Hobby-archeoloog uit Amby vindt goudschat.
Keltische vondst tonnen waard.
Hobby-archeoloog Paul Curfs uit Amby is degene die de grootste Keltische goud- en zilverschat ooit in Nederland heeft gevonden.
De vondst wordt vanochtend 13 november 2008 door de gemeente Maastricht gepresenteerd in Centre Ceramique.
Curfs vond in maart van dit jaar met zijn detector enkele oude munten op een akker in Amby.
Op internet internet maakte hij melding van zijn vondst, waarna een discussie op gang kwam met andere amateur-archeologen.
Nadat de gemeente lucht had gekregen van de zaak, liet ze het gebied in Amby uitkammen door specialisten.
Daarbij zouden meer dan honderd munten van Bataven en Eburonen zijn ontdekt.
De schat moet zeker enkele tonnen waard zijn.
© Marij Wyers; gazet De Limburger
Eburonen.
De altijd groene taxusboom (Taxus baccata), in het Gallisch Ă©buros, 'symbool van het leven' genoemd, was een van de Keltische heilige bomen.
De Keltische stam der Eburonen ontleende haar naam aan deze boom in de betekenis van: 'de strijders die onder bescherming van de taxusboom staan'.
De stam bewoonde het gebied tussen Rupel, Schelde en Rijn met de Ardennen als zuidgrens.
Het kerngebied van de Eburonen lag tussen Maas en Rijn.
De Eburonen waren het, die zich langs de Maas omstreeks het jaar 50 voor Christus het felst verzetten tegen het opdringen van de Romeinen.
In 57 voor Christus leden de Eburonen hun eerste nederlaag; drie jaar later revancheerden zij zich onder hun aanvoerder Ambiorix door een Romeins legerkamp bij Atuatuca (Tongeren) te overvallen en te vernietigen.
Naar Keltisch gebruik onthoofdden de overwinnaars de gesneuvelde legioensoldaten en namen de koppen als krijgstrofee mee.
Andere krijgsgevangenen offerden de Kelten aan hun goden door ze in een met water gevulde ton te verdrinken.
Caesar kon deze vernedering natuurlijk niet zo maar laten passeren.
Hij trok uit om de Eburonen voorgoed uit te schakelen.
In 51 voor Christus waren de Eburonen naar het eigen zeggen van Caesar zo goed als uitgeroeid.
Waarschijnlijk hebben groepjes Eburonen de slachting toch overleefd.
Hun land werd ingelijfd bij de pas opgerichte Romeinse provincie Gallia Belgica en geschonken aan Germaanse stammen.
Ubiërs vestigden zich tussen Rijn en Roer, Cugernen of Cigernen in Noord en Midden-Limburg en Sugambren - oorspronkelijk de naam van de Cugernen - ten zuiden daarvan.
Een halve eeuw later kwamen daar nog de Baetasii bij, die ongeveer woonden tussen Venlo en Sittard, de Sunuci tussen de riviertjes Worm en Roer en ten westen van de Maas de Tungri of Tongeren in het voormalige stamgebied van de Eburonen.
Deze stammen behoorden niet tot een apart ras, maar vormden samen een bonte verzameling van volkjes met verwante taal en cultuur, later gevangen onder de verzamelnaam Germanen.
De leegte die de goeddeels verdreven of uitgemoorde Kelten achterlieten, werd dus opgevuld door Germaanse stammen, die zich tussen de overgeblevenen vestigden.
Maar Limburg werd geen gegermaniseerd gebied.
De Keltische invloed handhaafde zich gedurende de gehele Romeinse tijd.
De naamgeving van godheden, van personen en plaatsen bleef Keltisch, evenals de woning en tempelbouw en de wijze van begraven.
De romanisering van Limburg, een proces van op cultureel gebied geven en nemen tussen Romeinen en plaatselijke bevolking, was door de geringere invloed van de Romeinen ten noorden van de veel later ontstane taalgrens veel minder dan ten zuiden daarvan.
© P.J.H. Ubachs, Handboek voor de geschiedenis van Limburg.
Keltische vondst tonnen waard.
Hobby-archeoloog Paul Curfs uit Amby is degene die de grootste Keltische goud- en zilverschat ooit in Nederland heeft gevonden.
De vondst wordt vanochtend 13 november 2008 door de gemeente Maastricht gepresenteerd in Centre Ceramique.
Curfs vond in maart van dit jaar met zijn detector enkele oude munten op een akker in Amby.
Op internet internet maakte hij melding van zijn vondst, waarna een discussie op gang kwam met andere amateur-archeologen.
Nadat de gemeente lucht had gekregen van de zaak, liet ze het gebied in Amby uitkammen door specialisten.
Daarbij zouden meer dan honderd munten van Bataven en Eburonen zijn ontdekt.
De schat moet zeker enkele tonnen waard zijn.
© Marij Wyers; gazet De Limburger
Eburonen.
De altijd groene taxusboom (Taxus baccata), in het Gallisch Ă©buros, 'symbool van het leven' genoemd, was een van de Keltische heilige bomen.
De Keltische stam der Eburonen ontleende haar naam aan deze boom in de betekenis van: 'de strijders die onder bescherming van de taxusboom staan'.
De stam bewoonde het gebied tussen Rupel, Schelde en Rijn met de Ardennen als zuidgrens.
Het kerngebied van de Eburonen lag tussen Maas en Rijn.
De Eburonen waren het, die zich langs de Maas omstreeks het jaar 50 voor Christus het felst verzetten tegen het opdringen van de Romeinen.
In 57 voor Christus leden de Eburonen hun eerste nederlaag; drie jaar later revancheerden zij zich onder hun aanvoerder Ambiorix door een Romeins legerkamp bij Atuatuca (Tongeren) te overvallen en te vernietigen.
Naar Keltisch gebruik onthoofdden de overwinnaars de gesneuvelde legioensoldaten en namen de koppen als krijgstrofee mee.
Andere krijgsgevangenen offerden de Kelten aan hun goden door ze in een met water gevulde ton te verdrinken.
Caesar kon deze vernedering natuurlijk niet zo maar laten passeren.
Hij trok uit om de Eburonen voorgoed uit te schakelen.
In 51 voor Christus waren de Eburonen naar het eigen zeggen van Caesar zo goed als uitgeroeid.
Waarschijnlijk hebben groepjes Eburonen de slachting toch overleefd.
Hun land werd ingelijfd bij de pas opgerichte Romeinse provincie Gallia Belgica en geschonken aan Germaanse stammen.
Ubiërs vestigden zich tussen Rijn en Roer, Cugernen of Cigernen in Noord en Midden-Limburg en Sugambren - oorspronkelijk de naam van de Cugernen - ten zuiden daarvan.
Een halve eeuw later kwamen daar nog de Baetasii bij, die ongeveer woonden tussen Venlo en Sittard, de Sunuci tussen de riviertjes Worm en Roer en ten westen van de Maas de Tungri of Tongeren in het voormalige stamgebied van de Eburonen.
Deze stammen behoorden niet tot een apart ras, maar vormden samen een bonte verzameling van volkjes met verwante taal en cultuur, later gevangen onder de verzamelnaam Germanen.
De leegte die de goeddeels verdreven of uitgemoorde Kelten achterlieten, werd dus opgevuld door Germaanse stammen, die zich tussen de overgeblevenen vestigden.
Maar Limburg werd geen gegermaniseerd gebied.
De Keltische invloed handhaafde zich gedurende de gehele Romeinse tijd.
De naamgeving van godheden, van personen en plaatsen bleef Keltisch, evenals de woning en tempelbouw en de wijze van begraven.
De romanisering van Limburg, een proces van op cultureel gebied geven en nemen tussen Romeinen en plaatselijke bevolking, was door de geringere invloed van de Romeinen ten noorden van de veel later ontstane taalgrens veel minder dan ten zuiden daarvan.
© P.J.H. Ubachs, Handboek voor de geschiedenis van Limburg.
Opmerking