Direct naar artikelinhoud

De Joodse collaborateurs

Naoorlogse historici schreven vergoelijkend over Joodse informanten. Dat stelt schrijver/journalist Sytze van der Zee, die heeft gespeurd naar de omvang van het Joodse verraad in de oorlog.

Zeker 120 in Nederland wonende Joden hebben tijdens de Duitse bezetting met de autoriteiten samengewerkt bij het opsporen van onderduikers. Dit stelt schrijver/journalist Sytze van der Zee (onder andere oud-hoofdredacteur van Het Parool) vast in zijn boek Vogelvrij, de jacht op de Joodse onderduiker, dat maandag verschijnt. Enkele Joodse collaborateurs hebben, aldus Van der Zee, ‘tientallen, soms meer dan honderd onderduikers verraden’. Onbeduidende proportiesTot dusverre werd de Joodse collaboratie tot onbeduidende proporties teruggebracht, zegt Van der Zee (70). In deel 6 van zijn standaardwerk over de Tweede Wereldoorlog volstond Loe de Jong met de vaststelling dat er ‘enkele gevallen’ van Joods verraad bekend zijn. In deel 12 was sprake van ‘vermoedelijk minstens enkele tientallen’ gevallen. De Jong heeft het verschijnsel niet meer dan drie pagina’s waard geacht in een reeks van duizenden pagina’s.Voor de vaststelling van de werkelijke omvang van het Joods verraad heeft Van der Zee gebruikgemaakt van dossiers en van het zogenoemde Signalementenblad, een door het verzet uitgegeven periodiek met de namen van mensen die met de bezettingsautoriteiten samenwerkten. Aan de hand van deze bronnen onderscheidt Van der Zee verschillende groepen verraders. ‘Er waren mensen bij die, vaak op ideologische gronden, al in het prille begin van de bezetting de samenwerking met de Duitsers zochten.’Honderden mensenlevensMet een van hen, de uit Duitsland afkomstige Bernhard Joseph (1923), heeft Van der Zee gesproken. Joseph, die op het moment van dat gesprek in een Duits ziekenhuis verbleef, was weliswaar niet erg mededeelzaam, maar verhulde niet destijds te hebben geloofd in de nationaal-socialistische zaak. Van der Zee gaat ervan uit dat hij honderden mensenlevens op zijn geweten heeft.Naast de verraders die uit overtuiging handelden, onderscheidt Van der Zee de Joden die de Duitsers hielpen bij de opsporing en confiscatie van Joods vermogen, de sjoemelaars die na het plegen van kleine delicten op het pad van de collaboratie waren geraakt, en – de grootste groep – de mensen die, na zelf te zijn opgepakt, voor de bezetters gingen werken in de (vaak ijdele) hoop daarmee het eigen leven te kunnen redden. ‘Deze informanten moesten, voor ze werden vrijgelaten, eerst vijf adressen van onderduikers noemen. Op die adressen moesten de gezochten ook metterdaad worden aangetroffen.’Vergoeilijkende houdingDe naoorlogse historici hebben, meent Van der Zee, ‘een vergoelijkende houding’ tegenover de Joodse informanten aan de dag gelegd. ‘Ze hebben veel begrip willen opbrengen voor de Joodse verraders, zoals ze ook veel begrip hebben gehad voor de Amsterdamse politie, die door de Duitsers met het vuile werk werd belast.’Die houding is, denkt Van der Zee, ingegeven door onwil Joden als daders aan te merken, en – in het geval van De Jong en andere historici met een Joodse achtergrond – door gêne over het verraad in eigen kring. Die heeft er, volgens Van der Zee, toe geleid ‘dat bronnen selectief zijn gebruikt’. Met deze benadering van de gruwelijke werkelijkheid heeft De Jong school gemaakt, zegt Van der Zee.Te veel op De Jong‘Uit de recente documentairereeks De Oorlog blijkt dat men nog te veel op De Jong vaart. Ook hier bleef het Joods verraad vrijwel buiten beschouwing. De Holocaust drukt andere aspecten van de oorlog naar de achtergrond: niet alleen het verraad, maar ook het verzet.’

De familie Joseph, van wie vader Berthold (staand), dochter Resi en zoon Bernhard na de oorlog wegens verraad werden veroordeeld.