ONDERWIJSFILM - Nationaal Onderwijsmuseum
ONDERWIJSFILM - Nationaal Onderwijsmuseum
ONDERWIJSFILM - Nationaal Onderwijsmuseum
You also want an ePaper? Increase the reach of your titles
YUMPU automatically turns print PDFs into web optimized ePapers that Google loves.
2<br />
PERIODIEK VAN HET NATIONAAL ONDERWIJSMUSEUM<br />
EN DE VERENIGING VAN VRIENDEN<br />
LESSEN 2 | 4E JAARGANG | JUNI 2009<br />
<strong>ONDERWIJSFILM</strong><br />
VERANDERINGEN IN DE FILM, 1958-1963<br />
PIONIERS EN DOORDOUWERS<br />
SCHOOLBIOSCOOP ROTTERDAM, 1920-1933<br />
FILMKEURING IN BELGIË, 1914-1940<br />
LESSEN
Eerst<br />
Ergens buiten spelen kinderen:<br />
dat komt omdat zij het nog weten<br />
wat hun is ingefluisterd op een vroege dag.<br />
Ze sliepen nog en in de verte hoorde je de eerste tram.<br />
M.J. Langeveld<br />
‘Zodra je kijkt, ben je verloren.<br />
Zolang de dingen naar jou zien,<br />
treed j’in hun binnenst vuur en diepste steen.<br />
Verwonder je, m’n liefje, en laat de dagen spreken.<br />
Zing er omheen en vraag altijd om meer:<br />
‘en toen?’ ‘en wat nog meer?’ ‘het is toch nog niet uit?’<br />
Vouw je handen open naar de regen<br />
en vraag of die je groter maken wil.<br />
En als je ’s avonds thuiskomt, beloof je aan je goeie ouders,<br />
dat heel de wereld goed zal worden als jij groter bent’.<br />
Uit: M.J. Langeveld (1981), Altijd na terugkeer. Nijkerk: Callenbach
Inhoud<br />
<strong>ONDERWIJSFILM</strong><br />
6 Om scherp te stellen Veranderingen bij<br />
de Nederlandse Onderwijsfilm, 1958-1963<br />
Bert Hogenkamp<br />
13 Onderwijsfilm Domein van pioniers en doordouwers<br />
Ed van Berkel<br />
19 Een kwestie van betrokkenheid Films van de<br />
Gemeentelijke Schoolbioscoop in Rotterddam, 1920-1933<br />
Floris Paalman<br />
23 School van verderf Filmkeuring in België, 1914-1940<br />
Daniël Biltereyst<br />
5 Van de Redactie<br />
Marjoke Rietveld-van Wingerden<br />
27 Leesles<br />
De grote karekiet:<br />
nestbouw en broedverzorging<br />
Eef Masson<br />
30 Digitales<br />
The Brooklyn Children’s Museum<br />
Hans de Frankrijker<br />
31 Recensie<br />
Trudie de Bruyn<br />
< omslag: Beeld uit De goochelaar ontgoocheld, 1958<br />
32 Museumagenda<br />
32 Signalement<br />
33 Museumnieuws<br />
Renée Mast<br />
34 Nieuwe aanwinst<br />
Collectie Jos Swiers<br />
Jacques Dane & Tijs van Ruiten<br />
35 Beeldverslag<br />
Een bijzondere onderwijsfilm<br />
Ed van Berkel<br />
3
Van de Redactie Marjoke Rietveld-van Wingerden<br />
Op 11 december 2008 vond in het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> de opening plaats van de<br />
tentoonstelling Een Eeuw Onderwijsfilm. Deze<br />
is nog tot 6 september 2009 te bekijken. Aan<br />
de opening was een symposium verbonden,<br />
georganiseerd in samenwerking met de Belgisch-<br />
Nederlandse Vereniging voor de Geschiedenis van<br />
Opvoeding en Onderwijs (BNVGOO). De lezingen<br />
van die dag zijn door de sprekers omgewerkt tot<br />
een artikel voor dit nummer. Centraal stond niet<br />
alleen hoe de film werd gebruikt voor didactische<br />
doeleinden, maar ook het tegenovergestelde kwam<br />
aan bod. Hoe probeerde men kinderen te vrijwaren<br />
van slechte invloeden van de film die zij in bioscopen<br />
konden bekijken? In tal van landen kwam al<br />
snel een censuur op de film, die nog steeds van<br />
kracht is. Dat leidde ertoe dat films die men voor<br />
breed publiek, inclusief kinderen, wilde tonen,<br />
eerst getoetst moesten worden. Daniël Biltereyst<br />
beschrijft hoe dat proces van filmcensuur bij onze<br />
zuiderburen is verlopen en welke intenties daarbij<br />
speelden. Biltereyst is hoogleraar film, televisie<br />
en culturele studies aan de Universiteit van Gent.<br />
De overige artikelen zijn gericht op de rol van de<br />
film in het onderwijs. Floris Paalman, die bezig is<br />
met een promotieonderzoek over architectuur,<br />
film en stedenbouw in Rotterdam, bespreekt de<br />
Rotterdamse schoolbioscoop die in 1920 naar<br />
Haags voorbeeld ontstond. Talloze Rotterdamse<br />
schoolkinderen hadden enkele keren per jaar een<br />
uitje naar deze bioscoop om films te bekijken,<br />
waarbij de directeur van de bioscoop de toelichting<br />
op de films verzorgde. Waarom was deze onder -<br />
neming zo’n succes en waarom kwam daaraan<br />
< boven: Kinderkortingsbon voor voorstellingen in Indian Cinéma,<br />
zaal Grand Hôtel, Gent<br />
onder: Familiekaart voor cinema Minard, Gent, 1911<br />
dertien jaar later toch een einde? De derde spreker<br />
van het symposium was Eef Masson. In haar artikel<br />
gaat zij in het bijzonder in op welke aspecten men<br />
in de onderwijsfilm belangrijk vond en hoe men<br />
probeerde de les zo goed mogelijk over te brengen<br />
en vooral ook de aandacht van de kinderen vast<br />
te houden. Zij neemt daarbij de natuurfilm<br />
De grote karekiet als voorbeeld. Masson heeft<br />
bij de collectieafdeling van het Nederlands<br />
Filminstituut gewerkt en is nu docent Film-,<br />
Theater- en Televisiewetenschappen aan de<br />
Universiteit van Utrecht. Dit artikel is op genomen<br />
in de rubriek Leesles, waarin normaal boeken<br />
het onderwerp zijn. Het lag voor de hand in een<br />
nummer dat zo is gewijd aan de educatieve rol<br />
van de film, een ervan te bespreken in deze rubriek.<br />
Bovengenoemde artikelen worden voor af gegaan<br />
door een overzicht van de geschie denis van de<br />
Nederlandse onderwijsfilm door Bert Hoogenkamp,<br />
mediahistoricus en verbonden aan het Instituut<br />
voor Beeld en Geluid in Hilversum. Ed van Berkel<br />
belicht de financiële kant van de onderwijsfilm.<br />
Soms was er een flinke financiële injectie van de<br />
overheid, maar vaker was het sap pelen om geld.<br />
Hij heeft dat van dichtbij mee gemaakt toen hij<br />
als onderwijskundige en pro gram ma maker in de<br />
jaren 1978 tot het faillissement in 2004 bij het<br />
Nederlands Instituut voor Audiovisuele Media<br />
(NIAM) werkte. Hij heeft ook het beeldverslag aan<br />
het eind van dit nummer samengesteld en ingeleid.<br />
Daarin geeft hij een beeld van wat erbij kwam kijken<br />
toen de eerste grote Nederlandse onderwijsfilm<br />
Vondel, het leven van een groot Nederlander<br />
(1954) in de maak was.<br />
R E DACT I E J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 5
6 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9<br />
De Rotterdamse schoolbioscoop in de jaren twintig<br />
van de twintigste eeuw
Om scherp<br />
te stellen<br />
Veranderingen bij de<br />
Nederlandse Onderwijs<br />
Film, 1958-1963<br />
Bert Hogenkamp<br />
Onder de titel Geef hun ogen de kost verscheen in 1959 een fraaie,<br />
door Rupert van der Linden ontworpen brochure over de diensten<br />
die de Stichting Nederlandse Onderwijs Film (NOF) het onderwijs<br />
te bieden had. 1 Alleen al door het gebruik van vrolijke steunkleuren<br />
straalde de brochure de boodschap uit dat leerlingen plezier konden<br />
beleven aan het kijken naar films van de NOF. Dat was nog eens wat<br />
anders dan het grauwe drukwerk waarmee de organisatie tot dan<br />
toe naar buiten was getreden. Dit verkondigde zelfs letterlijk dat<br />
de NOF-films ‘een strak en sober leermiddel’ waren. 2 Geef hun ogen<br />
de kost stond symbool voor de koerswijzigingen die de NOF aan het<br />
einde van de jaren vijftig doormaakte. Dit artikel staat stil bij deze<br />
verande ringen en de rol die enkele jonge NOF-medewerkers hierin<br />
speelden.<br />
J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 7
Hoofdzaak is dat de film de<br />
verbeeldingskracht van de leerlingen<br />
kan stimuleren<br />
Brochure Geef hun ogen de kost…, die een nieuwe periode inluidde, 1959<br />
Geen kommentaar De NOF was in 1941<br />
opgericht door A.A. Schoevers (1891-1965), directeur van<br />
het naar hem genoemde Instituut dat menig Nederlander<br />
de kunst van het typen of de stenografie bijbracht. 3<br />
Schoevers hield later staande dat hij de NOF had opgericht<br />
om ervoor te zorgen dat Nederlandse schoolkinderen<br />
geen Duitse onderwijsfilms voorgeschoteld kregen.<br />
Hij wist zich na de bevrijding met succes te verdedigen<br />
tegen beschuldigingen dat hij en de NOF gecollaboreerd<br />
zouden hebben. In navolging van de Duitse Reichsanstalt<br />
für Film und Bild in Wissenschaft und Unterricht (RWU)<br />
had de NOF gekozen voor de productie van 16mm zwartwit<br />
films zonder geluid met een duur van tien tot vijftien<br />
minuten. Maar waar de Duitse organisatie uit pragmatische<br />
overwegingen – de geluidsfilm was duur en weinig<br />
scholen hadden een geluidsprojector – voor de stomme<br />
film had geopteerd en niet uitsloot om later geluidsfilms<br />
in omloop te brengen, maakte de NOF die keuze op<br />
principiële gronden.<br />
Alles moest erop gericht zijn ‘de aandacht van de<br />
leerling sterk op een bepaald onderwerp te concentreren<br />
en alle bijkomstigheden op de achtergrond te houden of<br />
zelfs af te snijden.’ 4 Gesproken commentaar was dan ook<br />
uit den boze. Leerkrachten kregen als instructie de film<br />
de eerste keer zonder verdere toelichting te draaien,<br />
‘hoogstens vergezeld van een enkele spontane uitroep<br />
van onderwijzer of leerlingen.’<br />
Na deze ‘globale opneming’<br />
volgde de tweede fase van<br />
‘deglobalisatie’, de behandeling<br />
van het getoonde in de klas.<br />
Het nogmaals vertonen van de<br />
film, de ‘verrijkte globalisatie’,<br />
vormde de derde en laatste fase, ‘waarbij veel meer<br />
hardop opgemerkt kan worden.’ 5 De NOF-films waren<br />
bovendien zo ontworpen, ‘dat er alleen in de allernood -<br />
zakelijkste gevallen tekst of trucs [animaties; BH] in voorkomen,<br />
die enigszins de leiding en voorlichting van de<br />
onderwijzer overnemen en bovendien het dynamische<br />
van de film onderbreken.’ 6 De NOF wilde dus in haar<br />
films bewust niet de werkelijkheid registreren, maar<br />
een selectie eruit, om door middel van ‘verdikking’ de<br />
inhoud op scherp te stellen.<br />
Verbeeldingskracht Na de bevrijding<br />
volgde de emeritushoogleraar pedagogiek Ph.A.<br />
Kohnstamm (1875-1951) Schoevers op. In de jaren twintig<br />
had Kohnstamm zich nog een verklaard tegenstander<br />
getoond van het gebruik van de film in het onderwijs,<br />
maar nu trad hij op als een loyaal pleitbezorger van de<br />
didactische opvattingen van de NOF. Pas in 1953 met de<br />
benoeming tot directeur van J.M.L. Peters (1920-2008)<br />
– de eerste in Nederland gepromoveerde filmwetenschapper<br />
in 1951 – ging de NOF over tot de productie van<br />
geluidsfilms. De film waarmee Peters zijn pedagogische<br />
opvattingen in praktijk wilde brengen, had het leven en<br />
werk van de dichter Joost van den Vondel tot onderwerp.<br />
Het uitgangspunt was dat ‘de instructieve bedoelingen<br />
van een film over Vondel des te beter verwezenlijkt zullen<br />
worden, naarmate de film ook in aesthetisch opzicht<br />
geslaagd kan genoemd worden.’ Voor NOF-begrippen<br />
was Vondel, het leven van een groot Nederlander een<br />
superproductie, met zo’n tachtig figuranten, onder wie<br />
vrijwel alle personeelsleden. Zij mochten aantreden tegen<br />
de achtergrond van authentieke zeventiende-eeuwse<br />
decors, zoals het Muiderslot, het Museum Amstelkring,<br />
de Oude Kerk in Amsterdam en het Prinsenhof in Delft.<br />
Het bijbehorende instructieboekje stelde expliciet:<br />
‘Hoofdzaak is dat de film de verbeeldingskracht van de<br />
leerlingen kan stimuleren.’ Met een lengte van vijftig<br />
minuten ging deze film alles te buiten aan wat de NOF<br />
tot dan toe had geproduceerd. Er verscheen ook een<br />
verkorte, stomme versie van, bestaande uit twee delen<br />
van elk twaalf minuten. De film die op 6 oktober 1954<br />
8 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 V E RA N D E R I N G E N N O F
Crama aan de montagetafel bij de Nederlandse Onderwijs Film in Den Haag, circa 1957<br />
in het Seinpost Theater te Scheveningen in première<br />
ging, leidde tot een conflict met het bestuur, waardoor<br />
Peters opstapte. Harry Jongbloed volgde hem op.<br />
De nieuwe directeur wees om te beginnen de fi -<br />
nitief het dogma van Schoevers af, dat geschikte onderwijsfilms<br />
alleen in eigen beheer gemaakt konden worden.<br />
Zo nam de NOF bekroonde documentaires …En de zee<br />
was niet meer en Rembrandt, schilder van de mens van<br />
Bert Haanstra en Een leger van gehouwen steen van<br />
Theo van Haren Noman in de catalogus op. Maar ook<br />
de eigen producties veranderden van karakter. Nieuwe<br />
me dewerkers als Kees van Langeraad, Rupert van der<br />
Linden en Nico Crama voelden zich vooral aangetrokken<br />
tot de mogelijkheid om de leerlingen door middel van<br />
Het was alsof een krijttekening op het<br />
schoolbord zo tot leven kwam<br />
films ervaringen te laten opdoen en hun ‘verbeeldingskracht’<br />
te stimuleren. Zij stonden bovendien open voor<br />
nieuwe – ook internationale – ontwikkelingen op het<br />
gebied van de pedagogiek en de film.<br />
Rupert van der Linden, gezegend met een groot<br />
tekentalent, greep in De goochelaar ontgoocheld (1958)<br />
terug op de techniek die de Fransman Émile Cohl in de<br />
begintijd van de film had ontwikkeld: witte lijnen op een<br />
zwart vlak. Het was alsof een krijttekening op het schoolbord<br />
zo tot leven kwam. Deze tien minuten durende<br />
stomme film vertelde het verhaal van een schooljuffrouw<br />
die haar leerlingen even alleen laat. Ze worden prompt<br />
betoverd door een goochelaar. Na de nodige avonturen<br />
wordt de betovering verbroken en volgt de hereniging<br />
met de lerares. De goochelaar<br />
ontgoocheld was een zo -<br />
geheten stelfilm die voorafgaande<br />
aan een spreekbeurt<br />
of opstel de fantasie van de<br />
V E RA N D E R I N G E N N O F J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 9
Still uit De goochelaar ontgoocheld, 1958<br />
Leerlingen van middelbare scholen<br />
maakten er zelf films<br />
leerlingen moest prikkelen. 7 Volgens Crama had deze<br />
film ook ten doel leerlingen waardering bij te brengen<br />
voor de esthetische kwaliteit van de film. De goochelaar<br />
ontgoocheld was de eerste compleet geanimeerde pro -<br />
ductie van de NOF. Tot dan toe waren animaties alleen<br />
ingezet voor de schematische weergave van processen<br />
of verschijnselen.<br />
Kees van Langeraad, speciaal aangesteld voor het<br />
verzorgen van geluid bij de films, maakte rond dezelfde<br />
tijd ook een stelfilm, Hansje en de Madurodammers<br />
(1958). Hoewel daarin ‘echte’ kinderen speelden, leek<br />
hij qua vertelschema veel op De goochelaar ontgoocheld.<br />
Hoofdpersoon Hansje verliest het vergrootglas dat hij<br />
voor zijn verjaardag heeft gekregen, in Madurodam.<br />
‘s Nachts droomt hij dat hij in<br />
Madurodam op zoek gaat naar<br />
het verloren cadeau. Als hij<br />
melk uit een melkwagentje<br />
drinkt, wordt hij even klein<br />
als de in woners van de miniatuurstad. Ineens wordt hij<br />
geconfronteerd met een reus. Als hij zich voor hem wil<br />
verbergen, blijkt hij zich precies onder het enorme vergrootglas<br />
te bevinden. Van schrik wordt Hansje wakker.<br />
Samen met zijn moeder gaat hij naar Madurodam, waar<br />
hij het vergrootglas terugvindt op de plek waarvan hij<br />
gedroomd had. De film duurde twintig minuten en verscheen<br />
in een zwijgende en een geluidsversie. Omdat<br />
Van Langeraad van specifieke filmstijlmiddelen gebruik<br />
maakte zoals dubbeldruk en suggestieve montage tussen<br />
levensecht en miniatuur, raadde hij in de begeleidende<br />
brochure de leerkrachten aan om de film ook te gebruiken<br />
‘voor het aanbrengen van enig filmbegrip bij de leerlingen.’<br />
8 Om dat onderwerp uitputtender te kunnen<br />
1 0 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 V E RA N D E R I N G E N N O F
ehandelen beschikte de NOF over Nederlandse versies<br />
van drie films die door de Duitse zusterinstelling, RWU,<br />
waren vervaardigd: Hoe ontstaat een filmscene?, Variaties<br />
op een filmthema en Filmmontage.<br />
Leefwereld van scholieren Hoewel<br />
Zwavelzuur (1960), onder regie van Crama, van een ander<br />
karakter was dan beide voornoemde films, speelden<br />
daarin de concepten van esthetische kwaliteit en filmbegrip<br />
wel degelijk een belangrijke rol. De productie<br />
van zwavelzuur was een chemisch proces dat zich in<br />
een gesloten omgeving afspeelde. Om te voorkomen<br />
dat de leerlingen louter chemische fabrieken en animaties<br />
te zien zouden krijgen, had Crama een raamvertelling<br />
bedacht: een proefwerk met enkele vragen over zwavelzuur,<br />
die leerlingen van een middelbare schoolklas moesten<br />
beantwoorden. Juist door aansluiting te zoeken bij<br />
hun leefwereld zouden de scholieren zich volgens Crama<br />
beter kunnen identificeren met de film. Een deel van de<br />
opnamen werd gemaakt op het Haags Montessori Lyceum<br />
(HML). Ruim voordat Zwavelzuur, een zwart-wit geluidsfilm<br />
van dertig minuten, op 25 oktober 1960 op het HML<br />
zijn première beleefde, kreeg Crama overigens al de<br />
gelegenheid op deze school zijn ideeën over filmonderwijs<br />
in de praktijk te brengen.<br />
De rector van de school, Jan Koning, had in de<br />
Verenigde Staten gemerkt dat film daar een veel belangrijker<br />
rol innam in het schoolleven dan in Nederland.<br />
Leerlingen van middelbare scholen maakten er zelf films<br />
onder begeleiding van docenten. Tijdens de opnamen<br />
van Zwavelzuur raakte Koning hierover met Crama in<br />
gesprek. Het resultaat was dat er met ingang van het<br />
schooljaar 1958-1959 het facultatieve vak film op het<br />
lesrooster kwam. Crama kreeg toestemming van de NOF<br />
om dit ‘keuzeuur’ te verzorgen. Hij stelde zich voorzichtig<br />
op: ‘Het is beslist niet nodig om de film in onze samen -<br />
leving te veroordelen. Wel moeten wij trachten te leren<br />
onderscheid te maken op het gebied van de film, en<br />
daarop moeten ook onze pedagogische activiteiten<br />
ten aanzien van film worden gericht. Daarom is film -<br />
opvoeding nodig.’ 9<br />
Hoewel hij op dit terrein een pionier was, kon<br />
Crama in elk geval terugvallen op wat over filmvorming<br />
Geheel in Montessori-traditie werkten<br />
ze in groepsverband aan de productie<br />
was ontwikkeld in de jaren vijftig in kringen van de<br />
Katholieke Film Actie (KFA). KFA-voormannen als filmpater<br />
Jac. Dirkse, de redacteur van Filmforum Janus<br />
van Domburg en filmmaker en -criticus Piet van der Ham<br />
verzorgden talloze lezingen, artikelen en cursussen over<br />
dit onderwerp. Verder waren er sinds 1954 de jaarlijkse<br />
Academische Filmstudieweken waar binnen- en buitenlandse<br />
deskundigen nieuwe inzichten over film presenteerden.<br />
Ook was er inmiddels de nodige literatuur<br />
verschenen in de Cinegrafia-reeks (vanaf 1956) en<br />
de publicaties van voormalige NOF-directeur Peters. 10<br />
Crama stelde een leerplan op om de HML-leer -<br />
lingen te laten kennismaken met de maatschappelijke<br />
rol van de bioscoop, de geschiedenis van de film, de<br />
filmtechniek, de speelfilm en de documentaire en ex -<br />
perimentele film. Ter illustratie dienden korte films<br />
en filmfragmenten uit de collecties van het Nederlands<br />
Filmmuseum, de NOF, het Nederlands Filminstituut, de<br />
Rijksvoorlichtingsdienst en verschillende ambassades.<br />
Ten behoeve van de beeldanalyse werd een sequentie<br />
uit de speelfilm Great expectations (1946) van David Lean<br />
gekopieerd. Rupert van der Linden tekende de afzonderlijke<br />
shots na om ze als dia’s te kunnen vertonen. Op<br />
deze manier was het Crama mogelijk om de leerlingen<br />
‘filmtaal’ uit te leggen. Bioscoopbezoek werd aangemoedigd.<br />
Vooral de films van de nieuwe Franse filmstroming<br />
Nouvelle Vague, zoals Les quatre cents coups (1959)<br />
van François Truffaut, waren erg in trek. In de praktijk<br />
betekende dit wel dat de nodige HML’ers zich aan de<br />
bioscoopkassa ouder moesten voordoen dan ze in wer -<br />
kelijkheid waren, omdat de keuring de meeste Nouvelle<br />
Vague films het predikaat ‘18 en ouder’ had verleend.<br />
Maken van een eigen film Het maken<br />
van een eigen film vormde de afsluiting van de cursus.<br />
Voor de meeste leerlingen was dit het hoogtepunt.<br />
Geheel in Montessori-traditie werkten ze in groepsverband<br />
aan de productie. Uit meerdere scenario’s koos de<br />
groep het beste, vervolgens werden de rollen voor en<br />
achter de camera verdeeld. Het waren ‘stijloefeningen<br />
in celluloid’, zoals in de titelsequentie van Première -<br />
stemming (1959), de eerste uit de reeks, werd opgemerkt.<br />
In minder dan tien minuten slaagden de leerlingen erin<br />
met filmische middelen, zon -<br />
der gesproken dialoog, maar<br />
wel met muziek en geluiden<br />
het verhaal te vertellen. Alleen<br />
de allereerste film was hele-<br />
V E RA N D E R I N G E N N O F J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 1 1
maal zonder geluid. Ook al verliet Crama eind 1960 de<br />
NOF om als zelfstandig filmmaker verder te gaan, hij<br />
mocht de cursus op het HML jaren achtereen met succes<br />
blijven geven. In de films stond elke keer een ander<br />
aspect van het school leven centraal: van een toneel -<br />
opvoering (Première stemming) tot een werkweek<br />
(Bokkerijders, 1962), van de komst van een nieuwe<br />
leerling (De nieuweling, 1963) tot het gevreesde examen<br />
(Examen, 1964). Crama zorgde ervoor dat de HML-films<br />
in de scholierensectie van Cinestud, het tweejaarlijkse<br />
Amsterdamse festival voor studentenfilms, te zien waren.<br />
Hij wist zelfs het AVRO-televisie programma Rooster<br />
(1963) en NCRV’s Tiener magazine (1964) te interesseren<br />
voor het fenomeen scholierenfilms.<br />
Als gevolg van de cursus op het HML raakte<br />
Crama steeds meer geïntrigeerd door de leefwereld<br />
van de middelbare scholier, een onderwerp dat in<br />
documentaires nauwelijks aan bod was gekomen.<br />
Met een subsidie van het Ministerie van OK&W kon<br />
hij De mooiste tijd… (1963) realiseren over een denk -<br />
beeldige schoolklas in de periode voor de overgang<br />
naar de eindexamenklas. Hij stelde enkele leerlingen<br />
en leraren, met hun hoop en hun zorgen, centraal. De<br />
film bevatte veel herkenbare momenten als het proefwerk,<br />
de leraarsvergadering en het feestje bij een<br />
Literatuur<br />
Crama N. (1959). Onderwijs over<br />
de film. Mededelingen van de<br />
Stichting Nederlandse Onderwijs<br />
Film, no.3, 16-20.<br />
Geef hun ogen de kost (1959). Den<br />
Haag: NOF.<br />
Hogenkamp B. (1997).‘De on<br />
derwijsfilm is geen Duitsche<br />
uit vinding.’ A. Schoevers,<br />
Ph.A. Kohnstamm en de<br />
Nederlandsche Onderwijs Film,<br />
1941-1949. Stichting Film en<br />
Wetenschap – Audiovisueel<br />
Archief Jaarboek, Amsterdam:<br />
SFW-AVA/NAA, pp.55-90<br />
Instructieboekje Film no. 1,<br />
De Veluwe deel I: zand en heide<br />
(1946). Den Haag: NOF.<br />
Instructieboekje Film no. 130,<br />
De goochelaar ontgoocheld (1958).<br />
Den Haag: NOF.<br />
Instructieboekje Film no. 131, Hansje<br />
en de Madurodammers (1958).<br />
Den Haag: NOF.<br />
Het paedagogisch en didaktisch<br />
gebruik van de film bij het lager<br />
onderwijs. Leidraad voor kweke -<br />
lingen (1948, 4de druk; oorspr.<br />
1943). Den Haag: NOF.<br />
van de leer lingen thuis. Een sturende rol speelde de<br />
monologue intérieur van een van de hoofdrolspelers.<br />
Kees van Langeraad had hiervoor de tekst geschreven<br />
aan de hand van interviews met scholieren. Ook werkten<br />
verschillende oud-leerlingen van het Haags Montessori<br />
Lyceum mee.<br />
Bij de NOF speelde intussen al weer een volgende<br />
ontwikkeling, de schooltelevisie. Gezien de stijging van<br />
het aantal geregistreerde televisietoestellen van 250.000<br />
in 1957 tot een miljoen in 1961 was het niet verwonder -<br />
lijk dat dit onderwerp regelmatig ter sprake kwam. De<br />
NOF was vertegenwoordigd in de in 1958 ingestelde<br />
Commissie Televisie-Onderwijs. De aparte stichting<br />
Nederlandse Onderwijs Televisie (NOT) vond onderdak<br />
bij de NOF in Den Haag en zond op 22 oktober 1963 het<br />
eerste schooltelevisieprogramma uit. De inhaalslag met<br />
de ontwikkelingen in het buitenland was toen al voltooid.<br />
Niet langer waren onderwijsfilms alleen maar ‘dorre<br />
illustraties bij aardrijkskunde-, geschiedenis- of biologielessen.’<br />
11 Dankzij de inbreng van Kees van Langeraad,<br />
Rupert van der Linden, Nico Crama en anderen waren<br />
de NOF-films veel aantrekkelijker geworden en hielden<br />
meer re kening met de leefwereld van de leerlingen.<br />
Het scherp stellen richtte zich nu meer op de leerling<br />
dan de inhoud van de film. L<br />
Peters J.M.L. (1954), Inleiding<br />
tot de filmaesthetiek. Purmerend:<br />
Muuses<br />
Peters J.M.L. (1958). Close-Up<br />
van de filmkunst. Amsterdam:<br />
Nederlands Film Instituut<br />
Vernieuwing in de onderwijsfilm<br />
(1958). Mededelingen van de<br />
Stichting Nederlandse<br />
Onderwijsfilm, 1 (2), 16-17.<br />
Noten<br />
1 Geef hun ogen de kost, 1959.<br />
2 Het paedagogisch en didaktisch<br />
gebruik van de film, 1948, 3.<br />
3 Hogenkamp, 1997.<br />
4 Het paedagogisch en didaktisch<br />
gebruik van de film, 13<br />
5 Instructieboekje No.1, 1946, 3.<br />
6 Het paedagogisch en didaktisch<br />
gebruik van de film, 1948, 13.<br />
7 Instructieboekje Film no.130.<br />
8 Instructieboekje Film no.131.<br />
9 Crama, 1959, 17.<br />
10 Peters, 1954; 1958.<br />
11 Vernieuwing in de onderwijsfilm,<br />
1958, 16.<br />
1 2 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 V E RA N D E R I N G E N N O F
Onderwijsfilm<br />
Domein van pioniers<br />
en doordouwers<br />
Ed van Berkel<br />
Een vetpot is het nooit geweest, de onderwijsfilm, noch voor<br />
de ontwikkelaars en distributeurs, noch voor de gebruikers.<br />
Daarbij ontbrak het niet aan principiële discussies. Wel of geen<br />
bewegende beelden in de klas? Wel of geen geluid bij de film?<br />
Wel of geen onderwijsfilms op de televisie? En wat te denken<br />
van mogelijk multimediale toepassingen? Wat dit betreft kwam<br />
ik, toen ik in 1978 bij het Nederlands Instituut voor Audiovisuele<br />
Media (NIAM), de opvolger van de Nederlandse Onderwijsfilm,<br />
als onderwijs kundige werd aangesteld, in een gespreid bedje.<br />
Het ministerie van Onderwijs had de subsidie net verzevenvoudigd<br />
en het onderwijs stond open voor vernieuwing. Maar<br />
vóór die tijd was het tobben met dit audiovisuele hulp middel<br />
bij uitstek. ‘Sappelen om geld’ en ‘pionierswerk’ noemen<br />
we het in de tentoonstelling Een eeuw onderwijsfilm tot<br />
6 september 2009 te zien in het <strong>Nationaal</strong> <strong>Onderwijsmuseum</strong>.<br />
Deze geeft een overzicht van de eerste educatieve filmbeelden<br />
aan het begin van de twintigste eeuw tot de ICT in het<br />
onderwijs honderd jaar later.<br />
Kees van Langeraad tijdens nasynchronisatie in de NOF-studio, circa 1958 J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 1 3
Ook de Onderwijsraad zag in 1922<br />
het nut van de film als leermiddel in<br />
Pionierswerk Bezoekers van de tentoonstelling<br />
zullen zich verbazen over het gevarieerde aanbod<br />
en de educatieve kwaliteit van de materialen. Zonder de<br />
creativiteit en vasthoudendheid van een aantal voortrekkers<br />
had de onderwijsfilm zich nooit op deze wijze kunnen<br />
ontwikkelen. Een goed overzicht van de eerste vijftig<br />
jaar biedt de scriptie van Janneke Langelaan, die het<br />
ontstaan van de schoolbioscoop (de klas naar de film)<br />
en de eerste decennia van de NOF (de film naar de klas)<br />
beschrijft. 1 Die geschiedenis begon met de vraag of de<br />
destijds aan populariteit winnende bioscoopfilm ook<br />
ingezet kon worden als leermiddel. Pionier was David<br />
van Staveren, prominent SDAP-er en directeur van de<br />
Gemeentelijke schoolbioscoop van Den Haag, de eerste<br />
schoolbioscoop in Nederland (1918). Filmwetenschapper<br />
Bert Hogenkamp noemt hem zelfs de spil in de ontwikkeling<br />
van de educatieve film. 2 Van Staveren moest het<br />
Kinderen poseren bij de NOF-bus, circa 1955<br />
opnemen tegen veel mensen<br />
die de film in het onderwijs<br />
totaal niet zagen zitten. Zij<br />
kwamen vooral uit de confessionele<br />
hoek en konden maar<br />
moeilijk het verschil zien tussen de ‘demoraliserende<br />
bioscoop’ en de educatieve mogelijkheden van het be -<br />
wegende beeld. 3 In publicaties en tijdens lezingen wist<br />
Van Staveren een deel van z’n opponenten te overtuigen.<br />
Ook de Onderwijsraad zag in 1922 het nut van de film<br />
als leermiddel in. 4<br />
In dezelfde tijd presenteerde het filmbedrijf<br />
Polygoon zich op de onderwijsmarkt. In de winter van<br />
1921 trok diens reizende schoolbioscoop met documentaire<br />
films door het land. Ook dit was werk van baanbrekers<br />
met Polygoons directeur Julius Stoop voorop.<br />
Overtuigd van het belang van de educatieve film, durfde<br />
hij financieel riskante initiatieven te ontplooien. Een<br />
andere naam uit de beginperiode is Willy Mullens, producent<br />
van de eerste onderwijsfilms. Hij werkte daarbij<br />
vaak samen met de directeuren van schoolbioscopen.<br />
Met A. M. van der Wel van de Rotterdamse<br />
1 4 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 F I L M P I O N I E R S
Schoolbioscoop, maakte hij een film over de Veluwe<br />
(1920), en met Van Staveren over een les in school -<br />
gymnastiek (1922). 5<br />
Al snel werd dit nieuwe medium zo populair dat<br />
er behoefte ontstond aan een nationaal instituut voor de<br />
ontwikkeling en distributie van onderwijsfilms. Dat kwam<br />
uiteindelijk in 1941 met de oprichting van de Nederlandse<br />
Onderwijsfilm (NOF) als gevolg van het pionierswerk van<br />
A. A. Schoevers, directeur van de gelijknamige kantooren<br />
handelsopleiding:<br />
‘A.A. Schoevers, oprichter en directeur<br />
van de bekende kantoor- en handelsopleiding,<br />
zag de kansen welke op<br />
dit terrein onbenut lagen. Zelf was<br />
hij een enthousiast amateurcineast.<br />
Hij maakte films speciaal bestemd<br />
om de lessen op zijn instituut aan te<br />
vullen en te illustreren waarbij hij zich<br />
goed realiseerde welke voordelen dit<br />
medium het onderwijs te bieden had.<br />
Schoevers maakte diverse plannen<br />
om te komen tot een organisatie<br />
van de onderwijsfilm. (…) Door het<br />
uit breken van de Tweede Wereldoorlog<br />
werden deze plannen eerst op een<br />
laag pitje gezet. Echter in de loop<br />
van het eerste bezettingsjaar bleek<br />
dat de Duitsers het plan koesterden<br />
Duitse films op de Nederlandse<br />
scholen te vertonen. Het waren<br />
films met nationaalsocialistische<br />
propaganda. Schoevers wilde dit in<br />
Nederland zonder meer voorkomen.’ 6<br />
Halverwege de jaren vijftig en zestig was het eveneens<br />
pionieren. Toen ging het echter om geluid bij de film<br />
net als in bioscopen. Velen vonden dit maar niets.<br />
Een andere innovatie was de uitzending<br />
van onderwijsfilms door de televisie<br />
Commentaar leveren bij de bewegende beelden was<br />
de taak van de docent. Waarom zou je dat laten doen<br />
door een vreemde stem van buitenaf? Sterker nog:<br />
zo’n externe commentaarstem zou de autoriteit van<br />
de docent aan kunnen tasten. Dat de geluidsfilm er<br />
toch kwam en er nog meer vernieuwd werd, was te<br />
danken aan de pioniersmentaliteit van mensen als<br />
J. M. L. Peters, van 1953 tot 1955 directeur van de<br />
NOF, en NOF-medewerkers Kees van Langeraad,<br />
Rupert van der Linden en Nico Crama. 7 Van Langeraad<br />
werd speciaal aangetrokken om te experimenteren met<br />
commentaar in de onderwijsfilm. Van der Linden pro -<br />
duceerde in 1958 de eerste getekende educatieve film<br />
voor kinderen. Crama legde in 1959 de basis voor film -<br />
vorming, een nieuw vak voor het voort gezet onderwijs. 8<br />
In de tentoonstelling krijgen zij onder de noemer<br />
‘Klinkende namen’ een eervolle vermelding.<br />
Een andere innovatie was de uitzending van<br />
onderwijsfilms door de televisie in de jaren zestig. Velen<br />
betwijfelden het nut daarvan. 9 Trouwens, welke organi -<br />
satie zou die kar moeten trekken? De omroepen, die al<br />
schoolradio-uitzendingen verzorgden, rekenden dat tot<br />
hun takenpakket. Dank zij het doorzettingsvermogen<br />
en de slagvaardigheid van de NOF kwam de verant -<br />
woordelijkheid in handen van de Stichting Nederlandse<br />
Onderwijs Televisie (NOT), waarin de zuilen samenwerkten<br />
en elkaar minder beconcurreerden dan wanneer<br />
de toenmalige omroepen de schooltelevisie in handen<br />
hadden gekregen. 10<br />
Wat te denken van de integratie van de onderwijsfilm<br />
in ICT? Ook dat was het werk van wegbereiders met<br />
hart voor de zaak en liefde voor hun vak. Terwijl officiële<br />
instanties de computer hooguit zagen als database voor<br />
het documentatiecentrum, 11 ontwikkelden docenten op<br />
hun zolderkamertjes en vernieuwers op de universiteiten<br />
met Atari’s, Commodores en Apple-tjes de eerste edu -<br />
catieve software. Toen ze hun computer ook nog ver -<br />
bonden met de beeldplatenspeler, ontstonden de eerste<br />
interactieve onderwijsprogramma’s.<br />
Sappelen om geld Een eeuw onderwijsfilm<br />
is min of meer synoniem aan een eeuw ‘sappelen om<br />
geld’. Het begon al bij de eerste schoolbioscopen. Die<br />
waren een gemeentelijke aangelegenheid,<br />
maar een sluitpost<br />
op de begroting. Zo was<br />
de economische crisis in 1933<br />
voor de Gemeente Rotterdam<br />
F I L M P I O N I E R S J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 1 5
Leerlingen voor de schoolbioscoop in Scheveningen, 1918<br />
Toen werd de drie ton opeens<br />
verzevenvoudigd<br />
reden de deuren van haar schoolbioscoop te sluiten.<br />
Polygoon, een particulier initiatief, zocht voor zijn reizende<br />
bioscoop de oplossing in de verdeling van Neder -<br />
land in 84 districten. ‘Hoe meer scholen en vereenigingen<br />
zich in een bepaald district aansluiten, hoe economischer<br />
de dienst wordt, hoe billijker de schoolvoor - stellingen<br />
geleverd kunnen worden. (…) In de jaren die achter ons<br />
liggen verkregen wij de beschikking over cijfers die aantoonden,<br />
dat bij sommige op zich zelf staande voorstel -<br />
lingen, de hooge vrachten, reis- en verblijfskosten, en<br />
niet-productieve salarissen meer dan 60% van de voorstellingskosten<br />
bedroegen. Bij een dergelijke on econo -<br />
mische werkwijze zijn misschien de Spoorwegen gebaat,<br />
voor het onderwijs en de organisa toren der voorstel -<br />
lingen beteekenen dergelijke posten verlies,’ al dus<br />
filmproducent en pionier Brand Dirk Ochse in 1926. 12<br />
Toen de onderwijsfilms al snel een succes waren,<br />
installeerde onderwijsminister Ch. J. M. Ruys de<br />
Beerenbrouck in 1920 een<br />
commissie ter bestudering<br />
van de bioscoop als leer -<br />
middel en de daarmee samenhangende<br />
vraag, of en hoe<br />
hierbij de overheid moest handelen. Het rapport dat<br />
twee jaar later verscheen, bevatte een pleidooi voor<br />
een centraal instituut voor de opvoedings- en onderwijsbioscoop,<br />
maar de bekostiging ervan kwam niet rond,<br />
mede omdat er geen overheidssteun zou worden<br />
gegeven. 13<br />
Later zaten ook de NOF en het NIAM krap bij<br />
kas. ‘Het ministerie van onderwijs heeft zich aan de<br />
onderwijsfilm weinig gelegen laten liggen’, vertelde<br />
Harry Jongbloed, van 1956 tot 1988 directeur van NOF<br />
en NIAM, me in 2008. Alleen de oorlogsjaren vormden<br />
een gunstige uitzondering. Toen stelde het door de be -<br />
zetter geleide departement van Onderwijs maar liefst<br />
een miljoen beschikbaar om scholen te voorzien van<br />
gratis projectoren en filmmateriaal. ‘Maar na de oorlog<br />
was het gedaan met de luxe en al snel werd de subsidie<br />
teruggebracht tot f 100.000 per jaar. Later groeide dit<br />
tot f 300.000, maar meer hadden de opeenvolgende<br />
1 6 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 F I L M P I O N I E R S
Zo is het onze ambitie dat álle leraren<br />
op den duur kunnen arrangeren<br />
De schooltelevisie verdrong uiteindelijk de filmprojector, circa 1980<br />
onderwijsministers er niet voor over, voor de komst van<br />
Van Kemenade en zijn opvolger Deetman. Toen werd<br />
de drie ton opeens verzevenvoudigd’, aldus Jongbloed.<br />
NIAM-bestuurslid Cor Ottenheim meldde hetzelfde: ‘Op<br />
6 mei 1976 bestond de Stichting 35 jaar. Het bleek een<br />
bijzonder belangrijke verjaardag te zijn. Voor het eerst<br />
kwam er een subsidieregeling tot stand, die het mogelijk<br />
maakte een eerste stap te zetten op de weg tot verbe -<br />
tering van de kwaliteit.’ 14 Eindelijk was er dus weer geld<br />
voor de productie van onderwijsfilms. Tot die tijd hadden<br />
NOF en NIAM zich, zoals in de tentoonstelling te zien,<br />
moeten behelpen met goedkoop te produceren films<br />
en producties van het bedrijfsleven die op een creatieve<br />
manier geschikt gemaakt waren voor het onderwijs. Het<br />
gesprek met Jongbloed maakte me ook duidelijk dat<br />
je zelfs de oprichting van de NOT (Nederlandse Onderwijs<br />
Televisie) in 1963 door de NOF kunt zien als een creatieve<br />
oplossing voor het chronische geldtekort. De distributie<br />
van films via de ether was een mogelijkheid om de onderwijsfilm<br />
uit het slop te halen. Nu het nieuwtje van de<br />
film eraf was en het ministerie de productie en distributie<br />
nog nauwelijks wilde financieren, bood het nieuwe<br />
medium televisie wellicht nieuwe kansen.<br />
De moderne techniek verovert het onderwijs en stelt nieuwe eisen aan<br />
de docent. Barlaeus Gymnasium in Amsterdam, 2008.<br />
Ook scholen hadden eigenlijk geen geld voor de onderwijsfilm.<br />
In de gesprekken die ik in 2007 op de Nationale<br />
Onderwijstentoonstelling en de Seniorenbeurs voerde<br />
ter voorbereiding van de tentoonstelling, bleek dat vele<br />
scholen de onderwijsfilm als een luxe zagen. Dat is niet<br />
vreemd, want de NOF vroeg in 1952 nog 30 cent per<br />
leerling per jaar voor het uitlenen van films. Bovendien<br />
waren de kosten voor een filmprojector zo hoog, dat de<br />
NOF scholen in de jaren vijftig adviseerde met meerdere<br />
scholen één projector aan te schaffen. 15 Het argument<br />
van de hogere kosten moet velen aangesproken hebben<br />
toen in de jaren zestig het toevoegen van geluid aan<br />
films in discussie kwam. 16 Voor een geluidsprojector<br />
moest men in 1962 minimaal 2.000 gulden neerleggen.<br />
Hoeveel van deze apparaten zijn er niet aangeschaft<br />
met de opbrengst van oud-papieracties, bingo’s en<br />
fancy fairs?<br />
De docent als arrangeur De onderwijsfilm<br />
hoort inmiddels tot het verleden, het principe<br />
leeft voort in het aanbod van Teleac / NOT. Tussen de<br />
vele verschillen springen er twee in het oog. Uiteraard<br />
het ruime programmabudget, met alle positieve gevolgen<br />
F I L M P I O N I E R S J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 1 7
voor de keuze van onderwerpen en inhoud van de programma’s.<br />
En verder de supplementen, zoals leerlingenmaterialen<br />
en (interactieve) websites.<br />
Toen ik voor het eerst kennis maakte met deze<br />
toepassingen, overviel me een gevoel van jaloezie.<br />
Dat had ik moeten hebben, toen ik in de jaren zestig<br />
en zeventig onderwijzer was in Rhoon en Poeldijk. Nu<br />
schoolbord en projectiescherm hebben plaats gemaakt<br />
voor een digitaal schoolbord dat de uitleg van de docent<br />
en de audiovisuele media integreert. Dank zij tal van<br />
multimediale mogelijkheden kunnen onderwijs gevenden<br />
zelf hun eigen audiovisuele lesmaterialen produceren.<br />
Het ministerie van Onderwijs heeft zelfs het voornemen<br />
dit te stimuleren. In juni 2007 besloot de Tweede Kamer<br />
aan de Onderwijsraad advies te vragen over de ontwik -<br />
keling van leermiddelen van de 21ste eeuw. Deze kwam<br />
in september 2008 met haar rapport Onderwijs en open<br />
leermiddelen. Een voorstel daarin was alle scholen en<br />
docenten in staat te stellen hun eigen digitale leermid -<br />
delen te ontwikkelen. De onderwijsraad noemde dit<br />
‘Arrangeren’, waarbij de raad een beroep deed op de vakin<br />
houdelijke en didactische professionaliteit van de leraar.<br />
Deze kan gebruik maken van bestaand materiaal, zoals de<br />
filmpjes van Teleblik, en zo de les beter af stemmen op de<br />
specifieke situatie van de leerlingen. 17<br />
Literatuur<br />
Computers in de school (film)<br />
(1985). Den Haag: Ministerie<br />
van Onderwijs.<br />
Haan, J. de (1995). Polygoon spant<br />
de kroon. Amsterdam: Cramwinckel.<br />
Hogenkamp, B. (1995). Crama<br />
cahier. Leiden: Vereniging Holland<br />
Animation.<br />
Hogenkamp, B. (2003). De<br />
do cumentaire film 1945–1965.<br />
Rotterdam: Uitgeverij 010.<br />
Langelaan, J. (2005). Het debat<br />
rondom het gebruik van film als<br />
onderwijshulpmiddel, 1912-1960.<br />
Utrecht: Universiteit Utrecht<br />
(scriptie).<br />
Ottenheim, C. (1991). 50 jaar<br />
NOF/NIAM: Van stomme film<br />
naar interactieve media.<br />
Den Haag: NIAM.<br />
Pennings, L. (2008). Leermiddelen<br />
van de 21ste eeuw. Delft: TNO.<br />
Plasterk, R. H. A. (2008).<br />
Brief aan de Tweede Kamer.<br />
http://rijksbegroting.minfin.nl/<br />
2009/kamerstukken,2008/12/16/<br />
kst125806.html (geraadpleegd<br />
16-03-09)<br />
Het antwoord van onderwijsminister R. H. A. Plasterk<br />
op deze nota is hoopgevend. Op 8 december 2008<br />
schreef hij aan de Tweede Kamer:<br />
‘Wij willen inderdaad het arrangeren<br />
en ontwikkelen van leermiddelen<br />
sterker dan tot nu toe bevorderen. (…)<br />
Zo is het onze ambitie dat álle leraren<br />
op den duur kunnen arrangeren;<br />
degenen die ook het talent blijken<br />
te bezitten om volledig origineel zelf<br />
te ontwerpen, moeten daartoe worden<br />
uitgedaagd en in de gelegenheid<br />
worden gesteld.’ 18<br />
Plasterk heeft hiervoor niet louter onderwijskundige mo -<br />
tieven. Naar verluidt hoopt hij hiermee ook het leraarschap<br />
weer aantrekkelijk te maken. Docenten met liefde<br />
voor hun vak en met de nodige creativiteit kunnen dus<br />
weer gaan pionieren. En nu maar duimen dat Plasterk<br />
ook nog zorgt voor de benodigde financiële middelen.<br />
Want het zou het onderwijs geen goed doen als de ge -<br />
schiedenis zich op dit terrein in de 21ste eeuw herhaalt.<br />
Stichting Nederlandse<br />
Onderwijsfilm (NOF), 1949-1969.<br />
Ministerie van OCW, toegangs -<br />
nummer 2.14.68. Den Haag:<br />
<strong>Nationaal</strong> Archief.<br />
Toonbeeld. Periodiek voor audiovisuele<br />
media, 1960-1969.<br />
Noten<br />
1 Langelaan, 2005.<br />
2 Ibid., 16.<br />
3 Ibid., 19.<br />
4 De Haan, 1995, 29.<br />
5 De Haan, 1995, 31-32.<br />
6 Stichting Nederlandse<br />
Onderwijsfilm (NOF), 1949-1969.<br />
7 Hogenkamp, 1995, 7; 2003,<br />
143-144.<br />
8 Ibid., 2003, 144.<br />
9 Ottenheim, 1991, 36.<br />
10 Toonbeeld, 1962, aflevering 2,<br />
27.<br />
11 Computers in de School (film),<br />
1985.<br />
12 De Haan, 1995, 47.<br />
13 Ibid., 29.<br />
14 Ottenheim, 1991, 48.<br />
15 Ibid., 25.<br />
16 Ibid., 18.<br />
17 Pennings, 2008, 40.<br />
18 Plasterk, 2008, 1.<br />
1 8 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 F I L M P I O N I E R S<br />
L
Een kwestie<br />
van betrokkenheid<br />
Films van de Gemeentelijke<br />
Schoolbioscoop in Rotterdam,<br />
1920-1933 1<br />
Floris Paalman<br />
Aan het begin van de twintigste eeuw kende de bioscoop een<br />
gestaag groeiende populariteit. Hiermee waren commerciële<br />
belangen gediend. Tegelijkertijd namen sociaal-culturele<br />
organisaties en gemeenten initiatieven om film op gerichte<br />
wijze een rol te laten spelen ten behoeve van de volksontwikkeling.<br />
Film gold als een attractief middel om kennis over te dragen, niet<br />
in het minst aan kinderen uit de arbeidersklasse. Zo organiseerde<br />
het Haagse Museum ten bate van het Onderwijs regelmatig<br />
schoolvoorstellingen, waaruit in 1918 de eerste schoolbioscoop<br />
in Nederland ontstond met als directeur de SDAP-er David<br />
van Staveren. 2 Deze functioneerde als voorbeeld voor elders.<br />
Zo richtte de SDAP-wethouder Arie de Zeeuw, in juli 1920 in<br />
Rotterdam de Gemeentelijke Schoolbioscoop op. Bijzonder<br />
is dat deze instelling zelf ook films ging produceren. De vraag<br />
is welke rol deze films dienden te vervullen en hoe deze<br />
inhoudelijk gezien naar voren kwam.<br />
J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 1 9
Schoolvoorstellingen 3 De Rotterdamse<br />
schoolbioscoop, met als directeur Abraham Melis van<br />
der Wel (1879-1961), vond onderdak in het Technisch<br />
Scheepvaartkundig Instituut en Museum, waar zij de<br />
beschikking kreeg over een zaal met tachtig stoelen.<br />
Men toonde er films aan kinderen uit de laatste twee<br />
klassen van het lager onderwijs, zowel openbaar als bijzonder.<br />
Een bijkomstigheid was dat de directeur schoolkinderen<br />
stimuleerde om van de gelegenheid gebruik<br />
te maken het museum te bezoeken. Hij was het ook<br />
die tekst en uitleg gaf bij de (stomme) films. Dit gebeurde<br />
tijdens voorstellingen van zo’n 75 minuten, waarvan er<br />
dagelijks vier plaatsvonden, vijf dagen in de week,<br />
45 weken per jaar. Naar schatting maakten 20.000<br />
leer lingen van zo’n tweehonderd scholen drie keer<br />
per jaar een filmvoorstelling mee.<br />
Een voorstelling omvatte doorgaans verschillende<br />
korte films met betrekking tot diverse onderwerpen en<br />
schoolvakken als aardrijkskunde, geschiedenis en biologie.<br />
Ter voorbereiding in de klas kregen de docenten<br />
een gedetailleerde beschrijving van de films toegestuurd,<br />
met eventueel nog aanvullend lesmateriaal. Verder konden<br />
zij van tevoren een voorstelling bijwonen. Deze opzet<br />
bleek succesvol, afgaande op de enthousiaste reacties<br />
van de docenten. De schoolbioscoop was voortdurend<br />
volgeboekt. Er kwamen zelfs verzoeken tot deelname<br />
van middelbare scholen, maar daarvoor was de capaciteit<br />
te gering. Als tegemoetkoming organiseerde Van der Wel<br />
’s avonds regelmatig voorstellingen voor deze doelgroep.<br />
Door de grote belangstelling zag Van der Wel uit<br />
naar een groter onderkomen. Hij vond dat na zes jaar<br />
en na de nodige inspanningen in het gebouw van de<br />
Bond van Nederlandse Onderwijzers, waar een zaal<br />
met 160 stoelen ter beschikking stond. Daarnaast ging<br />
men gebruik maken van een tweede zaal, in het RK<br />
Vereenigingsgebouw in Rotterdam-Zuid. Ondanks haar<br />
succes bleek de opheffing in 1933 onafwendbaar als<br />
gevolg van de crisis en de daarop volgende politieke<br />
veranderingen, al is abusievelijk wel eens een andere<br />
verklaring daarvoor gegeven. 4 Een bijkomende factor<br />
was dat steeds meer scholen zelf projectieapparatuur<br />
gingen aanschaffen. Evenwel hebben in totaal ruim<br />
150.000 kinderen, geboren tussen 1908 en 1923,<br />
De schoolbioscoop was voortdurend<br />
volgeboekt<br />
regel matig een voorstelling van de Rotterdamse schoolbioscoop<br />
bijgewoond.<br />
Filmproductie Ondanks de groeiende belangstelling<br />
was het beschikbare aantal onderwijsfilms<br />
aanvankelijk beperkt. In verschillende plaatsen zagen<br />
onderwijzers en ambtenaren dit als een dringend probleem<br />
en daarom riep de Vereniging van Nederlandse<br />
Gemeenten al in 1922 op tot een speciale bijeenkomst<br />
om dit punt te bespreken. Inmiddels was Van der Wel,<br />
die zelf was opgeleid als tekenleraar, al actief betrokken<br />
geraakt bij enkele filmproducties. 5 Onder zijn leiding<br />
maakte Polygoon de anderhalf uur durende aardrijks -<br />
kundige film De Rijn van Lobith tot aan Zee (1922),<br />
waarbij de film een analogie vertoonde met de loop<br />
ervan. Aan bod kwamen de verschillende landschappen,<br />
dorpen en steden aan het water, met ruime aandacht<br />
voor Rotterdam en zijn havens.<br />
Ondertussen was Van der Wel in eigen beheer zelf<br />
ook filmopnamen gaan maken. De eerste ervan was een<br />
demonstratie van de bereden politie te Rotterdam. In<br />
ongeveer tien jaar tijd zouden er nog zo’n veertig films<br />
volgen, variërend in duur van vijf minuten tot ruim een<br />
uur. 6 Voor dat doel kwam er in 1925 zelfs een aparte<br />
filmwerkplaats, de zogeheten Gemeentelijke Filmfabriek.<br />
De films die Van der Wel realiseerde, geassisteerd door<br />
een operateur, waren van dusdanige kwaliteit dat ook<br />
andere schoolbioscopen ze in hun programma’s opnamen.<br />
Dit scheelde in de kosten. Het neemt echter niet weg dat<br />
de films allereerst voor de eigen schoolbioscoop bedoeld<br />
waren. Als aanvulling op de diverse gehuurde films vormden<br />
de Rotterdamse opnamen een directe koppeling naar<br />
de eigen omgeving van de leerlingen. Daarin schuilt in<br />
grote mate de rol die deze films vervulden.<br />
Allerlei onderwerpen kwamen aan bod, variërend<br />
van specifieke zaken, zoals Reddingswezen van Hoek<br />
van Holland (1923), tot algemene verschijnselen, zoals<br />
Electriciteit en haar toepassingen (1927). Daarnaast<br />
maakte Van der Wel ook films met een uitgesproken<br />
documentair of historisch karakter. Een voorbeeld is<br />
Met de Paardentram naar Overschie (1925), over de<br />
paardentram die toen op het punt stond te verdwijnen.<br />
De geschiedenis voltrok zich in wezen voor de ogen van<br />
de kinderen, en de film bena-<br />
drukte dat. Dit geldt even -<br />
eens voor De Vischmarkt te<br />
Rotterdam (1930). Van der Wel<br />
bracht de markt, die een lange<br />
2 0 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 S C H O O L B I OSCO O P
Fragment uit de film Boomplantdag in den Kralingerhout te<br />
Rotterdam, 1928<br />
Een bijkomende factor was dat steeds<br />
meer scholen zelf projectieapparatuur<br />
gingen aanschaffen<br />
traditie kende, nauwkeurig in beeld waarmee hij het<br />
verleden op levendige wijze aan het heden koppelde.<br />
Daarnaast filmde hij ook zaken die om andere redenen<br />
historisch waren. Een voorbeeld is Winter 1929, toen<br />
er buitengewoon strenge vorst was, met spectaculaire<br />
beelden van onder meer auto’s op de Nieuwe Maas. 7<br />
Wat in deze verschillende films het meeste opvalt,<br />
is het grote aantal over flora, fauna en het platteland,<br />
met titels als Langs Duin en Strand, Melkproducten,<br />
Sloot en Plas, Voorjaar, en Vogelleven in en om<br />
Rotterdam. Enkele aardrijkskundige films, onder andere<br />
over Zeeland en Drenthe, kan men ook tot deze groep<br />
rekenen. Men moet zich hierbij realiseren dat een groot<br />
deel van de jeugdige kijkers zelden of nooit buiten de<br />
stad kwam. Door middel van deze films leerden zij het<br />
belang van de natuur kennen en er waardering voor<br />
opbrengen.<br />
Een parallel met architectuur<br />
Gezien het aandeel films met betrekking tot de natuur<br />
is er een opvallende parallel te trekken met de moderne<br />
architectuur en stedenbouw uit die tijd. Die was<br />
Fragment uit de film Veilig verkeer, 1930<br />
gebaseerd op de idealen ‘licht,<br />
lucht, ruimte’. Steden moesten<br />
open zijn en het contact<br />
met de natuur herstellen.<br />
Die gedachte vormde de<br />
grondslag van de tuindorpen,<br />
zoals Vreewijk, begonnen in<br />
1913, en parken als het Kralingse Bos- en Parkplan<br />
(1921-1927), beiden ontworpen door Granpré Molière,<br />
Verhagen en Kok. 8 Een directe link vormt de korte film<br />
Boomplantdag in den Kralingerhout te Rotterdam (1928).<br />
Waar het planten de kinderen direct betrok bij het ont -<br />
wikkelen van een groene stad, daar versterkte de film<br />
de betrokkenheid bij het onderwerp nog eens. Tot<br />
groot enthousiasme zagen zij zich zelf op het doek.<br />
In diverse films van de Rotterdamse schoolbios -<br />
coop verschijnen leerlingen zelf in beeld. Dit geldt voor<br />
verschillende films over de natuur, maar ook voor een film<br />
als Veilig Verkeer (1930). Zo demonstreren schoolklassen<br />
hoe men de straat moet oversteken. De bedoeling was<br />
kinderen vertrouwd te maken met de regels van het verkeer,<br />
maar ook om ze iets te laten zien van moderne stedenbouw.<br />
Vandaar dat de film begint met de aankon diging<br />
niet alleen voor kinderen bedoeld te zijn. Deze liet bijvoorbeeld<br />
iets nieuws zien als een verkeersplein met een<br />
rotonde, met het bijschrift ‘modern verkeer in een grote<br />
stad: circulatie systeem.’ Van der Wel werkte dikwijls<br />
samen met een deskundige en een gemeentelijke instelling,<br />
in dit geval B.G. Meyer, hoofd van de verkeersdienst.<br />
S C H O O L B I OSCO O P J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 2 1
Een ander voorbeeld van een film waarin leer lingen te<br />
zien zijn is School voor Vrouwenarbeid (1933). Deze was<br />
bedoeld om meisjes te stimuleren hun school te vervolgen,<br />
wat binnen arbeidersgezinnen destijds nog niet een<br />
vanzelfsprekendheid was. De film toont hoe zij worden<br />
opgeleid om op moderne wijze het huishouden te doen.<br />
Als progressieve instelling trachtte de school de omstandigheden<br />
voor hen te verbeteren en hun kansen te<br />
vergroten. Ook hierin zien we weer een dwars verband<br />
met de moderne architectuur van die tijd, die vergelijkbare<br />
doelen nastreefde. Dit kreeg ook in directe zin zijn<br />
beslag. Terwijl Van der Wel zijn film maakte werkte architect<br />
Han van Loghem, een voorvechter van het nieuwe<br />
bouwen, aan een ontwerp voor een nieuw schoolgebouw<br />
met onder meer twee model woningen. 9<br />
Het is opvallend dat de gedeelde agenda, die van<br />
de schoolbioscoop en van architectuur en stedenbouw,<br />
zich ook op bestuurlijk vlak voordeed. Bij de gemeenteraadsverkiezingen<br />
van 1919, twee jaar na de invoering<br />
van het algemeen kiesrecht, werd de socialistische<br />
SDAP de grootste partij in Rotterdam. 10 Zij kreeg twee<br />
wethoudersposten, voor volkshuisvesting en onderwijs,<br />
met respectievelijk Arie Heijkoop en Arie de Zeeuw<br />
als wethouders. 11 Waar woningbouw de directe leef -<br />
omstandig heden van de stedelingen diende te verbeteren,<br />
daar kon onderwijs door middel van vernieuwende<br />
Literatuur<br />
Archief Gemeentesecretarie<br />
Rotterdam, afd. Onderwijs.<br />
Rotterdam: Gemeentearchief,<br />
toegangsnr. 351.01. Inv. nr. 1061,<br />
1079, 1093, 1111, 1126, 1138, 1157,<br />
1177, 1196.<br />
Elsaesser, Thomas (2005). Die<br />
Stadt von Morgen; Filme zum<br />
Bauen und Wohnen (pp. 381-409).<br />
In K. Kreimeier et al. Geschichte<br />
des dokumentarischen Films in<br />
Deutschland: 1919-1933, Stuttgart:<br />
Reclam.<br />
Essers, G. (1993). Van Pacificatie<br />
tot Vernieuwing. Het lager onderwijs<br />
in Rotterdam tijdens het interbellum.<br />
Rotterdams Jaarboekje,<br />
401-424.<br />
Filmcollectie. Amsterdam:<br />
Nederlands filmmuseum<br />
Gelderen, W. van (1935).<br />
Scholenbouw; School voor<br />
Vrouwenarbeid, Koningsveldstraat<br />
te Rotterdam; Architect:<br />
Ir. J.B. van Loghem. De 8 &<br />
Opbouw, 6 (9), 95-97.<br />
Collectie Beeld & Geluid. Rotterdam:<br />
Gemeentearchief, nr. BB0716,<br />
BB0721-0725, BB0890, BB0951.<br />
www.gemeentearchief.rotterdam.nl/<br />
content/index.php?option=com_<br />
wrapper&Itemid=148 (geraadpleegd<br />
16-03-2009)<br />
Hogenkamp, Bert (1985). De<br />
Schoolbioscoop. Skrien 140,<br />
februari / maart, 42-45.<br />
Laar, Paul van de (2000). Stad<br />
van Formaat, Geschiedenis van<br />
Rotterdam in de negentiende en<br />
twintigste eeuw. Zwolle: Waanders.<br />
instrumenten zoals film, de kennis hieromtrent vergroten.<br />
Dergelijke opvattingen leefden overigens niet alleen bij<br />
de SDAP; dezelfde progressieve koers op onderwijsgebied<br />
werd later voortgezet door de katholieke wethouder<br />
en vakbondsleider Frans Nivard.<br />
Deze situatie staat niet op zichzelf, maar past<br />
binnen een algemene tendens die zich ook elders<br />
ma nifesteerde. Op basis van onderzoek in Frankfurt<br />
spreekt filmwetenschapper Thomas Elsaesser van een<br />
Medienverbund. 12 Daarmee bedoelde hij dat verschil -<br />
lende middelen elkaar versterken, volgens een gezamenlijke<br />
agenda gericht op maatschappelijke ontwikkeling<br />
en moderni sering. Het soort film waar in dit geval sprake<br />
van is gaat echter niet over moderniteit als onderwerp,<br />
zo argumenteert ook Elizabeth Lebas in het geval van<br />
Glasgow. 13 Daarentegen gaat het om de werking van films<br />
als onderdeel van een vooruitstrevend sociaal-democratisch<br />
programma. En daarmee komen we tot een antwoord<br />
op de vraag uit het begin, namelijk welke rol de<br />
films ver vulden en hoe zij hier inhoud aan gaven. De<br />
films vergrootten de kennis van de leerlingen ten aan -<br />
zien van de wereld om hen heen, en bevorderden zo<br />
betrokkenheid hiermee. Verankerd in de omgeving<br />
vormden de films, in samenhang met andere middelen,<br />
een schakel tussen de beleving en de ontwikkeling<br />
van de stad. L<br />
Lebas, Elizabeth (2005). Sadness<br />
and Gladness: The Films of Glasgow<br />
Corporation, 1922-1938. Film<br />
Studies, 6 (summer), 27-45.<br />
Schoolfilms (1923). Nieuw Weekblad<br />
voor de Cinematografie, 6, 6.<br />
Ruyter-De Zeeuw, Chr.A. de (1990).<br />
Zeeuw, Arie Bastiaan de. In:<br />
Biografisch woordenboek van het<br />
socialisme en de arbeidersbeweging<br />
in Nederland, deel 4, (pp. 231-234).<br />
Amsterdam: IISG.<br />
Westhoff, Marcel (1995).<br />
Levensgangen, biografische data<br />
over 30 cineasten. Amsterdam:<br />
Stichting Film en Wetenschap.<br />
Noten<br />
1 Met dank aan Lantaren /<br />
Venster en het<br />
Gemeentearchief Rotterdam<br />
in het kader van ‘Rotterdam<br />
Classics’.<br />
2 Hogenkamp, 1985.<br />
3 Archief Gemeentesecretarie<br />
Rotterdam, afd. Onderwijs.<br />
4 Essers, 1993: 421.<br />
5 Westhoff, 1995, 78.<br />
6 Collectie Beeld en Geluid;<br />
Filmcollectie; Schoolfilms,<br />
1923; Westhoff, 1995, 79.<br />
7 Ibid.<br />
8 Van de Laar, 2000, 307, 359,<br />
355, 368.<br />
9 Van Gelderen, 1935.<br />
10 Van de Laar, 2000, 323.<br />
11 Ruyter-De Zeeuw, 1990.<br />
12 Elsaesser, 2005, 391.<br />
13 Lebas, 200, 141.<br />
2 2 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 S C H O O L B I OSCO O P
School van<br />
verderf Filmkeuring<br />
en de bescherming<br />
van kinderen in België,<br />
1914-1940<br />
Daniel Biltereyst<br />
De geschiedenis van de film is doordrongen van verwoede<br />
pogingen om het medium te disciplineren. Al vanaf de start<br />
werd film gezien als een verderfelijk medium, niet in het minst<br />
voor kinderen. Deze zou een nefaste school van criminaliteit,<br />
immoraliteit en geestelijk verval zijn. Zowel de inhoud, als de<br />
manier waarop films werden vertoond, was het doelwit van<br />
kritiek. De toenemende populariteit van het medium, grofweg<br />
tijdens het eerste decennium van de vorige eeuw, versterkte<br />
de roep om controle, en leidde uiteindelijk tot regelrechte<br />
censuur. Dit was ook het geval in België waar, net als in de<br />
meeste andere Westerse landen, overheidscontrole op films<br />
werd gelegitimeerd als een maatregel ter bescherming van<br />
het kind. In 1920 keurde het Belgische parlement de wet op<br />
de filmkeuring goed, met als ultiem criterium de integriteit<br />
van het kind.<br />
J U N I 20 07 | L ESS E N 2 2 3
Exploitanten programmeerden speciale<br />
namiddagvertoningen en een extra inzet<br />
werd geleverd tijdens de vakanties<br />
Anti-cinematografische beweging<br />
Voor de Eerste Wereldoorlog gold Brussel als een belang-<br />
rijk knooppunt in de internationale distributie van films,<br />
onder meer naar Nederland. 1 De stad telde ook heel wat<br />
bioscopen. In het rapport L’Enfant et le cinéma (1914)<br />
[Het Kind en de cinema], stelde de invloedrijke liberale<br />
onderwijzer Vital Plas tot ontsteltenis vast hoe de<br />
Belgische hoofdstad verhoudingsgewijs meer cinema’s<br />
telde dan Berlijn, Londen of Parijs. Dat waren er maar<br />
liefst 130, waarbij Plas opmerkte dat er nog zestig nieuwe<br />
aanvragen in onderzoek waren. Bij een telling eind 1913<br />
bleek dat er in België 635 cinema’s actief waren, waarbij<br />
ook kleine steden dikwijls meerdere filmzalen telden. 2<br />
Film was niet alleen bestemd voor volwassenen, maar<br />
sloeg ook bijzonder aan bij de jeugd. Exploitanten programmeerden<br />
speciale namiddagvertoningen voor kinderen,<br />
terwijl een extra inspanning werd geleverd tijdens<br />
vakanties. Ook familievoorstellingen mikten op kinderen.<br />
Plas’ rapport, dat één groot pleidooi was voor de invoering<br />
van filmcensuur, beklemtoonde de kwalijke invloeden<br />
van het medium op kinderen. In zijn rapport citeerde<br />
hij stukken uit politieverhoren, waaruit zou blijken hoe<br />
jongens geld stalen om een filmticket te kunnen betalen.<br />
Plas hekelde de manier waarop de cinema kinderen<br />
aansprak, waarbij hij scherp uithaalde naar suggestieve,<br />
immorele filmtitels als Le suicide de Bébé. Voor Plas<br />
en heel wat andere critici grossierden films in geweld,<br />
diefstal, moord, terreur. Boven dien zou het felle licht van<br />
de geprojecteerde beelden leiden tot een angstwekkende<br />
verslechtering van het zicht, terwijl het bijzonder pover<br />
gesteld was met de hygiënische toestand van bioscopen<br />
waar jongens en meisjes in een donkere ruimte en zonder<br />
enig toezicht films consumeerden. 3<br />
Plas’ ophefmakend rapport was slechts één van<br />
de vele pamfletten met een wetenschappelijk klinkend<br />
discours over de cinema en kinderen, die zich al voor<br />
de Eerste Wereldoorlog kantten tegen de steile opmars<br />
en de groeiende populariteit van film. Net als in andere<br />
landen pleitten Belgische politici, jeugdrechters en<br />
vertegenwoordigers van ouderverenigingen en andere<br />
morele drukkingsgroepen voor een ‘sanering’ van de<br />
filminhoud en een verbetering<br />
van de omstandigheden waarin<br />
films werden vertoond. Deze<br />
‘anti-cinematografische beweging’<br />
riep daar bij op tot de<br />
in voering van censuur. 4<br />
Na de Eerste Wereld oorlog<br />
kwam het pleidooi voor een strenge nationale filmkeuring<br />
in een stroomversnelling. Opnieuw stond de zorg om het<br />
kind centraal. Tegen de achtergrond van de naoorlogse<br />
wederopbouw, de deflatie en voedselschaarste fungeerde<br />
de film in kranten als grote zondebok voor de stijgende<br />
jeugdcriminaliteit. Weer verschenen daarover rapporten<br />
met wetenschap pelijke pretenties. De kinderrechter<br />
Paul Wets beschouwde het kind als ‘weerloos, impulsief<br />
en receptief’. 5 Zonder ‘familiale discipline’ was het kind<br />
overgeleverd aan absenteïsme op school, misdaad,<br />
alcoholisme en zelfs kinderprostitutie. Daarom pleitte<br />
hij voor ondermeer filmcensuur. In het rapport, dat een<br />
grote invloed zou gaan uitoefenen op de filmkeuringswet,<br />
trachtte Wets aan te tonen welke invloed de cinema wel<br />
uitoefende op ‘onge disciplineerde, doelloze kinderen’.<br />
‘Geene censuurwet’ Na verschillende<br />
wetvoorstellen in 1919 nam de toenmalige socialistische<br />
minister van justitie Émile Vandervelde het initiatief tot<br />
een filmkeuringswet die in september 1920 werd aan -<br />
ge nomen (en nog steeds van kracht is). Dat is een mooi<br />
staaltje van Belgische juridische spitsvondigheid. Hij<br />
wilde niet tornen aan de grondwet telijke persvrijheid<br />
en het verbod op censuur, terwijl hij anderzijds de roep<br />
om de bescherming van het kind wilde honoreren. Waar<br />
in de meeste Westerse landen een verplichte overheids -<br />
censuur werd ingesteld, draaide hij de zaak om. De filmkeuringswet<br />
verbood kinderen eenvoudigweg om een<br />
bioscoop te betreden, met uitzondering voor films die<br />
een inhoudelijke controle hadden ondergaan. In dit geval<br />
besliste de filmkeuringscommissie of een film al dan<br />
niet het label 16 jaar, of ‘Kinderen Niet Toegelaten’ (KNT)<br />
kreeg. De wet voorzag met andere woorden in een nietverplichte<br />
keuring, waarbij distributeurs en exploitanten<br />
vrij films konden ver tonen – weliswaar niet voor kinderen<br />
onder de 16 jaar.<br />
Vandervelde ging hiermee minder ver dan de<br />
anti-cinemabeweging had gehoopt. Toch stuitte de film -<br />
keuringswet op heel wat protest, vooral vanuit de filmsector,<br />
die vreesde dat de wet toch zou leiden tot censuur.<br />
Het kernargument daarbij was dat kinderen en families<br />
2 4 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 F I L M K E U R I N G
Spotprent tegen de verhoging van de taksen op de bioscoop ('Supertaxe') en tegen de invoering van de<br />
filmkeuring in naam van de bescherming van het kind ('Bondage Gouvernementalle')<br />
Voor Plas en heel wat andere critici<br />
grossierden films in geweld, diefstal,<br />
moord en terreur<br />
een cruciale doelgroep vormden. Deze commerciële argumentatie<br />
zou er inderdaad voor zorgen dat tot de jaren<br />
zestig de meeste films werden voorgelegd aan de filmkeuringscommissie.<br />
Toch argumenteerde Vandervelde<br />
in 1921 bij de start van de commissie, dat zijn wet ‘geene<br />
censuurwet’ was en dat de commissie zich niet bezighield<br />
met ‘de politieke, wijsgerige of godsdienstige strekking<br />
der films’. 6 Het doel was alleen ‘de jeugd te beschermen,<br />
de kinderen die den vollen ouderdom van zestien niet<br />
bereikt hebben te ontrukken aan den kwaadaardigen<br />
invloed die zekere films op een jeugdig brein uitoefenen.’<br />
In dezelfde circulaire vermeldde de minister uitdrukkelijk<br />
de aandachtspunten van de nieuwe keurders. Zij moesten<br />
oog hebben voor films die ‘misdadige handelingen ver -<br />
tolken’, ‘films die steunen op daden van wreedheid en<br />
geweld’, alsook ‘films, die (…) alles wat geschikt is om<br />
de verbeelding der kinderen<br />
te prikkelen, om hun evenwicht<br />
te breken en hunne zedelijke<br />
gezondheid te benadeeligen.’<br />
Knippen De vraag of<br />
er in België sprake was van<br />
een strenge filmcensuur, is moeilijk te beantwoorden.<br />
Wel staat vast dat tijdens het interbellum de meeste<br />
(commerciële) films werden voorgelegd aan de filmkeuringscommissie,<br />
die bovendien streng oordeelde. Uit<br />
een systematische analyse van de keuringspraktijk van<br />
die filmcommissie 7 blijkt dat gemiddeld veertig procent<br />
van alle films probleemloos door de commissie heen<br />
kwamen. Zij kregen het predicaat ‘Kinderen Toegelaten’<br />
(KT). Films waarvan men oordeelde dat kinderen die niet<br />
hoorden te zien (KNT) schommelde steeds rond de veertig<br />
procent. Bovendien kon de commissie eisen om in de<br />
film te knippen. Gemid deld gold dat voor twintig met in<br />
sommige jaren een uitschieter van dertig procent.<br />
De processen-verbaal van de geweigerde (KNT)<br />
films en de coupures geven een aardig beeld van de<br />
gevoeligheden van de commissie. Het meest voor -<br />
F I L M K E U R I N G J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 2 5
Bovendien kon de commissie eisen om<br />
in de film te knippen<br />
komende pijnpunt was de verbeelding van geweld en<br />
criminaliteit. Een tweede grote categorie was seksualiteit,<br />
erotiek en lichamelijkheid, goed voor ongeveer achttien<br />
procent van alle coupures. Het ging hierbij vooral om<br />
kusscènes, dansende personages of om liefdesscènes<br />
met schaars geklede acteurs.<br />
Een laatste grote categorie, die in tien procent<br />
van de gevallen op weigering van de filmkeuring stootte,<br />
had betrekking op het tonen of aantrekkelijk maken van<br />
overspel. Dat mocht niet getoond of gesuggereerd worden,<br />
terwijl woorden als ‘minnaar’ en ‘minnares’ uit<br />
de tussentitels verdwenen of werden vervangen door<br />
‘vriend’ of ‘vriendin’. Naast deze grote categorieën was<br />
ook zelfmoord een belangrijk reden tot knippen of wei -<br />
geren. Het was echter soms moeilijk om een zelfmoord -<br />
scène uit het filmverhaal te verwijderen, waardoor<br />
andere oplossingen nodig waren. Eén daarvan was de<br />
zelfmoord te doen overkomen als een natuurlijke dood.<br />
De filmkeuringscommissie liet zich zelden leiden<br />
door esthetische bekommernis. De keuring van bepaalde<br />
films, die we nu als klassiek beschouwen, kon soms<br />
maandenlang duren omdat na het knippen een film<br />
opnieuw in de keuring kwam. Dat gebeurde met bijvoorbeeld<br />
Way Down East (1920) van de Amerikaanse<br />
filmpionier D.W. Griffith. De eerste keer in mei 1922<br />
kwam deze niet door de keuring heen omdat het<br />
‘gevaarlijk zou zijn om het kwaad aan kinderen te<br />
tonen’. Hetzelfde gebeurde in november 1922 en<br />
Literatuur<br />
Biltereyst, Daniel, Depauw, Liesbet<br />
& Desmet, Lieve (2008). Forbidden<br />
Images A longitudinal research<br />
project on the history of the<br />
Belgian Board of Film Classification<br />
(1920-2003). Gent: Academia Press.<br />
Biltereyst, Daniel & Meers, Philippe<br />
(eds.) (2007). De Verlichte Stad.<br />
Een geschiedenis van bioscopen,<br />
filmvertoningen en filmcultuur in<br />
Vlaanderen. Leuven:<br />
LannooCampus.<br />
Blom, Ivo (2003). Jean Desmet and<br />
the Early Dutch Film Trade.<br />
Amsterdam: Amsterdam University<br />
Press.<br />
De kinema in de wereld (1913). De<br />
Kleine Burger, 6/12/1913.<br />
Plas, Vital (1914). L’Enfant et le<br />
cinéma. Brussel: Cops.<br />
pas in december volgde<br />
het voor de distributeur<br />
verheugende nieuws dat het<br />
label ‘KT’ was toegekend. Dit<br />
kon echter pas nadat verschillende<br />
stukken uit de prent waren verwijderd. Daarbij ging<br />
het onder meer om geweld, horrorbeelden en zelfdoding.<br />
Ook diende de film niet te tornen aan de autoriteit van<br />
de vader en moest elke zweem van passie, verleiding en<br />
erotiek uit Way Down East verdwijnen. Thema’s als overspel<br />
en ongehuwd zwangerschap dienden op een subtiele<br />
wijze te worden gewijzigd. 8<br />
Slot Het is gemak kelijk om nu meewarig terug<br />
te kijken en de beslissingen van de commissie aan te<br />
vechten als uiting van conser vatieve burgerlijke waarden<br />
of een patriarchaal discours over de bescherming van<br />
het weerloze kind. Ook ligt het voor de hand om de filmkeuring<br />
te bestempelen een grote disciplinerende censor,<br />
die van bovenaf zijn wil oplegt. De praktijk was echter<br />
genuanceerder. De commissie nam meestal geen onbesuisde<br />
beslissingen. De interne verslagen laten zien dat<br />
er een heel proces van onderhandeling plaats vond tussen<br />
film makers, distributeurs en keurders. Gesprekken<br />
waren er ook met ouderverenigingen en andere groeperingen,<br />
waarmee argumenten gespiegeld werden aan<br />
die van pedagogen, jeugd- en andere rechters. Onderzoek<br />
over de praktijk van filmkeuring is leerrijk. De keuring<br />
van concrete films heeft heel wat kenmerken van een<br />
maat schappelijk forum, weliswaar op een beperkt niveau,<br />
waar verschillende ideologisch gevormde denkbeelden<br />
over het kind met elkaar in contact komen en voort -<br />
durend op zoek moeten naar consensus. L<br />
Vandervelde, Emile (1921).<br />
Voorschriften aan de afgevaardigden,<br />
Brussel 24 mei 1921,<br />
Rijksarchief Beveren, Inv.nr. EA<br />
DEAD 2001, stuk 1172.<br />
Wets, Paul (1919). La Guerre et l’enfant.<br />
Mol: École de Bienfaisance de<br />
l’Etat.<br />
Noten<br />
1 Blom, 2003, 93, 147-151, 156-182.<br />
2 ‘De kinema in de wereld’, 1913.<br />
3 Plas, 1914.<br />
4 Biltereyst & Meers, 2007.<br />
5 Wets, 1919, 9.<br />
6 Vandervelde, 1921.<br />
7 Biltereyst, Depauw & Desmet,<br />
2008.<br />
8 ibid.<br />
2 6 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 F I L M K E U R I N G
Leesles<br />
De grote karekiet:<br />
nestbouw en broedverzorging<br />
Eef Masson<br />
Handleiding bij de film De grote karekiet, 1948<br />
Toen in mei 1941 de stichting Nederlandse Onderwijs<br />
Film (NOF) van start ging, stelde ze zich tot doel te<br />
voorzien in een behoefte aan films die geschikt waren<br />
als onderwijsmiddel. Anders dan de schoolbioscopen<br />
uit de jaren twintig en dertig zou de nieuwe organisatie<br />
geen materiaal uit andere bronnen hergebruiken,<br />
maar nieuwe titels produceren, die voldeden aan de<br />
eisen die pedagogen doorgaans aan hun lesmateriaal<br />
stelden. Enerzijds betekende dit dat de films moesten<br />
gaan over onderwerpen die relevant waren voor het<br />
publiek waar de NOF zich op richtte: kinderen in het<br />
reguliere lagere en de eerste klassen van het voort -<br />
gezet onderwijs. Anderzijds was het ook zaak de films<br />
in hun inhoudelijke en formele aanpak af te stemmen<br />
op een jong, schoolgaand publiek. Een voorbeeld, de<br />
film De grote karekiet: nestbouw en broedverzorging<br />
(NOF, 1948), laat zien wat voor resultaten dat in de<br />
praktijk opleverde.<br />
D E G ROT E K A R E K I E T J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 2 7
Still uit De grote karekiet, 1948<br />
Didactische keuzes In inhoudelijk opzicht<br />
is De grote karekiet uitermate representatief voor het<br />
aanbod van de NOF. In het gebruikershandboek van de<br />
stichting noemde auteur en onderdirecteur C. Schreuder<br />
de ‘beschrijving van delen der aarde’ en van ‘natuuren<br />
kunstproducten’ één van de belangrijkste functies<br />
van de onderwijsfilm. 1 Die thematische focus blijkt ook<br />
uit de samenstelling van de collectie zelf. In de jaren<br />
veertig en vijftig waren aardrijkskunde en biologie veruit<br />
het best vertegenwoordigd.<br />
Ook in termen van vormgeving is de film een heel<br />
goed voorbeeld van de producties van de NOF. Formeel<br />
gezien beantwoordde De grote karekiet volledig aan de<br />
eisen. Ten eerste bevat hij geen geluid – in tegenstelling<br />
tot de vele non-fictiefilms die op hetzelfde moment in<br />
bioscopen draaiden. De tekstuele samenhang van een<br />
film moest blijken uit de beelden zelf. Auditieve middelen<br />
als een voice-overcommentaar zouden zeker voor jonge<br />
kinderen alleen maar verwarrend werken. 2 Gebruikers<br />
kregen daarom ook het advies om tijdens het draaien zo<br />
min mogelijk toelichting te geven. Ten tweede is de film<br />
kort van duur (dertien minuten) en hanteert hij een rustig<br />
montageritme. Dat laatste was om de jonge kijkertjes<br />
mentaal niet te overbelasten. 3<br />
Maar De grote karekiet laat ook zien dat filmmakers<br />
andere tekstuele keuzes moesten maken, die niet<br />
expliciet genoemd werden in de normatieve publicaties<br />
van de NOF. Eén van de belangrijkste argumenten die<br />
voorstanders van het educatieve gebruik van film aanvoerden<br />
was, dat de film kon dienen als motivatiemiddel.<br />
Kinderen werden verondersteld een natuurlijke interesse<br />
te koesteren voor het medium – een belangstelling die<br />
vervolgens als het ware ‘overgeplant’ kon worden op de<br />
lesstof die met de hulp van de film moest worden bijgebracht.<br />
4 Maar om dat doel te bereiken, hoorde een tekst<br />
natuurlijk de aandacht van zijn kijker niet alleen te kunnen<br />
opwekken, maar ook vast te houden. In de praktijk<br />
betekende dat, dat films niet zomaar didactisch relevante<br />
feiten aaneen konden rijgen, maar het publiek actief<br />
moesten motiveren tot verder kijken. De grote karekiet<br />
bevat een scène die daar heel duidelijk op doelt.<br />
Motivatie van het kijkerspubliek<br />
De eerste paar minuten van de film lijken volledig in<br />
functie te staan van de rol die de NOF zelf aan zijn producten<br />
toebedeelde: het aanbieden van relevante, in dit<br />
geval biologische, lesstof. De grote karekiet begint met<br />
een statische shot van een waterplas, gevolgd door een<br />
2 8 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 D E G ROT E K A R E K I E T
panoramashot van het omliggende riet: een openingssequens<br />
die de kijker een indruk moet geven van de<br />
habitat van de vogelsoort die in de film centraal staat.<br />
Daarna volgt een aaneenschakeling van opnames die<br />
gemaakt zijn van veel dichterbij. Eerst komt een reeks<br />
shots van twee vogels die bezig zijn met het bouwen<br />
van een nest, dan een close shot van een paar vers<br />
gelegde eieren, en vervolgens een aantal opnames<br />
van een broedend vrouwtje.<br />
Al in die eerste minuten geeft de film blijk van<br />
zijn gerichtheid op een jong, schoolgaand publiek. De<br />
organisatie van shots en sequensen volgt namelijk het<br />
patroon van de levenscyclus: een organisatieprincipe dat<br />
bij kinderen uit die tijd bekend moet zijn geweest – hetzij<br />
uit hun biologiehandboeken, hetzij uit de wandplaten die<br />
de muren van hun klaslokalen bekleedden. Door aan te<br />
sluiten bij een vertrouwde structuur, presenteert De grote<br />
karekiet zijn inhoud dus als ‘behapbaar’ voor kinderen.<br />
Bovendien appelleert de film aan de nieuwsgierigheid<br />
van leerlingen voor het wel en wee van dieren, en spreekt<br />
daarmee, zoals een aflevering van de NOF-nieuwsbrief<br />
het formuleert, ‘het gemoedsleven van de kinderen aan.’ 5<br />
In dat proces biedt hij hen ook nog eens toegang tot een<br />
doorgaans vrij ondoordringbare wereld, die normaal<br />
gezien aan het oog onttrokken blijft.<br />
Maar naast de bovengenoemde elementen bevat<br />
de film ook een scène die nog veel nadrukkelijker lijkt<br />
aan te sturen op de motivatie van een jong en gemakkelijk<br />
afgeleid publiek. Precies op het moment dat de<br />
afwisseling van beelden van turende, pikkende en fladderende<br />
vogels zou kunnen gaan vervelen, wordt de<br />
temporele en causale logica van het verhaal onderbroken.<br />
Na een korte uitvloeier volgt een shot van dezelfde<br />
waterplas die ook zichtbaar was aan het begin van de<br />
Literatuur<br />
Meulen, J.J. van der (1951). Film<br />
en lichtbeeld bij het onderwijs. Een<br />
practisch-didactische handleiding.<br />
Baarn: Bosch en Keuning.<br />
NOF (1947). De grote karekiet.<br />
Mededelingen van de stichting<br />
‘Nederlandsche Onderwijs Film’<br />
(11), 3.<br />
Schreuder, C. (1948, 3de herziene<br />
druk). Het paedagogisch en didaktisch<br />
gebruik van de film bij het<br />
lager onderwijs. Leidraad voor<br />
kwekelingen.<br />
film. Deze keer wordt het wateroppervlak echter open -<br />
gebroken door een kleine roeiboot, met daarin twee<br />
jongens van lagere-schoolleeftijd. De jongens varen hun<br />
bootje naar het riet, stappen uit, waden even rond, en<br />
vinden het karekietennest. In een reeks van duidelijk<br />
geënsceneerde shots, gemaakt vanuit verschillende<br />
hoeken, laat de film zien hoe de twee het nest naderen,<br />
en er van (respectvolle) afstand even naar kijken. Ver -<br />
volgens varen ze weg, en concentreert de film zich weer<br />
op het doen en laten van het vogelpaar: hun zorg voor<br />
de inmiddels uitgekomen jongen.<br />
Opvallend aan dit narratieve intermezzo is, dat het<br />
nauwelijks enige relevantie heeft in relatie tot de gebeurtenissen<br />
die in de film centraal staan, en de argumentatie<br />
daarin. Als de scène met de twee jongens een didactische<br />
boodschap heeft, dan betreft die bijvoorbeeld het feit dat<br />
het leven dat zich op dagelijkse basis in het riet afspeelt,<br />
veel dichter bij de leefwereld van de kijkers staat dan die<br />
zich wellicht kunnen voorstellen. Een andere boodschap<br />
is dat vogelnesten er niet zijn om door jongenshanden<br />
leeggeroofd te worden. Maar bovenal biedt de roeiscène<br />
de kijkers de mogelijkheid om heel even uit hun rol van<br />
leerling te stappen, en zich korte tijd over te geven aan<br />
de beleving van een wel heel erg fictioneel aandoend ver -<br />
haal. In die paar minuten nodigt de film zijn kijkers uit om<br />
zich te laten meevoeren door hun nieuwsgierigheid naar<br />
wat de twee protagonisten – kinderen bovendien met de -<br />
zelfde interesses als zijzelf – in de waterplas zullen gaan<br />
doen. Op die manier ‘verleidt’ de film zijn toeschouwers<br />
tot verder kijken, en moedigt hij hen aan aandacht te<br />
besteden aan feiten die ze anders wellicht met veel<br />
minder plezier tot zich zouden nemen. Hij ‘verguldt’<br />
op dat moment dus als het ware een spreekwoordelijke<br />
(didactische) ‘pil’. L<br />
Noten<br />
1 Schreuder, 1948, 22.<br />
2 Ibid., 14.<br />
3 Vgl. Schreuder, 1948, 9 en<br />
Van der Meulen, 1951, 34.<br />
4 Van der Meulen, 1951, 31.<br />
5 NOF, 1947, 3.<br />
D E G ROT E K A R E K I E T J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 2 9
Digitales<br />
The Brooklyn Children’s Museum<br />
Deze keer aandacht voor het Brooklyn Children’s Museum<br />
in New York (USA). Wie op de welkomstpagina klikt,<br />
http://www.brooklynkids.org/, kan het niet ontgaan dat<br />
kinderen de primaire doelgroep vormen. Je kijkt aan<br />
tegen een veelkleurige huizenrij met hier en daar een<br />
fleurige boom. Achter een raam staat iemand te zwaaien<br />
en als je goed oplet zie je een kind, wiebelend op een<br />
boomtak, in jouw richting kijkend en zwaaiend. Regelmatig<br />
komt er ook iets voorbij: een tuffend autootje<br />
en wandelaars die iets voortduwen of met versierde<br />
ballonnen paraderen. Een vlinder danst door het beeld.<br />
Intussen klinkt op de achtergrond een muziekje met een<br />
donkere basstem, woordeloze klanken herhalend op wisselende<br />
toonhoogte. Kortom: een rustig en te ge lijkertijd<br />
interessant welkom voor alle leeftijden! Op 16 december<br />
1899 opende het museum zijn poorten. Het behoorde<br />
daarmee tot een van de eerste musea die het kinderpubliek<br />
op de eerste plaats stelden. Kinderen uitdagen tot<br />
het actief uitvoeren van onderwijsexperimenten vormt<br />
van meet af aan een belangrijke intentie. Dat gebeurde<br />
in de vorm van zelf ontwikkelde tentoonstellingen en<br />
programma’s aan de hand van voorwerpen uit het<br />
museum. Carol Enseki, de huidige directeur van het<br />
museum, ziet haar missie als volgt: ‘Doel is kinderen<br />
zo te inspireren dat leren een avontuur begint te worden<br />
dat levenslang blijft voortduren.’ Met dit doel voor ogen<br />
speelt het museum al meer dan een eeuw met groot<br />
succes in op de nieuwsgierigheid en ontdekkingsdrang<br />
van kinderen tot 18 jaar. Volgens de informatie op de<br />
Hans de Frankrijker<br />
website zijn er op dit moment ongeveer driehonderd<br />
musea van dit type wereldwijd actief. De opzet van het<br />
Brooklynmuseum laat zich het best vergelijken met die<br />
van het Museon (http://www.museon.nl/) in Den Haag,<br />
opgericht in 1904.<br />
Het Brooklynmuseum is echter in veel opzichten<br />
een mega-uitvoering van de Haagse versie. Vrij recent<br />
is het museumterrein uitgebreid tot ongeveer tien<br />
hectare en mikt men op een toename van het aantal<br />
be zoekers van 250.000 naar 400.000 per jaar. Het<br />
museum beschikt op dit moment over 55 fulltime en<br />
33 parttime medewerkers. Bovendien werkt nog een<br />
flink aantal stagiaires mee aan lopende zaken in het<br />
museum. Het museum is juist ook na schooltijd, in<br />
de weekends en in vakantietijd open. Scholen kunnen<br />
groepslessen krijgen voor jonge kleuters tot brugklassers.<br />
Die kunnen gaan over geluid, mineralen en gesteenten,<br />
roofdieren en insecten maar ook over volksverhalen.<br />
Er zijn zelfs cursussen als pottenbakken en maskers<br />
maken. Kortom, er is heel veel mogelijk. De programma’s<br />
zijn ook toegankelijk voor kinderen met ‘special needs’,<br />
omdat zij sterk een beroep doen op het gebruik van alle<br />
zintuigen. Het museum is dan ook optimaal toegankelijk<br />
voor rolstoelgebruikers.<br />
Digitaal biedt het Brooklyn Children’s Museum<br />
een prachtige leeromgeving; een bezoek ter plekke lijkt<br />
me een onvergetelijke ervaring. Kortom, dit geeft nog<br />
een extra reden om New York, al was het maar eens in je<br />
leven, ook in levende lijve met een bezoek te vereren! L<br />
3 0 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 O N D E RW I J S M U S E A
Recensie<br />
Treesje Ruhe, Joop Branger<br />
& Ed van Mensch (red.) (2005)<br />
Onderwijs in Hilversum: van<br />
Dorpsschool tot Media Academie.<br />
Hilversum: Verloren. 156 blz., ISBN 90 6650 874 0, ¤ 16,-<br />
Wereldberoemd is Hilversums raadhuis van architect<br />
Dudok. Dat hij ook kleuterscholen met een ‘huppelwaranda’<br />
heeft ontwerpen, is vast voor velen een<br />
verrassing die deze publicatie over het onderwijs in<br />
Hilversum biedt. Voor zijn schoolontwerpen had de<br />
architect zich verdiept in de achtergronden van het<br />
jonge kind. Speciaal voor kleuters ontwierp hij een<br />
galerij waar de kinderen heerlijk overdekt konden spelen.<br />
Het stemt tot voldoening dat bij historische<br />
vere nigingen een toenemende belangstelling voor onder -<br />
wijsgeschiedenis valt te bespeuren. De lustrumuitgave<br />
van de Hilversumse Historische Kring Albertus Perk is<br />
hiervan een fraai voorbeeld. Een tiental auteurs schetst<br />
een zo compleet mogelijk beeld van de historie van het<br />
onderwijs in Hilversum. Van ‘de oude dorpsschool’ tot<br />
aan ‘het ideaal van gelijke kansen’, ook al bleek het<br />
onderwerp veel uitgebreider dan vermoed. Naast lager<br />
en voortgezet onderwijs hebben ook buitengewoon<br />
– later speciaal – onderwijs, kweekscholen en hun opvolgers<br />
en de vele vormen van beroepsonderwijs een<br />
plaats gekregen. Ruime aandacht is er voor het landelijk<br />
onderwijs beleid, dat vanaf het begin van de negentiende<br />
eeuw via wetgeving steeds meer invloed kreeg.<br />
Een apart hoofdstuk is aan de gebouwen gewijd<br />
en achterin het boek is een lijst opgenomen van alle<br />
schoolgebouwen, bestaande en niet meer bestaande,<br />
met adres, bouwjaar en architect. Verschillende bekende<br />
en minder bekende onderwijsmensen zijn in het boek<br />
geportretteerd en via een personenregister eenvoudig<br />
terug te vinden. Een van de eerste hoogleraren<br />
peda gogiek, H.J. Gunning Wzn, woonde van 1917<br />
tot zijn dood in 1951 in Hilversum. Hij was onder andere<br />
curator van het gymnasium. Clan Visser ’t Hooft, die<br />
Trudie de Bruyn<br />
landelijke bekendheid kreeg als pleitbezorger van het<br />
‘actieve’ of ‘nieuwe’ leren, was rector van het A. Roland<br />
Holst College.<br />
Tot 1843 was er in Hilversum één officiële school,<br />
die bij recent archeologisch onderzoek door de vondst<br />
van onder andere knikkers en griffels nauwkeurig<br />
gelo kaliseerd kon worden. Door groei van de bevolking<br />
breidde het aantal scholen zich uit. Christelijke en katholieke<br />
ouders stichtten hun eigen scholen en gaandeweg<br />
ontstonden ook Montessori-, Dalton-, Jenaplan- en Vrije<br />
scholen. Tot ver in de twintigste eeuw vertrouwden welgestelde<br />
ouders, hun kroost toe aan kostscholen in het<br />
landelijk gelegen Hilversum. Middelbaar onderwijs deed<br />
betrekkelijk laat zijn intrede. In 1903 opende de eerste<br />
HBS zijn deuren zonder feestelijkheden, omdat al dus<br />
de toenmalige burgemeester ‘een groot deel van de<br />
inwoners van Hilversum de stichting van de school met<br />
leede ogen zag, ja die als een ramp beschouwde’. Tien<br />
jaar later gaf de gemeenteraad zijn verzet op tegen<br />
een gymnasium.<br />
De grote verscheidenheid aan onderwijs die ontstond<br />
ging deels teloor door de fusiegolven van 1968<br />
en 1995. Toch concludeert de schrijver van het laatste<br />
hoofdstuk dat het landelijk onderwijsbeleid vooral in<br />
organisatorische vorm is te herkennen. Binnen de muren<br />
van de Hilversumse scholen bespeurt hij toch meer<br />
continuïteit dan je zou verwachten en hij verklaart dit<br />
mede uit de samenstelling van de bevolking van het Gooi.<br />
De auteurs van deze met vele foto’s mooi uitgegeven<br />
publicatie verdienen een compliment. Een zo volledig<br />
mogelijk beeld van ‘het’ onderwijs in hun stad willen<br />
schetsen vraagt veel doorzettingsvermogen. Het resultaat<br />
mag er zijn. L<br />
BOEKREC E N S I E J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 3 1
Museumagenda Signalement<br />
TENTOONSTELLINGEN<br />
EEN EEUW <strong>ONDERWIJSFILM</strong><br />
11.12.2008 t/m 06.09.2009<br />
Wie herinnert zich nog de film<br />
in de klas of zelfs de oude<br />
schoolbioscoop? Veel van<br />
deze oude onderwijsfilms<br />
zijn bewaard gebleven. In<br />
deze tentoonstelling zijn<br />
films te zien uit verschillende<br />
tijden en over zeer uiteenlopende<br />
onderwerpen.<br />
‘NUT’TIG LEREN<br />
VOOR IEDEREEN<br />
04.04 t/m 29.08.2009<br />
In deze tentoonstelling komt<br />
de ontwikkeling van het<br />
onderwijs van de laatste drie<br />
eeuwen aan bod en de rol<br />
van de Maatschappij tot<br />
Nut van ’t Algemeen daarin.<br />
VAKWERK<br />
19.06.2009 t/m 04.09.2010<br />
De tentoonstelling schetst een<br />
levendig beeld van de historie<br />
van het beroepsonderwijs in<br />
Nederland. Bijzondere of<br />
vergeten opleidingen en<br />
ambachten als bijvoorbeeld<br />
rietvlechter en hoedenmaker<br />
komen weer tot leven.<br />
VERWACHT<br />
BINNENSTEBUITEN<br />
12.10.2009 T/M 01.03.2010<br />
Veertien persoonlijke<br />
portretten in woord, beeld<br />
en geluid laten zien hoe<br />
jongeren tussen 13 en 20 jaar<br />
met religie omgaan in het<br />
dagelijkse leven.<br />
ACTIVITEITEN<br />
ZOMERVAKANTIE<br />
11.07 t/m 23.08.2009<br />
Deze zomer kun je in het<br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> als een<br />
filmmaker aan de slag. Maak<br />
onweer en regen bij een film,<br />
verzin een verhaal voor een<br />
film en maak een DVD-hoes!<br />
LITERATUUR<br />
Burgerschapsvorming en<br />
de identiteitsontwikkeling.<br />
Een bijdrage aan pedago -<br />
gische kwaliteit in het<br />
onderwijs. Bert van Oers,<br />
Yvonne Leeman en Monique<br />
Volman (red.). Assen:<br />
Van Gorcum, 2009, 184 blz,<br />
€ 24,50<br />
ISBN 978 90 23244769.<br />
De relatie tussen burgerschapsvorming<br />
en identiteit<br />
wordt in dit boek vanuit<br />
verschillende invalshoeken<br />
bekeken, onder meer de<br />
pedagogische kwaliteit van<br />
de leraar, opvoeden voor<br />
een informatiesamenleving,<br />
seksuele opvoeding en<br />
tech nische vorming.<br />
TENTOONSTELLINGEN<br />
KIND AAN DE KETTING<br />
20.03.2009 t/m 20.03.2010<br />
De slavenhandel vormt<br />
een zwarte bladzijde in de<br />
Nederlandse geschiedenis.<br />
Volwassenen en kinderen uit<br />
Afrika waren gedegradeerd<br />
tot koopwaar. Door middel<br />
van onder meer verhalen,<br />
De literaire canon in<br />
Nederland. Lizet Duyvendak<br />
en Saskia Pieterse (red.).<br />
Hilversum: Verloren, 2009,<br />
448 blz., € 25,<br />
ISBN 978 90 8704 073 4.<br />
Dit boek bespreekt de debatten<br />
over de literaire<br />
canon vanaf het begin van<br />
de negentiende eeuw en de<br />
rol van het onderwijs daarin.<br />
voorwerpen, brieven, officiële<br />
documenten en tekeningen<br />
belicht de tentoonstelling<br />
het lot van kinderen die het<br />
slachtoffer waren van zulke<br />
mensenhandel. De tentoonstelling<br />
is van donderdag tot<br />
zaterdag (13.00-17.00 uur) in<br />
NiNsee, Linnaeusstraat 35F,<br />
Amsterdam, 020-5688568<br />
(www.kindaandeketting.nl)<br />
BLIEPBLIEP!<br />
04.04.2009 t/m 27.09.2009<br />
De computer bestaat nog<br />
maar pas zestig jaar. Deze<br />
heeft grote invloed gekregen<br />
in de leefwereld van kinderen<br />
en jongeren in het gezin en<br />
op de school en de universiteit.<br />
De tentoonstelling belicht<br />
de ontwikkeling van de computer<br />
en zijn vele mogelijk -<br />
heden door middel van<br />
presentatie, workshops<br />
en activiteiten.<br />
Belasting & Douane Museum,<br />
Parklaan 14-16, Rotterdam,<br />
010-4400200<br />
(www.belasting-douanemus.nl)<br />
3 2 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 M U S E U M
Museumnieuws Renée Mast<br />
BINNENSTEBUITEN<br />
JONGEREN EN RELIGIE<br />
Marissa tijdens Thais Nieuwjaar<br />
Religieuze tradities onder<br />
jongeren zijn springlevend.<br />
Dat laat de tentoonstelling<br />
Binnenstebuiten – Jongeren<br />
en religie zien. Veertien persoonlijke<br />
portretten in woord,<br />
beeld en geluid laten zien hoe<br />
jongeren tussen 13 en 20 jaar<br />
met hun geloof omgaan en<br />
welke plaats religie in hun<br />
dagelijks leven inneemt.<br />
Maak kennis met de boeddhistische<br />
Marissa, de islami -<br />
tische Rachman, de joodse<br />
Chaja en de hindoeïstische<br />
Avinash. De jongeren gunnen<br />
het publiek een blik in hun<br />
persoonlijk leven en laten zien<br />
wat religie voor hen betekent.<br />
De tentoonstelling bestaat<br />
uit ruim tweehonderd<br />
kleuren foto’s, geluidsfrag-<br />
menten en persoonlijke<br />
voorwerpen. De jongeren<br />
zelf zijn meer dan levensgroot<br />
afgebeeld en daarmee blikvangers<br />
voor hun eigen<br />
ruimte in de tentoonstelling.<br />
In een ‘dialoogruimte’ zijn<br />
de jongeren te zien op zes<br />
beeldschermen. Er komen<br />
vragen en stellingen voorbij<br />
die betrekking hebben op<br />
het geloof en hoe daar mee<br />
om te gaan. Het publiek kiest<br />
zelf welke stelling het aan<br />
welke jongere voorlegt.<br />
REIZEN LANGS<br />
VEELKLEURIGE<br />
GEBEDSHUIZEN<br />
Ook in Rotterdam wonen<br />
veel jongeren die een religie<br />
hebben. Zij vieren hun<br />
religieuze feesten en bijeenkomsten<br />
in één van de vele<br />
gebedshuizen in Rotterdam.<br />
Hindoes doen dat in een<br />
mandir, die soms vol<br />
godenbeelden staat.<br />
Joden komen samen in<br />
een synagoge. Moslims<br />
bidden en leren in een<br />
moskee en christenen in<br />
een kerk. Boeddhisten<br />
komen samen in een boeddhistisch<br />
centrum om te<br />
mediteren. Al deze gebedshuizen<br />
staan her en der in<br />
Rotterdam en een aantal<br />
daarvan wil graag jongeren<br />
ontvangen. Sommige plekken<br />
zijn groot, indrukwekkend en<br />
vol versieringen. Anderen<br />
zijn stil en onopvallender.<br />
Maar elke plek heeft zijn<br />
eigen indrukwekkende<br />
manier om ‘iets van God<br />
of het goddelijke’ te laten<br />
zien. Bij de tentoonstelling<br />
is een onderwijsproject<br />
ontwikkeld dat zich richt<br />
op jongeren in school -<br />
verband. Het lesprogramma<br />
bestaat uit een voorbereidende<br />
les op school, een<br />
museumbezoek en aan -<br />
sluitend bezoek aan een<br />
gebedshuis. Daar krijgen<br />
ze een rondleiding door<br />
iemand van het gebedshuis<br />
zelf. Deze bezoeken worden<br />
mogelijk gemaakt door de<br />
Projectgroep Veelkleurige<br />
Religies Rotterdam.<br />
JETSES AAN<br />
DE WAND<br />
OP REIS<br />
Duizenden mensen hebben<br />
de afgelopen maanden een<br />
bezoek aan het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> en<br />
in het bijzonder aan de<br />
tentoonstelling Jetses aan<br />
de wand gebracht. Ook<br />
veel tijdschriften, dagbladen<br />
en andere media schreven<br />
enthousiast over deze<br />
tentoonstelling. Helaas is<br />
21 juni a.s. de laatste dag<br />
en zal deze succesvolle<br />
tentoonstelling naar het<br />
Veluws Museum Nairac gaan.<br />
Dus bent u nog niet geweest?<br />
Vanaf 27 juni t/m 31 oktober<br />
2009 kunt u de tentoonstelling<br />
in Barneveld bekijken.<br />
Kijk voor meer informatie<br />
op www.nairac.nl.<br />
M U S E U M J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 3 3
Nieuwe Aanwinst<br />
Ansichtkaart van de Ambachtschool in Alkmaar<br />
COLLECTIE JOS SWIERS<br />
Verzamelen is een kunst en<br />
een levenswijze. Het is een<br />
kunst, omdat de verzamelaar<br />
moet weten wat hij precies<br />
verzamelt. Wat valt er wel<br />
en wat valt er niet binnen zijn<br />
verzameling? Het is tegelijkertijd<br />
een levenswijze, omdat<br />
de verzamelaar voortdurend<br />
gespinsd is op zaken die<br />
thuishoren in zijn verzameling.<br />
De Hagenaar Jos Swiers<br />
beantwoordt aan het beeld.<br />
Nauwgezet en met oog voor<br />
detail heeft hij jarenlang stad<br />
en land afgezocht naar<br />
ansichtkaarten, gedenkboeken<br />
en -borden met als centraal<br />
onderwerp het kleuter-,<br />
lager, middelbaar beroepsen<br />
universitair onderwijs. In<br />
november 2008 schonk hij<br />
zijn omvangrijke verzameling<br />
aan het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong>. Wat is<br />
er zo bijzonder aan deze<br />
collectie? Gedenkboeken zijn<br />
bronnen waar vakhistorici in<br />
de regel hun neus voor op -<br />
halen. Een gedenkboek laat<br />
een instelling of een bedrijf<br />
vaak van zijn beste kant zien.<br />
Voor de opdrachtgever onwelgezinde<br />
onderwerpen blijven<br />
dikwijls onderbelicht of komen<br />
helemaal niet in het boek<br />
terecht. De Tweede<br />
Wereldoorlog is zo’n onderwerp:<br />
economische samenwerking<br />
met de bezetter of<br />
een andere vorm van collaboratie<br />
zijn geen zaken om trots<br />
op te zijn. Desalniettemin<br />
kunnen gedenkboeken een<br />
belangrijke rol spelen in het<br />
(onderwijs)historisch onderzoek.<br />
Een jubileumboek toont<br />
in de eerste plaats het zelfbeeld<br />
van een bedrijf, instelling<br />
of school. Het met<br />
trots gepresenteerde boek<br />
is bestemd voor een bepaald<br />
publiek. Op welke onderdelen<br />
(uit de geschiedenis) is de<br />
directie of het bestuur trots?<br />
In gedenkboeken wordt ook<br />
stilgestaan bij de aanleiding<br />
voor de stichting van een<br />
school of instelling: de<br />
(ideologische) uitgangspunten<br />
worden opgepoetst en<br />
voorgesteld. Ook de<br />
overzichten met namen<br />
van voorzitters, bestuursleden<br />
en de vrouwen en mannen<br />
die voor klas stonden,<br />
kunnen van belang zijn<br />
voor (onderwijs)historisch<br />
onderzoek. Een bijkomend<br />
aspect van de gedenkboeken<br />
is de vormgeving. Jos Swiers<br />
spaarde prachtig vormgegeven<br />
en ingebonden<br />
gedenkboeken, waaraan<br />
de stijl van een bepaalde<br />
periode valt af te lezen.<br />
Daarnaast bevat zijn verzameling,<br />
die tot 2008<br />
als nagenoeg uitputtend<br />
beschouwd kan worden,<br />
ook onooglijke gedenkboekjes:<br />
slecht papier, goedkoop<br />
gedrukt, vlekkerige bladzijden,<br />
bij elkaar gehouden door<br />
een verroest nietje. Ook<br />
deze zeldzame gedenkboeken<br />
– geen enkele instelling nam<br />
de moeite om dit drukwerk<br />
in de collectie op te nemen –<br />
zijn van belang. De kleine,<br />
soms opgeheven schooltjes<br />
vertellen hun eigen verhaal.<br />
Jacques Dane & Tijs van Ruiten<br />
Gedenktegel bij het 25-jarig bestaan van het<br />
St. Bonifatiuslyceum (tegenwoordig St Bonifatiuscollege)<br />
in Utrecht, 1947<br />
De schenking omvat zo’n<br />
3000 gedenkboeken, waar -<br />
van tien procent inmiddels<br />
is verwerkt. De van hem<br />
ontvangen fotocollectie van<br />
schoolgebouwen sluit naadloos<br />
aan bij de reeds in het<br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> aanwezige<br />
collectie ansichtkaarten.<br />
Ook hier liet Swiers zich<br />
leiden door volledigheid:<br />
van sommige scholen zijn<br />
door de jaren heen diverse<br />
foto’s genomen, zodat de<br />
verandering van de gebouwen<br />
en de omgeving treffend in<br />
beeld komen. Daarnaast<br />
bevat de schenking gedenkborden,<br />
als verzamelobject<br />
zeer zeldzaam. Ze verschenen<br />
in kleine oplagen en waren<br />
erg kwetsbaar. Door<br />
Jos Swiers’ speurzin en<br />
doortastendheid is het<br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> nu<br />
verrijkt met een collectie<br />
gedenkborden met niet alleen<br />
onderwijshistorische, maar<br />
ook kunsthistorische waarde.<br />
Verzamelen is een kunst<br />
en een levenswijze. L<br />
3 4 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 M U S E U M
Een bijzondere onderwijsfilm<br />
Ed van Berkel<br />
Eén van de grootste producties van de Stichting Nederlandse Onderwijs Film<br />
(NOF) was Vondel, het leven van een groot Nederlander (1954). De toenmalig<br />
directeur J.M.L. Peters (1920-2008) schreef zelf het scenario en had de<br />
algemene leiding. Hij wilde met deze film zijn pedagogische opvattingen<br />
voor het voetlicht brengen (zie het artikel van Hogenkamp in dit nummer).<br />
Zijn voornaamste doel was de verbeeldingskracht van leerlingen te<br />
stimuleren. Het scenario werd door het NOF-bestuur met applaus begroet,<br />
maar over de hoge productiekosten (30.000 gulden) was daarna nog<br />
veel te doen. Dit laatste leidde bijvoorbeeld tot het tijdelijk vertrek van<br />
productieleider Harry Jongbloed en het definitieve vertrek van Peters.<br />
Voor de productie werd alles uit de kast gehaald. De Haagse musicus<br />
Ary Verhaar (1900–1994) componeerde de muziek, gerenommeerde<br />
bedrijven verzorgden het kap- en grimwerk en de kostuums voor de<br />
80 figuranten. Dit waren voornamelijk personeelsleden van de NOF,<br />
de spelregie was in handen van de actrice Coba Kelling (1893–1970). Bij<br />
de film stelde de NOF ook een filmstrip samen, onder meer ten behoeve<br />
van de verwerking. De stilstaande beelden gaven docent en leerlingen<br />
houvast bij de nabespreking van de documentaire. Over het verschil tussen<br />
de film en de strip schreef Peters in Mededeling van de NOF (1954, nr. 1):<br />
‘Samenvattend kunnen we vaststellen: dat de film de realiteit vollediger<br />
afbeeldt dan de strip, maar dat de strip meer de gelegenheid biedt om<br />
de afgebeelde realiteit rustig door de leerlingen te laten observeren; dat<br />
de film een gebeurtenis, een tijdsverloop, kan weergeven, maar dat de strip<br />
de afzonderlijke momenten in dat tijdsverloop vast kan vasthouden; dat de<br />
film zelf verbanden legt tussen allerlei feiten en dingen, maar dat de strip<br />
in dit opzicht meer vergt van het combinatie vermogen van de leerling; dat<br />
de film meer weet te boeien, maar dat de strip meer uitnodigt tot critische<br />
beschouwing. Men kan daar dan nog aan toevoegen dat het medium film<br />
flexibeler is dan de strip, maar dat de strip veel eenvoudiger te gebruiken is.<br />
Om nog maar over de economische verschillen te zwijgen.’ De hiernavolgende<br />
beelden zijn ontleend aan de productiefase van de film (1953-1954).<br />
J U N I I 20 007 9 | L ESS E N 2 3 5
Grimeren Vondel<br />
De rol van Vondel werd gespeeld door Jack Kelling. Hij nam in<br />
de film meerdere rollen voor zijn rekening, waaronder die van<br />
pastoor Marius.<br />
Hier wordt Jack getransformeerd tot Vondel. Het kapwerk en grime<br />
was in handen van de Firma D. H. Michels. Michels was gespecialiseerd<br />
in toneel- en filmgrime en had een internationale reputatie. Vooral<br />
voor de bijdrage aan de film Veertig jaren (1938), ter gelegenheid<br />
van het veertigjarig ambtsjubileum van koningin Wilhelmina, oogstte<br />
dit Amsterdamse bedrijf grote bewondering.<br />
3 6 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L
Vondel op de bank van lening<br />
Jack Kelling in zijn rol van Vondel.<br />
Jacks eigenlijke naam luidde Jan Zomerschoe en hij was de<br />
echtgenoot van Coba Kelling, de spelregisseuse. Ook Coba werkte<br />
onder pseudoniem. Haar ware naam was Jacoba Kuitert.<br />
Productieleider Jongbloed in 2009 over de keuze van Jack: ‘We<br />
kenden hem doordat hij chef was geweest van de technische dienst<br />
van de NOF. Coba dacht dat haar man wel geschikt was voor die rol.<br />
Dat hij als gevolg van een beroerte slecht sprak was geen probleem.<br />
Het was één van de eerste NOF-films met geluid en er werd niet live<br />
in gesproken. De gedichten werden uitgesproken door Henk Schaer<br />
en het commentaar door Robert Sobels.’<br />
O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 3 7
Overleg Kelling, Lanen, Jongbloed<br />
Overleg tussen een deel van de projectleiding: Coba Kelling,<br />
Jan Lanen en Harry Jongbloed<br />
Coba Kelling (1893-1970) deed de spelregie. Ten tijde van de opname<br />
(1953-1954) was ze een bekend actrice met 37 jaar toneelervaring.<br />
In 1950 speelde ze een rol in de film De dijk is dicht. Deze film wordt<br />
beschouwd als de eerste grote Nederlandse filmproductie na de oorlog.<br />
Op de televisie was ze destijds te zien als Cornelia Bromsnor in de<br />
kinderserie Swiebertje. Jan Lanen vervaardigde voor de NOF onder<br />
meer de decors en bij de Vondelfilm was hij verantwoordelijk voor de<br />
historische enscenering. Harry Jongbloed kwam in 1943 in dienst bij<br />
de NOF als directiesecretaris. Bij de opname van de Vondelfilm was hij<br />
productieleider. Nog voor de première werd hij, net als directeur Peters,<br />
enige tijd door het NOF-bestuur geschorst. Twee jaar later volgde hij<br />
Peters op als directeur. Die functie vervulde hij tot zijn pensioen in 1988.<br />
3 8 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L
Opname in Muiderslot<br />
Werkfoto van de opname in het Muiderslot, één van de vele<br />
historische decors voor de Vondelfilm. Andere locaties waren<br />
het Museum Amstelkring, de Oude Kerk in Amsterdam en het<br />
Prinsenhof in Delft.<br />
In het midden NOF-camerman Rob Mariouw Smit, geflankeerd door<br />
zijn assistenten Henk van Buren en Bertus van Dinther. Zoals voor<br />
meerdere NOF-collega’s gold, was het werk bij de onderwijsfilm voor<br />
Mariouw Smit een opstapje voor de latere carrière. Hij maakte naam<br />
als documentairemaker.<br />
O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 3 9
Kinderen voor de kerk in Delft<br />
Coba Kelling (tweede volwassene van links) poseert even met de<br />
kinderen bij de opname van de scene waarin Vondels dochtertje<br />
sterft tijdens het touwtje springen (Saartje, tweede meisje van<br />
rechts).<br />
Het commentaar bij de film vermeldde dat Vondel in deze jaren zwaar<br />
getroffen werd door het sterven van zijn vrouw en twee van zijn<br />
kinderen. De dood van zijn eenjarig zoontje was de eerste grote slag.<br />
Hij dichtte daarbij Kinder-lijk (1632) dat begint met ‘Constantijntje,<br />
’t zalig kijntje, Cherubijntje van omhoog.’ Kort daarop stierf ook zijn<br />
achtjarig dochtertje Saartje en opnieuw moest Vondel een doodsgedicht<br />
voor zijn eigen kind schrijven: Uitvaart van mijn dochterke (1633).<br />
De eerste regel daarvan is: ‘De felle Dood, die nu geen wit mag zien.’<br />
Partituur<br />
De muziek werd speciaal voor deze film gecomponeerd door<br />
de Haagse musicus en componist Ary Verhaar<br />
4 0 L ESS E N 2 | J U N I 20 0 9 O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L
O N D E RW I J S F I L M -VO N D E L J U N I 20 0 9 | L ESS E N 2 4 1
Colofon<br />
Lessen<br />
Jaargang 4, nummer 2, juni 2009<br />
Lessen, periodiek van het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong> te Rotterdam en de<br />
Vereniging van Vrienden. Lessen verschijnt<br />
vier keer per jaar en richt zich op een breed<br />
lezerspubliek met een actuele en historische<br />
interesse voor ontwikkelingen op het gebied<br />
van onderwijs en opleiding. Lessen wil<br />
inspireren om vragen te blijven stellen<br />
over de waarde van opvoeding en onderwijs<br />
en ontwik kelingen zorgvuldig en kritisch<br />
beschrijven. De redactie streeft naar het<br />
realiseren van een attractief blad met relatief<br />
korte, vlot leesbare artikelen die functioneel<br />
ondersteund worden met foto- en illustratiemateriaal.<br />
Bij Lessen behoort ook een<br />
website waarop de inhoud is te raadplegen<br />
(www.onderwijsmuseumles.nl).<br />
Deze bevat ook een discussieplatform waarop<br />
lezers vragen en opmerkingen kunnen plaatsen.<br />
De redactie draagt zorg voor beantwoording<br />
van de vragen.<br />
<strong>Nationaal</strong> <strong>Onderwijsmuseum</strong><br />
Nieuwemarkt 1a<br />
Postbus 21536<br />
3001 AM Rotterdam<br />
Tel 010 217 03 70<br />
E-mail info@onderwijsmuseum.nl<br />
Website www.onderwijsmuseum.nl<br />
Vereniging Vrienden van het<br />
<strong>Nationaal</strong> <strong>Onderwijsmuseum</strong><br />
t.a.v. Marry Remery<br />
Postbus 21536<br />
3001 AM Rotterdam<br />
www.vriendenonderwijsmuseum.nl<br />
Bestuur<br />
Gerrit Visser (voorzitter)<br />
Harry van der Linden (penningmeester)<br />
Ruud Poels (ledenadministratie)<br />
E-mail: poelsrw@hetnet.nl<br />
Marry Remery (secretaris)<br />
De vereniging beheert een fonds van vrijwillige<br />
bij dragen van leden, uitsluitend bestemd voor<br />
aankopen voor het museum.<br />
Redactie<br />
Trudie de Bruyn<br />
Rien van Buren (beeldredactie)<br />
Jacques Dane<br />
Hans de Frankrijker<br />
Renée Mast<br />
Marry Remery<br />
Marjoke Rietveld-Van Wingerden<br />
(hoofdredactie, e-mail: m.rietveld@psy.vu.nl)<br />
Tijs van Ruiten<br />
Bert Stilma<br />
Beeldmateriaal<br />
Wanneer niet aangegeven zijn de afbeeldingen<br />
afkomstig uit het archief van het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong>.<br />
p. 4: Bijzondere collectie Universiteit van Gent<br />
p. 9: Collectie Nico Crama<br />
p. 13: Collectie Nico Crama<br />
p. 16: Gemeentearchief Den Haag<br />
p. 17: re Barlaeusgymnasium Amsterdam<br />
p. 25: Revue Belge du Cinéma, 3-9-1922<br />
Grafisch ontwerp<br />
Marja Hoekstra<br />
(mmh visuele communicatie & design, Utrecht)<br />
Drukwerk<br />
Veenman Drukkers, Rotterdam<br />
© Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze<br />
uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen<br />
in geautomatiseerde gegevensbestanden of<br />
openbaar gemaakt, in enige vorm of enige<br />
wijze, hetzij electronisch, mechanisch, door<br />
fotokopieën, opnamen of enige andere manier,<br />
zonder voorafgaande schriftelijke toestemming<br />
van de redactie.<br />
ISSN 1872-3659<br />
Abonnement en Lidmaatschap<br />
Het lidmaatschap en abonnement bedragen<br />
¤ 20,- per jaar, scholieren en studenten ¤ 10,per<br />
jaar. Bedrijven, instellingen en begunstigers:<br />
minimaal ¤ 50,-. Lidmaatschap en abonnement<br />
worden automatisch verlengd tenzij twee<br />
maanden voor het einde van het kalenderjaar<br />
schriftelijk is opgezegd bij de ledenadministratie<br />
(poelsrw@hetnet.nl of het <strong>Nationaal</strong><br />
<strong>Onderwijsmuseum</strong>, postbus 21536 te Rotterdam).<br />
Losse nummers ¤ 7,50 (inclusief portokosten).<br />
Auteursrichtlijnen<br />
Auteurs wordt nadrukkelijk gevraagd een directe,<br />
levendige en beeldende schrijfstijl te hanteren.<br />
Doorgaans benadert de redactie zelf auteurs,<br />
maar de redactie stelt het zeer op prijs wanneer<br />
auteurs op eigen initiatief een artikel of recensie<br />
voor publicatie willen aanbieden. Een artikel<br />
dient tenminste aan de hieronder vermelde<br />
vereisten te voldoen voordat het in aanmerking<br />
komt voor inhoudelijke bespreking in de redactie.<br />
- Tekst per e-mail aanleveren in Word aan<br />
de eindredacteur: M.Rietveld@psy.vu.nl<br />
- De omvang van een artikel ligt tussen de<br />
1000-1500 woorden; voor artikelen van<br />
grotere omvang dient vooraf overleg geweest<br />
te zijn met de redactie.<br />
- Gebruik van eindnoten: 5-10 per 1000 woorden<br />
(zie voor de wijze waarop een vorig nummer<br />
van Lessen).<br />
- Literatuurlijst op alfabetische volgorde op<br />
achternaam van de auteurs met hoogstens<br />
vijf publicaties per 1000 woorden (Zie voor<br />
de wijze waarop een vorig nummer van<br />
Lessen)<br />
- De redactie let bij de beoordeling van<br />
ingeleverde artikelen met name op de<br />
verhaallijn, de (chrono) logische opbouw,<br />
consistentie, navolgbaarheid en stijl van<br />
schrijven.<br />
- Een boekbespreking bevat naast een<br />
beschrijvend deel ook een persoonlijke<br />
afweging met punten van waardering en<br />
kritiek. Vooral het beoordelende gedeelte<br />
vereist nauwkeurig en precies formuleren.<br />
- De redactie beoordeelt elk artikel, al dan niet<br />
op haar verzoek geschreven, op geschiktheid<br />
tot plaatsing. Eventueel nodig geachte<br />
aanpassingen of herschrijving bespreekt<br />
één van de redactieleden met de auteur.<br />
Ook een herzien artikel komt opnieuw ter<br />
bespreking in de redactie waarna de beslissing<br />
volgt over de plaatsing.<br />
- De door de eindredacteur geredigeerde<br />
eindversie van het artikel krijgt de auteur<br />
niet meer voor publicatie ter inzage.