai, H., R. Krooth & E.W. Butler (1994). ‘The Rodney King beating verdicts’.<br />
In: M. Baldassare (red.). The Los Angeles riots. Lessons for the urban future.<br />
Boulder.<br />
Gale, D.E. (1996). Understanding urban unrest. From reverend King to Rodney<br />
King. Thousand Oaks.<br />
Gilje, P.A. (1996). Rioting in America. Indiana.<br />
Godshalk, D.F. (2005). Veiled visions. The 1906 Atlanta race riot and the<br />
reshaping of American race-relations. North Carolina.<br />
Goossens, F. (2006). Politiebevoegdheden en mensenrechten. Mechelen.<br />
Grassart, P.S. (2007). Roots of urban violence. A comparative study of the banlieues<br />
and Overvecht. Apeldoorn (scriptie <strong>Politieacademie</strong>).<br />
169
Grimshaw, A.D. (1969). Racial violence in the United States. Chicago.<br />
Grimshaw, A.D. (1970). ‘Three views of urban violence: civil disturbance,<br />
racial revolt, class assault’. In: M.R. Summers & T.E. Barth. Law and order in a<br />
democratic society. Columbus.<br />
Groenendijk, C.A. (1990). ‘Verboden voor Tukkers. Reacties op rellen tussen Italianen,<br />
Spanjaarden en Twentenaren in 1961’. In: F. Bovenkerk, F. Buijs & H. Tromp<br />
(red.). Wetenschap en partijdigheid. Opstellen voor André J.F. Köbben. Assen.<br />
Guzman, J.P. (red.) (1952). 1952 Negro Yearbook. New York.<br />
Haen Marshall, I. (red.) (1997). Minorities, migrants and crime. Diversity and<br />
similarity across Europe and the United States. Thousand Oaks.<br />
Hahn, H. & J.L. Jeffries (2003). Urban America and its police. Colorado.<br />
Harchaoui, S. & S. Huinder (red.) (2003). Stigma: Marokkaan, over afstoten en<br />
insluiten van een ingebeelde bevolkingsgroep. Utrecht.<br />
Hargreaves, A. (2007). Multi ethnic France. Immigration, politics, culture and<br />
society. New York.<br />
Herman, M.A. (2005). Fighting in the streets. Ethnic succession and urban unrest<br />
in twentieth century America. New York.<br />
Horne, G. (1997). The fire this time. The Watts uprising and the 1960’s. New York.<br />
Horowitz, D.L. (2001). The deadly ethnic riot. Berkeley.<br />
In ’t Velt e.a. (2003). Politie en geweld. Een verkenning van politiereacties op<br />
geweldsincidenten in vier <strong>Nederland</strong>se regiokorpsen. Zeist/Apeldoorn.<br />
Jenkinson, J. (1996). ‘The 1919 riots’. In: P. Panayi. Racial violence in Britain in<br />
the nineteenth and twentieth centuries. Londen.<br />
Joshua, H. & T. Wallace (1983). To ride the storm. The 1980 Bristol riot and the<br />
state. Londen.<br />
Jurgens, F. (2007). Het Marokkanendrama. Amsterdam.<br />
Katholieke Universiteit Leuven, Onderzoeksgroep Jeugdcriminologie en Instituut<br />
voor Sociale en Economische Geografie (2000). Verstedelijking, sociale<br />
uitsluiting van jongeren en straatcriminaliteit. Leuven.<br />
Kettle, M. & L. Hodges (1982). Uprising! The police, the people, and the riots in<br />
Britain’s cities. Londen.<br />
Kleijer-Kool, L. (2008). Handhavers van de vrede of herveroveraars? Politiestijlen<br />
en conflictpotentieel in <strong>Nederland</strong>se multiculturele achterstands<strong>wij</strong>ken. Den Haag.<br />
Kleijwegt, M. & M. van Weezel (2006). Het land van haat en nijd. Hoe <strong>Nederland</strong><br />
radicaal veranderde. Amsterdam.<br />
Kleijwegt, M. (2006). Onzichtbare ouders. De buurt van Mohammed B. Amsterdam.<br />
Kokoreff, M. (2008). Sociologie des émeutes. Parijs.<br />
Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (2005). Beleidsplan LECD, 2005-2007.<br />
Apeldoorn.<br />
Landelijk Expertisecentrum Diversiteit (2009). Het jaar van doorzetten. Jaarverslag<br />
2008. Apeldoorn.<br />
170
Lucassen, L. (2005). The immigrant threat. The integration of old and new migrants<br />
in Western Europe since 1850. University of Illinois.<br />
Lucassen, L. & W. Willems (2007). De krachtige stad. Een eeuw omgang en<br />
ont<strong>wij</strong>king. Amsterdam.<br />
Lukas, T. (2009). ‘Why are there no riots in Germany? Mutual perceptions between<br />
police forces and minority adolescents’. In: D. Waddington, F. Jobard & M. King<br />
(red.). Rioting in the UK and France. A comparative analysis. Cullompton.<br />
Marable, M. (2007). Race, reform and rebellion. The second reconstruction and<br />
beyond in black America, 1945-2006. Jackson.<br />
Marlière, E. (2007). ‘Les habitants des quartiers: adversaires ou solidaires des<br />
emeutiérs?’ In: L. Muchielli & V. le Goaziou. Quand les banlieues brûlent… retour<br />
sur les émeutes de novembre 2005. Parijs.<br />
Mauger, G. (2006). L’émeute de novembre 2005.Une revolte protopolitique.<br />
Bellecombe-en-Bauges.<br />
McPhail, C. (1991). The myth of the madding crowd. New York.<br />
Meerschaut, K. & P. de Hert (2007). ‘Identiteitscontroles in rechtsvergelijkend<br />
perspectief. Moet controle op kleur worden gemeten?’ In: De orde van de dag<br />
40, 12-20.<br />
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2007).<br />
Aktieplan Kracht<strong>wij</strong>ken. Van aandachts<strong>wij</strong>k naar kracht<strong>wij</strong>k. Den Haag.<br />
Moerland, R. (2007). ‘Boos op Frankrijk. Ontsnappen aan de banlieue, het kruitvat<br />
van de Franse sameleving’. In: NRC, 1-12-2007.<br />
Muchielli, L. (2006). ‘Il faut changer le façon de «faire la police» dans les quartiers<br />
sensibles’. In: C. Belaïd. Banlieue, lendemains de révolte. Parijs.<br />
Muchielli, L. & V. le Goaziou (2007). Quand les banlieues brûlent… retour sur<br />
les émeutes de novembre 2005. Parijs.<br />
Mumford, K. (2007). Newark. A history of race, rights and riots in America. New<br />
York.<br />
Myrdal, G. (1944). An American dilemma. New York.<br />
National Advisory Commission on Civil Disorders (1968). Report of the National<br />
Advisory Commission on Civil Disorders. New York.<br />
Norwood, S.H. (2002). Strikebreaking and intimidation. Mercenaries and<br />
masculinity in Twentieth-Century America. Chapel Hill.<br />
Obdeijn, H. (1995). ‘‘Er is werk in Holland’. Buitenlandse arbeidskrachten sinds<br />
1945’. In: Migratie en acceptatie, Leidschrift, 11-2, 7-79.<br />
Olzak, S. (1992). The dynamics of ethnic competition & conflict. Stanford.<br />
Panayi, P. (1996). Racial violence in Britain in the nineteenth and twentieth<br />
century. Londen.<br />
Park, R.E. (1952). Human communities: the city and human ecology. Glencoe<br />
(Illinois).<br />
Pelikaan, H. & M. Trappenburg (2003). Politiek in de multiculturele samenleving.<br />
Amsterdam.<br />
171
Pellegrini, C. (2005). Banlieues en flammes. Parijs.<br />
Peterselia, J. & A. Abrahamse (1994). ‘A profile of those arrested’. In: M. Baldassare.<br />
The Los Angeles riots. Lessons for the urban future. Boulder.<br />
Pfeifer, M.J. (2004). Rough justice. Lynching and American society 1874-1947.<br />
Illinois.<br />
Pilkington, E. (1996). ‘The West Indian community and the Notting Hill riots of<br />
1958’. In: P. Panayi. Racial violence in Britain in the nineteenth and twentieth<br />
century. Londen.<br />
Porambo, R. (1971). No cause for indictment. An autopsy of Newark. Hoboken.<br />
Porter, B. & M. Dunn (1984). The Miami riot of 1980. Crossing the bounds.<br />
Lexington.<br />
Power, A. & R. Tunstall (1997). Dangerous disorder: riots and violent disturbances<br />
in thirteen areas of Britain 1991-92. York.<br />
Prins, B. (2004). Voorbij de onschuld. Het debat over integratie in <strong>Nederland</strong>.<br />
Amsterdam.<br />
Projectgroep Organisatie Structuren (1977). Politie in verandering. Een voorlopig<br />
theoretisch model. zp.<br />
Punch, M. (1976). Fout is fout. Gesprekken met de politie in de binnenstad van<br />
Amsterdam. Amsterdam.<br />
Reenen, P. van (1979). Overheidsgeweld. Een sociologische studie van de<br />
dynamiek van het geweldsmonopolie. Alphen aan den Rijn.<br />
Reicher, S., R. Spears & T. Postmes (1995). ‘A social identity model of deindividuation<br />
phenomena’. In: European Review of Social Psychology 6, 161-198.<br />
Reicher, S.D. (1996). ‘‘The Battle of Westminster’: developing the social identity<br />
model of crowd behaviour in order to explain the initiation and development of<br />
collective conflict’. In: European Journal of Social Psychology 26, 115-134.<br />
Riessen, J. van (2007). In naam der wet. Veertig jaar bij de Amsterdamse politie.<br />
Amsterdam.<br />
Roché, S. (2006). Le frisson de l’emeute. Violences urbaines et banlieues. Parijs.<br />
San, M. van & A. Leerkes (2001). Criminaliteit en criminalisering. Allochtone<br />
jongeren in België. Amsterdam.<br />
Scarman, Lord, O.B.E. (1982). The Brixton disorders 10-12 april 1981. Londen.<br />
Scheffer, P. (2000). ‘Het multiculturele drama’. In: NRC, 29-1-2000.<br />
Scheffer, P. (2007). Het land van aankomst. Amsterdam.<br />
Schumacher, P. (1987). De minderheden. 700.000 migranten minder gelijk. Amsterdam.<br />
Sire-Marin, E. (2006). ‘Mortels contrôles d’indentité’. In: C. Belaïd. Banlieue,<br />
lendemains de révolte. Parijs.<br />
Skolnick, J.H. (1969). The politics of protest. New York.<br />
Skolnick, J.H. & J.J. Fyfe (1993). Above the law. Police and the excessive use of<br />
force. New York.<br />
Sleegers, F. (2007). Het debat over <strong>Nederland</strong>. Amsterdam.<br />
172
Sluis, R. van der & E. Schaap (2005). Van vreemde smetten vrij? Een quickscan<br />
naar rechts-extremisme onder jongeren in de Zaanstreek en Purmerend. Bureau<br />
Discriminatiezaken Zaanstreek/Waterland.<br />
Smeets, H. & F. Steijlen (2006). In <strong>Nederland</strong> gebleven. De geschiedenis van<br />
Molukkers 1951-2006. Amsterdam.<br />
Solomos, J. (1993). Race and racism in Britain. Londen.<br />
Sompel, R. van de, P. Ponsaers, Y. Vandevenne & J-M. van Branteghem (zd). De<br />
bronnen van de gemeenschapsgerichte politiezorg in België. Brussel.<br />
Steadman, R.F. (1972). The police and the community. Baltimore.<br />
Summers, M.R. & T.E. Barth (1970). Law and order in a democratic society.<br />
Essays on criminal justice, urban violence and political dissent. Columbus.<br />
Tajfel, H. & J.C. Turner (1986). ‘The social identity theory of inter-group behavior’.<br />
In: S. Worchel & L.W. Austin (red.). Psychology of intergroup relations. Chicago.<br />
Trappenburg, M. (2003). ‘Had het <strong>anders</strong> gekund? Over het <strong>Nederland</strong>se<br />
integratiebeleid’. In: H. Pelikaan & M. Trappenburg. Politiek in de multiculturele<br />
samenleving. Amsterdam.<br />
Tromp, C. (1995). Na de oorlog. Den Haag.<br />
Tuttle, W.M. Jr (1970). Race riot. Chicago in the Red Summer of 1919. Chicago.<br />
Uitermark, J. (2004). ‘‘We hebben emotionele gemeenschappen nodig’ – interview<br />
met Sophie Body-Gendrot’. In: Tijdschrift voor de Sociale Sector 58-10, 4-7.<br />
Ukemenam, J. (2006). Policing in Britain. The racial discourse. Londen.<br />
Valkeneer, C. De (1987). Missions des policierspatrouilleurs des agents de<br />
quartier. Louvain-la-Neuve.<br />
Vermeeren, J. (2003). Lonsdale. Bureau Jeugdzaken Politie Haaglanden.<br />
Waddington, P.A.J. (1994). Liberty and order. Public order policing in a capital<br />
city. Londen.<br />
Waddington, D.P. (2007). Policing public disorder. Theory and practice. Uffculme.<br />
Waddington, D., F. Jobard & M. King (red.) (2009). Rioting in the UK and France.<br />
A comparative analysis. Cullompton.<br />
Wartna, B.S.J, W.M.E.H. Beijers e.a. (1999). Ontkennende en bekennende verdachten;<br />
over de proceshouding van verdachten van strafzaken tijdens het politieverhoor.<br />
Den Haag.<br />
Waskow, A.I. (1967). From race riot to sit-in. 1919 and the 1960’s. New York.<br />
Waters, T. (1999). Crime & immigrant youth. Thousand Oaks.<br />
Werdmölder, H. (1986). Van vriendenkring tot randgroep. Marokkaanse jongeren<br />
in een oude stads<strong>wij</strong>k. Amsterdam.<br />
Wijk, A.Ph. van, E.J.A. Bervoets & R. Boers (2007). Trots op <strong>Nederland</strong>. Achtergronden,<br />
kenmerken en aanpak van het Lonsdaleverschijnsel in Venray, Zoetermeer<br />
en Aalsmeer. Apeldoorn.<br />
Williams, B. (1989). ‘A class act; anthropology and the race nation across ethnic<br />
terrain’. In: Annual Review of Anthropology 18, 401-4.<br />
173
Wilson, J.Q. (1972). ‘The police in the getto’. In: R.F. Steadman. The police and<br />
the community. Baltimore.<br />
Wilson, W.J. (1987). The truly disadvantaged. The inner-city, the underclass and<br />
public policy. Chicago.<br />
Witte, R. (1996). Racial violence and the state. Londen.<br />
Witte, R., M. Veenstra, K. Schram & F. Kors (2003). Interetnische spanningen.<br />
Een draaiboek. Den Haag.<br />
Zoomer, O.J., P.A.Th.M. Geurts & C.D. van der Vijver (2002). De gebiedsgebonden<br />
politiezorg als uitdaging. Den Haag.<br />
174
Bijlagen<br />
1 Lijst van respondenten<br />
Conform de wetenschappelijke code voor het verrichten van politieonderzoek<br />
worden hieronder <strong>geen</strong> namen van respondenten genoemd, bestuurders uitgezonderd.<br />
Dit omdat het onderzoek in een kleine setting plaatsvond. Hierdoor<br />
wordt voldaan aan de eis te voorkomen dat personen kunnen worden getraceerd<br />
en blijft de anonimiteit van respondenten gewaarborgd.<br />
Casus Purmerend<br />
Burgemeester Leen Verbeek<br />
Coördinator veiligheid<br />
Wijk- en teamchef politie<br />
Wijkagent<br />
Jongen, kernlid hanggroep<br />
Moeder van de jongen<br />
Zus van de jongen<br />
Manager welzijn<br />
Jongerenwerker<br />
Eigenaar horeca-etablissement<br />
Beveiligingsfunctionaris horeca<br />
Casus Rotterdam<br />
Namens burgemeester Opstelten, drie medewerkers van het stadhuis.<br />
Hoofdinspecteur van politie en toenmalig piketofficier<br />
Twee <strong>wij</strong>kagenten<br />
Manager welzijn<br />
Jongerenwerker<br />
Gedupeerden zijn via de politie benaderd, maar besloten niet mee te werken<br />
Casus Indische Buurt<br />
Stadsdeelvoorzitter<br />
Coördinator openbare orde en veiligheid<br />
Opbouwwerker<br />
Coördinator jongerenwerk<br />
Schooldirecteur<br />
Buurtregisseur regiopolitie Amsterdam-Amstelland<br />
Medewerker ouderenzorg<br />
175
Casus Slotervaart<br />
Stadsdeelvoorzitter Achmed Marcouch<br />
Wijkchef politie Amsterdam-West<br />
Twee <strong>wij</strong>kagenten Amsterdam-West<br />
Opbouwwerker<br />
Jongerenwerker<br />
Coördinator veiligheid<br />
Casus Gouda<br />
Burgemeester<br />
Coördinator openbare orde en veiligheid gemeente Gouda<br />
Samenwerkingsmanager welzijnsorganisatie<br />
Voormalige <strong>wij</strong>kagent Gouda Oost, Regiopolitie Hollands Midden<br />
Voormalige teamchef Gouda Oost, Regiopolitie Hollands Midden<br />
Teamchef Gouda Oost, Regiopolitie Hollands Midden<br />
176
2 Afkortingen<br />
AEL Arabisch-Europese Liga<br />
BAC Brigade Anti-Criminel<br />
GBO Grootschalig Bijzonder Optreden<br />
KLPD Korps Landelijke Politiediensten<br />
LAPD Los Angeles Police Department<br />
LBR Landelijk Bureau ter bestrijding van Rassendiscriminatie<br />
LECD Landelijk Expertise Centrum Diversiteit<br />
ME Mobiele Eenheid<br />
PEP-team Pleinen en parkenteam<br />
RMS Republik Maluku Selatan<br />
SGBO Staf Grootschalig Bijzonder Optreden<br />
SPG Special Patrol Group<br />
SWF Stichting Welzijn Feyenoord<br />
ZUS Zone Urbaine Sensible<br />
177
Over de auteurs<br />
Dr. Otto M.J. Adang is sinds 2004 lector Openbare Orde & Gevaarbeheersing aan<br />
de <strong>Politieacademie</strong>, waar hij al sinds 1998 leiding gaf aan het door hem opgezette<br />
onderzoeksprogramma Geweld- en Gevaarbeheersing in Conflictsituaties, gericht<br />
op de interactie tussen politie en publiek in potentieel gewelddadige en gevaarlijke<br />
situaties. Hij verricht onderzoek, ontwikkelt innovatieve concepten en adviseert<br />
politiekorpsen in binnen- en buitenland. Hij is auteur van een groot aantal boeken<br />
en artikelen op het terrein van ordehandhaving, crowd management en politieel<br />
geweldgebruik, waaronder Hooligans, autonomen, agenten (1998), Policing Euro<br />
2000 (2001, met Christine Cuvelier), Beheersing van gevaar (derde druk 2005, met<br />
Jaap Timmer), Hooligans in beeld (2005, met Henk Ferwerda), Spray met visie, visie<br />
op spray (2005, met Jos Mensink en Carin Esman), Met alle geweld leren (2005),<br />
Omgaan met conflictsituaties (2006), Hoezo rustig?! (2007, met Edward van der<br />
Torre), <strong>Nederland</strong>s grootste evenement (2008, met Edward van der Torre), Policing<br />
football in Europe (2008, met Elaine Brown) en Boven de pet? (redactie, 2009).<br />
Dr. Ronald van der Wal is politiehistoricus en momenteel werkzaam als onderzoeker/docent<br />
bij de <strong>Politieacademie</strong>. Hij promoveerde op het proefschrift Of geweld<br />
zal worden gebruikt! Militaire bijstand bij de handhaving en het herstel van de openbare<br />
orde. Hij werkte vervolgens in het project ‘Geschiedenis van de <strong>Nederland</strong>se politie in<br />
de twintigste eeuw’ waar hij het deelonderzoek politievakbeweging en politieonder<strong>wij</strong>s<br />
voor zijn rekening nam. Hij werkte onder meer als onderzoeker voor de lectoraten<br />
Multicultureel Vakmanschap & Diversiteit, Gemeenschappelijke Veiligheidskunde<br />
en Openbare Orde & Gevaarbeheersing en was vanuit die hoedanigheid betrokken<br />
bij onderzoeken als Probleem<strong>wij</strong>ken, Maatschappelijke inbedding van de politie en<br />
Multiculturele dilemma’s.<br />
Drs. H. Quint Bc is onderzoeker bij het lectoraat Gemeenschappelijke Veiligheidskunde<br />
van de <strong>Politieacademie</strong>. Quint heeft als onderzoeker onder andere<br />
meegewerkt aan onderzoeken als Integratie van <strong>Nederland</strong>se politie in <strong>wij</strong>ken,<br />
netwerken en lokaal bestuur (Ries Straver e.a., 2009), Pracht<strong>wij</strong>ken (Gabriel van<br />
den Brink, 2007) en Effectieve aanpakken jeugdige veelplegers (S.R.F. Mali e.a.,<br />
2005). Hij werkte van 1993 tot en met 2000 bij de politie Utrecht als projectleider,<br />
onder andere van het project Nederl<strong>anders</strong>, Marokkanen in De Bilt, door het<br />
Kwaliteitsbureau Politie (NPI) beschreven als Good practice (Kwaliteitsbureau,<br />
2000). Van 1989 tot en met 1993 werkte Quint bij de gemeentepolitie Utrecht in de<br />
functie van regionaal coördinator HALT.<br />
179
10-053<br />
De afgelopen decennia is ook <strong>Nederland</strong> een multiculturele samenleving geworden. Voor-<br />
al sinds de door Molukkers uitgevoerde terroristische acties van de jaren zeventig van de<br />
vorige eeuw is de angst dat sociale frustraties bij volgende generaties van migrantengroepen<br />
zouden kunnen leiden tot gewelddadigheden manifest geworden. Toch hebben collectieve<br />
geweldsuitbarstingen die qua schaal of heftigheid enigszins vergelijkbaar zijn met<br />
de rellen zoals die in de Franse banlieues of de binnensteden van Groot-Brittannië plaatsvonden,<br />
tot op heden in <strong>Nederland</strong> niet plaatsgevonden. Om de vraag te beantwoorden<br />
of ‘<strong>wij</strong>’ <strong>anders</strong> zijn of dat we gewoon geluk gehad hebben is, naast literatuuronderzoek,<br />
gekeken naar situaties in <strong>Nederland</strong> waarbij diverse ingrediënten voor het uitbreken van<br />
ongeregeldheden aanwezig waren. Het blijkt dat het <strong>geen</strong> puur geluk is geweest dat er de<br />
afgelopen jaren <strong>geen</strong> grootschalige etnische rellen zijn geweest in <strong>Nederland</strong>. Hoewel de<br />
multiculturele samenleving bepaald niet zonder problemen is, is er structureel <strong>geen</strong> sprake<br />
van een zodanige cumulatie van etnisch gerelateerde risicofactoren dat een vanzelfsprekende<br />
voedingsbodem voor etnische rellen aanwezig is. De <strong>wij</strong>ze waarop in <strong>Nederland</strong><br />
overheid, maatschappelijke partners en politie lokaal verankerd op sociale cohesie gericht<br />
beleid voeren en achterstanden proberen weg te werken draagt, met vallen en opstaan,<br />
bij aan relaties die minder conflictueus zijn en meer op samenwerken gericht. In gevallen<br />
dat er sprake is van incidenten waarbij etnische spanningen tot uiting komen, blijkt een<br />
operationele werk<strong>wij</strong>ze gericht op de-escalatie in een combinatie van preventie en repressie,<br />
empathie en handhaven, effectief. Het onderzoek presenteert een escalatiemodel dat<br />
laat zien welke factoren escalatie waarschijnlijk maken, wat voor soort aanpak daarvan<br />
effectief is en waarom.<br />
www.politieacademie.nl